Vragen van het lid Jansen aan de staatssecretaris van Financiën over het bericht dat de Belastingdienst heeft gedreigd de advertentieopdracht voor PCM en VNU in te trekken.

De heer Jansen (SP):

Voorzitter. Blijkens een intern mailbericht van de Belastingdienst wil deze naar aanleiding van een artikel in het blad Intermediair "geen zaken meer doen met het weekblad en alle overige aangesloten titels en job boards van VNU". Onlangs kreeg een advertentieverkoper van PCM bij de Belastingdienst te horen dat de NRC momenteel minder wordt ingezet omdat de NRC-redactie niet wordt gewaardeerd in verband met geplaatste artikelen over de Belastingdienst. In beide gevallen betrof het kritische artikelen, geschreven op basis van de normale principes van hoor en wederhoor. De kritiek ging vooral over mislukte automatiseringsprojecten, falend management en schending van het aanbestedingsreglement. De Belastingdienst heeft de betrokken journalisten en media overigens niet voor de rechter gesleept en heeft de kwestie evenmin aanhangig gemaakt bij de Raad voor de Journalistiek. Naar aanleiding van deze aanslag op de onafhankelijkheid van de pers heeft de SP-fractie de volgende vragen aan de staatssecretaris van Financiën.

Was hij op de hoogte van de pogingen van de Belastingdienst om media via het onthouden van advertenties onder druk te zetten om onwelgevallige publicaties te staken? Zo ja, welke actie heeft hij naar aanleiding van deze informatie ondernomen? Is hij met ons van mening dat dergelijke praktijken uit den boze zijn? Is hij bereid tot de bodem en onafhankelijk te laten uitzoeken wat er achter deze acties richting PCM en VNU zit en is hij tevens bereid daarbij de geciteerde bronnen te betrekken?

Staatssecretaris De Jager:

Voorzitter. Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik vanochtend met het MT van de Belastingdienst gesproken. Men heeft mij ingelicht over wat er is gebeurd. Eigenlijk pas sinds de berichtgeving door de media is mij bekend dat er iets aan de hand zou kunnen zijn. Op basis daarvan heb ik dus gesproken met de Belastingdienst. Ik wil hier heel duidelijk stellen dat het bij de Belastingdienst absoluut zo geregeld is dat het plaatsen van advertenties losstaat van de redactionele kant van het medium. Er is, naar wat ik heb gezien, in de genoemde voorbeelden geen druk uitgeoefend op die redactionele kant. Ik zal kort toelichten wat er wel is gebeurd.

Op basis van actieve acquisitie door VNU is er voorgesteld om, in verband met een ICT-special in Intermediair, een paginagrote advertentie van de Belastingdienst voor het werven van ICT-personeel op te stellen. Ik heb hierover een brief van VNU gezien. Die advertentie is op dat moment in het hart van dat artikel geplaatst. Ik laat de Kamer hierbij een kopie van het betreffende artikel zien. Het betrof een zeer negatief artikel over de ICT-bestedingen van de Rijksoverheid. Er was door VNU zelf gezegd dat er een special zou komen en dat de Belastingdienst daarin personeel kon werven. Op dat moment is er contact geweest met VNU. Dit gebeurde niet vanuit de gedachte dat de inhoud redactioneel beïnvloed moest worden, maar vanuit de vraagstelling hoe de advertentie-euro van de Belastingdienst het best besteed kon worden. Feitelijk was de advertentie volgens een aantal specialisten nagenoeg weggegooid geld.

VNU heeft naar aanleiding van dit gesprek in een brief aan de afdeling concerncommunicatie van de Belastingdienst laten weten dat gezien het onderwerp en het feit dat de advertentie het werven van ICT'ers voor de Belastingdienst betrof, men zich de ontevredenheid kan voorstellen en dat, indien de inhoud van het coververhaal bekend was geweest, men de advertentie niet in het midden van het artikel had geplaatst. Voor de plaats van de advertentie in Intermediair maakt men dan ook oprechte excuses.

Het probleem betreft dus vooral de plaats en het moment van een advertentie in een bepaald medium. Het gaat om de vraag in hoeverre een bepaalde advertentie wel of niet vanuit de advertentie-euro effectief is.

Iets soortgelijks heeft zich voorgedaan bij PCM, de uitgever van onder meer NRC Handelsblad en de Volkskrant. Op 23 oktober heeft er een regulier, jaarlijks gesprek plaatsgevonden tussen de accountmanager van PCM en communicatiemedewerkers van de Belastingdienst. Van dat gesprek is geen gezamenlijk verslag gemaakt. Navraag bij beide gesprekspartijen leidt tot enigszins verschillende beelden van het gesprek. Het ene beeld is dat het niet effectief zou zijn om personeelsadvertenties voor werving te plaatsen in NRC Handelsblad rondom het verschijnen van die artikelenreeks over de Belastingdienst. Het andere beeld, vanuit PCM, is dat er wel een relatie is gelegd tussen niet meer of minder adverteren in NRC Handelsblad en de op handen zijnde artikelenreeks over de Belastingdienst. Ik heb echter aan de hand van de advertentiereeks wel geconstateerd dat er, ook sinds dat gesprek op 23 oktober, diverse malen personeelsadvertenties van de Belastingdienst zijn geplaatst in diverse PCM-media, waaronder NRC Handelsblad.

Het beeld dat ik heb gekregen, is dat medewerkers van de Belastingdienst wel scherp hebben gelet op de effectiviteit van personeelsadvertenties en daarmee op de besteding van euro's. Mocht toch de indruk in een van die gesprekken zijn gewekt dat de Belastingdienst invloed zou willen uitoefenen op de redactionele kant van de media, dat er een koppeling zou zijn gelegd tussen de advertentiekant en de redactionele kant, dan betreur ik dat uiteraard. Ik benadruk nogmaals dat er geen sprake van is of kan zijn dat er een koppeling wordt gelegd tussen het plaatsen van advertenties en een kritische redactionele beschrijving door een redactie die volledig onafhankelijk moet kunnen opereren.

De heer Jansen (SP):

Ik heb er waardering voor dat de staatssecretaris maximaal afstand neemt van de gedachte dat het toelaatbaar zou zijn om een koppeling te leggen tussen adverteren en de manier waarop over de Belastingdienst geschreven wordt. Wij zijn het daarmee eens. De staatssecretaris baseert zijn reactie echter op de informatie die hij bij de Belastingdienst heeft nagetrokken. Hij heeft aan ons dus de lezing van de Belastingdienst gegeven. De SP-fractie vraagt hem ook om de andere kant van de medaille na te trekken, door de bronnen bij VNU, Intermediair en Adformatie te raadplegen. In een van de twee gevallen gaat het zelfs om een e-mailbericht. Het staat dus zwart op wit, met naam en toenaam. Het lijkt mij niet zo ingewikkeld om dat tot op de bodem uit te zoeken. Als er bij de Belastingdienst is gehandeld in strijd met het principe dat de staatssecretaris zojuist zeer helder heeft verwoord, is er volgens mij alle aanleiding om daartegen op te treden.

Staatssecretaris De Jager:

Het verhaal van VNU was redelijk duidelijk, omdat het was uiteengezet in een brief aan het concern. Deze brief heb ik zelf mogen inzien. Ik heb contact laten leggen met PCM, door iemand van het managementteam. Deze heeft geconstateerd dat er twee verschillende beelden van het gesprek bestonden. Als de indruk is gewekt dat er een koppeling is met de redactionele inhoud, betreur ik dit. De Belastingdienst heeft duidelijk gesteld dat het ging om de effectiviteit van de advertentie. Ik heb in Intermediair een artikel gelezen met de titel "Het ICT-drama: Hoe de overheid miljarden verspilt". Midden in het artikel is een grote advertentie geplaatst voor de ICT-afdeling van de Belastingdienst met de grote kop: "Werk waar je trots op bent". Het is voorstelbaar dat een communicatiespecialist bezwaren heeft tegen de plaats en het tijdstip. Ik heb ook geconstateerd dat er gewoon is geadverteerd. Er is doorgeadverteerd, ook in de NRC. Ik heb geen aanleiding om te denken dat er een verschil van frequentie is. Ook door het managementteam van de Belastingdienst is mij zeer duidelijk bevestigd dat daarvan geen sprake is. Voor mij is daarmee de kous af.

De voorzitter:

Wij vervolgen de vergadering met een mededeling. Ik verzoek de leden hun plaatsen in te nemen en tijdens de mededeling te blijven zitten.

Geachte medeleden. Zaterdag 12 januari 2008 zijn soldaat der eerste klasse Wesley Schol en korporaal Aldert Poortema, beiden van het 44ste Pantserinfanteriebataljon van de Johannes Postkazerne te Havelte, tijdens een operatie in de omgeving van Deh Rawod in Afghanistan om het leven gekomen. Onze gevoelens van deelneming gaan uit naar hen die hun dierbaar waren: familieleden en vrienden. Ik heb samen met de voorzitter van de vaste commissie voor Defensie hun allen namens ons allen onze deelneming betuigd.

Ingekomen is de volgende brief van het lid Van Gijlswijk, waarvan ik het begin voorlees: "Geachte mevrouw Verbeet. Met deze brief dien ik met ingang van 14 januari aanstaande mijn ontslag in als lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Ik verzeker u dat ik niet lichtvaardig tot dit besluit ben gekomen. Het Kamerlidmaatschap zie ik als een buitengewoon belangrijk ambt, dat in staat stelt om bij te dragen aan het oplossen van concrete problemen in een samenleving die daarom vraagt."

De tekst van de brief zal aan alle Kamerleden worden toegezonden. Mevrouw Van Gijlswijk was lid van de Kamer sinds 30 november 2006. Zij heeft tijdens haar Kamerlidmaatschap vooral het woord gevoerd over de caresector in het algemeen en in het bijzonder over de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning, de AWBZ en de thuiszorg. Zij kon zeer ongeduldig zijn, en vaak ook echt boos als de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport niet direct to the point kwam, dan wel haar inbreng bagatelliseerde. Haar inbrengen, gevolgd door talrijke interrupties die zij met meer dan volle overtuiging naar voren bracht, zullen velen bijblijven.

Hoewel ik betreur dat zij de Kamer na zo'n korte periode verlaat, wil ik mevrouw Van Gijlswijk feliciteren met haar nieuwe functie van penningmeester van de SP en haar succes toewensen in haar verdere carrière. Alle goeds!

(geroffel op de bankjes)

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van de Camp voor het uitbrengen van het verslag namens de commissie voor het Onderzoek van de geloofsbrieven.

De heer Van de Camp:

voorzitter der commissie

Voorzitter. Het is ons allen bekend dat er twee vacatures zijn: van de heer Wolfsen en van mevrouw Van Gijlswijk. De commissie voor het Onderzoek van de geloofsbrieven heeft de stukken onderzocht die betrekking hebben op de heer A.J.W. Boelhouwer te Tilburg en de heer F. Bashir te Leeuwarden.

De commissie is eenparig tot de conclusie gekomen dat de heer A.J.W. Boelhouwer te Tilburg en de heer F. Bashir te Leeuwarden terecht benoemd zijn verklaard tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. De commissie stelt u daarom voor om hen toe te laten als lid van de Kamer. Daartoe dienen zij wel eerst de verklaringen en de beloften af te leggen zoals die zijn voorgeschreven bij de wet van 27 februari 1992, Staatsblad nr. 120.

De commissie verzoekt u tot slot, de Kamer voor te stellen om het volledige rapport in de Handelingen op te nemen.

De voorzitter:

Ik dank namens de Kamer de commissie voor haar verslag en stel voor, dienovereenkomstig te besluiten.

Daartoe wordt besloten.

(Het rapport is opgenomen aan het eind van deze editie.)1

De voorzitter:

De heer Boelhouwer en de heer Bashir zijn in het gebouw der Kamer aanwezig om de voorgeschreven verklaringen en beloften af te leggen.

Ik verzoek de griffier, hen binnen te leiden en ik verzoek de leden en allen op de publieke tribune die daartoe in staat zijn, te gaan staan.

Nadat de heren Boelhouwer en Bashir door de griffier zijn binnengeleid, leggen zij in handen van de voorzitter de bij de wet voorgeschreven verklaringen en beloften af.

De voorzitter:

Het is mij een genoegen, u beiden als eerste te mogen feliciteren met uw benoeming. Ik verzoek u, de presentielijst te tekenen en na de schorsing in ons midden plaats te nemen.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

De voorzitter:

Ik heb klachten gekregen over het geluid. Dat is blijkbaar nog niet helemaal terug van reces. Ik zal proberen goed in de microfoon te praten en ik vraag de staatssecretaris dat straks ook te doen. Ik verzoek hem om dat ook aan zijn collega's te zeggen.

Ik deel aan de Kamer mee dat de volgende leden zich hebben afgemeld:

Gesthuizen, Leijten en Voordewind;

Tichelaar, ook morgen.

Deze mededeling wordt voor kennisgeving aangenomen.

De voorzitter:

Op de tafel van de griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven