Noot 1 (zie blz. 2243)

Interpellatievragen

Den Haag, 28 november 2007

Interpellatievragen van het lid Wilders (PVV) aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Buitenlandse Zaken over uitspraken van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de Taliban.

1

Is de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zich ervan bewust dat de Taliban een terreurbeweging is die in contact staat met Al Qaida? Is de minister voorts op de hoogte van de gruwelijkheden, die door de terroristische Taliban tot op de dag van vandaag worden begaan?

2

Is de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zich ervan bewust dat door de terroristische Taliban als gesprekspartner aan te merken, de Taliban legitimiteit verkrijgt? Deelt deze minister de mening dat dit onwenselijk is?

3

Is de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zich ervan bewust dat het in overleg en onderhandeling treden met de Taliban en het daardoor geven van legitimiteit aan de Taliban een klap in het gezicht zou kunnen betekenen van al diegenen die het slachtoffer zijn geworden van de Taliban, waaronder naast Afghaanse slachtoffers ook de nabestaanden, vrienden en collega’s van in Afghanistan omgekomen Nederlandse militairen?

4

Heeft de minister van Buitenlandse Zaken de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties duidelijk gemaakt dat er van overleggen en onderhandelen met de Taliban geen sprake kan zijn?

5

Kan de minister van Buitenlandse Zaken toezeggen dat ook in het uiterst theoretische geval dat de Taliban het gebruik van geweld afzweert, de Taliban nooit een gesprekspartner zou mogen zijn gezien de weerzinwekkende ideologie en het door de Taliban gebruikte geweld waarvoor de Taliban juist zou moeten worden bestreden, vervolgd en opgesloten?

6

Is de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bereid haar woorden terug te nemen en zich voortaan alleen bezig te houden met haar eigen beleidsterrein?

Noot 2 (zie blz. 2270)

Schriftelijke antwoorden van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie, op vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Wonen, Wijken en Integratie (31 200-XVIII)

Vraag van het lid Van Heugten (CDA): Hoe betrekt de minister de private partijen bij de wijkenaanpak? En welke rol ziet de minister voor de private partijen?

Inzet van private partijen bij de wijken is zeer belangrijk. Op lokaal niveau wordt bepaald of en hoe private partijen bij de wijkaanpak worden betrokken. Of private partijen betrokken worden, zal mede bepaald worden door eigendomsverhoudingen in de wijken. Als bijvoorbeeld commercieel vastgoed in de wijken in private handen is, zullen deze partijen betrokken worden bij de wijkenaanpak. En dat geldt ook voor private woningeigenaren. Verder is het versterken van de economische functie (winkels en bedrijven) in de wijken een belangrijk onderdeel van de wijkenaanpak, evenals werkprojecten. Ook hier zijn private partijen nauw bij betrokken. Belangenorganisaties van private partijen (zoals het MKB, VNO-NCW, VastGoed belang, Vereniging Eigen Huis, NVM), en enkele bedrijven (bijv. DHV en Rodamco) hebben aangegeven hun bijdrage te willen leveren aan het omvormen van de aandachtswijken naar krachtwijken. Ik heb hen daarom verzocht om deel te nemen in de Landelijke Alliantie.

Doel van deze alliantie is het creëren van een win-win situatie voor rijk-partners-gemeenten; alle krachten worden gebundeld om de wijken tot krachtwijken te maken. Het Rijk is hierbij een makelaar tussen gemeente en de partijen uit de alliantie en brengt ze met elkaar in contact om concrete doelstellingen en activiteiten voor de wijken te realiseren. Deze alliantie van het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven staat ter beschikking van de lokale partijen in de wijken.

Vraag van het lid Van Heugten (CDA): De toerekening van middelen voor de 40 wijken is gebaseerd op een theorethische omvang van problemen en niet op effectieve plannen. Welke financiële prikkel hanteert de minister om bij de wijkenaanpak met zo min mogelijk geld de problemen aan te pakken?

Uitgangspunt is geweest dat de financiering van de wijkaanpak niet het karakter krijgt van een projectfinanciering of tekortfinanciering op basis van inhoudelijk kwalitatief getoetste plannen; dit zou gepaard gaan met bureaucratische vereisten van planbeoordelingen en uitvoeringsbeoordelingen die daaraan verbonden zijn, waar ik niet in wil treden. De financiële prikkel om met zo min mogelijk geld de problemen aan te pakken ligt op lokaal niveau en is gelegen in de wijze waarop de wijkenaanpak gefinancierd wordt. De Wijkactieplannen worden gefinancierd uit bestaande geldstromen, uit gemeentemiddelen (o.a. het accres van het gemeentefonds), uit de rijksintensiveringen via brede doeluitkeringen en uit de indicatieve additionele inzet van de woningcorporaties. Gezamenlijk moeten partijen overeenstemming bereiken over de financiering van de Wijkactieplannen. Deze partijen kunnen hun geld maar één keer uitgeven. Ondoelmatige inzet van financiële middelen in de 40 wijken gaat ten koste van andere gemeenteplannen of van andere corporatieplannen of van andere plannen van de andere betrokken partijen. Ik ga er derhalve vanuit dat in de onderhandelingen over de financiering van de wijkactieplannen partijen elkaar automatisch scherp houden en daarmee zorgdragen voor een zo doelmatige financiering van de wijkactieplannen.

Vraag van het lid Van Heugten (CDA): Welke conclusie verbindt de minister aan de doorrekening van het CFV over de financiële positie van de corporaties, t.a.v. de opgave van niet alleen de 40 wijken, maar ook voor de herstructureringsopgave in andere wijken en steden en landelijk gebied?

De doorrekening van het CFV van de effecten van het Onderhandelaarsakkoord en de invoering van de integrale vennootschapsbelasting bevestigt mijn overtuiging dat macro gezien de corporaties in staat zijn om alle lokale opgaven te realiseren en alle benodigde investeringen te doen, met inachtneming van o.a. het voorgenomen huurbeleid. Het CFV berekent dat op basis van scenario’s in heel Nederland in 2011, 22 corporaties meer dan nu zullen beschikken over onvoldoende weerstandsvermogen en in 2016, 61 corporaties meer dan nu. Binnen de 40 wijken leidt dat tot 6 (2011) respectievelijk 7 (2016) corporaties meer dan nu die beschikken over onvoldoende weerstandsvermogen. Zoals het CFV zelf ook aangeeft, hebben deze corporaties allerlei mogelijkheden om ervoor te zorgen dat zij weer op tijd beschikken over voldoende weerstandsvermogen. Corporaties hebben diverse «knoppen om aan te draaien». Hiermee kan een ongewenste financiële ontwikkeling worden voorkomen. Met name het verkopen van huurwoningen is een effectief instrument om de financiële uitkomst te verbeteren.

De zorg of corporaties woningen nog wel kunnen verkopen – zoals recentelijk in de media aan de orde kwam – deel ik niet. Het aantal verkopen van huurwoningen in 2006 bedroeg in totaal 19 300, ten opzichte van 21 300 in 2005. Het lijkt moeilijker te worden om woningen te verkopen aan zittende huurders, maar er blijven voldoende andere opties open voor corporaties om woningen te verkopen. Bijvoorbeeld bij mutatie of complexgewijs aan andere corporaties, het WIF of derden.

Vraag van het lid Van Heugten (CDA): Hoe stimuleert de minister dat de grote steden de ISV- en BLS-middelen echt volledig in te zetten?

Ik heb afspraken gemaakt met de steden (G31 ), – en met de provincies – over de inzet van de ISV-middelen, en ik heb afspraken gemaakt met de WGR-plus-regio’s en de provincies over de inzet van de BLS-middelen. Beide afsprakenregimes hebben betrekking op de periode tot 2010.

Onderdeel van die afspraken is dat de door de andere bestuurlijke partners te leveren prestaties, waarvoor deze middelen worden ingezet, binnen de overeengekomen periode worden gerealiseerd.

Indien dit, aan het einde van de convenantsperiode, in onvoldoende mate is gebeurd bestaat er de mogelijkheid dat een deel van de verstrekte middelen niet wordt uitgekeerd, dan wel wordt teruggevorderd.

Deze afspraak is naar mijn mening een goede stimulans om de betreffende gelden volledig in te zetten ten behoeve van realisering van de overeengekomen beleidsdoelen.

Daarnaast stimuleer ik de inzet van de bedoelde middelen via mijn gesprekken die ik in het kader van de uitvoering van de woningbouwafspraken voer met de stedelijke regio’s. Ook vindt vanuit de accountfunctie door mijn departement in regulier overleg met de ISV-gemeenten contact met de gemeenten hierover plaats.

Vraag van het lid Van Heugten (CDA): Wat is de visie van de minister op het dilemma verkopen van woningen door corporaties vs. voorhanden hebben van schuifruimte t.b.v. de herstructureringsopgave?

Van individuele woningcorporaties mag verwacht worden dat zij in hun verkoopbeleid rekening houden met herstructureringsopgaven. Ook bij het maken van de afspraken met gemeenten over de woonvisie zal de herstructureringsopgave worden betrokken. Verder geldt dat voor jaarlijks ca. 7% van de woningen van woningcorporaties (in totaal hebben zij 2,4 miljoen woningen) sprake is van een wisseling van huurder. Dat impliceert vrij veel schuifmogelijkheden.

Vraag van het lid Van Heugten (CDA): Hoe gaat de minister, ter voorkoming van nieuwe probleemwijken, aanvullend instrumentarium beschikbaar stellen voor een beperkt aantal niet-geselecteerde wijken?

Vanuit het departement van WWI en vanuit de overige departementen komen uit de enveloppes extra begrotingsmiddelen ter beschikking voor gemeenten en lokaal werkzame organisaties, die door hen ingezet kunnen worden om te voorkomen dat nieuwe probleemwijken ontstaan. Het gaat dan om bijvoorbeeld middelen voor inburgering en integratie, voor Centra voor Jeugd en Gezin, voor brede scholen, sport en cultuur, voor wijkagenten en forensische assistenten, voor Jeugdzorg en bestrijding kindermishandeling. Verder is met Aedes, vereniging van woningcorporaties, afgesproken dat alle corporaties ook garant staan voor de financiering van opgaven buiten de 40 wijken. Indien individuele corporaties financiële knelpunten zouden ondervinden bij de uitvoering van deze taak, dan kunnen zij ook gebruik maken van het Investeringsfonds van de corporatiesector. Tot slot neem ik zelf nog de volgende maatregelen:

– er komt een knelpuntenpot. Over de werking van deze regeling bent u geïnformeerd in de brief van 26 november 2007 (DGWWI/DBO2 007 115 982).

– daarnaast zorg ik dat de kennis opgedaan in de wijkenaanpak ook beschikbaar komt voor de wijken buiten de 40 aandachtswijken. Ook experimenten, opgestart in de 40 wijken, kunnen later een vervolg krijgen in overige wijken.

– In het coalitieaccoord is vastgelegd dat het stedenbeleid – na evaluatie – na 2009 wordt voortgezet. De voorbereidingen daarvoor zijn gestart. Dit kan ook betekenen dat opnieuw een selectie van steden of stedelijke regio’s wordt gemaakt. Eind 2007 zend ik u een brief over de Midterm Grotestedenbeleid. Hierin is tevens een agenda voor het stedelijk beleid na 2009 opgenomen.

Met de leefbaarometer, (een uitvloeisel van het «early warning systeem en de APK voor de wijken) die nu in ontwikkeling is, zullen we de ontwikkeling van alle wijken kunnen volgen. Een verslechtering van wijken kan daarmee snel worden gesignaleerd als dat zich voordoet.

Vraag van het lid Van Heugten (CDA): Het CDA geeft prioriteit aan de aspecten continuïteit, diversiteit en kwaliteit voor de woningbouw. Deelt de minister deze prioritering en gaat ze deze uitdragen in de regio’s, in plaats van het steeds blind jagen op aantallen?

Ja, ik deel het belang van continuïteit, diversiteit en kwaliteit. In mijn actieplan heb ik dit ook aangegeven. Ik ben van mening dat altijd gebouwd moet worden in overeenstemming met de kwalitatieve vraag en dat het aanbod divers moet zijn om tot duurzame locatieontwikkeling te komen. Door het bouwen van de kwalitatief gewenste woningen, in afstemming met het beschikbare aanbod in de bestaande voorraad, wordt de doorstroming op de woningmarkt bevorderd en worden ook mogelijkheden geboden aan burgers die nu geen of in onvoldoende mate een voor hun geschikte en betaalbare woning kunnen vinden (starters, ouderen en lagere inkomensgroepen). De woningbouwopgave voor de periode 2010–2020 wil ik in nauwe afstemming met de afzonderlijke woningbouwregio’s vormgeven. Continuïteit, diversiteit, kwaliteit, maar ook maatwerk per regio, zullen hierbij uitgangspunt zijn.

Vraag van het lid Van Heugten (CDA): Hoe staat het met de in het regeerakkoord afgesproken aanwijzigingsbevoegdheid voor onwillige gemeenten (Randgemeenten bouwen voor lage inkomens en steden voor hoge inkomens?

Waar randgemeenten onwillig zijn om meer te bouwen voor lagere en middeninkomens moet in het belang van de volkshuisvesting worden ingegrepen. Daar waar gemeenten binnen een woningbouwregio onderling afspraken hebben gemaakt over de woningbouwprestaties, kunnen gemeenten zelf hierop ingrijpen via het privaatrecht. Daarnaast zal ik niet aarzelen om, daar waar dat aan de orde is, op basis van de aanwijzingsbevoegdheid in artikel 80 Woningwet, gemeenten te dwingen voldoende woningbouw voor lagere inkomensgroepen te realiseren, danwel beschikbaar te stellen. Verder kan in dat geval ook het instrumentarium van de nieuwe Wro worden benut als aanwijzingsbevoegdheid, indien blijkt dat reeds in een vroege fase van het planningsproces onvoldoende aandacht aan het volkshuisvestingsbelang wordt gegeven. Zie ook mijn antwoord op de vraag van de heer Depla op pagina 57.

Vraag van het lid Van Heugten (CDA): Vraag: Wat gaat de minister doen om de invoering van het energieprestatielabel in goede banen te leiden?

Ook ik vind het geen goede zaak dat er blijkbaar grote verschillen kunnen optreden bij het bepalen van een label door gecertificeerde adviseurs van dezelfde woning. In Nederland wordt net als in het overgrote deel van de andere Europese lidstaten het energielabel door marktpartijen opgesteld.

Daarom heb ik aangedrongen op een scherpere controle door de stichting KwaliteitsBorging Installatiesector (KBI), die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de kwaliteitsborgingssysteem voor het energielabel.

Maar mogelijk is er sprake van een algemener probleem waartegen maatregelen moeten worden getroffen. Op 27 november is hierover gesproken met de Raad van Accredidatie, die toezicht houdt op de certificerende instellingen. In de beoordelingsrichtlijn waaraan de gecertificeerde adviseur moet voldoen (de BRL 9500) staat aangegeven dat de adviseur «onafhankelijk» moet zijn. Er zijn ook opleidingseisen gesteld en er worden opnamevereisten gesteld.

De Raad van Accreditatie heeft aangegeven dat de beoordelingsrichtlijn onvoldoende expliciet is over de begrippen «onafhankelijkheid» en «deskundigheid» van adviseurs. Daardoor is er geen eenduidige methode waarop certificerende instellingen dat beoordelen. Dit gaat ten koste van de kwaliteit.

De certificerende partijen zullen actie ondernemen om opleidingseisen aan te scherpen ten einde de deskundigheid beter te borgen. In de beoordelingsrichtlijn zal het begrip onafhankelijkheid nader geformuleerd worden. Het toezicht op adviseurs zal worden aangescherpt, zodat de kans wordt vergroot om een adviseur die slecht werk levert aan te kunnen pakken.

Vraag van het lid Van Heugten (CDA): Hoe ver is de minister met de aanpassingen van de huisvestingswet en wordt hierin meegenomen dat gemeenten met een restrictief woningbouwbeleid mogelijkheid moeten hebben om via de huisvestingsverordening met voorrang woningen te kunnen toewijzen aan eigen starters en mantelzorgers.

Voor deze begrotingsbehandeling heb ik de Kamer de kaderbrief herziening Huisvestingswet toegestuurd. In de kaders voor de herziening van de Huisvestingswet is opgenomen dat gemeenten een huisvestingsverordening kunnen opstellen als sprake is van schaarste. Ik ben voornemens het begrip schaarste daartoe verder aan te scherpen. In hoeverre sprake is van de noodzaak om voorrang aan eigen starters en mantelzorgers te geven is afhankelijk van de lokale situatie.

Vraag van het lid Van Heugten (CDA): Beschikt de minister over een adequate uitsplitsing van woningbouwprognoses naar uitbreiding en vervanging per regio?

Zie bijlage 1.

Vraag van het lid Van Heugten (CDA): Wil de minister in samenwerking met de decentrale overheden komen tot een plan van aanpak om de negatieve gevolgen van krimp in nieuwe kansen om te zetten? (In de regio’s Oost-Groningen, Zeeuws Vlaanderen en Zuid-Limburg)

In mijn actieplan woningproductie, dat ik op 22 november aan de Kamer heb aangeboden, heb ik aangegeven dat ik in het voorjaar van 2008 in samenwerking met minister Cramer met een nadere uitwerking zal komen van de opgave waar we vanaf 2010 voor staan. Dit zal gebeuren op basis van de regionale analyses van de laatste woningmarktverkenningen die binnenkort beschikbaar komen, opgaven per regio derhalve. Op dat moment zal ik u ook over mijn beleidsinzet informeren met betrekking tot regio’s of woningmarktgebieden waar krimp van de bevolking of het aantal huishoudens aan de orde is of op de iets langere termijn aan de orde komt. Ik ben het met u eens dat er voor krimp specifiek beleid moet komen.

Vraag van het lid Van Toorenburg (CDA): Wanneer gemeenten een inburgeringsaanbod doen, moet dat op korte termijn aanvaard worden. Wij vragen de minister er alles aan te doen om dit te bewerkstelligen. Kan de minister nu aangeven wat de vorderingen zijn bij het voorkomen dat inburgeren op de lange baan wordt geschoven?

Ik kan mij herinneren dat lid Van Toorenburg dit onderwerp in het AO van 18 oktober jl. aan de orde heeft gesteld samen met het punt dat er aan het begin van het inburgeringstraject geen boetes opgelegd zouden kunnen worden. Ik heb het lid Van Toornenburg toen toegezegd een brief te sturen over het boetestelsel van de Wet inburgering.

Uiteraard ben ik het met mevrouw van Toorenburg eens dat het van belang is dat inburgeraars zo snel mogelijk starten met het deelnemen aan een inburgeringsprogramma.

Daarnaast merk ik op dat de Wet inburgering uitgaat van eigen verantwoordelijkheid. Dat komt ook tot uiting bij dit onderwerp. Op grond van de wet heeft de inburgeringsplichtige de mogelijkheid om het aanbod niet te aanvaarden en zelf een weg te kiezen om het inburgeringsexamen te behalen. Dit kan via verschillende wegen: door zelf een inburgeringscursus in te kopen en daarvoor een lening aan te vragen of door een mbo-opleiding te gaan volgen of een andere opleiding die opleidt naar een diploma dat gelijkwaardig of, nog beter, van een hoger niveau is. Het kabinet streeft ernaar om personen die daarvoor de capaciteit hebben een hoger niveau te laten bereiken dan het inburgeringsexamen. Een hoger niveau bevordert de participatie. Daarom heb ik ook een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet inburgering in voorbereiding op grond waarvan een inburgeringsprogramma kan worden aangeboden dat opleidt naar het staatsexamen NT2.

Dat wetsvoorstel zal, zoals is toegezegd, voor 1 januari 2008 bij de TK worden ingediend. Een wijziging van de Wet inburgering om verplicht aanvaarden van het aanbod te regelen, lijkt voor de categorie inburgeringsplichtigen waar u op doelt aantrekkelijk, maar zal tot gevolg hebben dat de weg voor inburgeringsplchtigen die via een mbo-opleiding of een andere opleiding willen voldoen aan de inburgeringsplicht wordt afgesloten. Dat acht ik niet wenselijk.

Ik verwijs u ook naar mijn antwoord op de vraag van het lid Depla, op pagina 47.

Vraag van het lid Van Toorenburg (CDA): Hoe gaat de minister de initiatieven op lokaal niveau t.b.v. het stimuleren van arbeidsparticipatie voor allochtonen ondersteunen? Hoe gaat de minister de lokale initiatieven t.b.v. arbeidsparticipatie verder aanmoedigen? Welke bijdrage kunnen de Kamers van Koophandel leveren? Hoe staat het met de op handen zijnde conferentie op dit punt?

In elk van de 40 aandachtswijken is werkgelegenheid één van de belangrijkste pijlers in de concept wijkactieplannen. Het kabinet zal hierbij een ondersteunende rol vervullen.

Zo heeft de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) onlangs op mijn verzoek een advies uitgebracht over werkgelegenheid in de aandachtswijken. De RWI concludeert dat er goede mogelijkheden zijn om de sociaal-economische situatie in de wijken te verbeteren. Het advies bevat tevens praktijkvoorbeelden, die de RWI in overleg met Nicis heeft opgesteld. Ook is in het advies een checklist opgenomen, waarmee gemeenten en andere partijen kunnen inventariseren wat er al in de wijk gebeurt en vooral wat er nog moet en kan gebeuren. Het advies van de RWI zal actief onder de aandacht van de gemeenten met aandachtswijken worden gebracht.

Bij het verhogen van de arbeidsparticipatie is ondernemerschap van groot belang. Het vergroten van de mogelijkheden van ondernemerschap in de wijken is een belangrijke prioriteit van het kabinet. Gemeenten kunnen hierbij een belangrijke rol spelen, bijvoorbeeld door het aantrekkkelijker maken van de buurt als vestigingsplaats. In veel van de concept wijkactieplannen komen gemeenten met initiatieven om ondernemerschap in de wijk te verbeteren. WWI heeft hierbij samen met EZ gemeenten gestimuleerd om de lokale Kamers van Koophandel bij deze initiatieven te betrekken. Een aantal Kamers van Koophandel heeft al plannen om bij te dragen aan de wijkaanpak. EZ ondersteunt deze iniatieven.

Daarnaast ondersteunt het kabinet het bevorderen van ondernemerschap in de wijken o.a. op het terrein van microfinanciering en bij het toepassen van het concept van de kansenzones, zoals dat in Rotterdam is toegepast.

Begin 2008 zullen verschillende partijen tijdens de conferentie Allochtoon Ondernemen streven naar het aanbrengen van meer coherentie in het beleid rond het allochtoon ondernemen. Met de conferentie proberen wij knelpunten in kaart te brengen. Vervolgens zullen we gezamenlijk oplossingen voor deze knelpunten formuleren, zodat in de toekomst allochtone ondernemers beter ondersteund kunnen worden door verschillende partijen. Dit draagt bij aan het succes van hun onderneming.

Vraag van het lid Van Toorenburg (CDA): De minister heeft de toezegging gedaan om in conclaaf te gaan met haar collega van Jeugd en Gezin inzake opvoedingsondersteuning, om te voorkomen dat weer een generatie jongeren kansloos aan de start verschijnt. Kan de Tweede Kamer hierover al iets van de minister vernemen?

In het AO van 18 okt. jl. heb ik toegezegd om met de minister voor Jeugd en Gezin en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de mogelijkheden en onmogelijkheden te inventariseren van verplichte opvoedingsondersteuning en een verbrede leerplicht. Ik verwacht u deze brief eind januari te kunnen doen toekomen. Voorts verwijs ik naar de brief van Staatssecretaris Dijksma «Samen spelen, samen leren» van 13 juli 2007 waarin is opgenomen dat in overleg met de Minister voor Jeugd en Gezin en het veld wordt gekeken op welke wijze consultatiebureaus (Centra voor Jeugd en Gezin) betrokken kunnen zijn bij de constatering van taalachterstanden en de toeleiding van doelgroepkinderen naar VVE en van ouders naar taallessen. En voorts dat de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie betrokken zal zijn bij de toeleiding naar taallessen voor ouders die – al dan niet verplicht – een inburgeringscursus volgen. In een recente brief van de Minister voor Jeugd en Gezin van 16 nov. jl. is reeds ingegaan op de verplichte opvoedingsondersteuning. Daarbij wordt aangegeven dat het kabinet op dit moment werkt aan een voorstel om de grond van de ondertoezichtstelling te verruimen. Daarbij wordt aangesloten bij de grond voor geïndiceerde jeugdzorg, zoals opgenomen in de Wet op de Jeugdzorg. Door deze verruiming van de gronden voor OTS, kan er eerder opvoedingsondersteuning worden opgelegd.

Vraag van het lid Van Toorenburg (CDA): Met wie spreekt de minister voor WWI? Zijn dit de meer conservatieve personen of meer liberale? Het CDA verwacht dat de minister zich ook onderhoudt met mensen die op integratie gericht zijn.

– Ik spreek met een grote diversiteit aan personen en groepen. In het Interislamitisch Platform Overheid zijn verschillende etniciteiten (bv Turks, Marokkaans, Surinaams) en stromingen (Soennieten, Sjiieten, Ahmadiya en Alevieten) vertegenwoordigd.

– Om de diversiteit beter tot uitdrukking te laten komen, is één van de regels van het IPO-overleg dat het CMO (Contactorgaan Moslims en Overheid), en de CGI (Contactgroep Islam) niet met één mond hoeven te praten. Elke individule koepelorganisatie kan er zijn eigen standpunt op nahouden en mag deze tijdens het overleg ventileren. Ik ben met hen in gesprek om meer aandacht voor diversiteit in de vertegenwoordiging te krijgen. Recent heeft er een lid van een jongerenorganisatie aan het overleg deelgenomen en met hen afgesproken dat er ook vrouwen in de delegatie zullen worden opgenomen.

– Bovendien heeft het IPO-overleg een open karakter omdat buiten de vaste gesprekspartners (het CMO en de CGI), naargelang het onderwerp, ook andere partijen of deskundigen uitgenodigd kunnen worden.

– Daarnaast spreek ik themagewijs met verschillende andere deskundigen uit de doelgroepen, bijvoorbeeld netwerken van vrouwen en sleutelfiguren uit de moslimgemeenschap.

Dit overziend spreek ik met zowel conservatieve als liberale stromingen als met mensen die zich geen etiket laten opplakken.

Vraag van het lid Van Toorenburg (CDA): Hoe gaat de minister t.a.v. dicriminatie op de arbeidsmarkt bewerkstelligen dat verschillende partijen hierin hun verantwoordelijkheid nemen?

Tijdens de werktop op 1 december 2005 hebben overheid én sociale partners, de organisaties van werkgevers en werknemers, afgesproken ernaar te streven de arbeidsparticipatie van niet-westerse allochtonen te bevorderen en discriminatie tegen te gaan. Een wens van zowel de overheid en de sociale partners was een Discriminatiemonitor.

Deze Discriminatiemonitor, die het ministerie van SZW op 15 november jl. aan uw Kamer heeft verzonden, laat een beeld zien dat er op de Nederlandse arbeidsmarkt sprake is van discriminatie. «Negatieve beeldvorming» en «discriminatie bij de instroom op de arbeidsmarkt» blijken de belangrijkste aandachtspunten te zijn. Ik vind dit een punt van zorg. De sociale partners delen deze zorg.

In de participatietop van 27 juni 2007 is afgesproken dat het kabinet in samenspraak met werkgevers en de allochtone gemeenschap een campagne zal ontwikkelen. De gedachte gaat ernaar uit om enerzijds de beeldvorming van werkgevers ten aanzien van niet-westerse allochtonen te verbeteren en anderzijds om de beeldvorming van niet-westerse allochtonen ten aanzien van bepaalde sectoren en werkgevers te verbeteren.

Ook in het kader van het nieuwe beleidsplan racismebestrijding, dat ik in juni 2008 naar uw Kamer zal sturen, ben ik voornemens om met minister Donner te kijken wat het kabinet naast de beeldvormingscampagne kan doen om discriminatie op de arbeidsmarkt aan te pakken. Bij die voornemens zullen de sociale partners uiteraard worden betrokken. Begin december, voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van SZW, kunt u van minister Donner en mij een uitgebreider plan van aanpak omtrent dit onderwerp verwachten.

Vraag van het lid Ortega-Martijn (CU): Wat doet de minister om tegemoet te komen aan de behoefte vanuit gemeenten om meer flexibiliteit in de besteding van gelden voor de wijkenaanpak?

De wijkenaanpak wordt gevoed door vier geldstromen, zijnde bestaande middelen (o.a. ISV en GSB), het accres in het gemeentefonds, brede doeluitkeringen vanuit departementen en uit de additionele inzet van wonincorporaties. Ten aanzien van de eigen middelen en het accres uit het gemeentefonds hebben gemeenten al een maximale flexibiliteit. Over de additionele inzet van woningcorporaties kunnen gemeenten met corporaties afspraken maken over de mate van flexibiliteit. Het met Aedes overeengekomen afsprakenkader geeft een stevige ruimte aan gemeenten en corporaties om flexibele afspraken te maken over de besteding van gelden voor de wijkenaanpak. Verder heb ik in het kabinet afspraken gemaakt over het bij voorrang toedelen van middelen naar de 40 wijken en coördineer ik de financiële informatievoorziening daarover naar de 40 wijken. Dit leidt tot een doelgerichtere en efficiëntere benutting van het bestaande instrumentarium. Daarnaast zal de uitvoering van wijkactieplannen waar gewenst en waar mogelijk worden ondersteund met verschillende pilots en experimenten waarmee ervaring kan worden opgedaan met vereenvoudiging van regelgeving. Inmiddels zijn ook initiatieven gestart tot samenvoeging en vereenvoudiging van regelgeving via ondermeer het participatiefonds en de combinatiefuncties brede school, sport en cultuur.

Vraag van het lid Ortega-Martijn (CU): Hoe denkt de minister het waterbedeffect in omliggende wijken, van de krachtwijken te voorkomen?

De aanpak in de wijkactieplannen is er op gericht om de aanwezige problemen van bewoners, bijvoorbeeld op het gebied van leren, werken, gezondheid, goed wonen etc. in die wijk daadwerkelijk op te lossen. Daarmee wordt een waterbedeffect zoveel mogelijk voorkomen. Voor het oplossen van problemen in omliggende wijken is en blijft een scala van instrumenten aanwezig. Ik doel daarbij o.a op het GSB en ISV en op vigerend beleid en instrumentarium bij de andere departementen en op de inzet van onder meer corporaties ook in andere wijken dan de 40. Met de leefbarometer, (een uitvloeisel van het«early warning systeem en de APK voor de wijken) die nu in ontwikkeling is, zullen we de ontwikkeling van alle wijken kunnen volgen. het waterbedeffect kan daarmee snel worden gesignaleerd als dat zich voordoet.

Vraag van het lid Ortega-Martijn (CU): Waarom kiest de minister niet voor een ambitie van 88 000 woningen per jaar?

Ik kies voor de periode tot 2010 niet voor een ambitie van 88 000 woningen per jaar, omdat dit op basis van de VROM-bouwprognoses een niet realistische ambitie is.

In de Bouwprognoses is een drietal varianten voor de toekomstige bouwproductie aangegeven, waarbij de onderkant van de bandbreedte ligt op een productie van gemiddeld 78 000 woningen per jaar en de bovenkant van die bandbreedte op gemiddeld 87 000 woningen per jaar.

Dat hoge scenario (gemiddeld 87 000 woningen per jaar) gaat echter uit van erg optimistische veronderstellingen, onder meer op het punt van de economische groei.

Daarom acht ik de ambitie van 80 000 tot 83 000 per jaar reeël.

Vraag van het lid Ortega-Martijn (CU): Graag een reactie van de minister op de noodzaak van preventieve maatregelen om prachtwijken te behouden en nieuwe aandachtswijken te voorkomen.

In mijn beleid ga ik ervan uit dat gemeenten woonvisies opstellen. Bij de opstelling van deze woonvisies kunnen gemeenten gebruik gaan maken van de Leefbarometer. Dit instrument zal ik binnenkort aan gemeenten ter beschikking stellen. De barometer geeft jaarlijks inzicht in de leefbaarheid van individuele wijken en wijst binnen de wijken hotspots aan. In de woonvisies kunnen gemeenten aangeven welke maatregelen zij gewenst achten om prachtwijken prachtwijken te laten blijven en welke maatregelen men wenst te treffen om wijken die dreigen af te glijden naar aandachtswijken weer de weg omhoog te wijzen. Vervolgens kunnen gemeenten de woningcorporaties in hun gemeente verzoeken om een «bod» te doen op de uitvoering van deze woonvisies. Met Aedes, vereniging van woningcorporaties, is afgesproken dat alle corporaties garant staan voor de financiering van de opgaven buiten de 40 wijken, derhalve ook in prachtwijken en wijken die dreigen af te glijden. Verder komen vanuit het departement van WWI en vanuit de overige departementen extra begrotingsmiddelen ter beschikking voor gemeenten en lokaal werkzame organisaties, die door hen ingezet kunnen worden om te voorkomen dat nieuwe probleemwijken ontstaan. Het gaat dan om bijvoorbeeld middelen voor inburgering en integratie, voor Centra voor Jeugd en Gezin, voor brede scholen, sport en cultuur, voor wijkagenten en forensische assistenten, voor Jeugdzorg en bestrijding kindermishandeling.

Vraag van het lid Ortega-Martijn (CU): Ziet de minister naast de extra rijksbijdrage voor eigenbouw andere mogelijkheden om regio’s die goed presteren tegemoet te komen of te belonen?

Naast de wijziging in de rijksbijdrage (BLS-budget), heb ik in het Actieplan Woningproductie aangegeven dat gemeenten allerlei mogelijkheden hebben om het particulier initiatief in de woningbouw te faciliteren. Daarvoor krijgen zij in 2008 bijvoorbeeld de beschikking over de Grondexploitatiewet (nieuwe Wro). Ook kan lokale ondersteuning van bewoners vanuit de landelijke kennisoverdracht en vanuit de provinciale budgetten voor collectief opdrachtgeverschap plaatsvinden.

Vraag van het lid Ortega-Martijn (CU): Is de minister bereid om in gesprek te gaan met de gemeenten over de kwaliteit en het type woningen dat gebouwd wordt

Ja, in mijn Actieplan Woningproductie heb ik de acties aangegeven die ik ga ondernemen, gericht op de productie van woningen die nodig en gewenst zijn (onder meer voor ouderen en starters op de woningmarkt).

Vraag van het lid Ortega-Martijn (CU): Hoe is concreet invulling gegeven aan de motie-Adelmund c.s. die oproept dat er arrangementen moeten komen van de gemeenten de net buiten de geldende criteria voor het grote-stedenbeleid vallen (zoals Almere)?

Het GSBIII-beleid richt zich op grote steden. Deze steden zijn geselecteerd op basis van de volgende criteria:

– meer dan 60 000 inwoners

– aantal huishoudens met een laag inkomen;

– aantal personen met een uitkering;

– aantal minderheden;

– aantal misdrijven;

– centrumfunctie: regionaal klantenpotentieel;

– wijkscores: slechtste wijken berekend door SCP obv «inkomen», «werkloosheid»; «opleiding».

Een stad valt in de selectie als deze – naast de minimale omvang – op minimaal 4 van de 6 overige criteria boven de grenswaarde scoorden. Almere had in 2004 in vergelijking met andere steden relatief lage scores op deze criteria en viel dus af. Sittard–Geleen voldeed overigens ná gemeentelijke herindeling aan de basisvereiste van meer dan 60 000 inwoners en scoorde op meer dan 4 van de 6 inhoudelijke criteria boven de grenswaarde.

Steden buiten de G31, zoals Almere, kunnen inmiddels ook gebruikmaken van de produkten van het NICIS-institute.

Specifiek met Almere is de laatste jaren frequent ambtelijk en bestuurlijk contact geweest. Dit heeft onder meer geleid tot de toezegging voor ondersteuning van Almere bij een pilot met betrekking tot preventief stedelijk beleid in bestaande stad.

In het coalitieaccoord is vastgelegd dat het stedenbeleid – na evaluatie – ná 2009 wordt voortgezet. De voorbereidingen daarvoor zijn gestart. Dit toekomstig stedenbeleid wordt in samenhang met het bestuursakkoord met gemeenten nader uitgewerkt. Dit kan leiden tot vormen van decentralisatie waar meer gemeenten dan de huidige G31 belang bij hebben. Overigens kan – afhankelijk van het toekomstig beleid – opnieuw een selectie van steden of stedelijke regio’s worden gemaakt , waarbij alle steden (huidige G31 en overige grotere gemeenten) in aanmerking kunnen komen.

Eind 2007 zend ik u in een brief over de Midterm Grotestedenbeleid. Hierin is tevens een agenda voor het stedelijke beleid na 2009 opgenomen.

Vraag van het lid Ortega-Martijn (CU): Hoe staat het met de in 2005 gemaakte afspraken over studentenhuisvesting?

Het voorzien in voldoende woonruimte voor studenten is primair een verantwoordelijkheid van de gemeenten en de lokale partijen, met name de woningcorporaties. Het Rijk heeft hierin een stimulerende en faciliterende rol. In de afgelopen jaren is door de lokale partijen hard gewerkt aan verruiming van het aanbod van woonruimte voor studenten. Sinds 2003 zijn er circa 15 duizend kamers bijgebouwd. Onder andere is een groot aantal COA-eenheden ingezet als studentenhuisvesting. Daarnaast is de Leegstandwet aangepast, waarbij de maximale termijn is verlengd van drie naar vijf jaar. Ook zijn de campuscontracten mogelijk geworden, waarmee het huurcontract wordt gekoppeld aan de inschrijving als student. Reeds in 2005 is geconstateerd dat het hierdoor de goede kant opging met de ontwikkeling van het aanbod. Inmiddels bestaat op basis van signalen uit het veld de indruk dat deze situatie verder is verbeterd. De koepel van studentenhuisvestende woningcorporaties, Kences, heeft aangegeven dat vrijwel overal de eertijds grote, structurele, tekorten zijn ingelopen.

Vraag van het lid Ortega-Martijn (CU): Graag een reactie minister op sport in de oude wijken en een deal daartoe met NOC*NSF en jeugd sportfonds.

In veel van de 40 wijken ontbreekt het aan sportvoorzieningen, zoals sportverenigingen en sportaccommodaties. In recent onderzoek van onderzoeks- en adviesbureau DSP naar de stand van zaken in deze wijken op het gebied van sport, cultuur en onderwijs wordt dit beeld bevestigd. Zo blijkt dat in deze wijken gemiddeld slechts 7% van de bewoners lid is van een sportvereniging ten opzichte van 30% landelijk. In bijna alle wijkactieplannen wordt aandacht besteed aan sport en bewegen als middel om bewoners met elkaar in kontakt te brengen, of als middel om de leefbaarheid te vergroten. Daarnaast zie ik ook de kracht van sport om jongeren al vroeg binnen en buiten schooltijden te motiveren tot sporten. Niet alleen omdat zij daar plezier aan ontlenen, maar zeker ook om een gezonde leefstijl te ontwikkelen en te behouden.

Samen met mijn collega, de staatssecretaris van VWS, zet ik in op het versterken van sportverenigingen in hun samenwerking met scholen en culturele instellingen.

Met Alliantiepartners zoals NOC*NSF, KNVB, De Judobond, het NISB, de Johan Cruyff en Richard Krajicek Foundation en ook met gemeenten en corporaties zetten we ons gezamenlijk in om via sport en gezondheid een belangrijke bijdrage leveren in de krachtwijken. Hiermee dragen we ook bij aan het verminderen van de beweegarmoede. Het jeugdsportfonds kan daarin worden betrokken, aanvullend op de middelen die gemeenten zelf beschikbaar stellen.

Vraag van het lid Ortega-Martijn (CU): Gaat de minister de doelen t.a.v. seniorenwoningen en zorgwoningen zoals gesteld in de WMO halen en zouden hier niet middelen of aanvullende instrumenten tegenover moeten staan, bv. afspraken met de regio’s?

De benodigde aantallen woningen voor ouderen en mensen met een beperking, alsmede de maatregelen die genomen gaan worden om deze aantallen te realiseren, zijn onderdeel van het actieplan Wonen Welzijn en Zorg dat ik samen met staatssecretaris Bussemaker van WVC opstel. Dat actieplan kunt u binnenkort tegemoet zien. In dit kader wijs ik ook op het onderhandelaarsakkoord met Aedes dat ik heb getekend voor de bouw van 150 000 woningen voor de periode tot en met 2010. Daarvan moet 80% ook geschikt zijn voor ouderen. Ik ga er vanuit dat als Aedes het Onderhandelaarsakkoord bekrachtigt, deze afspraak met kracht wordt uitgevoerd.

Vraag van het lid Ortega-Martijn (CU): Wat zijn de ideeën van de minister over een gemeenschappelijke beleidsagenda voor integratie?

Gemeenten hebben een autonome verantwoordelijkheid voor de inrichting van het eigen integratiebeleid en zijn een belangrijke partner in de uitvoering van het rijksbeleid.

De doelstelling van de gemeenschappelijke beleidsagenda die nu wordt ontwikkeld is om de verbinding tussen rijk en gemeenten te versterken, met behoud van de onderscheiden verantwoordelijkheden. Het rijk heeft de gemeenten nodig om de rijksambities praktisch uitgevoerd te krijgen, maar ook om te horen wat er lokaal leeft en wat wel en niet werkt. Andersom hebben gemeenten het rijk nodig om een verbindend, conceptueel kader te vinden om zo samenhang aan te brengen met het rijksbeleid. De pijlers voor de gemeenschappelijke beleidsagenda zijn net als in de Integratienota maatschappelijke emancipatie en sociale integratie. Daarbij kan gedacht worden aan integratieaspecten bij antidiscriminatiebeleid, de lokale onderwijsagenda en WMO.

De komende periode zal dit in overleg met de gemeenten nader worden uitgewerkt.

Vraag van het lid Van der Ham (D66): Kan de minister een toelichting geven op haar uitspraak in de media dat zij van mening is dat het volgend kabinet iets kan doen aan het beperken van de aftrek van hypotheekrente?

Zoals u bekend is in het Coalitieakkoord vastgelegd dat er deze kabinetsperiode geen wijziging plaats zal vinden ten aanzien van de aftrek van hypotheekrente. Het is aan een volgend kabinet haar eigen beleid te voeren.

Vraag van het lid Van der Ham (D66): Zijn er afrekenbare doelstellingen en hoe worden deze bereikt als de woningmarkt zo verstard blijft?

Ja. Voor de uitvoeringsperiode tot 2010 zijn in het kader van de stedelijke vernieuwing (ISV) en de woningproductie (BLS) afrekenbare prestatieafspraken gemaakt met gemeenten, provincies en regio’s. Deze prestatieafspraken moeten ertoe leiden dat de beleidsdoelstellingen met betrekking tot de stedelijke vernieuwing en de woningproductie tijdig worden gerealiseerd.

Het zijn vooral de gemeenten en marktpartijen die hier hun verantwoordelijkheid moeten nemen.

Ik doe wat binnen mijn mogelijkheden ligt om de overeengekomen doelstellingen tijdig gerealiseerd te krijgen. Daarnaast is het zo dat de situatie op de woningmarkt per regio verschilt. De mogelijkheden om de gemaakte afspraken tijdig te halen verschillen dan ook per gemeente en regio. In mijn antwoord op de vraag van de heer Van Heugten op pagina 4, heb ik reeds aangegeven dat indien de overeengekomen prestaties in onvoldoende mate zijn of worden gerealiseerd, ik de mogelijkheid heb dat een deel van de beschikbare middelen niet wordt uitgekeerd, dan wel wordt teruggevorderd. Ook heb ik in mijn antwoord op de vraag van het lid Van Heugten op pagina 4, aangegeven dat het belang van het realiseren van de overeengekomen doelstellingen continu op de agenda staat bij het (bestuurlijk) overleg met de stedelijke regio’s en de ISV-gemeenten. In mijn actieplan heb ik aangegeven dat – ondanks deze maatregelen – het niet zal lukken om de overeengekomen prestaties in alle regio’s tijdig te realiseren. Dit zal betekenen dat een een deel van de opgave tot 2010, als onderdeel van de nieuwe opgave voor de periode 2010–2020, gerealiseerd zal worden in de periode vanaf 2010.

Vraag van het lid Van der Ham (D66): Wat is de reactie van de minister op het voorstel van de directeur van woningcorporatie Het Oosten inzake het opengooien van de huurmarkt met name door invoering van een inkomensafhankelijke persoongebonden woonlastensubsidie?

In zijn boekje «Wonen zonder staatsteun» stelt de heer Bijdendijk inderdaad een nieuw systeem van huisvesting voor en doet daarbij ook voorstellen voor een systeem van inkomensondersteuning voor lagere inkomensgroepen. Ik ben van mening dat de huurtoeslag een goed systeem is om de betaalbaarheid te waarborgen en ik zie dan ook geen reden om deze systematiek los te laten. Inkomensbeleid beschouw ik als een taak die is voorbehouden aan het rijk. Daarmee wordt ook gewaarborgd dat er landelijk gelijke normen gehanteerd worden. De corporaties leveren al een bijdrage aan de betaalbaarheid van de voorraad en samen met een huurbeleid gekoppeld aan inflatie wordt er gezorgd voor voldoende betaalbare woningen voor huishoudens met een smalle beurs.

Vraag van het lid Van der Ham (D66): Graag een meer fundamentele visie van de minister op de rol van de woningcorporaties.

In het Onderhandelaarsakkoord is met Aedes afgesproken om nadere afspraken te maken over onder meer de missie van de woningcorporaties, gebaseerd op de brede zorg van het wonen. Verder is afgesproken dat deze afspraken binnen 4 maanden na bekrachtiging van het akkoord zodanig zullen worden uitgewerkt dat de voorstellen in procedure kunnen worden gebracht.

Vraag van het lid Dibi (GL): wat vindt de minister van het opleggen van taakstraffen gericht op integratie bij etnisch gerelateerd geweld door allochtonen en autochtonen.

Het is aan de rechter om een beslissing te nemen over een taakstraf. De rechter beslist daarbij op vordering van het OM. Bij deze vordering oordeelt het OM welke alternatieve straf het meest geschikt is, gelet op de persoon van de verdacht. Daarbij kan het OM eventueel relevante culturele aspecten meewegen.

Vraag van het lid Dibi (GL): Hoe kijkt de minister aan tegen het idee om in de preventieve sfeer jongeren meer met elkaar in contact te brengen, zoals bijvoorbeeld «Puberruil»?

Het is van belang dat jongeren inzicht hebben in verschillende culturen en achtergronden. Ik sta dan ook positief tegenover initiatieven die dit tot stand brengen, eventueel in de vorm van een soort «puberruil». Er lopen ook al projecten die uitwisseling van schoolklassen tot stand brengen, bijvoorbeeld tussen witte en zwarte scholen en tussen steden en platteland.

Vraag van het lid Dibi (GL): Wat vindt de minister van het idee om bij weigering van de toegang bij uitgaansgelegenheden een boete op te leggen aan de instantie bij een 1e overtreding, en bij de derde overtreding de vergunning in te trekken?

De minister van Justitie heeft u eerder, in antwoord op uw vragen van 31 mei 2007, geïnformeerd dat gemeenten reeds beschikken over de mogelijkheid om horecagelegenheden te sluiten als er sprake is van discriminatie. Een vergunning kan worden ingetrokken als een leidinggevende van een inrichting meer dan eens is verordeeld voor (bijvoorbeeld) discriminatie (artikelen 137g en 429quarter Wetboek van Strafboek). De grond voor een dergelijke maatregel wordt gevonden in artikel 8 en 31 Drank- en Horecawet jo. Artikel 4 Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet. Er is geen aanleiding voor de ontwikkeling van dergelijke wetgeving. (Kamervragen met antwoord 2006–2007, nr. 2635, Tweede Kamer)

Vraag van het lid Dibi (GL): Is de minister bereid de Arbeidsinspectie toe te rusten om boetes uit te delen bij discriminatie?

Door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt momenteel bezien of het tegengaan van discriminatie kan worden opgenomen in de arbeidsomstandighedenwet. De rol van de arbeidsinspectie wordt hierin ook meegenomen.

Vraag van het lid Van Gent (GL): Graag wil Groenlinks de korting van 200 mln op de huurtoeslag terugdraaien. Wat is de rechtie van de minister hierop.

Een deel van de korting, namelijk de extra verhoging op de normhuren van € 1,05 per 1 juli 2007, draai ik met ingang van 1 januari 2008. terug. Gelijktijdig wordt de verhoging die in het laatste halfjaar van 2007 heeft plaatsgehad, in 2008 gecompenseerd. Ik heb uw Kamer dit toezegd naar aanleiding van de motie Depla, Van Bochove en Ortega-Martijn (Kamerstukken II 2006/2007, 30 800 XI, nr. 91). Deze maatregel is bij Voorjaarsnota al vastgelegd.

Voor het terugdraaien van de resterende verhoging van €17,05 zijn geen financiële middelen beschikbaar in deze kabinetsperiode. Ik wijs u er tenslotte op dat voor dit jaar en volgende jaren een inflatievolgend huurbeleid is afgesproken, hetgeen een gunstig effect heeft op de betaalbaarheid.

Vraag van het lid Dibi (GL): Welke bijdrage levert deze minister aan het vasthouden en bevorderen van een groter aandeel allochtonen bij de politie?

Het kabinet heeft de doelstelling om het diversiteitsbeleid bij overheidswerkgevers te stimuleren. Dit is vastgesteld in het coalitieakkoord. Iedere overheidswerkgever – dus ook de politie – is verantwoordelijk om hier in het eigen persooneelsbeleid invulling aan te geven. De Minister van Binnenlandse Zaken is voortrekker in dit proces.

Vraag van het lid Van Gent (GL): Graag een reactie van de minister op ’t feit dat de corporatie-sector wordt leeggezogen door het invoeren van van vennootschapsbelasting.

Zie het antwoord op vraag van het lid Van Den Burg van de VVD-fractie, op pagina 76.

Vraag van het lid Van Gent (GL): Kan de minister zorgen voor een wettelijke regeling; de corporaties moeten cash geld afdragen aan een fonds voor de wijken.

In het Coalitieakkoord is vastgelegd dat de inzet is om met woningcorporaties afspraken te maken over ondermeer hun bijdrage aan de wijkaanpak. Met Aedes is in het Onderhandelaarsakkoord – ten behoeve van de financiering van de wijkaanpak – een additionele inzet afgesproken van de corporaties in de 40 wijken op de fysieke, sociale en economische pijler voor een bedrag van € 250 miljoen per jaar gedurende 10 jaren, ingaande in 2008. Daarnaast is overeengekomen dat er een Investeringsfonds zal komen.

Door de condities die het Investeringsfonds biedt, ontstaat er bij de corporaties in de veertig wijken extra financiële ruimte voor de activiteiten uit het wijkactieplan. Partijen gaan ervan uit dat dit een bedrag is van in totaal van € 750 mln. bij het volledig benutten van de trekkingsrechten door de corporaties in de 40 wijken. Als deze afspraken bekrachtigd en uitgevoerd worden, zie ik geen noodzaak voor een wettelijke regeling waarbij corporaties cash geld afdragen aan een fonds voor de wijken.

Het voorgenomen besluit van de ledenraad van Aedes om het akkoord te bekrachtigen heeft geen 2/3 meerderheid gekregen van het ledencongres dat op 23 november 2007 heeft plaatsgevonden. De ledenraad van Aedes zal zich op 6 december a.s. beraden over de ontstane situatie. Formeel is het akkoord dus (nog) niet bekrachtigd. Het ledencongres heeft daarentegen wel met 65,2% ingestemd met een motie waarin is voorgesteld om in te stemmen met de inzet van het Onderhandelaarsakkoord. Meer specifiek is (met een meerderheid van 73,2%) ingestemd met additionele investeringen van € 2,5 miljard in de 40 wijken door 42 corporaties en met een bijdrage van € 750 mln door corporaties zonder opgave in de 40 wijken. In overleg met Aedes zal ik bezien of bekrachtiging van het Onderhandelaarsakkoord door Aedes in de nabije toekomst tot de mogelijkheden behoort.

Vraag van het lid Van Gent (GL): Graag een reactie op het 10-punten plan.

Ik wil GroenLinks hartelijk danken voor het 10 punten plan. Ik vind het goed dat GroenLinks een bijdrage wil leveren aan de wijkaanpak.

Ook deel ik de analyse van GroenLinks dat het bij de wijkaanpak niet alleen gaat om het «stenen stapelen», maar dat er ook een nadrukkelijke verbinding met de sociaal-economische agenda wordt gelegd.

Het kabinet heeft er bij de wijkaanpak voor gekozen om te komen tot een aanpak van onderop. De gemeenten, bewoners, woningcorporaties en andere partijen weten zelf goed wat er in de wijk aan de hand is en waar zij op in willen zetten. Daarom heeft de gemeente de regie gekregen om samen met bewoners en lokale partijen de wijkactieplannen op te stellen. Derhalve zal het kabinet niet voorschrijven aan de gemeenten om in te zetten op de punten uit het plan.

Wel constateer ik dat veel van de voorstellen op lokaal niveau kunnen worden uitgevoerd en goed aansluiten op de voornemens uit de concept wijkactieplannen. Ik noem enkele voorbeelden:

Groen Links wil personal coaches. Veel gemeenten kiezen voor een persoonsgerichte aanpak in de wijk, onder meer met als doelstelling om de arbeidsparticipatie te verhogen.

Het tienpuntenplan wil werken met behoud van uitkering en participatiebanen. Veel gemeenten zetten in op verhoging van de arbeidsparticipatie in de 40 aandachtswijken en zullen daarbij gebruik maken van bestaande instrumenten, zoals werken met behoud van uitkering en loonkostensubsidies.

GroenLinks vraagt om bewoners aan te moedigen in de eigen buurt aan het werk te laten gaan. Recent heeft de Raad voor Werk en Inkomen op mijn verzoek een advies uitgebracht die gemeenten een handreiking geeft om de werkgelegenheid in de wijk te stimuleren.

GroenLinks wil een landelijke regeling voor microkredieten. Veel gemeenten hebben in hun concept wijkactieplannen aandacht voor het stimuleren van ondernemerschap, onder meer via microkredieten. Het kabinet werkt aan een regeling voor microfinanciering. Dit programma zal uitgroeien tot een landelijke franchiseformule waarbij regionale en lokale microfinancieringsinitiatieven zich kunnen aansluiten. Gemeenten met aandachtswijken kunnen in 2008 in overleg met het Ministerie van EZ een pilot starten.

GroenLinks stelt ook voor dat huurders in de aandachtswijken budget krijgen van hun corporatie van 500 euro op hun huis op te knappen. Hierbij merk ik het volgende op. Verhuurders zijn al verplicht hun woningen goed te onderhouden en eventuele gebreken te herstellen. Het is dus niet nodig dat huurders hiervoor een budget ter beschikking krijgen. Huurders zijn met betrekking tot het onderhoud alleen verantwoordelijk voor de zogenoemde «kleine herstellingen», werkzaamheden waarmee in principe geen noemenswaardige kosten gemoeid zijn. Indien wenselijk kunnen verhuurders hen daarbij uiteraard ondersteunen. Eventuele verdere afspraken over renovatie of woningverbetering vind ik een zaak tussen verhuurder en huurder, daarover wil ik verhuurders geen verplichtingen opleggen.

Op punt 10 van het plan van GroenLinks wil ik iets specifieker ingaan. GroenLinks stelt voor dat alle bewoners het recht krijgen om hun huurwoning te kopen. Corporaties worden sociale makelaars; zij ondersteunen actief bij het regelen van een hypotheek en het aanvragen van koopsubsidie. Mijn reactie hierop is als volgt: Een actieve rol van corporaties om huurders die dat willen te helpen bij het kopen van hun huurwoning of een vrijkomende huurwoning, bijvoorbeeld door deze met een korting en al dan niet onder voorwaarden te verkopen, kan worden toegejuicht, zolang deze rol blijft gericht op het begeleiden en wegwijzen. Het zelf verstrekken van hypotheken of het zelf makelen is aan corporaties niet toegestaan.

Het voorgestelde kooprecht voor huurders is, nog los van de wenselijkheid en noodzaak om dit in te voeren, juridisch niet haalbaar. Een koopovereenkomst moet de wil zijn van twee partijen, en kan niet door één van de partijen, zoals een huurder, of door een derde partij, zoals het Rijk, worden afgedwongen. Dat is in strijd met artikel 1 van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens, het EVRM. Dat EVRM regelt het recht op een ongestoord bezit van eigendom, zoals een woning. Dat recht geldt voor alle verhuurders, ook woningcorporaties.

Voor de bevordering van het eigen-woningbezit, ook onder lagere inkomens, is een dergelijke maatregel echter ook niet nodig. Het Besluit beheer sociale-huursector biedt corporaties mogelijkheden om een actieve rol te spelen in de bevordering van de verkoop van huurwoningen. Binnen die mogelijkheden kunnen de corporaties met gemeenten afspraken maken over de verkoop van huurwoningen, in relatie tot het behoud van voldoende huurwoningen ten behoeve van de kernvoorraad.

Vraag van het lid Van Gent (GL): Graag een reactie van de minister op het voorstel van de Lsvb (check je kamer) om huurtoeslag voor studenten in te voeren?

Momenteel kunnen huurders van onzelfstandige woonruimten alleen in bijzondere gevallen voor huurtoeslag in aanmerking komen. Dat betreft woonruimten in daartoe aangewezen woongebouwen, met name bestemd voor begeleid wonen.

Ik zie geen aanleiding om de huurtoeslag open te stellen voor alle onzelfstandige woonruimten. Zoals ik het LSVB heb laten weten, zie ik daarvoor – evenals mijn ambtsvoorgangers – verschillende beleidsmatige, juridische en uitvoeringstechnische knelpunten. Ook ontbreekt de budgettaire ruimte voor een dergelijke verruiming van de huurtoeslag. Mede gegeven de omstandigheid dat de kamermarkt een vrij diffuse markt is, waar – zoals de LSVB zelf ook aangeeft – regelmatig hogere huurprijzen worden overeengekomen dan op grond van de huurprijsregelgeving toelaatbaar is, is het risico van voor onbeheersbaarheid van de huurtoeslaguitgaven voor onzelfstandige woonruimten bovendien groot.

Vraag van het lid Madlener (PVV): Bent u bereid uw plannen voor de krachtwijken te herzien, zelf de regie te nemen en samen met uw collega’s (in ieder geval van Justitie en BZK) een visie op de probleemwijken op te stellen?

Een aantal wijkactieplannen is door de betreffende lokale partijen gezamenlijk vastgesteld, de resterende wijkactieplannen bevinden zich in vergevorderd stadium. Over de inhoud van deze plannen heeft tussen de gemeenten en de betrokken departementen intensief contact plaatsgehad en op basis van deze wijkactieplannen zijn gemeenten en het rijk thans doende afspraken voor te bereiden die in gezamenlijke charters zullen worden vastgelegd. Ik zie daarom geen enkele aanleiding te komen tot een actie als door vragensteller voorgesteld.

Vraag van het lid Depla (PvdA): Kan de minister voor 1 april een reactie geven op de zes piketpalen t.a.v. corporaties?

Met interesse heb ik kennis genomen van hetgeen u naar voren heeft gebracht als het gaat om toezicht in relatie tot de corporaties. Enkele kernpunten die u noemt zijn al eerder aan de orde gesteld in beleidsvoornemens van mijn ambtsvoorgangster mevr. Dekker. Ook deel ik uw mening dat het tijd is om piketpaaltjes te slaan. In het Onderhandelaarsakkoord is over de governance van corporaties een afspraak gemaakt incl. een tijdsplanning die aansluit bij de door u genoemde termijn. Helaas heeft het Ledencongres van Aedes (nog) niet ingestemd met (dit deel van) het Onderhandelaarsakkoord. Dat neemt niet weg dat ik er naar blijf streven om voorstellen ten aanzien van het toezicht op woningcorporaties voortvarend te ontwikkelen en deze voor de zomer naar de Tweede Kamer te sturen.

Vraag van het lid Depla (PvdA): Kan de minister i.h.k.v. het doelgroepenbeleid aangeven of er ook een speciale aanpak komt voor Somaliërs?

Ik ben van mening dat het te voeren algemeen beleid gericht moet zijn op het bereiken van alle groepen. Mocht het zo zijn dat bij de uitvoering van dit algemeen beleid problemen optreden die zich specifiek voordoen binnen een bepaalde groep dan is een specifieke aanpak gericht op díe problemen op zijn plaats.

– Vanuit departementen vinden regelmatig contacten plaats met organisaties uit de Somalische gemeenschap en met vertegenwoordigers van de Federatie Somalische Associaties Nederland (FSAN). Daarnaast vinden ook overleggen plaats met Vluchtelingen-organisaties Nederland (VON) en met VluchtelingenWerk Nederland.

– Mij is bekend dat onder de Somalische bevolkingsgroep in Nederland inderdaad hoge werkloosheid voor komt, vooral ook onder vrouwen. In het Jaarrapport Integratie 2005 is sprake van 35 tot 40%. Ook bevinden zich onder Somaliërs in Nederland relatief veel bijstandsuitkerings-gerechtigden. Momenteel bestaat bij het ministerie van SZW een aantal maatregelen gericht op het verbeteren van arbeidsmarktpositie onder vluchtelingengroepen, waaronder ook Somaliërs. Ik noem bijvoorbeeld het Banenoffensief, uitgevoerd door VluchtelingenWerk Nederland, Emplooi, het UAF en het CWI.

– Om vrouwelijke genitale verminking, onder andere ook onder de Somalische bevolkingsgroep, tegen te gaan voert de Staatssecretaris van VWS momenteel een plan uit, op grond van een advies van de Raad voor de Volksgezondheid uit 2005. De aanpak is in die zin al specifiek te noemen, dat de bestrijding van vrouwelijke genitale verminking zich concentreert in 6 regio’s waar relatief veel mensen uit zogenoemde risicogroepen wonen. (Rotterdam, Amsterdam, Den Haag, Tilburg, Eindhoven, en Utrecht).

– Tot slot vind ik dat de gemeenten voldoende zijn geëquipeerd om knelpunten op het terrein van inburgering en integratie van Somaliërs aan te pakken. Hiertoe kunnen het Deltaplan Inburgering, de WMO, de WWB en de WWI worden ingezet. Daarnaast kunnen ook met specifieke subsidies zoals uit het Europees Vluchtelingenfonds lokale projecten worden gecofinancierd.

Vraag van het lid Depla (PvdA): Is de minister bereid om de gemeenten de mogelijkheid te geven zwaardere sancties op te leggen bij verzuim van de inburgeringsplichten en hogere sancties op te leggen aan hardnekkige weigeraars

Bij verwijtbaar niet-meewerken aan de inburgeringsplicht en het verwijtbaar niet-behalen van het inburgeringsexamen zijn gemeenten verplicht om boetes op te leggen. Deze max. boetes zijn in de Wet inburgering opgenomen. De feitelijke boete wordt door de gemeente in de gemeentelijke inburgeringsverordening bepaald. Op dit moment wordt nagegaan bij diverse gemeenten wat de lijn is bij het vaststellen van de feitelijke hoogte van de boetes.

Zoals bij de schriftelijke behandeling is aangegeven bedraagt de max. boete € 250,– bij het geen gehoor geven aan de oproep voor het onderzoek of geen of onvoldoende medewerking verlenen aan dit onderzoek. De max. boete bij het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering de inburgeringsvoorziening bedraagt € 500. Bij het niet binnen de inburgeringstermijn behalen van het inburgeringsexamen bedraagt de boete max. € 500,–. Als na het opleggen van deze boete het examen ook niet binnen de nieuwe termijn van max. 2 jaar is behaald, dan bedraagt de max. boete € 1000 tot het moment waarop de inburgeringsplichtige niet langer inburgeringsplichtig is.

Indien de boete van het niet verschijnen voor het inburgeringonderzoek wordt betaald, blijft uiteraard de inburgeringsplicht bestaan. De gemeente moet deze boete herhalen elke keer als de persoon wordt opgeroepen voor een nieuwe afspraak en vervolgens niet verschijnt. Indien de gemeente maandelijks een onwillige inburgeringsplichtige (of een inburgeringsplichtige die van de partner niet mag inburgeren) oproept voor een inburgeringsonderzoek en de persoon verschijnt steeds niet, is dat steeds een nieuwe overtreding. Dat betekent dat, indien hoogte van de feitelijke boete in een gemeente is bepaald op € 250,–, in een jaar 12 keer de boete van € 250,– kan worden opgelegd, dus totaal een bedrag van € 3000. Dit kan jaren doorgaan totdat de inburgeringsplichtige de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Gelet op het steeds kunnen opleggen van een boete bij recidive acht ik verhoging van het boetebedrag vooralsnog niet noodzakelijk, omdat door dit systeem het feitelijke bedrag aan boetes voor een inburgeringsplichtige hoog kan oplopen.

Gemeenten zijn verplicht het opleggen van een boete te registreren in het Informatiesysteem Inburgering ISI. Uit het ISI blijkt dat er nog zeer weinig boetes zijn geregis­treerd. Hieruit mag worden geconcludeerd dat gemeenten nog in zeer beperkte mate boetes hebben opgelegd. Er is dus nog weinig ervaring met het opleggen van boetes en ook op grond daarvan vind ik het te prematuur om nu al tot verhoging van de boetes over te gaan.

In het AO van 18 okt. jl. over het Deltaplan inburgering heb ik u een brief toegezegd over het boetestelsel van de Wet inburgering. In die brief zal ik tevens aangeven welke feitelijke hoogtes van boetes gemeenten in hun verordening hebben vastgesteld.

Vraag van het lid Depla (PvdA): Hoe wordt de 20 mln euro die tijdens de APB is vrijgemaakt voor bewonersinitiatieven in de 40 wijken, in 2008 ingezet?

Tijdens de APB is 20 miljoen euro vrijgemaakt voor bewonersinitiatieven in den lande om sociale cohesie en leefbaarheid te verbeteren.

De helft van deze 20 miljoen wil ik ter beschikking stellen aan gemeenten met binnen hun gemeentegrenzen een of meer van de 40 aandachtwijken. De 18 gemeenten zal verzocht worden om deze middelen prioritair ter beschikking te stellen voor burgerinitiatieven in de 40 wijken, maar zij kunnen ook burgerinitiatieven in andere dan de aandachtswijken via deze middelen ondersteunen. Het overige deel zal worden ingezet voor: buurtinitiatieven in aandachtswijken van de gemeenten die niet een van de 40 wijken binnen hun gemeentegrenzen hebben en voor het geven van voorlichting ter stimulering van bewonersinitiatieven en communicatie om de inzet van dit budget te stimuleren. In overleg met het Landelijk Samenwerkingsverband Aandachtswijken (LSA), Woonbond en de VNG zal de vormgeving verder worden uitgewerkt.

Vraag van het lid Depla (PvdA): Is de betrokkenheid van bewoners in alle 40 wijkactieplannen voldoende en bent u bereidt dit verder te ondersteunen?

In veel gemeenten en wijken waren de bewoners al een belangrijke partij voor aanvang van de wijkenaanpak. Het opstellen van de wijakctieplannen heeft in menige gemeente de betrokkenheid van de wijkbewoners vergroot. Gemeenten hebben allerlei manieren ingezet om bewoners mee te laten denken en praten over de ontwikkeling van de plannen en vanaf nu ook bij de uitvoering van de plannen. Sommige gemeenten organiseerden inspreekavonden, anderen zetten keukentafel gesprekken op bij de mensen thuis om te horen wat zij vinden dat er in de wijk gedaan moet worden. De betrokkenheid van de bewoners heeft een flinke impuls gekregen door de wijkenaanpak. Voor mij zijn bewonersparticipatie en bewonersbudgetten een voorwaarde voor de ondertekening van de charters. Het gaat echter niet alleen om de kwantiteit maar vooral aan de kwaliteit van deelname. Daarom kies ik voor een investering in de wijkactieplannen met als doel de bewoners van de wijk meer perspectief te bieden en de kwaliteit van de wijk te verbeteren. Ik doe dat ondermeer door de 20 miljoen euro voor bewonersinitiatieven evenals de bewonersbudgetten om sociale cohesie en de leefbaarheid te verbeteren. De helft hiervan komt terecht bij de gemeenten met een of meer van de 40 aandachtswijken binnen hun gemeentegrenzen. Samen met Landelijk Samenwerkingsverband Aandachtswijken, Woonbond en VNG zal de vormgeving van dit bedrag verder worden uitgewerkt. Gezocht zal worden naar (bestaande) succesvolle methoden en good practices, zodat bewoners optimaal hun bijdrage kunnen leveren aan het omvormen van aandachtswijken naar krachtwijken. Dit is niet alleen financieel via bewonersbudgetten, maar ook via cursussen, workshops, bewonersdagen, coaching en advies. Naast bovengenoemde organisaties zullen ook diverse kennisinstituten bewoners en gemeenten stimuleren en ondersteunen in het vormgeven van hun prominente rol in de wijken.

Vraag van het lid Depla (PvdA): Wat is er echt afgesproken over de 250 mln euro extra investeringen per jaar, door de corporaties en over de herverdeling?

De afspraak over de additionele inzet van €250 mln per jaar uit het Onderhandelaarsakkoord is nader toegelicht in een brief aan Amsterdam die ook in afschrift is verzonden aan de overige gemeenten en corporaties die bij de wijkaanpak zijn betrokken en uw Kamer. Met name de volgende passage uit de brief is relevant als het gaat om een antwoord uw vraag: «Wij gaan er vanuit dat het totaal bedrag, zoals eerder indicatief voor de wijken is aangegeven, bestaat uit een mix van investeringen (rendabel en onrendabel) en kosten op het brede gebied van het wonen (sociaal, economisch en fysiek).»

Vraag van het lid Depla (PvdA): Is de minister bereid wat te doen aan het doorlopen van de uitkering in de remigratieregeling? (eventueel op te lossen bij begroting SZW)

De Remigratie wet is bedoeld om personen in een uitzichtloze situatie die niet zelf in staat zijn om hun wens tot terugkeer naar hun land van oorsprong te realiseren te ondersteun bij hun remigratie. De wet is immers van toepassing voor personen in een uitkeringssituatie. Het betreft hoofdzakelijk langdurig werklozen (of arbeidsongeschikten) die onbemiddelbaar zijn voor de arbeidsmarkt. De wet levert voor de Nederlandse Staat een financieel voordeel op onder meer doordat de remigratie-uitkeringen aangepast zijn aan de levensstandaard van het remigratieland en daarmee lager zijn dan de uitkeringen van het sociale zekerheidsstelsel. Gebruikers van voorzieningen van deze wet moeten afstand doen van hun Nederlandse nationaliteit en kunnen ook niet naar Nederland terugkeren. Verhoging van bijvoorbeeld de leeftijdsgrens brengt meer kosten met zich mee in verband met gebruik van andere sociale voorzieningen als bv. huursubsidie. Gelet op de voornoemde aspecten is er geen aanleiding om wijzigingen aan te brengen in deze wet.

Vraag van het lid Depla (PvdA): Wanneer komen er voorstellen voor een meer representatieve samenstelling van het landelijk overleg moslims?

– De representativiteit van de gesprekspartners is een issue dat al langer speelt en is een punt van voortdurende aandacht.

– Tijdens het debat over het WRR-rapport «Dynamiek in islamitisch activisme» van 6 september is de motie Dijsselbloem en Van Toorenburg (d.d. 6 september 2007) aangenomen die luidt dat de diversiteit van vertegenwoordigers van moslimgemeenschappen in het overleg beter tot uitdrukking dient te komen.

– Er zal op twee manieren invulling gegeven worden aan deze motie. Enerzijds door de representativiteit van de huidige overlegpartners te verbeteren en anderzijds door te zoeken naar nieuwe overlegpartners.

– Ik heb dit punt besproken met de islamitische gesprekspartners (het CMO en deCGI) tijdens het overleg met het Inter-islamitisch Platform Overheid op 31 oktober jl. Ik stimuleer de organisaties hun representativiteit te verbeteren en hun organisatiestructuur te verbeteren. Tijdens dit overleg hebben zowel het CMO als de CGI het belang van de representativiteit onderschreven.

– Zowel binnen het CMO als de CGI zijn er veranderingen zichtbaar.

– Het CMO is op dit moment bezig (met een subsidie van de DI&I) bezig een herstructurerings- en verbredingstraject om het contact met de achterban te vergroten, maar ook om meerdere groepen hun weg te laten vinden binnen het CMO (denk aan vrouwen en jongeren). Ook worden er gesprekken gevoerd met kandidaat lidorganisaties (bv vrouwenorganisaties). In dit project wordt ook gekeken naar vernieuwing van de bestuurlijke structuur.

– De CGI heeft bij de laatste twee overleggen een vrouw afgevaardigd (namens de ULAMON = Unie van Lahore Ahmadiyya) en voert gesprekken met een jongerenorganisatie over toetreding tot de CGI.

– Er worden ambtelijke vervolgafspraken met zowel het CMO als de CGI gemaakt om de representativiteit verder te bespreken en vorm te geven.

– Daarnaast ben ik van plan een onderzoek uitzetten waarin alle geschikte islamitische gesprekspartners in kaart worden gebracht.

Vraag van het lid Depla (PvdA): Herkent de minister het probleem dat de investeringen van de extra 250 mln. maar marginaal worden ingezet ten bate van sociaal, veiligheid, leren en werk. Is de minister bereid dit met Aedes te bespreken?

Ik herken dit probleem. Laat ik voorop stellen dat lokaal bepaald moet worden hoe de additionele inzet verdeeld moet worden over de fysieke, economische en sociale pijler. In de brief aan Amsterdam staat letterlijk: «Wij gaan er vanuit dat het totaal bedrag, zoals eerder indicatief voor de wijken is aangegeven, bestaat uit een mix van investeringen (rendabel en onrendabel) en kosten op het brede gebied van het wonen (sociaal, economisch en fysiek).» Het kan niet zo zijn dat er binnen één of meerdere van de 40 wijken alleen sprake is van een fysieke opgave. Immers, er is daar per definitie sprake van een meervoudige problematiek als gevolg van de wijze waarop de selectie van de 40 wijken tot stand is gekomen. Maar ik heb met Aedes geen afspraak gemaakt over het aandeel echte kosten in het bedrag van €2,5 miljard dat in tien jaar voor de wijken beschikbaar komt. Onder echte kosten versta ik de onrendabele toppen van fysieke investeringen en de kosten van sociale activiteiten en dergelijke. Ik ben bereid om dit met Aedes te bespreken en ik sta open voor suggesties van uw kant als het gaat om het specificeren van een dergelijk aandeel.

Vraag van het lid Depla (PvdA): Wanneer is het programma «vermindering aantal rijksregels» in het kader van het actieplan krachtwijken gereed?

De minister van WWI organiseert de afstemming tussen de investeringen van de bij de wijkaanpak betrokken departementen en maakt met die departementen afspraken over het bij voorrang toedelen ervan naar de 40 wijken. Dit leidt mede tot een doelgerichtere en efficiëntere benutting van het bestaande instrumentarium. Daarnaast zal de uitvoering van wijkactieplannen waar gewenst en waar mogelijk worden ondersteund met verschillende pilots en experimenten waarmee ervaring kan worden opgedaan met vereenvoudiging van regelgeving. Thans wordt samen met de gemeenten geïnventariseerd waar dit aan de orde is en naar verwachting kan met de start ervan in 2008 worden begonnen. Inmiddels zijn ook initiatieven gestart tot samenvoeging en vereenvoudiging van regelgeving via ondermeer het participatiefonds en de combinatiefuncties van onderwijs, cultuur en sport. Dit alles vereist maatwerk, ik verwacht eind 2008 de eerste resultaten.

Vraag van het lid Depla (PvdA): Waar blijven de maatregelen die door minister Donner beloofd zijn, rond de problemen met de komst van werknemers uit Polen, Bulgarije en Roemenië? Welk verantwoordelijkheid nemen de werkgevers? het betreft huisvesting en overbewoning.

Minister Donner heeft op 27 november 2007 mede namens mij een brief naar de Tweede Kamer gestuurd met daarin een rapportage over elementen van het flankerende beleid bij de invoering van vrij verkeer van werknemers uit de MOE-landen. Daarin wordt ingegaan op het onderwerp huisvesting en integratie. In beginsel is het realiseren van adequate huisvesting voor arbeidsmigranten een morele verantwoordelijkheid van de werkgever. Initiatieven om in structurele huisvesting te voorzien, moeten dan ook van de werkgevers komen. Gemeenten kunnen desgewenst een regierol oppakken en daar waar mogelijk ondersteunt VROM/WWI en de VROM-Inspectie gemeenten en werkgevers. In de brief wordt onder andere ingegaan op het voorzien in structurele huisvesting door bijvoorbeeld corporaties, handhavingaspecten en de gegevensuitwisseling. Minister Donner zegt toe samen met de Belastingdienst een voorziening te creëren om adresgegevens van tijdelijke arbeidsmigranten te achterhalen bij de aanvraag van een sofinummer, opdat gemeenten toegang hebben tot deze gegevens. Hierbij gaat het om de groep tijdelijke arbeidsmigranten die minder dan vier maanden in Nederland verblijft en zich niet in het GBA hoeft in te schrijven.

Op vrijdag 30 november a.s. heb ik samen met minister Donner een overleg met de wethouders van de G4 om over dit onderwerp te door te praten.

Vraag van het lid Depla (PvdA): Is de minister bereid de voorstellen van de gemeente Rotterdam om vastgoed- en hypotheekfraude aan te pakken, te bekijken? Welke voorstellen kunnen worden omgezet in regelgeving?

Het voorstel van de gemeente Rotterdam tot een integrale aanpak van vastgoed- en hypotheekfraude, dat vandaag door Wethouder Karakus aan mijn collega van Justitie is overhandigd, heeft zonder meer mijn sympathie en ik zal met de gemeente Rotterdam, de minister van Justitie en andere betrokken partijen in overleg treden over de aanpak van vastgoed- en hypotheekfraude. Minister Hirsch Ballin heeft bij de aanbieding van het rapport ook gewezen op zijn brief van 19 november jl., die mede namens de collega’s van Financiën, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en mij aan Uw Kamer is gezonden, waarin onder andere staat gemeld dat de reeds bestaande aandacht voor de aanpak van misbruik in de vastgoedsector de komende periode verder zal worden geïntensiveerd door een meer integrale aanpak tot stand te brengen, waarbij strafrechtelijke, maar ook preventieve, bestuurlijke en fiscale maatregelen zo veel mogelijk gecombineerd zullen worden ingezet. Daarbij wordt onder meer gedacht aan de aanscherping van het tuchtrecht voor notarissen en het verplicht melden van ongebruikelijke transacties, zoals het meerdere malen verkopen van een hetzelfde pand in een kort tijdsbestek.

Vraag van het lid Depla (PvdA): Is de minister bereid om ter voorkoming van segregatie in de regio in te grijpen via de Woningwet of de Wet RO als blijkt dat de gemeente hun regionale afspraken niet nakomen?

Waar randgemeenten onwillig zijn om meer te bouwen voor lagere en middeninkomens moet in het belang van de volkshuisvesting worden ingegrepen. Daar waar gemeenten binnen een woningbouwregio onderling afspraken hebben gemaakt over de woningbouwprestaties, kunnen gemeenten zelf hierop ingrijpen via het privaatrecht. Daarnaast zal ik niet aarzelen om, daar waar dat aan de orde is, op basis van de aanwijzingsbevoegdheid in artikel 80 Woningwet, gemeenten te dwingen voldoende woningbouw voor lagere inkomensgroepen te realiseren, danwel beschikbaar te stellen. Verder kan in dat geval ook het instrumentarium van de nieuwe Wro worden benut als aanwijzingsbevoegdheid, indien blijkt dat reeds in een vroege fase van het planningsproces onvoldoende aandacht aan het volkshuisvestingsbelang wordt gegeven. Zie ook het antwoord op de vraag van de heer Van Heugten op pagina 8.

Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Wil de minister het verschuiven van middelen van corporaties meenemen in de monitoring van de wijkenaanpak?

Ik deel de behoefte om inzicht te hebben in de mate van verevening die plaats gaat vinden binnen de sector. In het Onderhandelaarsakkoord is immers een expliciete afspraak over verevening gemaakt. Ik ga er vanuit dat het Investeringsfonds rapporteert over haar activiteiten en dat daarmee inzichtelijk wordt welke mate van verevening heeft plaatsgevonden.

Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Welke instrumenten kan de minister inzetten om de wijkplannen uit de ijskast te houden?

In het traject richting de ondertekening van de charter ben ik constant in gesprek met de gemeenten over de voortgang van de charter en de onderhandelingen met de corporaties. Vanwege het late moment waarop het Aedes congres plaatsvond en de mede daardoor ontstane vertraging in de financiële onderhandelingen met de corporaties in een aantal steden, heb ik tijdens een bestuurlijk overleg op 25 november met de wethouders van de 18 gemeenten besloten om de ondertekening van de charters uit te stellen, zodat er meer ruimte en tijd is om de plannen financieel gedekt te krijgen. Dit betekent echter niet dat de uitvoering van de wijkactieplannen vertraging gaat oplopen. Ik heb met de wethouders van de 18 gemeenten afgesproken om 1 januari 2008 gewoon met z’n allen van start te gaan in de wijken. Mochten gemeente en corporatie(s) er op de korte termijn samen toch niet uitkomen, dan zet ik mediation in om de onderhandelingen vlot te trekken en de wijkactieplannen gedekt te krijgen.

Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Hoe voorkomt de minister dat de wijkaanpak vertraging oploopt?

Ik onderhoud regelmatig contact met de wethouders van de 18 gemeenten waar de 40 wijken onder vallen. Onlangs heb ik met hen duidelijke afspraken gemaakt over het traject tussen nu en de ondertekening van de charters. 10 december is vanwege de nog lopende onderhandelingen tussen gemeenten en de corporaties niet haalbaar gebleken. In twee gemeenten zijn deze onderhandelingen inmiddels wel afgerond. Het gaat om Deventer en Alkmaar.

Voorop staat dat we zoals gepland op 1 januari met z’n allen aan de slag gaan in de wijken. Dit is mede op verzoek van de wethouders besloten. Ook zij wensen geen vertraging in de wijkenaanpak.

De ondertekening van de charters zal plaats vinden zodra gemeenten en corporaties er samen uit zijn en de Rijksinzet bekend is.

In die gevallen waar de onderhandelingsgesprekken tussen de gemeente en de corporatie(s) niet vlotten, wordt er vanuit het Rijk mediation ingezet.

In het traject na 1 januari is het uitgangspunt dat reguliere vormen van verantwoording en controle een stevige basis vormen voor het op gang houden van het proces. Zo vindt er regelmatig ambtelijk overleg plaats tussen Rijk (accountmanagers WWI) en gemeenten, is er een jaarlijks bestuurlijk overleg over de voortgang van de uitvoering van de wijkactieplannen en vindt er een tussentijdse evaluatie plaats, waarbij de vraag centraal staat of de aanpak voldoende efficiënt en ontkokerd is en de outcome doelstellingen gehaald worden.

Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Op welke termijn kan de minister meer duidelijkheid geven over de stand van zaken/uitkomsten van het overleg tussen de gemeenten en de minister over het kraakverbod.

Ik heb geconstateerd dat er in de Tweede Kamer een meerderheid is voor een kraakverbod. Daarnaast is mij gebleken dat voor de grote steden leegstand een groter probleem is dan kraken. Geachte afgevaardigde Ten Hoopen wil beide onderwerpen gezamenlijk bij de kop vatten in een initiatiefwet. Ik ondersteun het initiatief van Ten Hoopen en heb hem de deskundigheid van mijn ambtenaren aangeboden om dit wetsvoorstel nader invulling te geven.

Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Onderkent de minister de problemen op de woningmarkt zoals de Raad in haar recente rapport signaleert? Wat gaat de minister met de aanbevelingen van de VROM-Raad doen?

Ik verwijs naar het antwoord op de vraag van de heer Jansen, op pagina 69.

Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Hoe pakt de minister de aanbeveling op van de Algemene rekenkamer ten aanzien van werkwijze RGD bij aanbestedingen.

In de bestuurlijke reactie op de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer is aangegeven dat de Rijksgebouwendienst inmiddels periodiek analyses uitvoert op de eigen aanbestedingsresultaten. In april van dit jaar is een lijst van circa 20 aanbestedingen naar de NMa gezonden. In het vervolg zal jaarlijks een lijst worden opgesteld en met de NMa worden besproken.

De heer Van der Staaij wijst terecht op de relatie tussen analyses en strategie. Deze is inderdaad onderbelicht. De Rijksgebouwendienst is in dit opzicht een vernieuwingsslag begonnen. Er werd altijd uitgegaan van een inkoopstrategie die per project werd bepaald. De Rijksgebouwendienst wil nu toe naar een actievere marktbenadering. Hieraan wordt invulling gegeven door een aanbestedingsstrategie te ontwikkelen, die rekening houdt met marktanalyses en signalen uit de sector, langs de lijnen zoals die door de Algemene Rekenkamer zijn aangegeven. De strategie zal verder worden gelegd naast de Leidraad Aanbesteden van de Commissie Aanbesteden van de Regieraad Bouw. Ook zal gebruik gemaakt worden van de ervaringen van Rijkswaterstaat.

Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Welk gevolgen heeft het stellen van bindingseisen door gemeenten voor woningtoewijzing aan de eigen bevolking? (huisvestingswet)

In de kaderbrief herziening Huisvestingswet heb ik aangegeven dat de vrijheid van vestiging het uitgangspunt is. De belangrijkste barrière, die een gemeente op grond van de Huisvestingswet kan opwerpen in de huisvestingsverordening, is het stellen van economische en maatschappelijke bindingseisen. Het gebruik van deze bindingseisen zal beperkt worden tot situaties waarin sprake is van schaarste en andere instrumenten onvoldoende zijn. Wanneer gemeenten deze noodzaak niet kunnen aantonen is sprake van vrijheid van vestiging. De eigen bevolking kan in deze gemeenten immers ook zonder bindingseisen aan een woning komen.

Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Is de minister met de SGP van mening dat de doelstelling om het percentage jongeren dat een negatieve houding heeft t.o.v. de islam teruggebracht wordt van 50 naar 40% onzorgvuldig is gekozen?

Ja. In tabel 4.3 van de begroting is ten onrechte het woord «islam» gebruikt in plaats van het woord «moslims». Het doel is het aandeel van de bevolking dat een negatieve houding heeft tegenover mensen vanwege hun islamitisch geloof te laten dalen van 50 procent nu naar 45 en 40 procent in respectievelijk 2010 en 2012. Niet bedoeld is te bewerkstelligen dat mensen positief worden over de islam. Het is nadrukkelijk niet de taak van de overheid opvattingen over een geloof of levensbeschouwing te beïnvloeden, dus ook niet de opvattingen over de islam. In paragraaf 1.3 van de Integratienota is dit correct en meer uitgebreid weergegeven.

Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Wordt het tegengaan van anti-semitisme door allochtonen meegenomen in het actieplan racisme.

Het tegengaan van antisemitisme zal in brede zin aan de orde komen in het actieplan. Mocht er op grond van onderzoek aanleiding zijn te differentiëren in het daderschap, dan zal dat gebeuren.

Vraag van het lid Jansen (SP): Kan de minister een reactie geven op het voorstel voor woonruimteverdeling: wie kiest voor een woning in een andere wijk (gespiegeld reageren) krijgt een bonus op de inschrijfduur?

De verantwoordelijkheid voor woonruimteverdeling ligt op lokaal niveau, de rijksoverheid heeft de kaders vastgelegd in de Huisvestingswet. Voor deze begrotingsbehandeling heb ik de Kamer de kaderbrief herziening Huisvestingswet toegestuurd. In de kaders voor de herziening van de Huisvestingswet heb ik aangegeven dat wanneer de gemeente een huisvestingsverordening opstelt zij hierin het woonruimteverdelingsysteem kan bepalen dat in de gemeente gehanteerd moet worden. Betreffende de uitvoering van de huisvestingsverordening kan de gemeente afspraken maken met de woningverhuurders. Hieraan kunnen woningverhuurders zich niet onttrekken. Het voorstel om een bonus op de inschrijfduur bij «spiegeling» te geven kunnen gemeenten en corporaties hierin meenemen, afhankelijk van de lokale omstandigheden.

Vraag van het lid Jansen (SP): Wat heeft het overleg met o.a. ROC’s over de problemen in de toeleiding van cursisten/Inburgering opgeleverd?

Ik heb op maandag 26 november jl. samen met de Staatssecretaris van Onderwijs overleg gevoerd met vertegenwoordigers van de VNG, de MBO-Raad, Boaborea en de particuliere taalaanbieders over de uitvoeringsproblematiek van het nieuwe inburgeringstelsel.

In het overleg hebben alle partijen (Rijk, gemeenten en aanbieders) onderkend medeverantwoordelijkheid te dragen voor de gevolgen van de stagnatieproblematiek. Of en zo ja, in hoeverre deze medeverantwoordelijkheid financiële gevolgen voor direct betrokken partijen heeft, laat ik momenteel onderzoeken. Er is afgesproken dat er per ommegaande een onderzoek wordt uitgevoerd naar op de eerste plaats omzetverliezen. Op basis daarvan kan, aan de hand van een objectief, normerend kader, becijferd worden wat de eventuele exploitatieverliezen zijn.

In de vervolgfase wordt verder gesproken over hoe de verantwoordelijkheden in financiële en organisatorische zin verdeeld kunnen worden. Overigens is het budget voor de inburgering voor àlle gemeenten voor drie jaar beschikbaar.

Daarnaast is het van belang, dat ook op lokaal niveau de urgentie wordt gevoeld. Aanbieders, waaronder ROC’s dienen zich tot de verantwoordelijke wethouders wenden. De problematiek speelt immers op de eerste plaats in gemeenten: de contracten zijn gesloten, het gaat erom dat deze contracten gestand worden gedaan. Tevens zullen onorthodoxe maatregelen worden genomen, zoals werving door gecontracteerde ROC’s en private uitvoerders, zodat snel met inburgering kan worden begonnen.

Ook hecht ik eraan, dat voor ROC’s ter voorbereiding op de stelselwijziging een bedrag van € 122 mln. ter beschikking is gesteld. Voor ROC’s die menen onevenredig getroffen te zijn door deze stelselwijziging, staat de weg van bestuurlijk overleg open. Dat is immers overeengekomen in het convenant dat met de MBO Raad is gesloten.

Verder is afgesproken, dat op korte termijn het onderzoek start naar de gevolgen van de invoering van marktwerking.

Vraag van het lid Jansen (SP): Waarom schuift de minister de discussie over het advies van de VROM-raad m.b.t. tot betaalbaarheid/woningmarkt een jaar naar achteren?

De VROM-raad zal de komende tijd de maatschappelijke partijen in het woondomein over dit advies consulteren en daarover aan mij verslag uitbrengen. De Raad heeft zelf geadviseerd met een kabinetsreactie te wachten totdat de uitkomsten van deze maatschappelijke consultatie bekend zijn. Het advies is op dit moment nog niet formeel aan mij aangeboden.

Ik wijs er bovendien op dat de VROM-raad een breed en integraal advies over de woningmarkt heeft geschreven, met een vrijwel geheel nieuwe kijk op de rol van de overheid in de woningmarkt. Dit betekent dat de voorstellen eerst goed moeten worden geanalyseerd op hun effectiviteit en draagvlak alvorens ik kan reageren.

Zoals ik u in mijn brief van 14 november heb laten weten, verwacht ik daarom in de tweede helft van 2008 een reactie te kunnen geven.

Vraag van het lid Jansen (SP): Graag een reactie van de minister op de uitkomsten van het Aedes-congres. Hoe staat het met uw akkoord na afgelopen vrijdag?

Het voorgenomen besluit van de ledenraad van Aedes om het akkoord te bekrachtigen heeft geen 2/3 meerderheid gekregen van het ledencongres dat op 23 november 2007 heeft plaatsgevonden. De ledenraad van Aedes zal zich op 6 december a.s. beraden over de ontstane situatie. Formeel is het akkoord dus (nog) niet bekrachtigd. Het ledencongres heeft daarentegen wel met 65,2% ingestemd met een motie waarin is voorgesteld om in te stemmen met de inzet van het Onderhandelaarsakkoord. Meer specifiek is (met een meerderheid van 73,2%) ingestemd met additionele investeringen van € 2,5 miljard in de 40 wijken door 42 corporaties en met een bijdrage van € 750 mln door corporaties zonder opgave in de 40 wijken. In overleg met Aedes zal ik bezien of bekrachtiging van het Onderhandelaarsakkoord door Aedes in de nabije toekomst tot de mogelijkheden behoort.

Vraag van het lid Jansen (SP): Kan de minister uitleggen dat een directeur van een middelgrote corporatie 363 000 euro verdient? Wanneer trekt de minister een duidelijke streep in de discussie over salarissen van corporatiedirecteuren?

Ik constateer dat een dergelijk salaris, zeker als dat geen eenmalige bijzondere componenten zou bevatten, uitstijgt boven de door de corporatiesector zelf gehanteerde adviesregeling Izeboud. Ik vind dat een dergelijke sectorregeling alleen maar zinvol is als corporaties zich in principe daaraan houden. Uitschieters zoals in de vraag genoemd blijven, gelukkig, uitzonderlijk en zijn vaak toe te schrijven aan eenmalige uitkeringen, zoals pensioenvoorzieningen, die bovenop het reguliere salaris komen. Er is in dergelijke gevallen dus geen sprake van een structureel beeld. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld beraadt het kabinet zich thans op een beleidsreactie op het advies van de commissie Dijkstal inzake de salarissen in het semi-publieke domein. De corporaties maken onderdeel uit van dit advies. Het ligt in het voornemen uw Kamer op afzienbare termijn hierover te informeren.

Vraag van het lid Jansen (SP): Kan de minister uitleggen hoe de (financiering van) de wijkenaanpak zich verhoudt tot vereffening/sterkste schouders/zwaarste lasten-principe

De verevening binnen de corporatiesector is geregeld in artikel 3.2. van het Onderhandelaarsakkoord. Weliswaar heeft het ledencongres van Aedes in meerderheid tegengestemd waar het ging om het voorgenomen besluit van de ledenraad om het Onderhandelaarsakkoord te bekrachtigen, maar datzelfde ledencongres heeft met een ruime meerderheid ingestemd met een bijdrage van €750 mln door corporaties zonder opgave in de 40 wijken aan de corporaties die wel een opgave hebben in de 40 wijken. Aedes zal op korte termijn de collectieve faciliteit nog uitwerken waarmee dit zal worden vormgegeven.

Vraag van het lid Jansen (SP): Wil de minister het CFV een doorrekening laten maken van de ontwikkeling van het vermogen van de rijkste corporaties?

Ik zal het CFV verzoeken om deze doorrekening op korte termijn uit te voeren en u informeren over het resultaat.

Vraag van het lid Jansen (SP): Hoe verhoudt de knelpuntenpot van 30 mln. zich tot de uitspraak dat alle goede projecten aanspraak kunnen maken op geld?

Mijn voorstel is de knelpuntenpot gefaseerd in te voeren. In de eerste tranche wil ik € 30 miljoen beschikbaar stellen voor de G31-gemeenten, exclusief de 40 krachtwijken. In de volgende tranche wil ik de werking verbreden naar heel Nederland. Goede projecten in wijken met problemen buiten de G31 kunnen dus in een volgende fase van deze regeling gebruik maken. Ik heb in eerste instantie gekozen voor de G31, aangezien zich in deze gemeenten veel wijken met cumulatieve problemen bevinden. Bij openstelling van de knelpuntenpot voor alle gemeenten is – gezien het gelimiteerde bedrag dat beschikbaar is in de eerste tranche – de kans dat een plan wordt gehonoreerd gering en leidt dit tot overbodige administratieve lasten voor de gemeenten en het Rijk.

Vraag van het lid Jansen (SP): Wat is er sinds de formatie veranderd aan de verhouding centraal-decentraal op het terrein van wonen.

In de context van uw vraag werd gesproken over marktwerking in relatie tot het komen tot prestaties van corporaties. Het essentiële verschil met het vorige Kabinet zit vooral in de aard en omvang van de ambities van dit kabinet. In het coalitieakkoord is vastgelegd dat dit Kabinet met woningcorporaties afspraken wil maken over hun prestaties. Het Onderhandelaarsakkoord getuigt van hoge ambities: 150 000 nieuw te bouwen woningen in 4 jaar, € 2,5 miljard energiebesparende maatregelen en € 2,5 miljard additionele inzet voor de wijkaanpak. Wat betreft marktwerking wijs ik er op dat het vorige Kabinet voorstellen heeft ontwikkeld om te komen tot een aanzienlijke mate van huurliberalisatie. Daartegenover heeft dit Kabinet gesteld dat de stijging van de huren gekoppeld wordt aan de inflatie.

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): Wat zijn de consequenties van de vennootschapsbelasting voor de corporaties op; 1. het terrein van de woningbouw 2. hun liquiditeitspositie 3. de investeringsruimte van de corporaties voor investeringen in de 40 wijken, de krimpgebieden en de randstad.

Ik heb uw Kamer bij brief van 20 november jl (dbo 2007115209) geïnformeerd over de financiële gevolgen van het Onderhandelaarsakkoord en de invoering van de integrale vennootschapsbelasting. In deze rapportage is ingegaan op de effecten op het weerstandsvermogen van woningcorporaties en de betekenis daarvan op de financiële ruimte tot het doen van investeringen. Daarbij is het beeld dat de sector als geheel de benodigde investeringen in nieuwbouw, sloop, herstructurering e.d. aan kan. Een aantal individuele corporaties kan aan het eind van de in aanmerking genomen periode, dat wil zeggen in 2016, uitgaande van ongewijzigd beleid, financieel in het gedrang komen. Daarbij teken ik echter aan dat corporaties aan «knoppen» kunnen draaien om hun financiële situatie en mogelijkheden te verbeteren. Zo kan het verkopen van (wat meer) huurwoningen het financiële plaatje veelal fors bijkleuren. Op korte termijn zal ik u het Sectorbeeld 2007 van het Centraal Fonds Volkshuisvesting doen toekomen, voorzien van een beleidsreactie, hetgeen één en ander in een breder perspectief plaatst. Het WSW heeft haar bevindingen op 8 november jl. naar u toe gestuurd. Hierin is ingegaan op de volgens het WSW optredende effecten op de liquiditeitspositie van woningcorporaties.

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): Heeft deze minister de bevoegdheid om te beschikken over budgetten van andere ministers die van belang zijn voor de wijkenaanpak?

De minister voor Wonen, Wijken en Integratie (WWI) is sectoraal verantwoordelijk voor het wonen en de inburgering en heeft de programmatische verantwoordelijkheid voor het grotestedenbeleid, de wijkenaanpak en integratie. Voor wat betreft het wonen en de inburgering heeft de minister voor WWI een eigen integrale eindverantwoordelijkheid. In het kader van het grotestedenbeleid is de minister voor WWI wettelijk medeverantwoordelijk voor de beleidsterreinen en de financiële middelen die deel uitmaken van de brede doeluitkeringen Economie respectievelijk Sociaal, Integratie en Veiligheid. Voor wat betreft de andere financiële middelen van andere ministeries die dienstig kunnen zijn aan de wijkenaanpak is de financiële besteding de primaire verantwoordelijkheid van de desbetreffende bewindspersoon. Binnen het kabinet is wel afgesproken dat de afspraak geldt, dat de bewindspersonen zich inspannen dat deze middelen bij voorrang in de 40 wijken worden ingezet. Binnen het Kabinet coördineer ik de informatievoorziening m.b.t. de extra middelen die gemeenten en andere organisaties gaan ontvangen, en die kunnen worden ingezet in de 40 wijken. De collegadepartementen werken daarbij maximaal mee om deze informatie (deels nog indicatief omdat overleggen hierover nog niet zijn afgerond) zo snel mogelijk ter beschikking te krijgen van de 18 gemeenten. Ook worden beleidsmatige afspraken op de diverse departementale terreinen gemaakt om het programma krachtwijken maximaal te ondersteunen. Ten behoeve van deze samenwerking in het kader van de krachtwijken is, teneinde de 40 wijken integraal te ondersteunen, een interdepartementale programmadirectie samengesteld. Deze sluit aan bij de «programmaverantwoordelijkheid» die ik heb voor de wijkenaanpak. In deze directie werken medewerkers van diverse departementen samen. Zij zijn de liaison naar hun moederdepartement.

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): Waarom kan alleen de G31 een beroep doen op de knelpuntenpot? Waarom wordt knelpuntenpot gefinancierd vanuit het Centraal Fonds?

In de eerste tranche wil ik € 30 miljoen beschikbaar stellen voor de G31-gemeenten exclusief de 40 krachtwijken. In de volgende tranche wil ik de werking verbreden naar gemeenten in heel Nederland. Ik heb voor de eerste tranche gekozen voor de G31-gemeenten, aangezien zich in deze gemeenten veel wijken met cumulatieve problemen bevinden. Daarnaast geldt dat een gelimiteerd bedrag beschikbaar is in de eerste tranche. Het openstellen voor alle gemeenten betekent dat de «kans» voor een gemeente dat zijn plan wordt gehonoreerd sterk afneemt. Daarnaast leidt een overmaat aan aanvragen tot overbodige administratieve lasten voor de gemeenten en het Rijk. Voor de financiering van de eerste tranche ben ik voornemens de middelen die nu beschikbaar zijn bij het CFV voor projectsteun in te zetten. In de praktijk blijkt dat van deze reserve voor projectsteun vrijwel geen gebruik wordt gemaakt. Ik ben van mening dat de aanpak van problemen in de wijken een goede bestemming is voor dit geld.

Vraag van het lid Kamp (VVD): Nog steeds is er geen nul-meting beschikbaar ten aanzien van de maatschappelijke positie van minderheidsgroepen per 31–12–2006. Is de minister bereid om de instituten (CBS, WODC en SCP) een opdracht te geven om in deze nul-meting te voorzien?

Ik vind het van het grootste belang dat mijn beleid is gebaseerd op de meest actuele gegevens. De gegevens in de Integratienota zijn gebaseerd op het Jaarrapport Integratie van het SCP. Dit Jaarrapport is in opdracht van mijn departement opgesteld. Bij de opdrachtverlening is als voorwaarde gesteld dat het rapport in alle opzichten de meest actuele gegevens bevat.

– Voor een goed begrip van het feit dat gegevens toch betrekking hebben op verschillende meetmomenten is het volgende van belang.

– Er is in ons land geen overkoepelende alomvattende landelijke bron van gegevens over de integratie van allochtonen. Voor het Jaarrapport Integratie moet SCP gebruik maken van bronnen van uiteenlopende aard.

– De belangrijkste bronnen zijn: bevolkingsgegevens van het CBS, gegevens uit registraties van instellingen (Belasting, Sociale Verzekeringsbank, politie) en gegevens uit periodiek, maar niet jaarlijks onderzoek.

– Voor elk van deze bronnen geldt dat er een zekere tijd verloopt tussen het tijdstip van verzamelen van de gegevens en het beschikbaar komen ervan voor verwerking ten behoeve van rapportages. Die tijd wordt langer als het nodig is gegevens uit verschillende bronnen aan elkaar te koppelen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de criminaliteitscijfers.

– Belangrijkste uitzonderingen zijn de gegevens over migratiemotieven (2004), huwelijkspartners (2003), schoolprestaties (2005), uitkeringen (2004) en over criminaliteit (2004).

– In al deze gevallen is er sprake van tijdrovende koppeling van databestanden, of van onderzoek dat met een tijdsinterval van enkele jaren wordt uitgevoerd (schoolprestaties).

– Bij het versnellen van de looptijd moet ook worden bedacht dat sommige verschijnselen sneller veranderen (demografie, arbeidsmarkparticipatie) dan andere (schoolloopbanen, huwelijken). Je hoeft niet van alles de meest actuele stand te hebben om de ontwikkeling goed weer te geven.

Vanwege het belang dat ik hecht aan de actualiteit van de gegevens zal ik met SCP, CBS en WODC in gesprek gaan, om samen opnieuw te zien of en op welke onderdelen er verbeteringen mogelijk zijn.

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): Wil de minister de subsidie aan de woonbond stopzetten en de subsidie aan Cordaid betalen vanuit het budget van het Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking en de vrijkomende middelen aanwenden om het tempo van de woningbouw te verhogen?

Ik ben niet van plan de subsidie aan de Woonbond stop te zetten. Ik vind het van groot belang dat een organisatie als de Woonbond bestaat, zodat huurders worden ondersteund middels kennisoverdracht, voorlichting en scholing en hun stem kunnen laten horen. Ik ondersteun daarom graag de activiteiten van de Woonbond.

De betaling aan Cordaid heeft te maken met een verplichting die de Nederlandse regering in 1996 is aangegaan in het kader van het VN-Habitat programma en wordt betaald uit hiervoor bestemd ontwikkelingssamenwerkingsbudget. Stopzetten is in het kader van buitenlandse betrekkingen ongewenst en uit de aard van het budget kan het niet voor binnenlandse problemen zoals woningproductiebevordering worden aangewend.

Ik zal de woningproductie dan ook op andere wijze stimuleren. De door mij voorgestane maatregelen zijn opgenomen in het «Actieplan Woningproductie» dat ik u op 22 november jongstleden heb toegestuurd. Ik verwijs u tevens naar de beantwoording van de vraag van het lid Van Heugten op pagina 7 en bijlage 2.

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): Graag een reactie van de minister op de situatie van de woningmarkt, met het oog op de vertraging van de doelstellingen woningproductie van de naar 2012, het niet doorgaan van de liberalisering van de huurmarkt, het gat tussen koop en huur dat groter wordt en het feit dat er te weinig en verkeerd is gebouwd.

In het actieplan woningbouw informeer ik u over mijn ambitie ten aanzien van de woningbouwproductie tegen de achtergrond van de situatie op de woningmarkt. Het streven is erop gericht uit te komen op een woningtekort van anderhalf procent. Daarbij wordt uitgegaan van een realistische woningproductie van 83 000 woningen per jaar op basis van de VROM-bouwprognoses. Hierdoor is de doelstelling om dit in 2010 te bereiken wel enigszins, maar beperkt, vertraagd.

Het is van groot belang dat de woningbouwproductie van de juiste kwaliteit is, zodat starters op de (koop)woningmarkt en ouderen passende huisvesting kunnen vinden. Dat houdt in dat er in moet worden gebouwd in overeenstemming met de vraag.

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): Wat is de meerwaarde van deze programma minister? De koophuizen voor starters zijn onbetaalbaar, er worden verkeerde huizen gebouwd die niet aansluiten op de vraag (appartementen ipv huizen met tuin). Neemt u uw eigen verantwoordelijkheid en stop met afschuiven, graag een reactie van de minister hierop.

Ik heb U vorige week het actieplan woningproductie gestuurd waarin ik mijn ambities ten aanzien van de woningproductie heb neergelegd.

Om te voorzien in voldoende en betaalbare woningen voor starters is de woningproductie van groot belang. Daarnaast is er voor starters de zogenoemde koopsubsidie (BEW+), kunnen starters laagrentende leningen verkrijgen bij de SVn waaraan ik een bijdrage verstrek, en kunnen starters een beroep doen op de Nationale Hypotheekgarantie. Dit beleid is zeer succesvol.

Ik onderschrijf dat niet in alle gevallen wordt gebouwd in aansluiting op de woonvoorkeuren van de consument. De bergingen en balkons zijn daarvan een voorbeeld. Ik vind het van groot belang dat dit wel in zo groot mogelijke mate gebeurt. Daarom zal ik ook de verantwoordelijke private en publieke partijen in de woningbouw erop aanspreken dat het nieuwe aanbod zo goed mogelijk aansluit op de kwalitatieve woningvraag. Op onderdelen overweeg ik het weer invoeren van een verplichting.

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): Wil de minister het CPB een doorrekening laten maken van de woningbouwproductie tot 2012

Het CPB presenteert jaarlijks in de Meerjarige Economische Verkenning (MEV) de bouwprognosecijfers voor het lopende en het volgende jaar. De bouwprognoses 2007–2012 zoals opgenomen in de brief «Actieplan Woningproductie» zijn opgesteld door TNO. Voor 2007 en 2008 wijken de cijfers van TNO niet af van de cijfers van het CPB. Voor de jaren na 2007 presenteert het CPB geen bouwprognosecijfers, maar wel verwachtingen omtrent de economische groei. Deze verwachtingen worden als uitgangspunt meegenomen in het TNO-model. Ik zie daarom geen aanleiding tot het maken van een contra-expertise door het CPB. Wel wil ik de professionele kennisuitwisseling tussen het CPB en TNO ten behoeve van de bouwprognoses bevorderen.

Vraag van het lid Van der Burg (VVD): Reactie op het 5-puntenplan.

Met betrekking tot uw Vijfpuntenplan merk ik het volgende op:

1. Zorg voor meer locaties/loskoppelen Europese fijnstofrichtlijn van ruimtelijke projecten:

Met betrekking tot de luchtkwaliteit is zeer onlangs (15 november jl.) een nieuw wettelijk stelsel van kracht geworden. Daarmee kan het overgrote deel van de ruimtelijke projecten doorgang vinden. Mijn collega’s Cramer (verantwoordelijk voor luchtkwaliteit) en Eurlings hebben al eerder in de Tweede Kamer aangegeven dat dat stelsel tot ten minste 2015 niet ter discussie staat.

2. Zorg voor sneller gebruik van beschikbare locaties:

Het past in het beleid van de Nota Ruimte dat het Rijk geen belemmeringen oproept voor de beschikbaarheid van locaties (alle gemeenten mogen in beginsel tenminste voor de eigen bevolkingsaanwas locaties aanwijzen). Omdat in de praktijk plannen uitvallen streef ik ook naar een overcapaciteit van 130% ten opzichte van de voor de woningbehoefte benodigde lokatiecapaciteit.

U stelt voor dat de partij die het eerst start met de gewenste bouw de vergunning krijgt.

Het is niet waarschijnlijk dat een bouwer een vergunning aanvraagt als hij niet zeker is te kunnen beschikken over de grond. Met een dergelijke aanvraag voor vergunning zou hij een groot financieel risico lopen.

Wanneer de bouwer al eigenaar is van de grond beslist de gemeente of een vergunning verleend wordt op basis van een aantal criteria. De bouwer zal onder andere zijn aandeel in de kosten van de grondexploitatie voor zijn rekening moeten nemen en hij zal moeten voldoen aan de gemeentelijke plan-vereisten. Zijn aan deze voorwaarden voldaan dan betekent dit in feite dat de vergunning wordt verleend aan de eerste ontwikkelaar die aan de eisen voldoet.

3. Zorg voor snellere besluitvorming over de beschikbare locaties:

Hieraan wordt door het kabinet reeds gewerkt. Ik wijs in dit verband op de ontwerp-Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO) die momenteel bij de Tweede Kamer in behandeling is en die voor integratie van vergunningen en van vergunningprocedures en daarmee samenhangende bezwaar- en beroepsprocedures gaat zorgen. Ook toepassing van het lex-silencioprincipe «wie zwijgt stemt toe» maakt deel uit van dat wetsvoorstel. Zoals uit het op 26 november jl. met de vaste commissie voor VROM gehouden wetgevingsoverleg over dat wetsvoorstel blijkt, wordt in dat kader ook bezien of bezwaar- en beroepsprocedures moeten openstaan voor een ieder of alleen voor direct belanghebbenden alsmede of een bestuurlijke lus kan worden ingevoerd. Zie ook de amendementen Van der Burg c.s. (inzake direct belanghebbenden) en Koopmans en Vermeij (bestuurlijke lus) met betrekking tot dat wetsvoorstel.

4. Zorg voor betere doorstroming op de woningmarkt:

Het beleid richt zich erop dat er de komende jaren maximaal uitvoering wordt gegeven aan de woningbouwafspraken gericht op het bereiken van een woningtekort in de stedelijke gebieden van – gemiddeld – 1,5%. Het terugbrengen van het tekort is een noodzakelijke voorwaarde voor het vergroten van doorstromingsmogelijkheden binnen de verschillende woningmarkten. Belangrijk in deze is het onderhandelaarsakkoord dat het kabinet op 17 september jl. met de corporatiesector gesloten heeft. Dat akkoord bevat een stevige inzet van de corporatiesector voor de wijken en de nieuwbouwproductie om circa 150 000 huur- en koopwoningen neer te zetten in de periode van 2007 tot en met 2010. Met die bouwproductie van de corporaties kan ruimte worden vrijgespeeld in de goedkopere delen van de woningvoorraad, voor huishoudens die daarop zijn aangewezen.

5. Zorg voor betere processen:

Uit uw Vijfpuntenplan blijkt dat het hier met name om kennisuitwisseling gaat. In mijn actieplan woningbouw geef ik aan dat de slagkracht van gemeenten vergroot kan worden door de bereidheid om kennis en expertise vanuit provincies, grotere gemeenten en regiobesturen beschikbaar te stellen aan elkaar en aan vooral kleinere gemeenten. Het gaat hierbij ook om het leren van elkaars knelpunten en oplossingen. Om het uitwisselen van kennis en ervaring en het sneller doorlopen van procedures te bevorderen, vind ik het belangrijk dat (naast de lopende inzet zoals bestuurlijke overleggen met de regio en de inzet van de VROM accountmanagers en een aanvullende inzet van de VROM aanjaagteams) in het voorjaar van 2008 een bestuurdersconferentie wordt georganiseerd. Omdat bij het actief uitwisselen van kennis en ervaring een belangrijke rol is weggelegd voor IPO en VNG, zal ik hen vragen deze conferentie te organiseren.

Naar boven