Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2008 (31200 VII).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Minister Ter Horst hecht veel waarde aan integriteit. Ik wil vandaag met haar spreken over klokkenluiders, de geheime diensten en politieke partijen.

Een klokkenluider doet zijn burgerplicht en bewijst de samenleving een grote dienst. Politici willen problemen oplossen, klokkenluiders zijn bij de overheid, in organisaties en bij bedrijven nodig om die problemen op het spoor te komen. Met veel klokkenluiders loopt het echter slecht af; wij kennen allen voorbeelden van klokkenluiders die misstanden melden en berooid achterblijven. Zij komen in financiële problemen, bijvoorbeeld omdat zij de kosten van hun advocaat niet meer kunnen betalen. Overheden, organisaties en bedrijven in Nederland hebben veelal eigen regelingen voor klokkenluiders, maar die lijken niet te werken. Er zijn althans bijzonder weinig mensen bereid om misstanden te melden. Klokkenluiden is geen aangelegenheid van personen of organisaties, meldingen van klokkenluiders zijn van algemeen belang. De samenleving moet mensen die hun burgerplicht doen, dan ook beschermen.

Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat mensen weer zoveel vertrouwen krijgen dat zij bereid zijn om misstanden te melden? Wij moeten in ieder geval voorkomen dat klokkenluiders berooid achterblijven. Zij moeten soms hoge juridische kosten maken, bijvoorbeeld om aan te tonen dat hun onterecht ontslag is verleend of dat het in hun geval niet gaat om een individueel arbeidsconflict, maar om een misstand van maatschappelijk belang. Ik stel voor om een fonds voor klokkenluiders in het leven te roepen. De Stichting van de Arbeid heeft een aantal voorwaarden gegeven om te kunnen spreken van een misstand, zoals het plegen van strafbare feiten, het in gevaar brengen van de volksgezondheid, de veiligheid of het milieu, en het opzettelijk foutief informeren van de politiek. Er zijn ook criteria om te kunnen bepalen wanneer iemand klokkenluider is. Dit is afhankelijk van de aard van de misstand, de schade voor de samenleving en de mogelijke bijdrage van de melding aan het wegnemen van de misstand. Een onafhankelijke instantie zal moeten beoordelen of iemand voor ondersteuning in aanmerking komt. Dit lijkt mij een mooie taak voor de Nationale ombudsman. Veel klokkenluiders melden zich nu al bij dit instituut en door tussenkomst van de Nationale ombudsman kunnen wij voorkomen dat misstanden binnen een organisatie worden gehouden en dat er niets aan wordt gedaan. Dit fonds zou kunnen worden ondergebracht bij het ministerie, als onderdeel van de begroting. Het zou gebruikt moeten kunnen worden voor elke werknemer of ex-werknemer in Nederland en er zouden in ieder geval juridische kosten uit vergoed moeten worden. Hoeveel geld er voor dit fonds nodig zal zijn, zal de toekomst uitwijzen. Ik denk aan een begininvestering van zo'n 5 mln. Wij kunnen per jaar bepalen of dit budget voldoende is. Het is een bijzonder goede investering, want het voorkomen van misstanden bespaart de samenleving veel geld. Wij kunnen ook een deel van de opbrengsten van het succes van klokkenluiders, bijvoorbeeld een deel van het boetebedrag, in dit fonds stoppen.

Onze veiligheidsdiensten moeten voorkomen dat onze democratische instellingen worden ondermijnd. Naar de aard van hun werk gebeurt dit in het geheim. Toch moeten ook geheime diensten onderwerp van parlementaire controle zijn. Dat is niet altijd eenvoudig; de Kamer is nu volledig afhankelijk van de minister, die beoordeelt of iets geheim of gevoelig is. En de minister verkoopt vaak nee. De Kamer heeft zelf nauwelijks mogelijkheden om te beoordelen of informatie werkelijk zo gevoelig is dat het parlement er niet in het openbaar over kan spreken. Wij hebben natuurlijk wel een onafhankelijke commissie van toezicht, die bijzonder goed werk doet. Maar deze commissie beoordeelt vooral of de activiteiten van geheime diensten rechtmatig zijn. Zij is er niet om de doelmatigheid en effectiviteit van het werk van de diensten te beoordelen. En wij hebben natuurlijk de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de fractievoorzitters. Die mogen de informatie die zij krijgen echter niet naar buiten brengen en zaken niet in het openbaar bespreken, niet eens met hun eigen fractie. Op deze manier kan naar onze mening onvoldoende parlementaire verantwoording worden afgelegd. Er is in elk geval verbetering mogelijk.

In elk land is het toezicht op de geheime diensten anders geregeld, en wie weet kunnen wij daar iets van leren. In Duitsland kunnen leden van het parlement de geheime diensten bezoeken, documenten inzien, medewerkers spreken en met een tweederde meerderheid kan worden besloten om zaken alsnog in de openbaarheid te brengen. Wij zijn anders dan Duitsland, dus wij zullen het ook anders moeten doen, maar graag wil ik met de Kamer een discussie voeren over de parlementaire controle op het werk van de geheime diensten. Ik neem graag aan dat de fractievoorzitters goed werk verrichten, maar zij zijn geen specialisten en zitten bijzonder krap in hun tijd. De SP-fractie zou graag zien dat ook de fractiespecialisten de voorbereidende stukken van de commissie krijgen, zodat zij een en ander goed kunnen voorbereiden. Nog beter is om fractiespecialisten toe te laten tot de commissie, dan hebben de fractievoorzitters in elk geval iemand om mee te overleggen.

De heer Brinkman (PVV):

De SP- en de PVV-fractie zijn samen opgetreden om wat informatie uit de CT Infobox te krijgen. Maar ik vind dat de heer Van Raak nu wel erg ver gaat. Heeft hij er vertrouwen in dat vertrouwelijke informatie van bijvoorbeeld de AIVD veilig is in dit huis bij 150 leden, van wie hij en ik weten dat sommigen her en der banden hebben bij allerlei organisaties?

De heer Van Raak (SP):

Ik wil dan ook drie voorstellen doen. Het eerste voorstel is om de fractiespecialisten meer te betrekken bij die controle; dat kan in de voorbereiding of door zelf in de commissie plaats te nemen. Het tweede voorstel is om een commissie zelf meer onderzoek te laten doen. Dat zou de commissie van de fractievoorzitters kunnen zijn. Wij hebben het zelf ook al gedaan: naar aanleiding van de moord op Theo van Gogh hebben wij de commissie van toezicht om een onderzoek gevraagd. Dat zouden wij veel vaker kunnen doen. Het derde voorstel is dat een commissie met bijvoorbeeld tweederde meerderheid, zoals in Duitsland gebeurt, bepaalt wanneer zaken in de openbaarheid kunnen worden besproken, bijvoorbeeld de commissie van de fractievoorzitters. Ik hoor graag de reactie van de minister en ik ben benieuwd of zij zelf nog suggesties heeft.

Meer in het algemeen vraag ik de minister om iets minder star te zijn met het geven van informatie. Ik heb eerder gevraagd naar basale informatie over bijvoorbeeld het aantal telefoontaps; die heb ik niet gekregen. Ik kreeg wel een Kamermeerderheid om informatie te krijgen over het aantal bevragingen van digitale bestanden. Die informatie zie ik tegemoet. De Kamer kreeg in eerste instantie geen informatie over het aantal salafistische predikers, maar deze informatie kon wel worden gelezen in het nieuwsblad van het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI). De minister antwoordde dat zij niet wist hoe het CIDI aan deze informatie komt. Dat vind ik bijzonder verontrustend. Daarin mag de minister niet berusten en graag ontvang ik alsnog een verklaring.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Heeft de SP-fractievoorzitter al besloten om lid te worden van de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten? Dat zou misschien een deel van het door de heer Van Raak gesignaleerde euvel oplossen. Dan is hij er zelf bij en kan hij zelf beoordelen of het goed zit met de parlementaire controle op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

De heer Van Raak (SP):

Dat verzoek van de AIVD hebben wij nog in beraad, maar dat staat los van verbetering van het parlementaire toezicht. Dat zijn twee discussies. Wij discussiëren in de fractie al langer over hoe je het toezicht op de geheime diensten kan verbeteren. Daarbovenop kwam een verzoek van de AIVD of wij willen deelnemen aan de commissie van fractievoorzitters. Die discussie voeren wij en wij zullen te zijner tijd een antwoord geven.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Als de heer Van Raak de parlementaire controle nu zo belangrijk vindt – en ik ben dat met hem eens – dan hoeft hij toch niet zo lang na te denken alvorens zijn fractievoorzitter te adviseren om lid te worden van die commissie? Daar is toch geen verzoek van de AIVD voor nodig? Nu valt de SP-fractie mij toch een beetje tegen.

De heer Van Raak (SP):

Wij vonden het een eer dat de AIVD het zo belangrijk vindt dat wij in die commissie zitten. Wij hebben om bepaalde redenen tot nu toe niet plaatsgenomen in die commissie en wij denken er nu over na of wij dat wel zullen doen. Die discussie zullen wij in de fractie voeren. Ik ben blij dat de heer Schinkelshoek benieuwd is naar de uitslag en ik zal hem als een van de eersten op de hoogte brengen.

De voorzitter:

Eerst de Kamervoorzitter toch, denk ik.

De heer Van Raak (SP):

Als een van de eersten.

De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa heeft recentelijk vraagtekens gezet bij de financiering van politieke partijen in Nederland. Die kritiek betreft vooral de sponsoring van politieke partijen. Partijen hoeven in Nederland hun sponsors niet altijd bekend te maken. Hoe gaat de minister tegemoetkomen aan deze internationale kritiek?

De afgelopen decennia zijn politieke partijen steeds afhankelijker geworden van overheidssubsidie. Ooit was dat not done, nu is dat heel gewoon. Partijen moeten de overheid controleren, maar worden ook steeds meer financieel afhankelijk van diezelfde overheid. Daarom is de SP nooit voorstander geweest van meer subsidies. Partijen moeten volgens ons zelf, of mede zelf, hun broek kunnen ophouden. Sommige partijen kiezen voor het zoeken van sponsoren. De SP wil voor haar financiering echter niet afhankelijk zijn van Philips, Shell of de Rabobank. Wij willen afhankelijk zijn van onszelf. Daarom doen wij een beroep op onze eigen volksvertegenwoordigers, die een flink deel van hun vergoedingen delen met de vele vrijwilligers van de partij. Volgens mij is het een prachtige vorm van solidariteit in de praktijk en dit hoort ook bij de SP. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten stelt dat er niets mis is met onze regeling en hetzelfde geldt voor de Kiesraad. Die heeft een advies gegeven aan de minister. Wij zouden dat advies ook graag ontvangen.

Deze minister wil echter de huidige regeling van de SP, die het gevolg is van een democratisch besluit van onze leden, alsnog illegaal maken door een anti-SP-wet te maken. Dat kan natuurlijk niet; zo horen wij niet met elkaar om te gaan. Het is niet aan PvdA-ministers om te bepalen hoe wij onze partij organiseren. Wij houden ons aan de wet, wij maken afspraken met onze leden en niet met PvdA-ministers. Afgelopen zaterdag tijdens het congres van de SP in Rotterdam is dan ook een motie aangenomen door onze leden. Graag wil ik de oproep van onze leden aan onze minister mededelen: het congres van de SP, bijeen op 24 november 2007 in Rotterdam, spreekt uit trots te zijn op de afdrachtregeling van de SP, constateert dat PvdA-minister Ter Horst wettelijk wil verbieden wat wij hier democratisch hebben besloten en verzoekt minister Ter Horst respect te tonen voor onze partijdemocratie en af te blijven van onze afdrachtregeling. De minister doet de suggestie dat er iets niet klopt bij de SP. Telkens hoor ik nieuwe argumenten. Overheden mogen niet meewerken aan de regeling. Onzin, het gaat om een cessie en daar horen burgemeesters aan mee te werken. Dat is een overeenkomst tussen mij en mijn partij. Ik heb gehoord dat de minister geen extra subsidie mag geven. Dat is ook flauwekul. Het is mijn geld, het is geld van onze volksvertegenwoordigers. Het zou niet onafhankelijk zijn, in strijd met de last, met de eed en met wat weet ik al niet. Het is allemaal onzin en flauwekul. Ik vraag de minister dan ook om op te houden met het voeren van partijpolitiek, want dat is haar positie als minister onwaardig.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Zijn dit niet een paar te grote woorden? U kunt toch blijven afdragen aan uw partij wat u wilt, al geeft u wat mij betreft uw hele inkomen weg aan de penningmeester. Maar het gaat toch te ver dat de overheid, een overheidsorganisatie als incassobureau voor uw penningmeester zou moeten optreden? Daar gaat het om. U kunt afdragen wat u wilt.

De heer Van Raak (SP):

De heer Schinkelshoek heeft het over de cessie. Als burgemeesters daar moeite mee hebben, moeten zij niet gaan klagen bij de minister, maar dan moeten zij zich laten informeren door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, die vorig jaar heeft gezegd dat dit een aangelegenheid is van de SP en haar volksvertegenwoordigers. Het is een overeenkomst tussen die twee partijen. Ik maak zelf uit waar ik mijn geld naar overmaak. Dat maakt niet de minister uit. Zij maakt niet uit hoe wij dat intern regelen. De meeste partijen in de Kamer hebben afdrachtregelingen. Zij doen dat allemaal op een andere manier, maar allemaal binnen de wet en allemaal afgesproken met onze leden, democratisch besloten. Nu wil de minister een van die regelingen, toevallig die van de SP, illegaal verklaren. Wat eerst legaal was en democratisch besloten, wil zij nu met anti-SP-wetten illegaal maken. Dat is een minister onwaardig.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Als ik de minister goed heb begrepen – zij zal het morgen ongetwijfeld uitleggen – wil zij een einde maken aan de situatie dat de overheid optreedt als incassobureau namens een politieke partij, in dit geval de SP. Dat lijkt mij niet anders dan logisch en vanzelfsprekend.

De heer Van Raak (SP):

Nee, de overheid is geen incassobureau. De overheid is absoluut geen incassobureau. Ik, als volksvertegenwoordiger namens de SP, en alle andere Kamerleden maken zelf uit naar welk bankrekeningnummer wij ons geld overmaken. Dat kan zijn naar de SP, naar het Wereld Natuur Fonds, maar bijvoorbeeld ook naar de minister. Daar gaan wij zelf over. Die cessie is gewoon een administratieve afwikkeling conform het Burgerlijk Wetboek. Daar is helemaal niets mis mee. Wij hebben dat zo geregeld, omdat het handig is. Het is het minst bureaucratisch; het is het handigst voor onze volksvertegenwoordigers. Zo willen de leden van de SP dat geregeld hebben. Dat is geheel conform de wet. De minister wil illegaal maken wat conform de wet is en wat democratisch afgesproken is. Dan ben je bezig met partijpolitiek. Ik zie de heer Schinkelshoek hard nee schudden, maar zo is het wel.

De heer Van Beek (VVD):

Waar iemand zijn inkomen aan besteedt, laat ik graag aan de desbetreffende persoon over, maar op het moment dat wij toetreden tot de Kamer, beloven of zweren wij dat wij niets hebben toegezegd om in dit ambt te komen. De vraag is nu of dat op gespannen voet staat met de afspraak die schriftelijk vastgelegd is dat er een niet onaanzienlijk deel van het salaris van een SP-Kamerlid naar de partij gaat. Als een SP-Kamerlid dat zelf doet, heb ik er niets mee te maken. Dat is privé. Maar het is een andere kwestie wanneer wordt vastgelegd dat dit een voorwaarde is om toe te treden tot de fractie. Daarover verneem ik graag de staatsrechtelijke opvatting van de heer Van Raak, dus niet de partijpolitieke opvatting.

De heer Van Raak (SP):

De heer Van Beek heeft het over de eed of de belofte. Wij zijn niet de enige met een afdrachtregeling. Bijna alle partijen in deze Kamer hebben een afdrachtregeling. Binnen de VVD is er nu een discussie over de vraag of men een afdrachtregeling moet hebben. Behalve de Partij voor de Dieren is er binnen elke partij een vorm van verklaring. Die zijn verschillend. Wij hebben met de leden van onze partij een afspraak gemaakt. De zuiveringseed is bedoeld om corruptie te voorkomen, dat je niet een zetel kunt kopen ten koste van iemand anders. Dat is hier natuurlijk helemaal niet het geval. Wij maken gewoon afspraken met onze leden over het partijprogramma, het verkiezingsprogramma, over wat er in de fractie wordt besproken, over contributie en over afdracht. Dat doet de SP en dat doen de meeste andere partijen. Dat is een politiek commitment dat wij als Kamerleden maken met onze partij. Vervolgens stemmen wij volgens de Grondwet zonder last. Dat betekent dat wij ons niet kunnen verschuilen achter de partij. Wij kunnen ons niet verschuilen achter het verkiezingsprogramma, niet achter de afdrachtregeling en niet achter fractieafspraken. Wij zijn allen zelf verantwoordelijk. Zo moet je dat grondwetsartikel lezen. Wij zijn zelf verantwoordelijk en wij moeten dus ook zelf een afweging maken. De partij kan ons niet binden aan het verkiezingsprogramma, aan de afspraken in de fractie en ook niet aan de contributie en de afdrachtregeling. Dat is bij de meeste partijen hier het geval en dat is ook bij de SP het geval. Het is dus geen juridische afspraak, maar een politiek-morele afspraak.

De heer Van Beek (VVD):

Dan zijn wij in ieder geval af van de discussie dat het voorstel van de minister een anti-SP-wet zou zijn, want dan treft het ons allen. Dat is één element. Het tweede betreft de vraag of je iets beloofd hebt om in dit ambt te komen. In dit geval is beloofd om een niet onaanzienlijk deel van het inkomen verplicht af te dragen. Ik vind dat de manier waarop de SP het geregeld heeft zo ver gaat, dat de heer Van Raak op zijn minst moet accepteren dat wij daarover een staatsrechtelijke discussie met elkaar voeren.

De heer Van Raak (SP):

Dat is heel goed. Ik zeg: onderzoek alles en behoud het goede, vooral de solidariteit. Nee, het is echt een anti-SP-wet. Bijna alle partijen hebben afdrachtregelingen. De VVD denkt er nog over na. Die regelingen verschillen van elkaar, maar één vorm van afdracht – toevallig die van de SP, die van de grootste concurrent van de PvdA – wordt illegaal verklaard. Dat kan ik niet anders zien dan een anti-SP-wet. Wij hebben een afdrachtregeling zoals de meeste andere partijen. De SGP heeft er om principiële redenen voor gekozen om dat niet te doen. Het enige verschil tussen onze afdrachtregeling en die van andere partijen is, dat die van ons veel groter is. Bij andere partijen varieert dat van 1% tot 15%, bij ons is dat meer dan de helft. Dat is het verschil. Dat is geen staatsrechtelijke discussie; dat is een discussie over solidariteit. Dat is niet een discussie die ik hier met de Kamer moet voeren; dat is een discussie die ik met mijn leden moet voeren.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik vind het jammer dat de heer Van Raak er zo'n partijpolitieke kwestie van maakt. Ik herinner mij dat ik als rechtenstudent al artikelen in studentenbladen heb gelezen over deze kwestie, waarbij men zich afvroeg: kan het wel wat de SP doet? Er is al heel lang discussie over de vraag of het niet op gespannen voet staat met de zuiveringseed dat de SP het in zo'n verplichtend kader heeft gesteld. Mijn partij kiest inderdaad principieel voor een vrijwillige benadering. Is het niet heel begrijpelijk dat, gelet op die discussie en het belang van de zuiveringseed, een overheid zegt: daarmee willen wij niets te maken hebben, daarvan willen wij zo ver mogelijk af staan en wij willen dus niet meewerken aan die dubieuze constructie.

De heer Van Raak (SP):

Het is geen dubieuze constructie. Dit neem ik de heer Van der Staaij kwalijk. Het is een wettelijke constructie die volgens onze partijdemocratie is geregeld. Er zijn artikelen verschenen. Die heb ik ook gelezen. Die verschijnen al jaren, vooral van de hand van de heer Elzinga, die duur betaalde politieke columns schrijft, waarin hij voortdurend zegt wat er niet deugt bij de SP. Dat blijkt voortdurend niet te kloppen, maar hij blijft het voortdurend toch zeggen. Blijkbaar zijn er dan burgemeesters in het land die allerlei kritische vragen aan de minister gaan stellen. Het is niet verplichtend. Wij hebben allemaal politieke commitments gemaakt aan onze partij: over het verkiezingsprogramma, over de fractieafspraken, over contributie en over afdracht. Dat is een politieke afspraak en niet een juridische afspraak. Als een Kamerlid, een volksvertegenwoordiger van de SP of van een andere partij, behalve de SGP, zegt: ik werk daar niet aan mee, ik houd mij niet aan het verkiezingsprogramma, ik houd mij niet aan de fractieafspraken, ik houd mij niet aan de contributie en de afdracht, dan hoeft die persoon dat niet te doen. Dat staat namelijk in de Grondwet. Dat geldt ook voor de SP-fractie.

De heer Van der Staaij (SGP):

De heer Van Raak heeft gezegd dat het niet verplichtend is zoals het bij de SP gaat, maar dat het niet anders kan.

De heer Van Raak (SP):

Nee, het kan niet anders omdat onze leden dat zo hebben besloten. Zo gaat het hopelijk bij de kiesverenigingen van de SGP ook. Als de leden iets hebben besloten, dan houden wij ons daaraan. Dat lijkt mij heel goed. Er bestaan misschien partijen waarbinnen mensen daartoe wat minder geneigd zijn, maar bij ons houden wij ons daaraan.

Mevrouw Gerkens (SP):

Voorzitter. "ICT en overheid" is een belangrijk thema en de SP-fractie is dan ook verheugd dat hiervoor eindelijk een fikse pot met geld is gereserveerd op de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Na het opdoeken van het National High Tech Crime Center en het instellen van een nieuw instituut dat vervolgens weer het wiel gaat uitvinden, kwam het goede nieuws dat er dit najaar een plan van aanpak cybercrime zal komen. Maar waar blijft nu dat plan van aanpak? Ik vraag de minister of zij de regie wil nemen in dit proces, zodat wij haast kunnen maken met het aanpakken van cybermisdadigers.

Een onderzoek in opdracht van de Europese Commissie waarschuwt dat overheden meer moeten doen om het vertrouwen van de burgers in de dienstverlening te winnen bij de verplaatsing naar online dienstverlening. Het gaat hierbij niet alleen om het nemen van veiligheidsmaatregelen, vinden de onderzoekers. Het vertrouwen van de burgers is gebaseerd op ervaringen, zowel direct als indirect opgedaan. Zelfs wanneer de overheden voldoende maatregelen hebben genomen om het online verkeer veilig te laten verlopen, herkennen veel burgers dit niet. De onderzoekers pleiten ervoor om met meer herkenbare kwaliteitsregels te gaan werken. Ook willen zij dat gedragsregels worden bevorderd voor overheden die online werken. Een voorbeeld hiervan is de BurgerServiceCode. Als laatste wilden de burgers weten wat de overheid doet als gegevens van hen verloren gaan of worden gestolen. Herkent de staatssecretaris deze problemen en zo ja, wat gaat zij doen om het gebruik van die kwaliteitsregels te bevorderen?

Daarop aansluitend kom ik op de punten die Viziris gisteren en ook twee weken geleden op een congres van ECN naar voren heeft gebracht. Een groot deel, ongeveer 35%, van onze bevolking is niet of nauwelijks in staat online te zijn of online alle taken te verrichten die wij als overheid wel in toenemende mate van hen verwachten. Een oplossing, die de VNG altijd terecht noemt, is ervoor te zorgen dat het online contact niet het menselijk contact vervangt, maar ten dele doen wij dat toch. Viziris heeft dan ook terecht het voorbeeld genoemd van DigiD, die wij ondanks zijn beperkingen allemaal moeten gaan gebruiken. Ik wil hier niet op alle details ingaan, maar ik pleit er wel voor om een toets voor diensten te creëren voordat wij ze digitaliseren, dan wel om gedigitaliseerde diensten aan te passen aan deze eisen. Verder heeft Viziris gevraagd om alle overheidsgebouwen met publieke toegang toe te rusten met de noodzakelijke hulpmiddelen voor mensen met beperkingen en het personeel daartoe uit te rusten. Wat gaat de staatssecretaris doen met de vragen van Viziris? Het beeld dat Viziris heeft geschetst van een samenleving waarin een groot deel van de bevolking digibeet is, is een beeld dat wij krachtig moeten bestrijden. De toegankelijkheid, veiligheid en wijze van aanbesteden kunnen het beste worden getoetst door een onafhankelijke instantie. Is de staatssecretaris bereid om te zoeken naar een dergelijke instantie met dezelfde daadkracht als bijvoorbeeld "Wij vertrouwen de stemcomputers niet"?

De minister van Binnenlandse Zaken heeft eerder beloofd dat in 2006 in ieder geval de ministeries van OCW, VROM en Binnenlandse Zaken alle informatie uit WOB-verzoeken standaard op het internet zouden zetten. Dit volgde uit een advies om alle WOB-verzoeken standaard op internet te plaatsen, maar ik heb de indruk dat dit nog steeds niet gebeurt. Is die indruk juist en, zo ja, wat zal de minister hieraan doen?

Het initiatief voor de basisregistraties wordt door mijn fractie toegejuicht, maar er kunnen hier en daar ook kanttekeningen bij worden geplaatst. Wie is er nu uiteindelijk eindverantwoordelijk voor al die basisregistraties? Ik snap dat voor de inhoudelijke kant verschillende ministeries verantwoordelijk zijn, maar als die onderling gaan kissebissen, is het dan geen zaak dat de minister van BZK het proces regisseert? Ik noem als voorbeeld de geologische basisregistratie waarin alle grondgegevens zijn opgeslagen. Hiervoor zijn vijf ministeries verantwoordelijk. De kosten voor het onderhouden van deze basisregistratie gaan met vier ton omhoog en vijf ministeries komen er nog steeds niet uit wie die kosten moet betalen. Zo dreigt er weer een basisregistratie verloren te gaan. Is dit niet het moment voor de minister om op de deuren van die vijf ministeries te kloppen om duidelijk te maken dat zij eruit moeten komen en dat dit zo niet kan? Ik krijg hier graag een reactie op.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Abraham Kuyper, ja "Abraham de geweldige" zelf, kon zich er in zijn tijd al geweldig over opwinden dat burgers hoofdzakelijk als kiezers werden beschouwd. Het lijkt op en top democratisch, de burger krijgt als kiezer de hoogste soevereine macht in de Staat aangeboden, maar dat is schijn. Die "troonsverheffing" dient er slechts toe, smaalde Kuyper in zijn befaamde toelichting op het eerste antirevolutionaire verkiezingsprogramma Ons program uit 1879, om de burger vervolgens zo snel mogelijk te "knevelen". "De burger is heer van het land en kan dus kiezen, maar zodra glijdt zijn stembiljet niet in de gleuf van de stembus of hij is heer af en zijn gekozene is heer van zijn lot geworden". Wie burgers alleen nog maar ziet als kiezers, waarschuwde Kuyper, degenereert politiek tot min of meer permanente strijd om kiezersgunst, versmalt regeringszaken tot "administratie", schiet door in "centralisatie" en andere "regelzucht" en, misschien wel het belangrijkste, doet tekort aan "zelfbeheer" en zelfs "volksvrijheid".

Het zijn waarschuwingen die dunkt me onverminderd actueel zijn. Nog steeds is de politiek niet verlost van de onhebbelijkheid om democratie te versmallen tot politieke democratie, tot het Binnenhof en omstreken, om burgers te zien als "stembusautomaten", ook zo'n Kuyperwoord, om alles vanuit Den Haag tot in details te willen regelen, om het maatschappelijk middenveld van alles en nog wat voor te schrijven, om het particulier initiatief steeds weer af te troeven om de speelruimte voor het lokale bestuur te verkleinen.

Tegen die achtergrond kijkt mijn fractie aan tegen het binnenlands bestuurd, tegen die achtergrond beoordeelt zij het doen en laten van minister Ter Horst en staatssecretaris Bijleveld. De kernvraag is of zij Nederland teruggeven aan zichzelf. Hoeveel ruimte krijgen burgers? Hoeveel armslag zal er voor plaatselijke gemeenschappen zijn? Hoeveel speelruimte is er voor het maatschappelijk middenveld, burgerinitiatief en participatie? Krijgt maatschappelijke betrokkenheid een steuntje in de rug? Dit zijn stuk voor stuk, meer dan allerlei kunstgrepen, procedures en correcties, essentiële voorwaarden om het vertrouwen van de burger in het bestuur te vergroten en daar gaat het dit kabinet toch om? Dit zijn onderwerpen waarvoor het CDA zich in de komende periode wil inzetten, noem het ons democratisch programma.

De heer Brinkman (PVV):

Dit is een mooi beginverhaal van de heer Schinkelshoek. Zijn betoog voor een decentrale overheid kennen wij. Dat is niet zo vreemd, want het CDA heeft de meeste burgemeesters in dit land. Hij spreekt over het vertrouwen van de burger in de politiek. Hoe moet de burger dit vertrouwen beoordelen nu er op dit moment al gemeenten zijn die bijvoorbeeld aankondigen dat ze de ozb met tientallen procenten zullen verhogen? Hoe zit het dan met het vertrouwen van de burger in de decentrale overheid?

De heer Schinkelshoek (CDA):

De heer Brinkman is wel heel erg snel met het plaatsen van interrupties. Al hij mij even de gelegenheid had gegeven om mijn betoog af te maken, was ik daar vanzelf op gekomen; niet bij de door de heer Brinkman zo verfoeide ozb, maar wel hoe democratische controle in dit land vorm dient te krijgen: via gemeenteraden.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik vind het een interessant betoog van de heer Schinkelshoek, maar ik ben benieuwd hoeveel ruimte de burger krijgt van de CDA-fractie om meer betrokken te worden bij besluitvorming.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Voorzitter. Ik geloof dat ik mijn collega's moet waarschuwen. Zij kunnen maar vier keer interrumperen en ik gaf al aan dat ik erop terugkom.

De voorzitter:

Ik zou dat waarschuwen aan mij overlaten. Vervolgt u uw betoog.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. Ik zie dit niet als een tweede interruptie. Mijn vraag moet wel beantwoord worden.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Mevrouw Koşer Kaya krijgt zo antwoord.

De voorzitter:

Ik maak het goed met u, mevrouw Koşer Kaya. Ik tel de vraag niet mee, want anders dan bij bewindslieden is er geen sprake van een recht op inlichtingen, wel van hoffelijkheid jegens elkaar.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Ik sprak over ons democratisch programma. Dan gaat het in de eerste plaats om burgerschap. Daarmee staat of valt democratie. Nederlanders zijn zich daar heel goed van bewust, zoals blijkt uit onderzoeken als 21minuten.nl. Daarom verwachten wij nogal wat van initiatieven van de minister om te komen tot burgerhandvesten, al was het alleen maar om mensen bewust te maken van rechten en plichten. Dan gaat het concreet over een overheid die haar plaats weet, zich concentreert op kerntaken, naar behoren presteert, decentraliseert wat gedecentraliseerd kan worden, die de kunst van het loslaten weet te beoefenen en uitgaat van vertrouwen in plaats van wantrouwen. Dan heb ik het over een sterke vertegenwoordigende democratie via Tweede Kamer, provinciale staten en gemeenteraden, die weten wat er in de samenleving speelt zonder terug te schrikken voor impopulaire maatregelen, en die periodiek ook in de spiegel durven kijken en zich afvragen of het niet anders, beter kan; zelfreflectie dus.

Dan heb ik het ook over diepgewortelde politieke partijen, geen vlottende bewegingen, die vanuit een samenhangende visie kloek, overtuigend stem geven aan wat onder mensen leeft, zonder in democratisch centralisme te vervallen. Dan heb ik het ook over maatschappelijke betrokkenheid, misschien een wat al te weids begrip, waarachter een veelheid aan initiatieven schuilgaat, initiatieven die één ding gemeen hebben: burgers krijgen meer speelruimte. Er gebeurt meer dan wij in Den Haag denken, maar er kan nog veel meer.

Nu krijgt mevrouw Koşer Kaya antwoord. Concreet pleit ik er daarom voor om meer ruimte aan de buurt te geven. Waarom niet meer ruimte gemaakt voor zelfregulering en bewonersinitiatieven om de eigen wijk, soms letterlijk, schoon te vegen. Waarom krijgt de stad Rotterdam niet de armslag om een proeftuin te starten, ongehinderd door een overmaat aan regels, voorschriften en een verantwoordingsbureaucratie? Dat soort regelvrije buurten kunnen nieuwe impulsen voor meer maatschappelijke betrokkenheid van burgers opleveren. Dat is ook democratie.

Democratie is echter meer, veel meer. Het is vooral een mentaliteit, een gezindheid. Dat moet je leren, van jongs af aan. Vandaar ons pleidooi voor een democratische opvoeding, thuis, op school, bij de sportclub. Hoe denkt de minister dat te ondersteunen? Ziet zij mogelijkheden om in het onderwijs meer aandacht te besteden aan de Grondwet, democratie en de rechtsstaat? Zou niet op elke school een exemplaar van de nieuwe, in toegankelijk Nederlands vertaalde Grondwet aanwezig moeten zijn? Zou de minister nog eens, welwillender dan in het verleden, willen kijken naar eerdere voorstellen van de Kamer om landelijke politieke jongerenorganisaties te steunen, bijvoorbeeld via bestuursbeurzen?

Hardnekkig is het pleidooi van de CDA-fractie om meer mensen, en dan vooral meer jongeren, naar het Binnenhof te halen. Wie voor het eerst gaat stemmen, zou eigenlijk eerst een bezoek aan de Tweede Kamer gebracht moeten hebben. Daarom zijn wij zo'n warm voorstander van een Huis van de Democratie in Den Haag, een initiatief dat gelukkig steeds meer vaart krijgt. Mijn fractie gaat ervan uit dat in de loop van volgend jaar dat Huis van de Democratie in de schaduw van het Binnenhof opengaat. Het zal dan natuurlijk nog niet klaar zijn, maar je moet ergens een keer beginnen. Om die start mogelijk te maken, willen wij 0,5 mln. vrijspelen. Stap voor stap zal het in de jaren daarna kunnen uitgroeien tot een democratisch platform. Dat het van meet af aan gratis toegankelijk moet zijn voor jongeren tot achttien jaar spreekt voor mij vanzelf.

De heer Van Raak (SP):

Onze fracties hebben ervoor gezorgd dat in Arnhem een historisch museum wordt ingericht. Dat initiatief lijkt heel veel op het Huis van de Democratie dat u nu voorstelt om democratisch burgerschap in het bijzonder onder jongeren te bevorderen. Waarom zouden wij twee huizen oprichten? Het ligt toch zeker veel meer voor de hand om één huis voor de democratie en de geschiedenis op te richten? Dat scheelt geld en tijd.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Het zijn echt twee verschillende initiatieven. Het huis voor de democratie moet een democratisch platform worden dat kiezers en vooral jongeren duidelijk maakt hoe de democratie werkt en welke staatkundige tradities ons land kent. Het historisch museum in Arnhem, geboren uit de schoot van SP en CDA samen, is echt een ander initiatief, omdat daar onze nationale geschiedenis, gekoppeld aan de canon, moet worden verbeeld.

De heer Van Raak (SP):

Is het niet beter om onze jongeren naar één in plaats van naar twee instituten te sturen?

De heer Schinkelshoek (CDA):

Het gaat echt om twee verschillende initiatieven. In het ene concentreren wij ons op het verleden: hoe is ons land geworden tot wat het is? Het andere initiatief is bedoeld om te laten zien hoe wij de democratie hier praktiseren. Ik wil dat in de schaduw van het Binnenhof aanschouwelijk voorstellen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Het is goed om te horen dat nu zelfs de CDA-fractie kritiek heeft op de manier waarop burgers bij de politiek worden betrokken.

U spreekt over meer speelruimte in de buurt. Dat geldt echter voor gemeenten en ik hoor toch ook graag hoe u dat ziet voor de provincies en de nationale overheid. Hoe moeten de burgers op die niveaus bij de politiek worden betrokken?

De heer Schinkelshoek (CDA):

Wat ik zei was niet bedoeld als kritiek. Mijn standpunt vloeit namelijk logisch voort uit de christendemocratische traditie, die inmiddels meer dan honderd jaar oud is. De christendemocratische beweging heeft altijd een pleidooi gehouden voor lokale verworteling. Democratie is niet iets voor Den Haag alleen. Integendeel: democratie moet aan de basis beginnen.

Ik ben een groot voorstander van de vertegenwoordigende democratie, zoals die in de 19de eeuw vorm heeft gekregen in de Tweede Kamer, het parlement, de gemeenteraden en de provinciale staten. Via deze organen worden burgers vertegenwoordigd. Dat is een beproefd systeem dat goed werkt, ofschoon het wel een grote last op de vertegenwoordigende colleges legt om er het beste van te maken. Het verschil tussen u en mij is dat u veel meer gelooft in directe vormen van democratie. Dat is helaas een historische splijtzwam tussen ons.

De heer Brinkman (PVV):

U hebt nog geen antwoord gegeven op mijn vraag waar burgers het vertrouwen in de gemeentelijke en provinciale politiek vandaan moeten halen. Ik heb u specifiek gevraagd naar de stijging van de ozb. Er zijn gemeenten die een verhoging van maar liefst 36% hebben aangekondigd! U zegt dat het de gemeenteraden zijn die dat bepalen. Ja, dank je de koekoek! Het is hun geld, dus zij voeren over de rug van de burgers een gigantische verhoging in, terwijl wij hier een macronorm hebben aangekondigd. Waar moet de burger dan het vertrouwen vandaan halen?

De heer Schinkelshoek (CDA):

Het is in dit land perfect georganiseerd, mijnheer Brinkman, neemt u dat maar van mij aan. Burgers die geen vertrouwen hebben en het ergens niet mee eens zijn, moeten dat bij verkiezingen laten blijken. Zo hebben wij het georganiseerd. Je kunt niet regeren op dagkoersen. Je moet niet willen regeren op opiniepeilingen en op emoties.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Daar zou ik wel voor zijn.

De heer Schinkelshoek (CDA):

Neen, wij hebben daar de gemeenteraad voor. Als iemand vindt dat plaatselijk de lasten te veel worden verhoogd, wat ik overigens bestrijd, moet betrokkene dat bij de volgende verkiezingen laten blijken. Zo vergroot je ook de maatschappelijke en politieke betrokkenheid.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Bilder, die zijn maidenspeech zal houden. Dit betekent dat de heer Bilder, voor de eerste en wellicht ook enige keer in zijn Kamerlidmaatschap, niet wordt geïnterrumpeerd. Mijnheer Bilder, ik wens u veel succes!

De heer Bilder (CDA):

Voorzitter. Ik dank u dat u mij een klein beetje extra tijd gunt om een persoonlijk woord te spreken, voordat ik overga tot de behandeling van de inbreng van mijn fractie. Het is voor mij een bijzonder moment, niet alleen omdat het de eerste keer is dat ik hier sta, maar ook omdat ik hier mag staan in het kader van de behandeling van de begroting van BZK. In mijn bijdrage ga ik zo meteen iets zeggen over het thema gemeentelijke herindeling. Het bijzondere is daarin gelegen dat ik zelf afkomstig ben uit een gemeente die uit het tegenovergestelde van een herindeling is ontstaan, namelijk uit een splitsing van gemeenten. Voordat ik tot deze Kamer toetrad, ben ik daar ook zeventien jaar lang gemeentebestuurder geweest. Dat brengt mij bij een verhaal uit de Bijbelse geschiedenis, over de wonderbare visvangst. Voor wie het niet kent: de Here Jezus staat daar aan de oever en ziet zijn discipelen vissen. Zij hebben niets gevangen en hij roept hen op om het net uit te gooien aan de andere kant. De discipelen doen dat en halen een wonderbaarlijke hoeveelheid vis binnen. Het net uitgooien aan de andere kant, het eens over een andere boeg gooien, is iets dat mogelijk ook in acht moet worden genomen in het kader van de wijze waarop wij met de gemeenten omgaan, maar ook in bredere zin de wijze waarop wij met schaalvergroting omgaan. Ik bedoel dat in die zin, dat je soms door juist oog te hebben voor de menselijke maat en de kleinschaligheid betere resultaten kunt bereiken dan wanneer je alles zoekt in de grootschaligheid.

In de extra tijd die de voorzitter mij heeft gegeven rond ik af met het volgende. Over mijn eigen gemeente kan ik natuurlijk geen objectief oordeel geven, omdat ik daar zeventien jaar lang bestuurder ben geweest. Ik ben daarin echter onlangs geholpen toen ik een aantal weken terug het blad Elsevier las. Daarin stond een stuk van de journalist Gerry van der List over mijn gemeente en dat wil ik u niet onthouden. Hij schrijft: je leven lang zoek je het paradijs en ineens heb je het gevonden: Ermelo. Heerlijk dorp op de Veluwe, midden tussen de bossen, met stranden in de buurt. Bevolkt door nette mensen, die een wellevendheid demonstreren waarvan je in de Randstad alleen maar kunt dromen. U begrijpt dat ik deze woorden nooit uit mijzelf hier had willen uitspreken, maar ik wil ze toch aan u meegeven, zodat u weet waar ik vandaan kom. Wat betreft mijn levensovertuiging, wil ik aangeven dat ik weet waar ik naar toe ga. Het paradijs is niet iets waar de mens alleen uit verdreven is, maar waar de mens ook weer naar teruggaat, althans vanuit de genade geredeneerd. De mens werd uit het paradijs verdreven om in het zweet zijns aanschijns zijn brood te eten, dus om hard te werken. Ik heb Ermelo verlaten en ik heb gemerkt dat ook hier een groot gezelschap zit van zeer hard werkende mensen. Ook hier wordt het brood dus in het zweet van ons aanschijn gegeten.

Voorzitter. Dan begin ik nu met dat waarvoor ik ben ingehuurd. Samenwerken in vertrouwen, over de bestuurslagen heen; dat is het uitgangspunt voor de bewindslieden op BZK. Dat is een goed uitgangspunt. Wanneer wij in dit land de bestuurlijke rompslomp willen beteugelen, moeten wij af van het geloof dat wij alles in wetten, regels, protocollen en controlemechanismen kunnen regelen. Wij moeten ons, zeker in de omgang tussen de verschillende overheden en bestuurslagen, meer laten leiden door vertrouwen. Vertrouwen dat ook andere bestuurslagen het beste voorhebben met ons land en volk. Vertrouwen in de kracht van het corrigerend vermogen van het democratisch stelsel, ook op gemeentelijk en provinciaal niveau. De minister en de staatssecretaris slaan daarom wat de CDA-fractie betreft in de gekozen formulering de juiste toon aan. De ervaringen die zij zelf hebben opgedaan als gemeentebestuurders zullen ongetwijfeld hebben meegewogen in de keuze voor het streven naar sterke decentrale overheden. De CDA-fractie ondersteunt dit streven van harte.

Als een van de hoofdpunten van beleid noemen de bewindslieden de realisatie van meer beleidsvrijheid voor medeoverheden. Mijn fractie kan zich daar volmondig achter scharen. Met name gemeenten zouden als overheid dicht bij de burger meer ruimte moeten hebben om hun eigen keuzes te maken, waarbij ook de eigen identiteit van de gemeente tot uitdrukking kan worden gebracht. De keuze voor sterkere decentrale overheden vraagt om een kritische blik op de bestuurskracht van die overheden. Op veel plaatsen in ons land vinden momenteel bestuurskrachtmetingen plaats of hebben zij plaatsgevonden.

Het antwoord op de roep om sterkere gemeenten lijkt vooral te moeten worden gevonden in het vormen van grotere gemeenten. In de afgelopen tijd hebben veel herindelingsoperaties plaatsgevonden. De CDA-fractie trekt het middel van de schaalvergroting als algemene oplossing voor bestuurskrachtproblemen ernstig in twijfel en vraagt zich af of er niet te vaak en te snel naar dit middel is gegrepen. Nederland telt circa 450 gemeenten die in schaal, cultuur, bevolkingssamenstelling en karakter sterk uiteenlopen. Deze verscheidenheid in gemeenten maakt deel uit van de eigenheid van ons land. Deze pluriformiteit moet niet geëlimineerd worden, maar juist gewaardeerd.

Zowel in ons verkiezingsprogramma als in het coalitieakkoord is aangegeven dat gemeentelijke herindeling alleen aan de orde kan zijn als er lokaal draagvlak is. Wij hebben signalen dat er op een aantal gemeenten druk wordt uitgeoefend om mee te gaan in herindelingsoperaties. Een stevige uitwisseling van argumenten is wat ons betreft prima, maar wanneer in een provincie op vrij omvangrijke schaal waarnemende burgemeesters worden benoemd, terwijl er bij die gemeenten nog geen herindelingsvoornemens zijn en geen Arhi-procedure is gestart, worden wat ons betreft de grenzen van het betamelijke overschreden. Wij willen graag van de minister een overzicht ontvangen waaruit de getalsmatige ontwikkeling van het aantal waarnemende burgemeesters blijkt en waaruit ook de duur van de waarneming alsmede de spreiding over de provincies is af te lezen. Bij het thema waarnemend burgemeester stellen wij voor om een pool te maken van waarnemend of interim-burgemeesters. Hieruit kan dan in voorkomende gevallen een keuze worden gemaakt. Dat voorkomt een te grote mate van willekeur ofwel vriendjespolitiek bij het aanstellen van waarnemers.

Wanneer er in gebieden waar in de afgelopen decennia een herindelingsoperatie is uitgevoerd, opnieuw over herindeling wordt gesproken, toont dat de betrekkelijkheid aan van het oplossingsinstrument herindeling. Hoe moeten burgers zich bij dit soort snel op elkaar volgende herindelingen nog identificeren met hun eigen gemeente?

Samenwerken in vertrouwen kan wat de CDA-fractie betreft van meerdere kanten worden belicht. Samenwerken is in onze globaliserende samenleving nodig op velerlei terreinen en in velerlei vormen. Geef gemeenten het vertrouwen om zelf te bepalen in welke vorm van samenwerking of samengaan het antwoord moet worden gevonden op de komende taakverzwaring. Samenwerking tussen gemeenten vindt soms ook plaats over de landsgrenzen heen. Een aantal gemeenten wil daarmee in Euregioverband experimenteren. Mijn fractie vraagt het kabinet, deze gemeenten daar ruimte voor te bieden. Ook de provincie als overheid verdient onze aandacht. De provincie kan een belangrijke rol bij de decentralisatie-impuls spelen. Enerzijds moet juist daar worden bezien welke taken aan gemeenten kunnen worden overgelaten, anderzijds moet de rijksoverheid kritisch nagaan welke taken aan provincies kunnen worden gedelegeerd en vooral welke taken of beleidsvelden nu nog door provincie en Rijk worden bestierd. In het streven naar een reductie van het aantal bestuurslagen dat zich met een beleidsterrein bezighoudt tot maximaal twee, valt zodoende veel winst te boeken. Daartoe zullen dan ook keuzen moeten worden gemaakt.

In het functioneren van de democratie is een belangrijke taak voor de lokale volksvertegenwoordigers weggelegd. Hun functioneren draagt in hoge mate bij aan het beeld dat de kiezers van de democratie hebben en dus ook aan het vertrouwen van de kiezer in het bestuur. Dat brengt bij een vraag over gemeenteraden. Het heeft er alle schijn van dat het leven van een raadslid er sinds de invoering van het dualisme niet eenvoudiger op is geworden. Ook bereiken ons berichten dat de werkdruk zodanig toeneemt dat het steeds moeilijker wordt om mensen voor het gemeenteraadswerk beschikbaar te krijgen. Mijn fractie is daar bezorgd over en vraagt de bewindslieden of zij dit probleem onderkennen en, zo ja, of er al voornemens zijn om deze problematiek het hoofd te bieden. De toename van het aantal burgemeesters en wethouders die tussentijds of voortijdig moeten aftreden, komt de beeldvorming van het lokale bestuur ook niet ten goede. Beschikken de bewindslieden over cijfers die de omvang van deze trend meetbaar maken? Beschikken zij ook over inzichten waaruit blijkt dat een wethouder van buiten de raad vaker of minder vaak voortijdig moet aftreden? De wethoudersvereniging vraagt om een vertaling van de professionaliseringsoperatie voor burgemeesters in een dergelijke operatie voor wethouders. Wat vinden de bewindslieden daarvan?

De voorzitter:

U hebt uw tijd echt meer dan overschreden.

De heer Bilder (CDA):

Ik heb nog twee afrondende zinnen.

Mijn fractie zou een uitbreiding van de tijdelijke vervangingsregeling voor het lidmaatschap van de gemeenteraad wensen, zodat ook militairen die worden uitgezonden voor vredesmissies, daaronder kunnen vallen.

Over de bestuurlijke inrichting van ons land kunnen wij uitgebreid discussiëren en ons veel zorgen maken. Wij doen dat echter in het besef dat de democratie, zoals wij die kennen, in al zijn tekortkomingen toch een onovertroffen goed stelsel is.

De voorzitter:

Ik heb de eer, u als eerste te feliciteren met uw maidenspeech. VoorzitterDat doe ik graag, want ik zie dat u veel talent heeft. U onderhandelt namelijk liever met de voorzitter dan met uw eigen fractiesecretaris. Dat doet u met succes, kan ik u zeggen.

Het was een heel interessant betoog. Ik vond de manier waarop u uw betoog inleidde, zeer de moeite waard. Ik schors de vergadering voor felicitaties en aansluitend voor de lunchpauze.

De vergadering wordt van 12.40 uur tot 13.25 uur geschorst.

De voorzitter:

Op de tafel van de griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven