Noot 1 (zie blz. 3133)
De Commissie voor het onderzoek van de geloofsbrieven heeft de eer het
volgende te rapporteren.
In handen van de commissie is gesteld, behalve de geloofsbrief van de
heer A.J.W. Boelhouwer te Tilburg, de volgende missive van de voorzitter van
het Centraal Stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal:
een afschrift van zijn besluit van 14 januari 2008 waarbij in de
vacature die is ontstaan door het ontslag van de heer A. Wolfsen te Amsterdam,
wordt benoemd verklaard tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal de
heer A.J.W. Boelhouwer te Tilburg.
Uit de bij de geloofsbrief gevoegde stukken blijkt, dat hij de vereiste
leeftijd heeft bereikt. Voorts blijkt uit een verklaring van de benoemde,
dat hij geen betrekkingen bekleedt welke onverenigbaar zijn met het lidmaatschap
der Kamer, terwijl aan de commissie ten aanzien van hem niet is gebleken van
enige omstandigheid welke zijn Nederlanderschap in twijfel zou moeten doen
trekken, noch van enige omstandigheid, ten gevolge waarvan hij op grond van
artikel 54 der Grondwet van het kiesrecht ontzet zou zijn.
De commissie stelt derhalve voor als lid der Kamer toe te laten, nadat
hij de bij de wet van 27 februari 1992, Stb. 120, voorgeschreven verklaringen
en beloften zal hebben afgelegd, de heer A.J.W. Boelhouwer te Tilburg.
De Commissie voor het onderzoek van de geloofsbrieven heeft de eer het
volgende te rapporteren.
In handen van de commissie is gesteld, behalve de geloofsbrief van de
heer F. Bashir te Leeuwarden, de volgende missive van de voorzitter van het
Centraal Stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal:
een afschrift van zijn besluit van 14 januari 2008 waarbij in de
vacature die is ontstaan door het ontslag van mevrouw L.R. van Gijlswijk te
Groningen, wordt benoemd verklaard tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
de heer F. Bashir te Leeuwarden.
Uit de bij de geloofsbrief gevoegde stukken blijkt, dat hij de vereiste
leeftijd heeft bereikt. Voorts blijkt uit een verklaring van de benoemde,
dat hij geen betrekkingen bekleedt welke onverenigbaar zijn met het lidmaatschap
der Kamer, terwijl aan de commissie ten aanzien van hem niet is gebleken van
enige omstandigheid welke zijn Nederlanderschap in twijfel zou moeten doen
trekken, noch van enige omstandigheid, ten gevolge waarvan hij op grond van
artikel 54 der Grondwet van het kiesrecht ontzet zou zijn.
De commissie stelt derhalve voor als lid der Kamer toe te laten, nadat
hij de bij de wet van 27 februari 1992, Stb. 120, voorgeschreven verklaringen
en beloften zal hebben afgelegd, de heer F. Bashir te Leeuwarden.