Aan de orde is het debat naar aanleiding van een schriftelijk overleg over de Nederlandse inzet bij de High Level Conference van de FAO.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Allereerst wil ik de minister bedanken voor haar komst naar de Kamer; het heeft haar nogal een reis gekost, zo heb ik begrepen.

Het is vandaag een bijzondere dag. De Partij voor de Dieren heeft de minister een paar belangrijke vragen gesteld in relatie tot de productie en consumptie van dierlijke eiwitten. Wij vroegen haar onder andere of het klopt dat 80% van het landbouwareaal wordt ingezet voor de veehouderij, tegenover circa 1% voor biobrandstoffen. Wij vroegen haar ook of het klopt dat meer dan 40% van de wereldgraanoogst wordt ingezet voor de productie van veevoer. De minister heeft daarop bevestigend geantwoord. Dat is fijn, omdat wij nu niet meer in discussie hoeven te gaan over de feiten. Haar antwoorden komen ook op tijd, want de minister reist volgende week af naar Rome, samen met minister Koenders voor Ontwikkelingssamenwerking, om deel te nemen aan de FAO-conferentie over onder andere voedselzekerheid. Ik denk niet dat ik iemand hoef te wijzen op het belang van deze conferentie. De Partij voor de Dieren vindt dat Nederland een grote verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van het wereldvoedselvraagstuk en ook het kabinet erkent sinds kort dat wij de consumptie van onduurzame eiwitten moeten matigen. In de brief waarin de Nederlandse inzet voor de conferentie uiteen wordt gezet, gaat het kabinet echter niet in op zijn eigen voornemens, terwijl de conferentie nu juist de uitgelezen plaats is voor het delen van die waardevolle inzichten over het wereldvoedselvraagstuk met de internationale gemeenschap. De PvdD wil dat Nederland zich inzet om het belang van een transitie naar de consumptie van duurzame eiwitten op te nemen in de politieke verklaring die tijdens de conferentie wordt opgesteld. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de kabinetsbrede aanpak van duurzame ontwikkeling ingaat op de negatieve effecten van de productie van dierlijke eiwitten op de beschikbare ruimte, biodiversiteit, waterverbruik, broeikasgasemissies, mens en milieu, en dat het kabinet voornemens is, de productie en consumptie van duurzame eiwitten te stimuleren;

van mening dat deze aanpak een integraal onderdeel zou moeten zijn van alle activiteiten van de regering om voedselcrises te voorkomen, klimaatverandering aan te pakken en duurzame ontwikkeling te stimuleren;

constaterende dat de noodzaak tot het stimuleren van de productie en consumptie van duurzame eiwitten geen onderdeel uitmaakt van de voorgenomen Nederlandse inzet tijdens de High Level Conference van de FAO van 3 tot 5 juni in Rome;

verzoekt de regering, de productie en consumptie van duurzame eiwitten onderdeel te maken van de Nederlandse inzet tijdens de FAO-conferentie en zich ervoor in te spannen dat deze aspecten worden opgenomen en verder uitgewerkt in de politieke verklaring,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 220(31200 XIV,31200-V).

De heer Polderman (SP):

Ik wil toch een vraag stellen aan de PvdD. Ik deel de analyse dat de productie van plantaardige eiwitten beter is voor de voedselsituatie in de wereld dan die van dierlijke eiwitten. Dat ben ik met mevrouw Ouwehand eens. De feiten zijn ook als zodanig erkend door de minister, maar is het niet wat aanmatigend om dat in dit kader, in deze conferentie, te zeggen? Ik heb het idee dat overdaad schaadt. Wij moeten ons richten op de Westerse samenlevingen en zeggen dat het hier wel een beetje minder zou kunnen. Is het niet wat aanmatigend om tegen ontwikkelingslanden te zeggen: u mag geen dierlijke eiwitten meer eten? Dat vind ik toch zo iets... Daar zou ik graag een reactie op horen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Om te beginnen zal ik het gras voor de voeten van de minister wegmaaien, want zij gaat ongetwijfeld zeggen dat duurzame eiwitten gaat over duurzame dierlijke én plantaardige eiwitten. Laat ik vooropstellen dat dit haar insteek is en dat wij daar kennis van genomen hebben. Ik ga er natuurlijk vanuit dat op een conferentie waar de wereldvoedselvraagstukken besproken worden, de oneerlijke verdeling van het beschikbare voedsel in de wereld aan de orde komt en dat daardoor juist als eerste zal opvallen wat wij hier in het Westen kunnen en moeten doen. Ik ga er eerlijk gezegd vanuit dat de minister daarop zal insteken. Dat hoor ik graag zo direct van haar.

De heer Ormel (CDA):

Voorzitter. Mevrouw Ouwehand spreekt van 80% van het landbouwareaal van de wereld dat wordt ingezet voor dierlijke productie, maar is zij zich ervan bewust dat van die 80% een heel groot percentage voor niets anders kan worden ingezet dan dierlijke productie? Ik denk bijvoorbeeld aan bergweiden, ik denk aan gronden waarop vee op nomadische wijze graast. Daar kunnen niet op duurzame wijze plantaardige eiwitten geproduceerd worden.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik begrijp deze vraag niet zo goed. Natuurlijk ben ik mij daarvan bewust. Ik zie dat ook in het licht van de feiten en van de discussie over het behoud van natuur. Het gaat immers niet alleen om de vraag hoe je het meest efficiënt voedseleiwitten kunt produceren, maar ook om de vraag hoe je dat doet zonder natuurgebieden aan te tasten. Dan vind ik het rijtje feiten – 80% van het landbouwareaal voor veevoer, tegen 1% van de biobrandstoffen, terwijl alle aandacht uitgaat naar de biobrandstoffen en dat tezamen met de wetenschap dat 40% van de wereldgraanproductie in veevoer verdwijnt – relevant genoeg om een gezamenlijk perspectief aan te kaarten op een conferentie over de wereldvoedselvraagstukken.

De heer Waalkens (PvdA):

Voorzitter. Ik acht het vermeldenswaard dat er een gezamenlijke notitie is gepresenteerd van de ministers van LNV en voor Ontwikkelingssamenwerking. De politieke appreciatie daarvan zullen wij in een later overleg uitspreken, maar het lijkt mij goed dat, nu de wereld in brand staat met betrekking tot voedselzekerheid en sterk gestegen voedselprijzen, ook de VN en ook de FAO een High Level Conference gaat organiseren. Ik ben de minister er zeer erkentelijk voor dat zij de Kamer in de gelegenheid stelt om mee te reizen naar die conferentie.

De conferentie moet meer zijn dan een rituele dans. Wij maken vaker mondiale conferenties mee waarop beloftes worden gedaan die gemakkelijk worden uitgesproken, maar die moeilijk invulbaar blijken te zijn. Voor de PvdA-fractie is het kader van de Millennium Development Goals een leidend principe. Dat moet ook zo blijven. Armoedebestrijding is direct verbonden aan het inzetten op landbouw en versterking van rurale ontwikkelingen. Nu de wereld in brand staat op dit punt, vind ik het meer dan een schande dat onze boeren actie menen te moeten voeren door melk over hun akkers uit te rijden.

Naar aanleiding van onze opmerking over het inrichten van een global fund for agriculture, schrijft het kabinet in zijn brief dat alle inspanningen erop gericht moeten zijn om het financieringsvenster zo veel mogelijk te gebruiken als zijnde een vulling van bestaande fondsen en bestaande instrumenten. Ik ben het met de minister eens op dit punt, maar ik zou het financieringsvenster meer begrensd willen zien. Jeffrey Sachs heeft samen met Rudy Rabbinge voorstellen gedaan om microkredieten beschikbaar te kunnen stellen aan boeren, vaak vrouwen, in Afrika om hen in staat te stellen om input voor hun bedrijfjes te kunnen kopen. Kortom, wij willen de minister nog eens nadrukkelijk wijzen op het global fund for agriculture.

De heer Ormel (CDA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de prompte reactie op de schriftelijke bijdrage van de Kamer, waaronder die van de CDA-fractie. Naar aanleiding van de beantwoording zijn er nog twee punten waarop ik graag een toezegging van de minister zou willen horen.

Wij hebben in onze bijdrage aandacht gevraagd voor de wezenlijke bijdrage van biotechnologische ontwikkelingen voor de duurzame ontwikkelingen in de landbouw. Wij hebben de minister gevraagd of de Nederlandse inzet kan zijn om daar ook nadrukkelijk een punt van te maken tijdens deze High Level Conference. Nu lees ik in de beantwoording dat Nederland op verschillende wijzen zal inzetten op versterking van het onderzoek naar allerlei nieuwe technologieën, waaronder biotechnologie. Dat vind ik wat mager. Biotechnologie is het tijdperk van het onderzoek voorbij. Er blijft onderzoek en er blijven nieuwe ontwikkelingen, maar er zijn in elk geval al diverse toepassingen voor gebieden waar het vanwege het klimaat erg moeilijk is om gewassen te produceren en waar biotechnologisch ontwikkelde gewassen zonder meer een meerwaarde kunnen hebben. Ik verzoek de minister om daar nadrukkelijk aandacht voor te vragen.

De CDA-fractie heeft, zoals altijd, nadrukkelijk aandacht gevraagd voor het non-vaccinatiebeleid. Wij vinden dat het in deze tijd van voedselschaarste niet meer kan om verspilling van kostbare dierlijke eiwitten door het vernietigen van gezonde dieren ten tijde van stamping-outstrategieën bij uitbraken van dierziekten te laten plaatsvinden. Dat moet echt verminderen. Het vaccinwapen moet meer worden ingezet. De FAO High Leven Conference lijkt ons een uitstekend platform om daar wederom aandacht voor te vragen. De minister doet dat in Europees verband al met verve, maar ik vraag haar dat nu ook op wereldniveau te doen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik ben benieuwd naar de garanties die de CDA-fractie kan geven als wij gaan inzetten op biotechnologie. Wij kennen de geschiedenis van de grote multinationals op dat gebied. Juist arme kwetsbare boeren zijn afhankelijk geworden van heel rijke grote organisaties en dat werkt contraproductief voor de zelfvoorziening op het gebied van voedselproductie. Alleen maar inzetten op biotechnologie zonder de garantie dat de boeren daar daadwerkelijk wat aan hebben, zal de wereldvoedselvraagstukken niet kunnen oplossen. Ik verneem graag de reactie van de CDA-fractie hierop.

De heer Ormel (CDA):

Mevrouw Ouwehand knoopt twee onderwerpen aan elkaar. Ik ben het met haar eens dat wij zeer voorzichtig moeten zijn met de grote rol van grote bedrijven in ontwikkelingslanden. Dat gebeurt bijvoorbeeld bij grootschalige koffie-, soja- of palmolieteelt. Daarvoor hoef je geen biotechnologische ontwikkelingen te hebben. Bij biotechnologische ontwikkelingen hoort dat bedrijven er hun voordeel mee kunnen behalen, maar ook dat het ook voor kleine boeren breed inzetbaar kan worden. De FAO High Level Conference is bij uitstek het gremium om daarover te praten.

Minister Verburg:

Voorzitter. Het is een goede zaak dat wij vanavond dit overleg voeren. Het is belangrijk om ook nog eens in de plenaire zaal van de Kamer te horen dat de conferentie waaraan wij volgende week zullen deelnemen, een belangrijke conferentie is. Dat is zeker het geval. Het gaat over het wereldvoedselvraagstuk en de voedselprijzen. Wij zullen alles op alles moeten zetten, niet alleen om de kortetermijnproblemen op te lossen maar ook om de langeretermijnproblemen het hoofd te bieden. Dat doe je niet door wat meer leningen en financiële ondersteuning te bieden waarmee je mensen die zich niet kunnen permitteren om voedsel te kopen toch in staat stelt om in hun voedselvoorziening te voorzien. Op korte termijn is financiële armslag nodig, maar op de langere termijn is meer nodig.

Ik meen dat het een goede ontwikkeling is dat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, collega Koenders, en ikzelf als minister voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een nota hebben ontwikkeld waarin wij hebben uiteengezet hoe wij heel gericht langs vijf sporen willen gaan werken. De heer Waalkens heeft daarop gewezen. Ik meen dat dit concept op de middellange en langere termijn effect zal sorteren. Het is een goede zaak om vast te stellen dat wij in de situatie waarin wij nu verkeren zijn beland door een aantal tijdelijke oorzaken, zoals grote droogte, orkanen zoals die in Birma en beursspeculatie die een poosje heeft voortgeduurd, zowel als door een aantal structurele oorzaken. De structurele oorzaken zijn gelegen in het feit dat wij de afgelopen tientallen jaren structureel te weinig geld hebben geïnvesteerd in de landbouw, in het bijzonder in ontwikkelingslanden. Dat moet zowel door de overheid van de ontwikkelingslanden zelf, als door de ontwikkelde landen worden erkend. Ook de westerse landen hebben de afgelopen jaren te weinig in de landbouw in ontwikkelingslanden geïnvesteerd. Het is belangrijk dat wij zeer veel aandacht aan dit aspect schenken. Ik zeg de heer Waalkens toe dat wij dit zullen doen langs de vijf sporen die wij in onze nota hebben uiteengezet. Hij bepleit de ontwikkeling van een global fund for agriculture. In mijn brief over dit onderwerp ben ik daarop ingegaan. Ik ben van mening dat heel veel financiering nodig zal zijn. Daarbij is het belangrijk dat maatwerk wordt geleverd. Ik meen dat dit mogelijk zal zijn op basis van het concept dat collega Koenders en ik hebben ontwikkeld, omdat wij gericht investeren en de overheid van het land in ontwikkeling daarop zelf aanspreken.

Dit gezegd hebbend, stel ik vast dat wij er op dit moment voor kiezen om langs deze weg te opereren. Ik weet nog niet wat er later structureel zal gebeuren. Ik meen dat er nu op een gerichte manier moet worden gewerkt. Zo zal het ook het best mogelijk blijken. Om deze reden heb ik tijdens de informele landbouwraad in Slovenië de collegae van alle 27 lidstaten opgeroepen om iets dergelijks te doen. Wij bepleiten dus om niet het voorstel van de Europese Commissie te volgen om het geld dat in het landbouwbudget overblijft één op één om te zetten in microkredieten, hoe sympathiek dit voorstel ook is, en in plaats daarvan gericht langs deze vijf sporen te gaan werken. Als lidstaten dan zeggen dat zij alles wat zij terugkrijgen van het landbouwbudget op die manier inzetten, zou dat uitstekend zijn. Als alle lidstaten zouden volgen wat Nederland doet, is dat toch een structurele investering van 1,4 mld. Dat is niet niets.

Mevrouw Ouwehand beantwoordde eigenlijk haar eigen vraag. Een beetje zelfcorrectie is goed. Zij spreekt steeds over plantaardige eiwitten. Zij weet dat in de brief staat dat inzet op duurzaamheid belangrijk is, en bereikt kan worden door innovatie. Wij willen inderdaad inzetten op de omschakeling naar duurzame productie en consumptie van zowel dierlijke als plantaardige eiwitten. De benadering van mevrouw Ouwehand is wat te eenzijdig. Wij moeten kiezen voor een pakket, want wij lossen het niet op door het ene spoor te benadrukken. Ik moet eerlijk zeggen dat ik mij kan vinden in de woorden van de heer Polderman. Hij vroeg haar terecht of het niet wat aanmatigend is om op deze conferentie te zeggen dat wij dit willen opleggen aan de rest van de wereld, wetende dat er de komende jaren meer vraag naar dierlijke en plantaardige eiwitten komt, omdat een aantal mensen in de wereld het beter zal gaan krijgen. Als mensen meer te besteden krijgen, als zij gemiddeld meer dan $5000 te besteden hebben, verandert hun consumptie. Deze wordt breder, wat een groeiende vraag naar dierlijke eiwitten oplevert. Dat dit moet verduurzamen, is boven twijfel verheven en bovendien niet nieuw. Wij hebben het er al vaker over gehad. Het is onderdeel van het pakket dat wij in Rome zullen gaan bespreken. Ik ontraad dus aanneming van deze motie. De oplossing die mevrouw Ouwehand in haar motie kiest, is te eenzijdig en dus geen oplossing. Bovendien is de motie wat aanmatigend.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik begrijp de minister niet. Aan de ene kant geeft zij aan dat ik het had over haar eigen koers. Zij noemt namelijk duurzame eiwitten en ik weet dat zij daarmee duurzame dierlijke en plantaardige eiwitten bedoelt. Zij geeft dus eerst aan dat zij best weet dat ik op dat totaalpakket doel. Zo staat het ook in de motie. Dit staat even los van de wetenschap die de minister heeft dat wij vinden dat daarmee nog niet genoeg wordt gerealiseerd, en dat wij vooral plantaardig eiwit willen. Dat staat niet in de motie. Aan de andere kant zegt de minister dat het aanmatigend zou zijn om op de conferentie tegen de wereld te zeggen dat men geen dierlijke eiwitten meer mag eten. Dat staat echter ook niet in de motie. In antwoord op vragen van de heer Polderman heb ik ook nog gezegd dat ik ervan uitga dat vooral de scheve verdeling van voedsel in de wereld aan de orde zal komen. Als er naar de hele wereld wordt gekeken, valt natuurlijk het grote beslag op dat het westen legt op het wereldvoedselvraagstuk. De afwijzing van de motie is dus eigenlijk nergens op gebaseerd.

Minister Verburg:

Dan lees ik het toch maar even voor. Ik had het eerder vanwege de tijd achterwege gelaten. "Verzoekt de regering, de productie en consumptie van duurzame eiwitten onderdeel te maken van de Nederlandse inzet tijdens de FAO-conferentie en zich ervoor in te spannen dat deze aspecten worden opgenomen en verder uitgewerkt in de politieke verklaring."

Het is onderdeel van het pakket en het eenzijdige accent hierop neem ik niet over. Dat betekent dat ik aanneming van deze motie ontraad. Mevrouw Ouwehand had kunnen weten dat het er op dit moment onderdeel van is. Zij heeft ernaar gevraagd en ik heb haar de brief toegestuurd. Zij weet ook dat het pakket wordt opgesteld in Europees verband. Zij vraagt naar de bekende weg. Ik vind de eenzijdigheid die in deze motie zit te evident en onverstandig. Dat betekent dat ik aanneming van deze motie ontraad.

De heer Waalkens maakte in beschouwende zin een opmerking over de huidige boerenprotesten. Mijn reactie is dat boeren ondernemers zijn en het recht hebben om op te komen voor goede prijzen en voor hun eigen zaak. Ik vind het ook belangrijk dat zij dat op een zorgvuldige manier en goed georganiseerd doen, maar ik moet eerlijk bekennen dat het feit dat boeren melk uitrijden over hun eigen land mij door de boerenziel snijdt en dat ik mij kan voorstellen dat dit heel veel boeren door de ziel zal snijden. Bovendien zet ik hierbij grote vraagtekens in verband met de sympathie van de consument en de burger voor deze acties. Ik denk dat het boeren er toch ook om moet gaan middenin de samenleving te staan en de binding van boer met burger en consument te bevorderen.

De voorzitter:

Eén vraag, mijnheer Polderman.

De heer Polderman (SP):

De minister zegt dat het uitrijden van de melk over de akkers haar door de boerenziel snijdt. Ik neem aan dat dit ook voor de ministerziel geldt. Mijn vraag geldt vooral de ministerziel. Brengt dit haar niet aan het twijfelen over de discussie over het stopzetten van de melkquota?

Minister Verburg:

Nee, dat is niet het geval. De verwachting is dat er in de komende jaren tot 2015 alleen al in Europa een groeiende vraag zal zijn van 7 à 8 miljard kilogram melk- en zuivelproducten. Dat is gigantisch. Willen wij een zorgvuldige zachte landing van het hele melkquotasysteem in 2015 voorbereiden, dan zullen wij dat zorgvuldig moeten doen. Dat begint toch ten minste met het kunnen produceren voor de eigen markt. Ik zou het heel gek vinden als wij de zachte landing zo zouden vormgeven dat wij de komende jaren nog melk- en zuivelproducten moeten importeren uit, laten wij zeggen, Nieuw-Zeeland en Argentinië. Dat zou ik een beetje te gek vinden. Wie de rekensom maakt, moet vaststellen dat een quotumverhoging van 1%, ervan uitgaande dat die ook wordt volgemolken, wat in verschillende lidstaten niet het geval is, maar tot de helft van die 7 à 8 miljard kilogram leidt. Dus leert een simpele rekensom dat een verhoging van 2% à 3% per jaar nodig is.

De heer Ormel heeft gezegd dat hij wil dat wij niet meer praten over onderzoek naar biotechnologie, maar over toepassingen. Ik denk dat beide nodig zijn. Ik denk dat verder onderzoek nodig is en ik denk ook dat het belangrijk is om over biotechnologie en de benutting van biotechnologie met elkaar het gesprek aan te gaan over de positieve kanten en hoe wij die kunnen benutten. De heer Ormel en ik zijn het er ook over eens dat rond het benutten van biotechnologie heel veel koudwatervrees bestaat. Ik denk dat wij heel zorgvuldig moeten nagaan hoe wij het positieve kunnen benutten en de mogelijke negatieve effecten zodanig kunnen uitfilteren dat zowel boeren overal ter wereld als burgers, consumenten, er vertrouwen in hebben dat de biotechnologie die is toegepast in hun uitgangsmateriaal of hun voedsel volstrekt veilig is. Ik denk dat overheden die garantie moeten kunnen en willen geven. Biotechnologie staat op de agenda, maar heeft twee kanten: enerzijds verder onderzoek, anderzijds werken aan draagvlak en het benutten van de positieve elementen.

De voorzitter:

Eén vraag, mijnheer Ormel.

De heer Ormel (CDA):

Ik deel volledig de analyse van de minister. Gaat zij dit dan ook wat geprononceerder inbrengen tijdens de High Level Conference?

Minister Verburg:

Zeker. Het standpunt dat ik in Europa uitdraag, zal ik ook met verve in de Europese delegatie en in de bilaterale gesprekken en met alle mogelijkheden die ik heb in Rome uitdragen.

Het laatste punt van de heer Ormel gaat over de bestrijding van dierziekten. De vraag die daarbij is gesteld, is mij even ontschoten. Dat heeft te maken met het feit dat ik graag direct reageer.

De voorzitter:

Licht de vraag maar even toe, mijnheer Ormel, kort graag.

De heer Ormel (CDA):

Namens de CDA-fractie heb ik in het schriftelijk overleg een vraag gesteld over het verlies aan kostbare dierlijke, gezonde eiwitten, door stamping out-methodes bij de bestrijding van dierziekten. Het is noodzakelijk meer in te zetten op vaccinatiestrategieën.

Minister Verburg:

De heer Ormel weet dat wij op veel verschillende borden schaken. Dit is geen eerste prioriteit tijdens de conferentie van de volgende week in Rome. Het is veeleer zaak om in Europees verband in eerste instantie een heldere lijn te trekken.

De heer Ormel (CDA):

Net als bij biotechnologie is het en-en. De minister vertegenwoordigt dit geluid met verve in de Europese Unie. Het is verstandig, omdat het gaat over het verlies van kostbare dierlijke eiwitten, dit ook bij de FAO ter sprake te brengen.

Minister Verburg:

Ik denk dat dit tijdens de conferentie ergens wel ter sprake komt. Ik wijs op wat ik in de brief heb gesteld, namelijk dat Nederland op heel veel manieren landen ondersteunt bij het ontwikkelen van een effectief preventie- en bestrijdingsbeleid. Ik zal eens kijken waar of wanneer dit aan de orde kan komen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Met de Kamer is overeengekomen dat aanstaande dinsdag over de ingediende motie kan worden gestemd. Ik weet niet of de minister dan nog in het land is. Wij zullen zorgen dat zij ter plaatse de uitkomst van de stemming kent.

Minister Verburg:

Normaal gesproken ben ik aanstaande dinsdag in het land, zoals meestal.

De voorzitter:

Wij kijken ernaar uit.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven