Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | nr. 25, pagina 1894-1913 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | nr. 25, pagina 1894-1913 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van de begroting van Jeugd en Gezin (XVII) voor het jaar 2008 (31200 XVII).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Langkamp (SP):
Voorzitter. Met veel kinderen gaat het gelukkig goed, maar er zijn nog te veel kinderen die in armoede opgroeien, kinderen die mishandeld worden, kinderen die veel te lang moeten wachten op de zorg die ze nodig hebben, kinderen met ernstige problemen die onschuldig in jeugdgevangenissen zitten, kinderen die zich op straat misdragen, kinderen die al jong te dik zijn en kinderen die zich lam zuipen. Kortom: er is nog een hoop te doen voor deze eerste minister voor Jeugd en Gezin. Nederland moet van het VN-comité voor de rechten van het kind een kinderombudsman aanstellen. Veel Europese landen hebben er al een. Waar wachten wij nog op?
In ons land groeien ruim 400.000 kinderen in armoede op. Ondanks alle mooie regeringsplannen gaat een bijstandsgezin met twee kinderen er volgend jaar € 2 per maand op achteruit. Dat blijkt uit koopkrachtberekeningen van het Nibud. Hoezo armoedebeleid? Door de kinderbijslag inkomensafhankelijk te maken, kunnen gezinnen met een inkomen tot € 20.000 er per jaar minimaal € 260 bij krijgen. Dat zou pas echt zoden aan de dijk zetten. Zou het niet beter zijn de kinderbijslag aan het begin van het kwartaal uit te keren in plaats van achteraf? Nu is een kind soms al drie maanden voordat de ouders voor het eerst kinderbijslag ontvangen. Graag een reactie.
De consultatiebureaus gaan terecht de spil vormen van de Centra voor Jeugd en Gezin, maar waarom wordt deze belangrijke spil dan zo verwaarloosd? Ze kampen met problemen. Ze krijgen steeds meer taken. De werkdruk is erg hoog geworden. Er wordt beknibbeld op consulttijden per kind en voor huisbezoeken is amper nog tijd. Daar komt bij dat er een groot tekort aan jeugdartsen dreigt. Erkent de minister dat hier knelpunten zitten en zo ja, wat gaat hij daaraan doen? Zoals het er nu naar uitziet, worden de Centra voor Jeugd en Gezin niet veel meer dan opgetuigde consultatiebureaus. Wat ons betreft moet alle preventieve en licht ambulante hulp worden ondergebracht in deze centra. De Bureaus Jeugdzorg moeten in de huidige vorm worden opgedoekt en onderdeel worden van de Centra voor Jeugd en Gezin. Ik roep de minister op om op dit punt lef en daadkracht te tonen. Hij moet niet afwachten maar moet juist in deze ontwikkeling het voortouw nemen. Waarom worden de kraamzorg en de verloskunde niet standaard bij het Centrum voor Jeugd en Gezin betrokken, evenals de lactatiekundige om borstvoeding te begeleiden, de huisarts, het ziekenhuis, de peuterspeelzaal, de voorschoolse en kinderopvang en de geestelijke gezondheidszorg?
Een Centrum voor Jeugd en Gezin en een elektronisch kinddossier mogen mensen die met kinderen werken, nooit ontslaan van de verplichting om contact met elkaar op te nemen over een kind of om bij dat kind thuis langs te gaan. De huisarts, de wijkverpleegkundige, de leerkracht en de leerplichtambtenaar moeten weer standaard op huisbezoek gaan. Meer dan honderdduizend kinderen worden per jaar mishandeld in Nederland.
Er is nog maar weinig bekend over de risico's van het schudden van baby's. Wordt hier een publiekscampagne aan gewijd? Ik noem een praktijkvoorbeeld. Moeder is zwaar overspannen. De kinderen van negen maanden, drie en vijf jaar oud zijn vervuild. Moeder krijgt nu nog hulp bij de verzorging van de kinderen en het runnen van het gezin. Maar vanaf 1 januari niet meer?
Langdurige praktische hulp aan huis bij gezinnen met meerdere problemen staat op de tocht. De aanspraken op ondersteuning en begeleiding op psychosociale grondslag verdwijnen uit de AWBZ. Reden: een ordinaire bezuiniging. Hier wordt een financiële tegenvaller uit de vorige kabinetsperiode opgelost over de ruggen van kinderen in noodsituaties. De indicaties voor ondersteuning en begeleiding zijn al aangescherpt zodat nieuwe gezinnen hiervoor heel moeilijk of helemaal niet meer in aanmerking komen. Vanaf 1 januari moeten de gemeenten deze hulp gaan organiseren maar het is nog volstrekt onduidelijk hoe ze dat gaan doen en waarvan ze dat moeten gaan betalen. Kan de minister aangeven hoe hij dit ziet?
Een slechte mondgezondheid is in Nederland niet nodig en toch heeft, behalve TNO en het Radboud, nu ook het CVZ de noodklok geluid vanwege het feit dat er sprake is van een daling van het tandartsbezoek door kinderen en dat er sprake is van gebitten met gaatjes die onvoldoende behandeld zijn. Is de minister bereid de jeugdtandzorg beter te organiseren?
Een op de acht kinderen heeft overgewicht en in 2015 zullen dat er één op de vijf zijn. Alle hens aan dek dus. Stimulering van sport en vooral ervoor zorgen dat ook armere kinderen dit kunnen bijvoorbeeld via een sportstrippenkaart. Meer sport op school. Zorgen voor voldoende buitenspeelruimte. Gezond eten in schoolkantines. Voorlichting op scholen. De SP vindt dat reclame voor snoep en snacks echt niet meer kan, net zo min als snoep- en frisdrankautomaten in schoolgebouwen. Graag een reactie hierop.
Jongeren drinken te jong, te vaak en te veel. Dat is gevaarlijk en het kan permanente hersenschade opleveren. Jongeren zijn zeer beïnvloedbaar door reclame. Daarom moet alcoholreclame helemaal verboden worden. En breezers moeten uit de supermarkt.
Van hangjongeren moeten wij niet langer wegkijken maar direct optreden. De buurtagent moet actief ingrijpen. En daarmee bedoel ik niet dat hij een boete moet uitdelen maar dat hij met de jongeren naar het ouderlijk huis gaat voor keiharde afspraken. Spijbelen van school moet actief gemeld en direct aangepakt worden. En er moeten meer voorzieningen voor jongeren in de buurten komen. Wat gaat deze minister daaraan doen?
De problemen in de jeugdzorg zijn gigantisch: lange wachtlijsten en wachttijden, te weinig crisis- en behandelplaatsen, bureaucratie, groeiend personeelstekort et cetera. Voor 2008 wordt er fors extra geld uitgetrokken voor de jeugdzorg, in totaal 130 mln. Is de minister bereid de ambitie uit te spreken dat de wachtlijsten voor de jeugdzorg in 2008 worden weggewerkt zodat wij in 2009 met een schone lei kunnen beginnen aan de nieuwe financieringssystematiek voor de jeugdzorg? De plannen voor het bestrijden van de bureaucratie in de jeugdzorg vindt mijn fractie zeer teleurstellend. De minister wil de bureaucratie deze kabinetsperiode met 25% terugdringen. Dat is veel te weinig en dan gaat het ook veel te langzaam. Naar onze mening moet de indicatiestelling worden teruggebracht naar één A4'tje en moet deze ook achteraf kunnen plaatsvinden. Wij moeten af van aparte indicaties voor verschillende vormen van hulp voor hetzelfde kind.
Er moet een einde komen aan het geleur met kinderen op zoek naar een crisisplaats. Heeft de minister met de gezinsvoogden zelf gesproken die dagelijks met kinderen op de achterbank door het land crossen, op zoek naar een crisisplaats? Zij hebben erg veel behoefte aan een landelijk overzicht van beschikbare crisisplaatsen. Is de minister bereid dit alsnog te regelen? In sommige regio's is een tekort aan gezinsvoogden.
De financiering van onafhankelijke vertrouwenspersonen in de jeugdzorg loopt via de provincies en gebeurt in de praktijk vaak op projectbasis. Is de minister bereid de middelen voor onafhankelijke vertrouwenspersonen te oormerken? Kinderhuis Reek, gespecialiseerd in autisme, kan kinderen van buiten de provincie Brabant opnemen tot maximaal 10% van het totale aantal kinderen. De behoefte van buiten de provincie Brabant is echter groter. Is de minister bereid Kinderhuis Reek een landelijke status te geven? Hoe staat het met het oplossen van de problemen rondom de pleegzorg van de William Schrikker Groep?
De SP vindt het hoog tijd voor een parlementair onderzoek naar het jeugdzorgbeleid van de afgelopen jaren om daaruit lessen te trekken voor de toekomst. Hoe heeft de politiek besluiten kunnen nemen? De werkers in de jeugdzorg en de kinderen verdienen het dat wij dit gaan doen.
Mevrouw Sterk (CDA):
Voorzitter. Om de eerste begroting van Jeugd en Gezin in stijl te beginnen, start ik met een kinderverhaaltje van Annie M.G. Schmidt. Het gaat over een klein meisje dat zich afvraagt waarom de maan niet naar beneden valt. Een logische vraag, toch? Dat vinden meer nieuwsgierige mensen. Zo vormt zich een lange stoet achter het meisje, op zoek naar een antwoord op deze vraag. Uiteindelijk komen zij bij de directeur van het postkantoor. Een heel knappe man, volgens Annie M.G. Schmidt. Het meisje vraagt hem: "Waarom valt de maan niet naar benee?" De directeur van het postkantoor zegt: "Wel, dat is bekend, daar zijn bepaalde wetten voor. Dat staat in het reglement." Iedereen zegt: "Dank u wel, wat fijn om dat te weten". Toen gingen zij naar huis toe om een boterham te eten. Iedereen, behalve het meisje Rineke Tineke Peuleschil. Voorzitter, ik laat u nog even in spanning over wat ik hiermee wil zeggen. Ik kom er later op terug.
Deze eerste begroting van Jeugd en Gezin wil de CDA-fractie ook zien als een eerbetoon aan de helaas te vroeg overleden fractievoorzitter van het CDA, Enneüs Heerma. Hij noemde het gezin de "bakermat voor goed burgerschap". Hij bepleitte een minister voor gezin die een gezinsbeleid moest vormgeven dat recht doet aan eigentijdse verlangens en ambities van elk individu, zonder het gezin als geheel uit het oog te verliezen. De overheid heeft immers als taak de samenleving bijeen te houden, verbrokkeling tegen te gaan en voorwaarden te scheppen die samenlevingsstructuren beschermen en stimuleren. Dat is het kernpunt van beleid en dat begint bij het gezin. De vraag blijft overigens of Heerma met deze beperkte portefeuille van deze gezinsminister wel genoegen had genomen.
Een gezin is in de ogen van de CDA-fractie een plek waar mensen zorg voor elkaar en hun eventuele kinderen willen delen, een plek waar het samenleven in het klein vorm krijgt en geoefend wordt door overdracht van waarden en normen, waar ouders en kinderen voorleven wat verantwoordelijkheid nemen betekent in een omgeving van liefde en geborgenheid. Ouders zijn als eersten verantwoordelijk voor de opvoeding. Dat gaat gelukkig in heel veel gezinnen goed, maar opvoeden valt niet mee. Dat zeg ik mede als jonge ouder. Ik noem de beeldcultuur, de grenzeloze mogelijkheden van internet, verleidingen op het gebied van eten, seksualisering van de samenleving et cetera. Daarnaast zoeken gezinnen een goede balans tussen zorg en werk. Gelukkig slagen zij daar vaak in. Dat vraagt om een modern en eigentijds gezinsbeleid.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik wil even terug naar de inleiding van mevrouw Sterk. Zij wees op voormalig CDA-fractievoorzitter Heerma die het in 1995 al had gezegd. Wij gaan er niet over bakkeleien welke partij eerder met het idee kwam, de ChristenUnie of het CDA, maar ik constateer dat het CDA na die uitspraak in 1995 een aantal keren in kabinetten heeft gezeten, met de mogelijkheid een minister voor Jeugd en Gezin in te zetten, maar dat dit niet is gebeurd. Gelukkig is dat nu wel gebeurd. Hoe reageert zij op deze opmerking?
Mevrouw Sterk (CDA):
Met de opmerking dat het heel fijn is dat wij nu een bondgenoot hebben getroffen in het kabinet waarmee wij samen vorm hebben kunnen geven aan de gedachte van een minister voor Jeugd en Gezin. Daar zijn wij heel blij mee.
De Nederlandse jongeren staan op nummer een in Europa wat alcoholgebruik betreft. Op de eerste hulp komen jaarlijks naar schatting achthonderd jongeren binnen met een alcoholvergiftiging. Het promillage komt steeds hoger te liggen. Overigens blijken deze jongeren zelf te vragen om meer maatregelen en bescherming tegen alcoholmisbruik. Vorige week bleek uit onderzoek van de Radboud Universiteit dat jongeren door drankreclames, gecombineerd met drankgebruik, in films worden aangezet tot een hogere alcoholconsumptie. Vooral in soaps wordt veel gedronken en die worden uitgezonden op een tijdstip dat ook jonge kinderen tv kijken. Alcoholreclames zijn aan banden gelegd. Die zul je ook niet zien voorafgaand aan de soap, maar als vervolgens in een soap alcoholgebruik min of meer wordt gepromoot, is het de vraag of het allemaal zo effectief is. De CDA-fractie wil dan ook een betere naleving en aanscherping van de regels voor alcoholreclames. Over alcoholgebruik in films is niets afgesproken.
Natuurlijk kunnen de media de alcoholopvoeding niet overnemen. Dat is een taak voor de ouders, maar het zou goed zijn als de ouders zouden weten waarin de risico's scholen. Daarom pleit de CDA-fractie voor een nieuw icoontje in de Kijkwijzer om aan te geven dat er sprake is van overmatig alcoholgebruik. Daarnaast vragen wij de minister in te gaan op de mogelijkheden om via een beroep op zelfregulering de zuipnorm in onder meer soaps terug te dringen.
De seksualisering van de samenleving is een ander thema dat de CDA-fractie grote zorgen baart. Wat voor een voorbeeld stellen wij onze kinderen met reclamefoto's waarop schaars geklede vrouwen een halsband dragen? Hoe voorkomen wij dat onze kinderen de gephotoshopte vrouwen uit de glossy's als norm voor hun zelfbeeld nemen? De CDA-fractie wil waken voor een wereld waarin seksualiteit wordt losgekoppeld van liefde en intimiteit. Het is dan ook positief dat dit kabinet het thema op de agenda heeft gezet. Maar, minister Rouvoet, wat is uw rol daarin? Opvallend vinden wij dat in de hele aanpak van seksualisering geen aandacht wordt besteed aan hulpverleners. Onlangs hoorde ik het verhaal dat een hulpverlener een meisje een weekend naar huis had gestuurd met de mededeling, dat zij het wel met een condoom moest doen. Resultaat: na het weekend bleek dat het meisje met zes jongens naar bed was geweest. Dat lijkt ons niet het juiste type seksuele voorlichting. Dus ook bij hulpverleners is er nog een wereld te winnen. Is de minister bereid, dit mee te nemen in de plannen van het kabinet?
De samenleving is veranderd. Vroeger wisselde je opvoedingsvragen bij wijze van spreken over de heg uit, tegenwoordig is dat niet meer vanzelfsprekend, bijvoorbeeld doordat moeders steeds vaker werken en ouders en kinderen niet meer bij elkaar in de buurt wonen. De behoefte aan een plaats waar je je vragen over je puberende peuter of piekerende puber kunt stellen, is niet minder. Dat verklaart ook het succes van opvoedprogramma's als Schatjes en The Nanny. Het vraagt ook om een andere rol van de overheid, niet om de rol van opvoeder over te nemen, maar wel om randvoorwaarden te creëren waaronder het voor ouders mogelijk is om op een goede manier invulling te geven aan hun verantwoordelijkheid, en om waar ouders onwillig of onmachtig zijn, een dwingende rol te spelen. Tegelijkertijd kan dit niet zonder al die andere opvoedkringen bij het opvoeden te betrekken. Kinderen leren immers ook op andere plaatsen om te gaan met tegenslag of samen te werken met andere kinderen. Wij hebben de minister daarop al eerder bij het beleidsplan aangesproken, want hij doet dit ons inziens op dit moment nog onvoldoende in zijn beleid. Met één keer een Kindertop ben je er volgens ons niet. Daarom willen wij het debat aangaan met alle ouders en andere betrokkenen, dus met alle opvoeders. Doel is om ouders te helpen, hun verantwoordelijkheid te nemen bij de opvoeding en ook een gesprek aan te gaan over hoe de verantwoordelijkheid voor het opvoeden bij de andere opvoeders ligt. De CDA-wethouder Geluk uit Rotterdam gaat ons daarin voor. Daarom roept de CDA-fractie de minister op om een nationaal omroepdebat aan te gaan. De uitkomsten daarvan zouden dan als input kunnen gelden voor de gezinsnota die volgend jaar moet uitkomen.
Het kabinet maakt de slag naar meer nadruk op preventie. Dat onderschrijft de CDA-fractie van harte. Er is immers op dat terrein veel winst te halen en helaas te weinig gebeurd de laatste jaren. Een belangrijk instrument daarbij vormen de Centra voor Jeugd en Gezin. Deze centra hebben in onze ogen twee functies. Zij zijn een soort opvoedbibliotheek: je kunt er informatie krijgen over vragen rond opvoeding, er worden cursussen aangeboden en mensen kunnen er elkaar ontmoeten. In België noemen ze dat "babbelmama's", of papa's natuurlijk.
In de eerste plaats is het wat ons betreft een organisatorisch model, gericht op samenwerking met één ingang. Daarnaast is het goed als er een fysieke plaats komt die in ieder geval wel laagdrempelig moet zijn. De CDA-fractie ziet namelijk dat deze functie van de opvoedbibliotheek onder druk staat door de nadruk op de andere functie. Die andere functie zou je kunnen benoemen als Eerste Hulp bij Opvoeden. Het moet natuurlijk niet zo zijn dat ouders het idee krijgen dat je problemen hebt als je naar het Centrum voor Jeugd en Gezin gaat. Het moet juist die laagdrempelige voorziening zijn waar je heen gaat als je gewoon vragen hebt of als je andere ouders wilt kunnen ontmoeten. Deelt de minister deze visie? Hoe gaat hij iets ondernemen tegen de dreigende nadruk op hulpverlening in plaats van op informatievoorziening?
Mevrouw Langkamp (SP):
Mevrouw Sterk heeft het over het risico dat het een afschrikwekkend effect zou kunnen hebben als mensen ook met problemen komen bij het Centrum voor Jeugd en Gezin. Zij heeft dat niet letterlijk zo gezegd, maar ik vat het zo even samen. Deelt zij mijn mening dat de reputatie van het consultatiebureau op dit moment vergelijkbaar is? Ook voor het consultatiebureau bestaat bij sommige ouders angst, want soms denken zij o jee, nu moet ik weer en krijg ik weer te horen wat ik allemaal niet goed doe. Sommige mensen noemen het consultatiebureau ook "consternatiebureau". Wat is de reactie van mevrouw Sterk daarop?
Mevrouw Sterk (CDA):
Ik begrijp niet helemaal wat uw punt is in relatie tot het Centrum voor Jeugd en Gezin. Ik moet zeggen dat ik wisselende reacties hoor, ook in mijn eigen omgeving. Ik heb zelf heel goede ervaringen met het consultatiebureau. Ik denk dat het vooral te maken heeft met onzekerheid van ouders dat men tips van het consultatiebureau lastig vindt.
Mevrouw Langkamp (SP):
Ik bedoel te zeggen dat dit imago op dit moment ook al – althans bij sommige ouders – bestaat ten aanzien van het consultatiebureau. Ik begrijp daarom uw angst niet helemaal dat ouders minder gemakkelijk naar het Centrum voor Jeugd en Gezin zullen gaan als wij daar meerdere functies in onderbrengen en dan vooral opvoedkundige hulp.
Mevrouw Sterk (CDA):
Gemeenten leggen terecht de nadruk op het samenwerken van hulpverleners zodat snel kan worden ingegrepen als er iets mis gaat. Ik denk dat wij het er allemaal over eens zijn dat dit moet gebeuren. Mijn vraag is of door die nadruk het andere deel dat wij willen, namelijk informatievoorziening, niet ondergesneeuwd raakt. Ik denk dan aan het aanbieden van cursussen en het bieden van een plek waar ouders elkaar kunnen ontmoeten en met elkaar kunnen praten over dat soort opvoedingsvragen. Ik krijg ook signalen van gemeenten dat zij beide willen. Als de discussie in Den Haag alleen maar gaat over alle problemen die opgelost moeten worden, dan loop je het risico dat ouders het idee krijgen dat er echt iets aan de hand is als zij ernaar toegaan. Het is dan niet de laagdrempelige voorziening die wij graag zouden zien.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Ik zie niet in waarom het een het andere uitsluit. Die Centra voor Jeugd en Gezin zijn nooit bedoeld geweest als een soort babbelbox voor ouders. Zij zijn bedoeld om kinderen te helpen. Zij zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat er zo snel mogelijk ondersteuning is als er problemen zijn in een gezin en als er een hulpvraag is van de ouders. Waarom dan toch deze koudwatervrees?
Mevrouw Sterk (CDA):
De doelen die het Centrum voor Jeugd en Gezin toegeschreven heeft gekregen, ook door dit kabinet, zijn breder dan alleen risicopreventie. Ook de informerende rol is belangrijk, net als de signalerende rol. Er zijn veel meer functies dan alleen maar de hulpverlening aan kinderen met wie het niet goed gaat. Dit moet een plek zijn waar ouders, van wie het kind het misschien best goed doet, naar binnen gaan, omdat zij bijvoorbeeld vragen hebben over eten. Wij zijn bang dat de ouders niet meer naar binnen zullen gaan als zij het idee hebben dat zij direct te maken krijgen met een voorpost van Bureau Jeugdzorg of dat mensen dan misschien wel denken dat het niet goed gaat met hun kind.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Ik heb geen moment ontkend dat er meerdere functies zijn. Integendeel: daar ben ik ook vanuit gegaan. Daar hoef ik ook niet meer van overtuigd te worden. Ik vraag mij wel af waarom mevrouw Sterk er nu zo tegen is dat er directe hulp wordt geboden in het Centrum voor Jeugd en Gezin. Buiten hun informerende taak moet dit juist de plek zijn waar ouders die problemen hebben met een kind en jongeren die in de problemen zitten, direct geholpen kunnen worden. Waarom is mevrouw Sterk daar zo tegen?
Mevrouw Sterk (CDA):
Volgens mij zijn wij het eens, want ik zeg dat beide functies belangrijk zijn. Ik zeg alleen dat de ene functie de andere functie niet moet overheersen. Dat is wat ik op dit moment in het land zie. Gemeenten leggen erg de nadruk op hulpverlening, de signalerende functie en het op tijd ingrijpen bij kinderen zodat erger wordt voorkomen. Dat vind ik ook hartstikke goed. Daar staan wij allemaal achter. Die andere plek waar ouders gewoon naar binnen kunnen lopen als zij een vraag hebben, moet er echter ook zijn. Dat moet in balans zijn en naar mijn idee is het dat op dit moment niet. Het is scheef. Daar waarschuw ik voor en ik vraag aan de minister om daar een reactie op te geven. Hoe denkt hij dat die balans kan blijven bestaan?
De voorzitter:
Ik stel voor dat u uw betoog vervolgt.
Mevrouw Sterk (CDA):
Graag zou ik van de minister horen of er overleg heeft plaatsgevonden met de minister voor WWI over de mogelijkheid om opvoeders die geen Nederlands blijken te kunnen spreken, te verplichten tot een taalcursus. Dergelijke zaken kunnen ook bij het Centrum voor Jeugd en Gezin gesignaleerd worden. Ook willen wij graag horen hoe hij gaat voorkomen dat geld vooral in structuren en overleg gaat zitten en niet in de hulpverlening. Onze angst is dat er enorm veel geld geïnvesteerd wordt in het afstemmen van de ZAT-teams, het veiligheidshuis en het Centrum voor Jeugd en Gezin, en dat het geld uiteindelijk niet terechtkomt bij de hulpverlening. Graag hoor ik hierop een reactie.
Mevrouw Bouchibti (PvdA):
Ik heb een vraag over de verplichte taalles. De PvdA-fractie is voor taallessen en dat zou zeker ook kunnen in een Centrum voor Jeugd en Gezin. Wat echter wanneer ik als ouder wel behoefte heb aan opvoedingsondersteuning en daarvoor naar een Centrum voor Jeugd en Gezin ga, maar geen behoefte heb aan de Nederlandse taal in combinatie met de opvoedingsondersteuning? U had het over verplichte les. Wat is de sanctie dan?
Mevrouw Sterk (CDA):
Deze lijn hebben wij ook al in de vorige kabinetsperiode ingezet. Wij vinden het uitermate belangrijk dat men goed Nederlands spreekt. Dat geldt zeker voor opvoeders. Als je moeder niet goed Nederlands spreekt, maak je als kind bijna geen kans. Nu gebeurt het dat kinderen met vier jaar op school komen en nog geen woord Nederlands spreken. Je zult dus ook de ouders erbij moeten betrekken. Natuurlijk moet dat het liefst via de weg van het verleiden gaan en dat gaat ook heel vaak goed, maar ik wil niet accepteren dat er ouders zijn die wel een beetje opvoedondersteuning willen, maar geen taalles. Dat kan niet, want daarmee creëren zij een risico voor het kind in de toekomst. Dat kind begint dan met in ieder geval twee jaar taalachterstand als het van de lagere school afkomt.
Ik weet dat het lastig is om tot die verplichting te komen. Dat is onder de vorige minister Verdonk ook gebleken. Wij vinden nog steeds dat dit goed bekeken moet worden en wij willen graag dat dit samen met minister Vogelaar en staatssecretaris Dijksma gebeurt.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Voorzitter. Het is helemaal niet lastig: gewoon een boete opleggen of geen permanente verblijfsvergunning verlenen. Dat waren allemaal sancties die in de Wet op de inburgering stonden, alleen durft dit kabinet die sancties niet aan. Dat is het probleem.
Mevrouw Sterk (CDA):
Volgens mij was het probleem vooral dat de Raad van State zei dat het op dit moment discriminerende wetgeving was als het gekoppeld werd aan de verbrede leerplicht. Maar goed, laten wij dat debat hier nu niet voeren. Dit komt ongetwijfeld nog terug op een bepaalde plek. Ik vind het belangrijk dat ouders de Nederlandse taal leren.
De heer Dibi (GroenLinks):
Laten wij dat debat nu wel voeren. U doet hier immers een voorstel. Wij hebben eerder al gesproken over het feit dat het nog wel eens een hogere drempel zou kunnen opleveren als wij te veel dingen in die Centra voor Jeugd en Gezin gaan stoppen, waardoor de laagdrempelige opvoedingsondersteuning geen handen en voeten krijgt. Bent u niet bang dat hierdoor juist de allochtone gezinnen die wij willen bereiken niet meer naar de Centra voor Jeugd en Gezin gaan komen?
Mevrouw Sterk (CDA):
Ik zie dat inderdaad als een risico. Tegelijkertijd vind ik het zo belangrijk, ook voor de kansen van het kind, dat ik het de moeite van het onderzoeken waard vind. Ik weet dat men bijvoorbeeld in Eindhoven ook wel experimenteert hiermee. Daar zijn dus integratie en de functies van de Centra voor Jeugd en Gezin samengevoegd om ervoor te zorgen dat een kind echt goede kansen krijgt. Want nogmaals, als je de taal niet beheerst, dan wordt het lastig carrière maken.
De heer Dibi (GroenLinks):
Ik denk dat wij daarover niet van mening verschillen. Ik vind dat ook belangrijk en wat mij betreft, mag het ook onderzocht worden. U noemde net de Raad van State die negatief heeft geadviseerd. Is er überhaupt wel een titel om dit te gaan doen?
Mevrouw Sterk (CDA):
Je zou bijvoorbeeld het volgende als titel kunnen nemen. Als iemand een bijstandsuitkering heeft en het gaat om re-integratie, dan zou je kunnen zeggen: u hebt ook een kind, dan vinden wij het een voorwaarde dat u een taalcursus volgt. In Rotterdam wordt daarmee bij mijn weten al geëxperimenteerd. Dat zou een instrument kunnen zijn. Als je wilt dat mensen aan het werk gaan en als je wilt dat kinderen kansen krijgen, dan zou je op die manier een koppeling kunnen leggen.
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Mevrouw Sterk pleit hier met nadruk voor een verkokering van het jeugdzorgsysteem, althans het in stand houden daarvan. Zij pleit er immers voor om de Centra voor Jeugd en Gezin als een soort babbelcentrum in te stellen waar men voor van alles en nog wat terecht kan. Als echter een kind vervolgens zorg nodig heeft, dan moet het worden doorverwezen naar de provincie. Een van de problemen in de jeugdzorg is de verkokering. Welke oplossing heeft de CDA-fractie daar dan voor?
Mevrouw Sterk (CDA):
De oplossing die wij hebben is om in ieder geval niet op dit moment de structuurdiscussie aan te gaan. Daarmee zullen wij immers de problemen op korte termijn in ieder geval niet oplossen. Wij willen het kind centraal stellen en niet de structuur waarbinnen de hulpverlening functioneert. Ik gaf daarom aan dat wij niet alleen moeten denken in instellingen, maar in het kind.
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Ik denk juist aan het kind. U biedt geen oplossingen, mevrouw Sterk.
Mevrouw Sterk (CDA):
Noemt u mij eens een probleem dat niet opgelost kan worden doordat de provincie de verantwoordelijkheid heeft voor Bureau Jeugdzorg en de gemeente verantwoordelijk is voor preventie.
Mevrouw Dezentjé Hamming (CDA):
Ik zie niet in waarom de Centra voor Jeugd en Gezin hierop het ultieme antwoord zouden zijn. Zoals u weet, denken wij dat wachtlijsten vooral een probleem zijn van dubbele indicaties die worden veroorzaakt door de manier waarop de jeugdzorg is georganiseerd. Dat lossen wij ook niet op door dit bij gemeenten neer te leggen. Dit probleem heeft te maken met de manier waarop financieel afgerekend wordt. Hierover zijn wij nu in discussie met de minister. Er ligt een plan om de financiering te veranderen. Ook komt er een plan van aanpak om de wachtlijsten terug te dringen. Wij vinden dat er de afgelopen tijd op dit terrein al te veel onrust is geweest en willen ons eerst, in samenwerking met jeugdzorg, concentreren op een goede organisatie van preventie, die lange tijd verwaarloosd is. Wij willen dat er een voorpost van Bureau Jeugdzorg komt en ervoor zorgen dat iedereen met elkaar gaat samenwerken. Dat is belangrijker dan nu weer allerlei structuurdiscussies aan te gaan.
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Ik wil helemaal geen structuurdiscussie, maar oplossingen voor kinderen. U bepleit dat een kind dat hulp nodig heeft, al die instanties af moet gaan. Het komt vervolgens telkens op een wachtlijst. Overal wordt een indicatie gesteld. Het kind is hiermee helemaal niet geholpen en zeker niet sneller. Overal wordt gekeken op welk potje het juiste dekseltje past. Men vraagt zich af waarin het kind past en of wellicht sprake is van een gedragsprobleem of een opvoedingsprobleem. U houdt dit systeem volledig in stand. Ik wil ook geen systeemdiscussie, maar ik wil het liever helemaal anders. Ik wil oplossingen. Ik zal straks een voorstel indienen en ik hoop dat u daar serieus naar wilt kijken. Mijn voorstel biedt wél oplossingen op korte termijn.
Mevrouw Sterk (CDA):
Als u bedoelt dat wij ervoor moeten zorgen dat geen dubbele indicaties plaatsvinden en dat de bureaucratie wordt teruggedrongen, dan vindt u de CDA-fractie aan uw zijde. Wij bepleiten dit immers al tijden. Dat is echter iets anders dan het ter discussie stellen van de structuur en zeggen dat daarmee de problemen voor jongeren opgelost zullen worden.
Wij hebben al eerder voorgesteld om het aantal contactmomenten bij consultatiebureaus te flexibiliseren om meer tijd vrij te maken voor risicokinderen. Sommige consultatiebureaus experimenteren hier al mee. Wij willen graag dat de minister een uitspraak doet over het basistakenpakket van consultatiebureaus.
De jeugdgezondheidszorg zal binnenkort verantwoordelijk worden voor kinderen van 0 tot 19 jaar. Het laatste contactmoment van de jeugdgezondheidszorg met een jongere is op de leeftijd van 12 of 13 jaar. Daarom pleit de sector voor het inlassen van een extra consult rond de leeftijd van 15 of 16 jaar. Wij vinden dat op zichzelf een sympathiek voorstel. Wat is de visie van de minister hierop?
De consequentie van nadruk op preventie is dat er voldoende mensen moeten zijn om zorg te kunnen bieden. Er komt een vergrijzingsgolf aan onder jeugdartsen en wijkverpleegkundigen. Ongeveer 50% van hen is op dit moment ouder dan 50 jaar en dat is zorgelijk. Al een jaar lang onderhandelen alle betrokkenen om het dreigende tekort aan jeugdartsen en verpleegkundigen in de jeugdgezondheidszorg tegen te gaan, maar tot op heden nog steeds zonder resultaat. Wordt het geen tijd dat de minister actie gaat ondernemen? Wij ontvangen graag een beeld van het verwachte personeelstekort en een voorstel voor de reactie die daarop moet komen.
Wij hebben veel gesproken over de jeugdzorg. De CDA-fractie wil vandaag aandacht vragen voor een kroonjuweel binnen de jeugdzorg, namelijk de pleegzorg. Pleegouders zouden het visitekaartje moeten vormen voor deze vorm van zorg, maar helaas ervaren zij dat niet zo. Een schrijnend voorbeeld daarvan was oma Boom, over wie is geschreven in De Telegraaf. Het moet echt anders. Zoals gezegd, vindt de CDA-fractie pleegzorg het kroonjuweel van de jeugdzorg. De situatie in een pleeggezin lijkt namelijk het meest op de situatie in een normaal gezin. Daarnaast is deze vorm van opvang vele malen goedkoper dan andere residentiële jeugdzorg. Het is belangrijk dat daarin snel wat verandert. Ik heb met mijn collega Çörüz een initiatiefnota opgesteld onder de titel Gezin boven tehuis. Ik wil deze graag aanbieden aan de voorzitter.
De voorzitter:
Ik zie dat de nota nu wordt rondgedeeld, maar het wordt ook een Kamerstuk, waardoor ook de minister er kennis van kan nemen.
Mevrouw Sterk (CDA):
Uit de bestudering van de begrotingen van VWS en Jeugd en Gezin blijkt dat de minister voor Jeugd en Gezin op een aantal thema's wel de verantwoordelijkheid heeft, omdat het thema in zijn takenpakket zit, maar dat hij niet het financiële beheer heeft. Wie kunnen wij als Kamer aanspreken op problemen? Is dat minister Rouvoet of minister Klink? Wij zijn erg ongelukkig met deze onduidelijkheden in de begroting. Wij vragen dan ook beide ministers om dit bij de Najaarsnota recht te trekken.
Mevrouw Langkamp (SP):
Ik heb nog een vraag over de pleegzorg. Bent u het met mij eens dat pleegzorg niet altijd een alternatief kan zijn voor residentiële opvang? Het gaat daarbij immers om vrijwilligers en die zijn niet ter zake opgeleid. Je hebt soms namelijk te maken met kinderen die een ernstige problematiek hebben. Die kinderen kunnen niet in een pleeggezin opgevangen worden. Daarom zijn wij ook een groot voorstander van opvang in gezinshuizen, waar vaak een van de ouders een specifieke opleiding heeft om om te gaan met kinderen met een probleem. Wat is uw visie daarop?
Mevrouw Sterk (CDA):
Onze visie is dat een kind soms naar een residentiële inrichting moet. Door het huidige tekort aan pleegoudergezinnen moeten kinderen soms echter thuis blijven. Een andere mogelijkheid is dat zij naar een residentiële inrichting gaan, terwijl dat eigenlijk niet de beste oplossing voor het kind is. Wij vinden dus dat er echt geïnvesteerd moet worden in het wegnemen van financiële en juridische beletsels, ook als het om begeleiding gaat, zodat wij meer pleegouders kunnen enthousiasmeren voor deze vorm van opvang. Dat is ook het doel van onze nota.
Mevrouw Langkamp (SP):
Dat is duidelijk en dat ben ik ook helemaal met u eens, als het gaat over de problemen in de pleegzorg. Ik ben ook heel benieuwd wat daarover in uw nota staat. Ik wil toch nog even ingaan op de gezinshuizen. Stichting Jeugdformaat in de regio Haaglanden zet fors in op gezinshuizen. De directeur daarvan zegt: ik heb nu 400 residentiële plaatsen en als het aan mij ligt, zou ik morgen 300 daarvan omzetten in gezinshuizen, want uiteindelijk is de beste plek voor een kind toch een gezinssituatie. Deelt u de mening dat daar meer op ingezet moet worden?
Mevrouw Sterk (CDA):
Waar wij vooral de voorkeur aan willen geven, is zorg in een specifiek gezin. Gezinshuizen zouden een onderdeel kunnen zijn van de pleegzorg, maar wat ons betreft is dat niet de eerste focus. Wij willen graag dat het mogelijk is dat bijvoorbeeld grootouders de zorg voor hun kleinkinderen willen overnemen. Wij willen dus dat dit wordt vergemakkelijkt en dat zij daarbij geen barrières op hun weg vinden.
Voorzitter. Graag zie ik voor donderdag aanstaande de uitwerking tegemoet van de motie-Van Geel c.s. die is ingediend bij de algemeen politieke beschouwingen.
In het algemeen overleg over het EKD leek de minister een beetje op de directeur van het postkantoor uit het versje van Rineke Tineke Peuleschil: regels zijn regels en zo is het nu eenmaal. Gelukkig gaat deze vergelijking niet helemaal op, want de minister heeft op het laatste moment ingezien dat alleen een beroep op een wettelijke onmogelijkheid door een wetgever geen sterk argument is. Het "kind centraal" betekent een breder EKD. De minister heeft gelukkig de Kamer alsnog gelijk gegeven. Wat ons betreft, zullen wij daar later nog een uitgebreid overleg over hebben.
Dit verhaal is een pleidooi om het kind centraal te stellen. Wat wij van een meisje als Rineke Tineke Peuleschil kunnen leren, is dat wij soms met wat meer creativiteit en verwondering naar de wereld moeten durven kijken. Kinderen redeneren dwars door alles en alle structuren heen. Met een antwoord zoals "zo doen wij het nu eenmaal" laten zij zich niet afschepen. Laten wij dan ook proberen, met diezelfde houding de komende jaren het kind en het gezin daadwerkelijk centraal te stellen en niet in structuren of regels denken. Een goede samenleving begint immers, zoals Heerma al in 1995 zei, bij het gezin.
De heer Dibi (GroenLinks):
U sprak in heldere bewoordingen over de seksualisering van de samenleving, de zuipnorm en de beeldcultuur. Dat betreft de problemen die wij nu via de media bijna dagelijks tot ons krijgen. U maakt daarvan een heel goede probleemanalyse. U komt met een voorstel, namelijk een nieuw icoontje in de Kijkwijzer. Dat kan ik niet helemaal rijmen. Ik heb een initiatiefwetsvoorstel gemaakt inzake media-educatie, waardoor kinderen weerbaar gemaakt worden. U wilt vooral dingen verbieden. Hoe staat u daar tegenover?
Mevrouw Sterk (CDA):
Ik weet niet welke inbreng u gehoord hebt, want volgens mij hebt u mij niet horen zeggen dat ik dingen wil verbieden. Sterker: een icoontje houdt geen verbod in, maar is juist een middel om met ouders naar soaps te kunnen kijken. Volgens mij is dat wat u ook met de media-educatie beoogt: dat kinderen leren omgaan met wat zij op televisie zien. Ik vind wel dat al die soapsterren, die rolmodellen zijn voor een heleboel jongeren in Nederland, zich daarvan bewust moeten zijn. Hun gedrag heeft gevolgen voor het gedrag van kinderen onder de 16 jaar. Het lijkt mij sterk dat, als wij daarover een gesprek zouden aangaan, zij daar geen rekening mee willen houden. Dan kan het ook bespreekbaar worden om het alcoholgebruik in deze series op een verantwoorde manier te laten plaatsvinden.
Ook wat betreft de seksualisering heb ik niet over een verbod gesproken. Ik heb aandacht gevraagd voor de opleiding van de hulpverleners en hoe om te gaan met seksuele weerbaarheid.
De heer Dibi (GroenLinks):
Ik kan mij nog herinneren dat de heer Atsma de BNN Grote Donorshow wilde verbieden voordat die überhaupt was uitgezonden. Mevrouw Sterk noemt het gebruik van alcohol in soaps en films. Laten wij dat aan de zelfregulering over, of moet de politiek daar iets aan veranderen?
Mevrouw Sterk (CDA):
Ik constateer dat dit de eerste keer is dat de fractie van GroenLinks suggereert dat de politiek moet ingrijpen in dat soort programma's. Dat is interessant.
Wij vinden dat de overheid wel regels mag stellen. Dat is ook gebeurd bij alcoholreclame. Ook wij vinden het goed om pas na 21.00 uur met alcoholreclames te komen. Maar als er om 19.30 uur series te zien zijn waarin alcohol wordt gepromoot, kun je je afvragen of dat juist is en of je dit niet met een beroep op de verantwoordelijkheid van de soapmakers kunt terugdringen.
De heer Dibi (GroenLinks):
Dus zelfregulering.
Mevrouw Sterk (CDA):
Dus zelfregulering.
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Voorzitter. Deze minister wacht een zware taak, van groeiboekje tot eerste baan. De verwachtingen zijn hooggespannen, maar daadkracht moet deze minister nog laten zien. De kroonjuwelen, het EKD en de campussen in deze begroting zijn nog gehuld in nevelen. Ook de brief over de Centra voor Jeugd en Gezin roept veel vragen op. De Bureaus Jeugdzorg worden niet opgeheven. De zorgcoördinatie komt te liggen bij de provincies en gemeenten. De VVD wil graag weten wat de kinderen hiermee opschieten.
De VVD wil het anders, maar realiseert zich dat de politieke realiteit is dat CDA, PvdA en ChristenUnie het willen houden zoals het is. Dat vinden wij jammer, omdat iedereen in zijn hart weet dat het anders moet. De VVD wil innovatie in de jeugdzorg. Wij willen met een innovatief en praktisch plan een experiment aangaan. Ik krijg daar graag een reactie op van de minister. Ik hoop van harte op de ondersteuning van de andere Kamerfracties. Het is onze bedoeling om met enkele gemeenten de jeugdzorgproblemen in probleemwijken effectiever aan te pakken. Hiermee kan sneller hulp aan een kind worden geboden. De wachtlijsten en de doorlooptijden worden ingekort. De bureaucratie wordt bestreden en het scheelt kosten. Wat wil je nog meer?
Het voorstel van de VVD is om in de Centra voor Jeugd en Gezin in tien probleemwijken, onder andere Slotervaart en Kanaleneiland, een regelvrije zone in te voeren, waarin medewerkers van jeugdzorg worden gedetacheerd die gezamenlijk een indicatie stellen. Desgewenst kunnen er ook andere jeugdpartners bij worden betrokken. Het Veiligheidshuis zou daartoe kunnen behoren. Als eenmaal is besloten tot een behandelplan, moet er tussen alle betrokkenen sluitende afspraken worden gemaakt over wie de casemanager is. Een tweede scenario, in het verlengde hiervan, is een mandateringsconstructie waarbij de verantwoordelijkheid voor het personeel en de budgetten aan de wethouder Jeugd en Gezin worden overgedragen vanuit de gemeente. Op beide scenario's zou ik graag een reactie hebben. Hiermee wordt voorkomen dat het kind langs allerlei instanties moet, wat mevrouw Peulenschil, pardon mevrouw Sterk, wel wil. Het kind moet anders van gemeente tot provincie allerlei procedures doorlopen. Ouders en kinderen moeten iedere keer opnieuw hun verhaal doen in een voor hen vreemde omgeving. Het plan biedt een oplossing voor de vergaande verkokering waardoor kinderen van loket naar loket moeten met telkens een wachtlijst, om uiteindelijk, soms pas na maanden, behandeld te worden voor hun problemen. De VVD vindt de huidige jeugdzorgketen te bureaucratisch. Vanuit het kind gezien, duurt het veel te lang voordat er tot behandeling wordt overgegaan. Met dit voorstel worden niet alleen deze processen ingekort, maar krijgen professionals ook de ruimte om creatief bezig te zijn om een oplossing te vinden voor het kind, zonder dat zij allerlei formulieren hoeven in te vullen.
Het is van belang dat de toegang tot jeugdzorg voor jeugdigen en ouders zo klantvriendelijk mogelijk en niet bureaucratisch wordt ingericht. Dit kan bij de Centra voor Jeugd en Gezin onder regie van de gemeenten volgens het principe "één gezin, één plan" en wat de VVD betreft ook "één loket". Stroomlijning van de financiering kan geen doel op zichzelf zijn, het dient bij te dragen aan betere zorg voor het kind en het voorkomen van wachtlijsten. Vindt ook de minister niet dat hieraan aandacht moet worden besteed? Er komt een nieuw financieringsplan, maar zou er hierbij niet ook eens gekeken kunnen worden naar bijvoorbeeld de Wet werk en bijstand, waarbij prikkels mogelijk zijn om de gemeenten efficiënter te laten werken?
De minister heeft als hoofdtaak, te zorgen voor integraal jeugdbeleid; dat moet hij dan ook waarmaken. Ik vraag hem ook met klem, scherpere prestatieafspraken met de provincies te maken; die krijgen hier 1 mld. voor. Zo vinden wij dat onderzoek in het kader van een melding van kindermishandeling binnen zes weken in plaats van binnen dertien weken moet worden afgerond. Uit het veld hoor ik dat dit best kan. En zo zijn er nog veel meer prestatieafspraken te bedenken, zodat ik de minister om een harde toezegging op dit punt vraag. Het beroep op de jeugdzorg neemt namelijk toe. Nu wordt dit afgedekt met incidentele middelen; de VVD-fractie is geen tegenstander van een structurele verhoging van het budget, mits de misstanden eerst worden uitgebannen. Zo willen wij af van de perverse prikkel om de provincies te belonen met meer geld terwijl zij lange wachtlijsten hebben. Wij zijn wel erg tevreden met de toezegging van de minister dat hij geld zal vrijmaken voor onderzoek naar effectieve behandelmethoden met bewezen resultaten en naar betere diagnosestelling. Dit is een van de belangrijkste stappen op weg naar efficiëntere en snellere behandeling.
Er staat in de begroting dat er per 1 januari 2008 landelijke dekking voor het elektronisch kinddossier zal zijn. De aanbesteding is mislukt, de stichting EKD is failliet, er zijn miljoenen over de balk gesmeten. Welke consequenties verbindt de minister hieraan? Hij moet nu bij voorrang een verwijsindex opzetten, waarmee het EKD een hoofdstuk van het EPD wordt.
Op het punt van de campussen zet de minister de Kamer weer op de wachtlijst. Het gaat allemaal duren, duren, duren. Er wordt geld uitgegeven aan pilots, maar er kan niet worden aangegeven waarvoor ze dienen. Ik wacht nog steeds op de beantwoording van een hele waslijst aan vragen. Je moet toch niet eindeloos willen behandelen, je moet een keer tegen een kind durven zeggen dat je uitgepraat bent. De minister heeft zijn politieke lot al verbonden aan het wegwerken van de wachtlijsten in 2009; waar kunnen wij hem na de rest van zijn ambtsperiode, dus over drie jaar, precies op afrekenen? Overigens denk ik dat het waarschijnlijk eerder zal zijn, gelet op het gekrakeel in de coalitie, en natuurlijk vind ik dit niet erg.
Mevrouw Sterk (CDA):
Ik wil nog even terugkomen op uw visie op de Wet op de jeugdzorg. U versprak u zojuist, u sprak mij aan met "mevrouw Peulenschil", maar ik zou u eigenlijk met "mevrouw Bananenschil" willen aanduiden, want het lijkt erop dat u nu uitglijdt over een bananenschil, als u deze wet, die tot stand gekomen is in een periode waarin de VVD deelnam in de regering, zo ingrijpend wilt aanpassen. Klopt dit?
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Ik let altijd goed op waar ik loop, dus ik zal niet zo snel struikelen over een bananenschil. Verleden week hebben wij een debat gehad over de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg, waar u niet bij was. Daar hebben wij dit thema uitgebreid besproken. Ik heb gezegd dat een stelselwijziging eigenlijk wel het beste is, omdat de Bureaus Jeugdzorg dan dichter bij de gemeenten en dus bij de kinderen komen. Wij zien dat er nu heel veel problemen zijn en omdat ook u het beste voor het kind wilt – dat heeft u tenminste zojuist gezegd – vraag ik u om in te stemmen met een experiment om te bekijken hoe wij de bureaucratie en de verkokering te lijf kunnen gaan en hoe wij de kinderen sneller en beter kunnen helpen. Dit zou kunnen door medewerkers van de Bureaus Jeugdzorg te detacheren bij de Centra voor Jeugd en Gezin of hun via mandatering een plaats te geven bij die centra. Dan kan een kind direct geholpen worden, via gezamenlijke indicatie en een gezamenlijk opgesteld behandelplan. Bij een stelselwijziging gebeurt het permanent, maar ik wil het eerst uitproberen. Ik kan mij voorstellen dat u ook wilt weten, hoe het uitwerkt om over een paar jaar definitief te kunnen beoordelen of wij toe zijn aan een stelselwijziging. De realiteit is dat er nu geen politieke meerderheid bestaat voor een stelselwijziging. Ik stel daarom deze innovatie voor en hoop dat u meedoet, mevrouw Sterk.
Mevrouw Sterk (CDA):
Ik stel vast dat de VVD wel erg snel oppositie gaat voeren nu zij uit het kabinet is. Ik stel ook vast dat het voorstel om een voorpost van het Bureau Jeugdzorg bij de Centra voor Jeugd en Gezin te brengen, nota bene vastligt in de afspraken met IPO en VNG. Natuurlijk zijn wij het daarmee eens, want ook wij willen dat het gestroomlijnd wordt. Ik zie niet wat er nieuw is aan uw voorstel, mevrouw Dezentjé.
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Dat kan ik wel even toelichten. Het betekent dat een kind niet langs al die instanties moet en dat de medewerkers jeugdzorg die nu bij de provincie zitten, een plaats hebben binnen de Centra voor Jeugd en Gezin. Wij willen daarvan geen babbelbox maken; kinderen met problemen moeten direct worden geholpen.
Ik vind het stuitend dat u mij kwalijk neemt dat ik al zo snel oppositie voer nu de VVD uit het kabinet is. Op het moment dat een partij niet meer deelneemt aan een kabinet, heeft zij een oppositierol. Bovendien gaat het hier om een bijna apolitiek onderwerp. Wij willen immers maar één ding: het beste voor de kinderen en daarvoor probeer ik mij sterk te maken.
Mevrouw Sterk (CDA):
Daarbij vindt u mij natuurlijk aan uw zijde. Ik constateer echter dat wat u voorstelt, op dit moment al geregeld wordt door de gemeenten in samenspraak met het Bureau Jeugdzorg.
De heer Van der Vlies (SGP):
Wat is er tegen om alles te doen in het belang van het kind? Mijn fractie is ervoor, dus daar vinden wij elkaar: geen bureaucratie, geen verkokering; dat is terecht.
Ik ga even naar de stelselwijziging die u eigenlijk bepleit. U wilt, gezien de politieke realiteit, een pas op de plaats maken, maar de stelselwijziging zou er eigenlijk toch moeten komen.
Mijn conclusie uit de achterliggende vijftien à twintig jaar is nu juist dat wij dat even moeten laten rusten, de mouwen moeten opstropen en op een fatsoenlijke kindgerichte en oplossingsgerichte manier het werk moeten gaan aanpakken. Ik dacht eerlijk gezegd dat wij daarvoor nu een aanzet creëerden. Is dat niet uw visie?
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Ik stel vast dat wij daarover ongeveer hetzelfde denken, mijnheer Van der Vlies. Ik weet niet hoe u over de stelselwijziging denkt. Ik maak een pas op de plaats en doe even een stap opzij. De politieke realiteit is dat er geen meerderheid is voor een stelselwijziging, maar ik wil toch kijken hoe wij de situatie kunnen verbeteren. Ik wil bezien hoe wij de rol van de Centra voor Jeugd en Gezin kunnen versterken en nog meer zorg naar de gemeenten kunnen brengen, opdat de kinderen en de ouders niet steeds in een vreemde omgeving opnieuw hun verhaal moeten doen. Nu moeten zij immers vaak naar een andere instantie, dus naar een volgend loket. Als de stelselwijziging nu niet lukt, laten wij dan proberen om de jeugdzorg samen te brengen bij de Centra voor Jeugd en Gezin op basis van een experiment in tien probleemwijken waar de nood het hoogst is.
De heer Van der Vlies (SGP):
Ik vind dat wij niet lang meer moeten praten over de organisatie van de jeugdzorg. Het gaat om de daadwerkelijke zorg en dat accent hoor ik weinig bij u als u de gedachte aan een stelselwijziging boven de markt laat hangen. Dat vind ik moeilijk.
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Ik stel juist de zorg voor het kind centraal en niet het systeem. Ik probeer heel pragmatisch te kijken, hoe de Centra voor Jeugd en Gezin werken. Het is geweldig als daar het eerste aanknopingspunt komt voor gezinnen en kinderen. Ik heb het nu echter over kinderen waar wel iets mee mis is. Het is dan mijn bedoeling om het kind niet te laten shoppen, maar om het rechtstreeks de nodige zorg te bieden. Dat kan men bij die Centra voor Jeugd en Gezin; daar kan men het belang van het kind dienen. Daar kan men ervoor zorgen dat snel wordt gehandeld. Als bijvoorbeeld een team de indicatiestelling doet, kan vrij snel een behandelplan worden opgesteld. Als je vervolgens bepaalt wie de casemanager moet zijn, werk je slim en kies je voor een integrale en praktische aanpak van de problemen van het kind.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik probeer u te begrijpen, maar ik wijs erop dat in die Centra voor Jeugd en Gezin een voorpostambtenaar van Bureau Jeugdzorg zal werken. Daarmee combineer je beide systemen op lokaal niveau, maar niet alleen voor de probleemwijken. Dat wilt u. Het is de bedoeling dat bij alle Centra voor Jeugd en Gezin zo gewerkt wordt. U wilt alleen een aanpak voor de probleemwijken, terwijl de minister in het hele land dezelfde aanpak wil. Hij wil dus overal de voorpostambtenaar van Bureau Jeugdzorg.
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Het punt is dat je met alle betrokkenen, met jeugdpartners en anderen, in die Centra voor Jeugd en Gezin rechtstreeks iets voor het kind moet kunnen doen. Nu kan dat niet, zeker niet overal. Daarom pleit ik voor een integrale aanpak vanuit de centra. Nogmaals, het kind hoeft niet te shoppen en er hoeft niet veel tijd verloren te gaan. Als het kind een gedragsprobleem of een opvoedprobleem heeft en er iedere keer een aparte instantie een oordeel moet vellen, heb je een systeem dat slecht werkt en dat de wachtlijsten langer maakt. Dat probleem probeer ik te voorkomen. Wat ik voorstel is dan ook een middel om de enorme wachtlijsten te verkorten.
Mevrouw Bouchibti (PvdA):
Voorzitter. Voor de eerste keer is een begroting geheel gewijd aan het thema jeugd en gezin. Voorheen was het jeugdbeleid verdeeld over de begrotingen van VWS en Justitie en dat zorgde nogal voor onduidelijkheid, versnippering en versplintering. Uit de begroting blijkt duidelijk dat dit kabinet groot belang hecht aan het welzijn van en een veilige omgeving voor kinderen. Dat doet mijn fractie ook. Ook de Partij van de Arbeid vindt dat de jeugd de toekomst heeft.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Ik wijs u erop dat de besteding van alle beschikbare middelen voor jeugd en gezin nog steeds een zaak is van een andere minister en niet van de programmaminister voor Jeugd en Gezin. Ik zie de minister voor Jeugd en Gezin met zijn hoofd schudden, maar ik wijs erop dat de minister van SZW nog steeds de aanwending van de kinderbijslag stuurt. De minister van Justitie stuurt nog steeds de aanwending van andere onderdelen. Is volgens u, mevrouw Bouchibti, de programmaminister inderdaad de minister die de totale regie heeft over de jeugdzorg? Of is dit hele idee een wassen neus?
Mevrouw Bouchibti (PvdA):
Nee, het is geen wassen neus. U hebt zelf alle beleidsprogramma's gezien die de afgelopen week de Kamer zijn gepresenteerd. U hebt ook de plannen gezien. Wij hebben met een prachtig coalitieakkoord afspraken gemaakt. De minister heeft een eigen begroting en daarmee kan hij aan de slag. De minister trekt hard aan collega-bewindspersonen en als alles niet gaat zoals wij dat hebben afgesproken en zoals is aangegeven in de beleidsprogramma's die de minister naar de Kamer heeft gestuurd, zal ik de eerste zijn die aan de bel trekt. Tot nu toe gaat echter alles zeer goed.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Wat ik net zei, staat letterlijk in de begroting van de minister voor Jeugd en Gezin.
Minister Rouvoet:
Dan moet u die nog eens lezen.
Mevrouw Bouchibti (PvdA):
Ik ken de begroting ook. Ik heb die gelezen en ik heb mij goed voorbereid. Dit is de eerste begroting die ik behandel. Dit is trouwens ook de eerste begroting die de minister verdedigt.
Voorzitter. Ik wil de minister complimenteren met de reeds gepresenteerde plannen. De minister heeft de eerste stappen gezet en zichzelf ambitieuze doelen gesteld. Ik noem ter illustratie de Centra voor Jeugd en Gezin. Nu al, maar zeker in de toekomst gaan de Centra voor Jeugd en Gezin een grote rol spelen. De PvdA vindt preventie belangrijk, want voorkomen is beter dan genezen, maar toch maken wij ons ook een beetje zorgen. Ik wil graag meer duidelijkheid van de minister over de regierol. Ik neem geen genoegen met het antwoord: de wethouder heeft de regie. De wethouder gaat namelijk niet over de zorg- en adviesteams en hij gaat ook niet over het Bureau Jeugdzorg. Wij willen dat de Centra voor Jeugd en Gezin meer zijn dan een bedrijfsverzamelgebouw. Wij willen dat er alles in het werk wordt gesteld om van de Centra voor Jeugd en Gezin een succes te maken. Het moet helder zijn wie de regie heeft, wie de coördinatie, de eindverantwoordelijkheid en de doorzettingsmacht. Wij willen niet horen dat mensen langs elkaar heen werken. Wij willen uiteraard competentiestrijd voorkomen. De brief van de minister van afgelopen vrijdag schept hier geen duidelijkheid over. Ik wil graag een reactie.
Het gros van de ouders is blij met de opvoedingsondersteuning maar er is ook een deel dat onwillig blijft. Die groep willen wij ook bereiken. Hoe kan de wethouder in de toekomst met dwang en drang opvoedingsondersteuning realiseren? Graag een reactie van de minister.
Mijn partij is trots op die tienduizenden mensen die zich als vrijwilliger inzetten. Een prachtig, door vrijwilligers gedragen initiatief is de weekendschool. Op weekendscholen zetten vrijwilligers zich in om jongeren tussen de tien en zestien jaar met hun huiswerk te begeleiden. Er worden bijvoorbeeld ook socialevaardigheidslessen gegeven. Doel van dit project is om jongeren te steunen bij het verbreden van hun perspectieven en het versterken van hun zelfvertrouwen. Ik hoor uit de praktijk echter verdrietige geluiden van de vrijwilligers. Vaak kunnen zij geen gebruikmaken van de schoolgebouwen of buurtcentra. Deuren blijven letterlijk gesloten. Als zij naar de gemeenten gaan, worden zij van het kastje naar de muur gestuurd. Van de afdeling Welzijn naar de afdeling Onderwijs en vice versa. Vrijwilligers zijn de parels in onze samenleving, Deze mensen moeten wij koesteren. De weekendscholen leveren een positieve bijdrage aan zowel de jongeren als de samenleving. Dan mag de overheid ook een positieve bijdrage leveren aan de weekendscholen. Kan de minister aangeven hoe hij voor zichzelf een rol ziet weggelegd om deze weekendscholen verder te stimuleren?
Afgelopen vrijdag kregen wij als Kamer een brief over campussen. Mij valt op dat de meeste lopende pilots nogal op elkaar lijken. Er zijn slechts twee pilots met 24-uursopvang en verreweg de meeste campussen richten zich op oudere jongeren. Om na afloop van de pilots goed te kunnen beoordelen wat werkt en wat niet werkt, is meer differentiatie nodig. Pilots die zich exclusief richten op jonge kinderen tussen de twaalf en vijftien jaar zijn er niet. Toch is er onder ouders van deze groep veel behoefte aan een dergelijke tijdelijke plek voor hun kind. Het gaat hierbij om kinderen die op twaalfjarige leeftijd onhandelbaar zijn; ze spijbelen en ze blowen; ze hebben foute vrienden en terroriseren het gezin en de samenleving. Het gaat om kinderen voor wie het goed zou zijn om tijdelijk uit hun omgeving gehaald te worden en geplaatst te worden in een veilige omgeving, ver weg van verkeerde vrienden en slechte gewoontes. Ik kom de ouders tegen die zich wanhopig en machteloos voelen. Nu komt de opvang te laat en belanden te veel van deze kinderen in JJI's of in de gesloten opvang. En dat willen wij niet. Wij willen de tijd vooruit zijn. Kan de minister twee pilots opzetten of bestaande pilots anders inrichten zodat er bijzondere aandacht is voor deze groep kinderen, uiteraard met instemming van hun ouders en op advies van professionals? Het is belangrijk dat deze kinderen tijdig geholpen worden.
Mevrouw Langkamp (SP):
U pleit voor nog meer pilots, vooral voor kinderen tussen de twaalf en vijftien jaar. Een alternatief daarvoor zou zijn tijdelijke opvang in gezinshuizen. Hoe ziet u dat?
Mevrouw Bouchibti (PvdA):
Dat lijkt mij een prima idee, maar wat ik wel belangrijk vind, is maatwerk. Niet alle jongeren tussen de twaalf en vijftien jaar passen in een gezinshuis. Men heeft juist behoefte aan een internaat of campus en aan de juiste begeleiding. Een gezinshuis kan natuurlijk, maar het is maatwerk en niet alle jeugdigen behoeven naar een campus of naar een gezinshuis. Dus maatwerk.
Mevrouw Langkamp (SP):
Dat is mooi, maar mevrouw Bouchibti vindt tegelijkertijd dat er meer pilots moeten komen. Het stelt mij toch teleur dat zij niet de gezinshuizen noemt. De pilots hebben wij al. Wij moeten vooral goed blijven volgen hoe die lopen, maar ik pleit ervoor om nou juist in te zetten op de gezinshuizen.
Mevrouw Bouchibti (PvdA):
Ik zal het gezinshuis de volgende keer noemen, maar ik blijf ook de campussen en de pilots noemen.
De heer Dibi (GroenLinks):
Ik heb begrepen dat er bij de ministers en de staatssecretarissen in de coalitie twijfels zijn over de campussen. Kunnen de jongeren die strafbare feiten hebben gepleegd en die geen uitkering ontvangen, gedwongen worden om in zo'n campus te gaan zitten? Kan mevrouw Bouchibti eens uitleggen op welke titel zij denkt deze jongeren in een campus te kunnen plaatsen?
Mevrouw Bouchibti (PvdA):
De titel is de ouders. Zij geven toestemming, ook voor de minderjarigen, de niet-criminelen en de jeugdigen zonder uitkering. Zij zijn er blij mee als hun zoon van veertien of vijftien een juiste plek krijgt. De zoon of dochter leert daar huiswerk te maken en op tijd te komen en krijgt daar socialevaardigheidstrainingen. Sterker nog: zij leren uit bed te komen. Wat de ministers en staatssecretaris tijdens hun overleg doen, weet ik niet. Daar ben ik helaas niet bij, dus daar kan ik geen uitspraak over doen.
De heer Dibi (GroenLinks):
De jongeren die geen strafbare feiten hebben gepleegd en die geen uitkering ontvangen, wil mevrouw Bouchibti dwingen om in een campus te gaan zitten door dat aan hun ouders te vragen.
Mevrouw Bouchibti (PvdA):
Ik denk dat het belangrijk is dat wij naar elkaar luisteren. De heer Dibi gebruikt het woord "dwang". Ik heb dat niet gedaan. Waar ik ook ben in het land, ik kom wekelijks ouders tegen die het niet meer weten. Sterker nog: de ouders zijn daar blij mee. De kinderen van die ouders zeggen ook in alle eerlijkheid dat zij best behoefte hebben aan hulp. Zij vinden het best dat zij worden vastgehouden en dat er een programma voor hen wordt gemaakt, zij vinden het best dat hun discipline wordt geleerd. Dat vinden zij belangrijk omdat zij een toekomst willen en zo een toekomstperspectief krijgen. De heer Dibi heeft het constant over dwang. Dat hoeft helemaal niet zo te zijn, maar als dat nodig is, ga ik wel over tot dwang. Dat is ontzettend belangrijk. Niet alle jeugd hoeft onder dwang deel te nemen aan een campus. Het is een campus, geen gevangenis. Ik vind het belangrijk dat daartussen onderscheid wordt gemaakt.
De heer Dibi (GroenLinks):
Het is inderdaad geen gevangenis. Daarom is het bizar dat mevrouw Bouchibti jongeren die geen strafbare feiten hebben gepleegd, hun vrijheid wil ontnemen. Het is wel degelijk dwang. Zij zegt zelf dat het dwang is. Ik wil graag horen op welke juridische basis zij die dwang wil toepassen.
Mevrouw Bouchibti (PvdA):
Ik blijf mezelf herhalen. Ik weet zeker dat jongens en meisjes er blij mee zijn dat hun de vrijheid ontnomen wordt. Zij zijn die vrijheid zat, want zij doen niets met die vrijheid. Zij hangen op straat, zij hebben geen baan, geen uitkering en geen toekomstperspectief. Wat vrijheid? Zij zijn er blij mee dat iets met die vrijheid wordt gedaan en dat samen met de jeugd wordt nagedacht over de toekomst. Ik gooi niet de toekomst van de jeugd weg. Ik wil haar juist helpen om na te denken over haar toekomst.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Denkt mevrouw Bouchibti nou heus dat jongens die niet aan het werk willen en niet naar een opleiding willen, wel naar een campus willen?
Mevrouw Bouchibti (PvdA):
In de pilots worden ook campussen besproken waar je met een ondertoezichtstelling naar toe moet. Dat betekent dat je geen keuze hebt. Ik wil graag onderscheid maken tussen welwillende en niet-willende jongeren. Ik wil een aanpak voor de welwillenden, waarvoor de deuren open staan, en een andere aanpak voor de andere jeugd, en dan zijn de deuren dicht.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
De niet-willenden wil de PvdA dus onder dwang naar de campus brengen. Is dat het standpunt van de PvdA?
Mevrouw Bouchibti (PvdA):
Je moet jongeren onder toezicht kunnen stellen, zodat zij naar een internaat kunnen gaan. Dat kan van 09.00 uur tot 09.00 uur, maar als dat moet, kan dat ook een 24-uursopvang zijn. Dat is het standpunt van de Partij van de Arbeid.
Graag wil ik dat de minister de mogelijkheid onderzoekt van een pilot in het buitenland. Ik denk dat het ontzettend belangrijk is dat jongeren in het buitenland, ver van hun omgeving waarin zij zich niet goed voelen en waarin zij niet kunnen functioneren, een kans krijgen. Wat mij betreft, kan die pilot in België of Polen worden gerealiseerd, maar ook in bijvoorbeeld Marokko.
Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft op verzoek van de fractie van de Partij van de Arbeid afgelopen zomer in kaart gebracht wat er bekend is over sociale uitsluiting bij kinderen. Dat bleek heel weinig te zijn. De kennis die er is, is fragmentarisch en bovendien gebaseerd op zulke kleine steekproeven dat er geen steekhoudende conclusies aan kunnen worden verbonden. Daarom vraagt de fractie van de Partij van de Arbeid de minister voor Jeugd en Gezin om een onderzoek, te verrichten door het Sociaal en Cultureel Planbureau, naar de aspecten van sociale uitsluiting die een gevaar vormen voor het veilig en gezond opgroeien van kinderen en derhalve dienen te worden aangepakt. Hierbij kunnen de volgende vragen aan de orde komen. Welke factoren liggen ten grondslag aan armoede en sociale uitsluiting bij kinderen en in hoeverre lenen die zich voor beleidsmatige beïnvloeding? Wat zijn de langetermijngevolgen van armoede en sociale uitsluiting voor kinderen? Houden zij er een litteken aan over, bijvoorbeeld in de vorm van een lagere opleiding, een slechtere gezondheid of een lager inkomen? Als armoede en sociale uitsluiting een groot litteken nalaten, is het des te belangrijker om maatregelen te nemen om dat te voorkomen. Mijn collega de heer Spekman heeft het boekje gepresenteerd dat ik nu vasthoud. Ik denk dat het belangrijk is om alle kinderen een goede start te geven. Ik vraag de minister concreet om op basis van de uitkomsten van het onderzoek naar armoede en sociale uitsluiting voor Prinsjesdag 2008 aanvullende doelstellingen en maatregelen te formuleren om de uitsluiting te beperken, en deze aan de Kamer te sturen.
Het lijkt allemaal kommer en kwel, maar wij weten ook allen dat het met 85% van de jeugd goed gaat. Toch moeten wij onder ogen zien dat jonge kinderen in korte tijd vaker en meer drinken. Comazuipen lijkt een nieuwe trend. In de alcoholbrief die wij gisteren van het kabinet ontvingen, worden maatregelen aangekondigd in het kader van preventie en handhaving. De fractie van de Partij van de Arbeid is blij met de brief en constateert dat het kabinet tenminste een aantal van de voorstellen op dit gebied van ons medefractielid Lea Bouwmeester heeft overgenomen. De fractie van de Partij van de Arbeid komt uitgebreid op de brief terug bij het algemeen overleg over alcohol en jongeren volgende week.
Mevrouw Langkamp (SP):
Ik heb nog een vraag naar aanleiding van het vorige onderwerp van mevrouw Bouchibti. Zij vroeg om een onderzoek, maar volgens mij is er al een onderzoek geweest en zijn de resultaten daarvan al bekend. Wat dat betreft, lijkt het verzoek mij dan ook overbodig.
Zij heeft de intentie uitgesproken om het aantal kinderen dat in armoede opgroeit met een derde te verminderen. Ik heb voorgesteld om de kinderbijslag inkomensafhankelijk te maken. Als wij dat doen, doen wij ook iets voor al die kinderen, tweederde van dat aantal, voor wie zij niets doet en die zij dus gewoon in armoede laat. Waarom is zij daar niet voor?
Mevrouw Bouchibti (PvdA):
Wij zijn daar niet voor, maar wij zijn wel voor het bestrijden van kinderarmoede. Mijn fractie heeft daarom voorgesteld daaraan 80 mln. uit te geven. Het is belangrijk dat wij voortborduren op het aanpakken van sociale uitsluiting. Wij hebben al de kindertoeslag. Wij hoeven niet voor het ook nog verhogen van de kinderbijslag te zijn, omdat het belangrijk is om het geld uit te zetten waar dat nodig is, in dit geval voor betere sportvoorzieningen en sportmogelijkheden voor kinderen. Mevrouw Langkamp zal het met mij eens moeten zijn dat 80 mln. een bijzonder bedrag is.
Mevrouw Langkamp (SP):
Meer sportvoorzieningen voor kinderen vind ik prima, maar als je geen sportschoenen hebt, wordt het gebruik van die voorzieningen lastig. Een ander voorstel is om ervoor te zorgen dat ieder kind beschikt over een computer. Een computer kun je niet eten. Kortom: er zijn inkomensmaatregelen nodig om het aantal kinderen in armoede terug te dringen. Ik begrijp niet waarom mevrouw Bouchibti zo gemakkelijk zonder enig argument mijn voorstel om de kinderbijslag inkomensafhankelijk te maken van de hand wijst. Met haar voorstellen lossen wij het probleem niet op. Ik constateer dat zij niets doet voor dat twee derde van het aantal kinderen waarom het gaat.
Mevrouw Bouchibti (PvdA):
Nee hoor, daar doen wij zeker wel iets voor. U moet het toch een beetje met mij eens zijn dat het geld scheelt als je geen eerstehands of tweedehands computer hoeft te kopen? Hierdoor kun je wel sportschoenen kopen. Mijn partij is er dan voor dat kinderen met die sportschoenen kunnen gaan sporten. Daarom heeft mijn partij 80 mln. vrijgemaakt voor armoedebestrijding en bestrijding van uitsluiting.
De voorzitter:
Ik stel voor dat u uw betoog vervolgt.
Mevrouw Bouchibti (PvdA):
Ik ben gebleven bij het probleem van alcohol. Wat mijn collega Bouwmeester voor de zomer heeft gepresenteerd, is belangrijk. Wij hebben een alcoholbrief gekregen en volgende week is er een algemeen overleg over alcohol. Ik kom toch nog even terug op dit punt, want wij vinden dit belangrijk.
Voor kinderen die een probleem hebben, wordt niets geregeld. De afgelopen jaren is het aantal kinderen dat na een avondje uit eindigde in het ziekenhuis verzestienvoudigd. In de meeste ziekenhuizen staat het kind na de spoedeisende hulp zonder vervolgbehandeling weer op straat. Dit kan dus niet. Op dit moment is er in Nederland slechts één alcoholkinderpoli, en die maakt onderdeel uit van de reguliere kinderafdeling, waar meer hulp en aandacht is voor het drankprobleem bij jonge kinderen. Het is een poli waar kinderen en hun ouders verplicht een aantal keer terug moeten komen zodat zij nazorg krijgen, gericht op het voorkomen van herhaling. In de praktijk blijkt dit nodig. Soms komen kinderen meer dan één keer op een spoedeisende hulp en zelden is excessief drankgebruik een op zichzelf staand feit. Je moet ouders en kinderen meteen tot hulp verplichten indien zij in beeld zijn en vatbaar voor de aanvaarding van hulp zijn. Ik verzoek de minister daarom om de Kamer zo spoedig mogelijk over dit voorstel te informeren.
Ook heeft de PvdA-fractie meerdere malen gevraagd om meer behandelplekken voor kinderen en jongeren met drugsproblemen, zowel ambulant als intramuraal. De minister van VWS heeft al een jaar geleden toegezegd dat er meer intramurale behandelplekken zouden komen, maar tot op heden is er weinig van te merken, terwijl er geld is voor de uitbreiding naar 300 intramurale behandelplekken. Ambulante, speciaal op jongeren gerichte, behandelprogramma's ontbreken helemaal. En dat terwijl het middelengebruik onder jongeren toeneemt. Is de minister van mening dat er op korte termijn behandelprogramma's, specifiek gericht op deze doelgroep, moeten komen? Hoe wil de minister dit realiseren?
Vanaf 1 januari 2008 worden vijf justitiële jeugdinrichtingen omgezet in gesloten jeugdzorginstellingen en vallen de gesloten jeugdinrichtingen onder de verantwoordelijkheid van de minister voor Jeugd en Gezin. In 2009 volgen er nog eens twee en in 2010 worden er geen "civiele kinderen" in justitiële inrichtingen geplaatst als zij geen strafbaar feit hebben gepleegd. Ook worden er naast de bovengenoemde plaatsen nieuwe plaatsen in de gesloten jeugdzorg gecreëerd. Wij zijn blij dat de civielrechtelijk geplaatste jongeren in de toekomst een eigen plek krijgen, maar tegelijk maken wij ons zorgen. Wij hebben een algemeen overleg gehad, samen met staatssecretaris Albayrak, waarin de minister zei plannen te maken voor de gesloten jeugdinrichtingen. Waar de minister aan dacht, is mij in grote lijnen niet duidelijk. Kan de minister aangeven wanneer wij deze plannen kunnen verwachten? Kan de minister aangeven aan welke maatregelen hij denkt? Denkt hij bijvoorbeeld ook aan kleinere groepen en het hoog opleiden van personeel? Wat gaat de operatie kosten? Kortom: de PvdA-fractie wil van de minister weten welke maatregelen hij voor ogen heeft.
Tot slot. De PvdA-fractie wil positief eindigen. Rotterdam heeft zichzelf uitgeroepen tot Europese Jongerenhoofdstad 2009. Het doel is om duurzame zaken voor jongeren neer te zetten op verschillende thema's en om jongeren hierbij structureel te betrekken, om kansen en talenten te benutten. De jeugd heeft immers de toekomst en wij zijn blij met een dergelijk initiatief dat de jongeren in het zonnetje zet. Wij kunnen ons niet voorstellen dat de minister voor Jeugd en Gezin dat anders ziet en vragen hem daarom om een bijdrage te leveren aan de Europese Jongerenhoofdstad door waar mogelijk bijzondere evenementen voor jongeren in Rotterdam plaats te laten vinden.
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Ik had gehoopt dat mevrouw Bouchibti nog even op mijn voorstel zou reageren. Misschien kan zij dat alsnog doen. Wellicht kan ik het even toelichten, ik hoorde namelijk net een aantal mensen zeggen dat wat ik voorstel, nu reeds gebeurt. Mijn voorstel is om jeugdzorgmedewerkers te detacheren bij Centra voor Jeugd en Gezin en om dan... Ja, u zucht, mevrouw Bouchibti, maar ik denk dat er echt iets moet gebeuren.
Mevrouw Bouchibti (PvdA):
Ik ben een beetje verkouden.
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Gelukkig lag het niet aan mij.
Je zou bijvoorbeeld kunnen denken aan een ondertoezichtstelling waar je toch niet snel en adequaat kunt handelen. Als die detachering of een mandatering er is vanuit de provincie en die medewerkers al binnen de Centra voor Jeugd en Gezin zitten, dan kan er vrij snel hulp worden geboden. Er zou dan behoefte kunnen zijn aan een voorlopige voorziening. Eerst de kinderen in kwestie helpen en dan pas toetsing achteraf.
Mevrouw Bouchibti (PvdA):
Als de VVD-fractie iets wil bereiken, lijkt het mij belangrijk dat zij een motie indient, waarover ik dan met mijn fractie in overleg ga. Ik kan nu zeggen dat ik er sympathiek tegenover sta of helemaal niet, maar dat lijkt mij geen goed idee. Mevrouw Dezentjé heeft een bepaald idee erover hoe het Bureau Jeugdzorg zou moeten werken. Als u die werkwijze wilt veranderen, moet u volgens mij in overleg met de betreffende bureaus. Als er veranderingen plaats moeten vinden en mevrouw Dezentjé wil dat bewerkstelligen vanuit de VVD-fractie, dan stel ik voor dat zij een motie indient en dat ik die dan bespreek met mijn fractie.
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Nog even in reactie daarop. Ik ben inderdaad in gesprek met Bureaus Jeugdzorg en die bepleiten eveneens om bij wijze van experiment te doen wat ik hier voorstel.
Mevrouw Bouchibti (PvdA):
Ik weet niet met welke Bureaus Jeugdzorg mevrouw Dezentjé heeft gesproken, want ik heb ook met ze gesproken. Misschien is het belangrijk dat daar ook duidelijkheid over komt. Het zijn immers geen 1500, maar slechts 15 bureaus.
Mevrouw Agema (PVV):
Voorzitter. Een jaar na de verkiezingen maken wij de balans op van de plannen die de kersverse minister voor Jeugd en Gezin dit jaar heeft weten op te tuigen. Voor de PVV-fractie is dat buitengewoon teleurstellend. Deze minister stapte in een gat en weet dat gat niet te dichten.
U, minister, moet de grote problemen met betrekking tot de wachtlijsten in de jeugdzorg, kindermishandeling, verwaarlozing, schooluitval en straatterreur aanpakken. De plannen die u tot nu toe presenteerde, waren kenmerkend voor uw karakter: ze waren lief en naïef.
U bent naïef als u stelt dat de Centra voor Jeugd en Gezin problemen zullen voorkomen of in een vroeg stadium oplossen. U bent naïef als u denkt dat er ook maar een begin van een oplossing is voor de circa 100.000 kinderen die jaarlijks in ons land worden mishandeld en verwaarloosd. U bent naïef als u denkt dat het elektronische kinddossier ervoor zal zorgen dat er geen meisje meer vermoord in de Maas zal worden gevonden, omdat het probleem nu juist was dat al die betrokken hulpverleners al die verschillende dossiers niet adequaat bijhielden. U bent naïef als u denkt dat het nieuwe financieringssysteem voor de jeugdzorg ervoor zal zorgen dat er geen wachtlijsten meer zullen zijn, omdat de provincies dan de financiële tekorten moeten bijleggen; zij zullen dat natuurlijk niet doen. U bent naïef als u en uw collega-minister Hirsch Ballin denken dat een campagne tegen wapengebruik onder jongeren ertoe zal leiden dat minder jongeren een wapen gaan dragen en dat meer jongeren zich veilig gaan voelen. 30% van de jongeren draagt een wapen tijdens het uitgaan. U bent te lief, omdat de norm voor de wachtlijsten in de jeugdzorg nog altijd op negen weken ligt. Pas als een kind tweeëneenhalve maand wacht, wordt het als wachtend aangemerkt. Dat is niet alleen te lief, maar ook nog eens onfatsoenlijk. Twee weken wachten is lang zat.
U bent te lief waar het gaat over alcoholgebruik door jongeren. Laat ik maar eens een plan naar voren brengen. Een bestuurder van een auto, jonger dan 21 jaar, mag helemaal geen enkele druppel alcohol gedronken hebben als hij achter het stuur gaat zitten. Jongeren die bij iemand in een auto stappen die gedronken heeft, moeten zelf ook strafbaar zijn. Naar schatting is in 25% van de verkeersongevallen waarbij doden vallen, alcohol in het spel. Zero alcohol, zero tolerance.
U bent te lief als u niet optreedt tegen meisjesbesnijdenis en niet het hele gezin het land uitzet als dat is gebeurd. Kleine meisjes tussen vier en tien jaar worden op keukentafels beroofd van hun vrouwelijkheid en krijgen daarna een lolly om het heugelijke feit te vieren. Wie zwijgt, stemt toe.
Mevrouw Sterk (CDA):
Ik wilde graag nog wat vragen over het voorstel om bestuurders tot 21 jaar te verbieden om ook maar een druppel alcohol te drinken. Waarom moet de grens bij 21 jaar liggen? Het is toch voor alle mensen die achter het stuur gaan zitten slecht om alcohol te drinken? Daarom is toch een maximumpromillage voorgesteld wat mensen in hun bloed mogen hebben als zij in de auto stappen? Het liefst moeten zij natuurlijk helemaal niet drinken.
Mevrouw Agema (PVV):
Wat u zegt is waar. Het gaat ons erom dat in het weekend, op uitgaansavonden, vooral jongeren te vaak ondoordacht met alcohol achter het stuur gaan zitten en dus vaker betrokken zijn bij ongevallen.
Mevrouw Sterk (CDA):
Ik ken het probleem. Maar waarom denkt u dat hier iets aan verandert door het stellen van de leeftijdsgrens op 21 jaar? Nu mag er immers in principe ook al niet gedronken worden, hoogstens één glas.
Mevrouw Agema (PVV):
Vindt u het geen goed idee om een grens te stellen aan het alcoholpromillage waarmee iemand mag deelnemen aan het verkeer?
Mevrouw Sterk (CDA):
Als u dat zo hebt verstaan, heb ik mij verkeerd uitgedrukt. Ik vraag mij af of uw voorstel daadwerkelijk een oplossing biedt voor het probleem dat er te veel ongelukken plaatsvinden waarbij jongeren met alcohol in hun bloed zijn betrokken.
Mevrouw Agema (PVV):
Als u vindt dat het voorstel dat wij doen voor jongeren onder de 21 voor iedereen moet gelden, moet u daar een voorstel voor doen. Wij stellen een leeftijdsgrens van 21 jaar voor omdat jongeren tot 21 het vaakst betrokken zijn bij ongelukken waarbij alcohol in het spel is.
Minister, u bent naïef als u denkt dat campussen iets zullen doen aan de 70% van de Marokkaanse jongeren in Amsterdam die zonder diploma van school gaan of de 40% van hen die werkloos is. Wat doet u met de Marokkaanse en Antilliaanse jongeren in de leeftijd van 12 tot 17 jaar die tot 31 keer vaker verdacht zijn van diefstal met geweld of tien keer vaker verdacht zijn van een zedenmisdrijf dan Nederlanders? Daar moet u oog voor hebben en dat moet u aanpakken. Geen likje verf in de achterstandswijken, maar schoonvegen die straten. Er moeten eisen worden gesteld aan de allochtone straatterroristen: je werkt, je leert en anders ga je de straat uit, de wijk uit en het land uit. Als u dat niet doet, dan is uw idee van campussen het volgende naïeve, lieve idee dat hopeloos mislukt, waarmee de doelen niet worden bereikt en dat in de loop der tijd wel vele miljoenen aan belastinggeld kost. Het is wel een idee waarmee u met uw naïviteit denkt de jeugdcriminaliteit met 10% terug te kunnen dringen.
Het idee is ook te lief omdat de campussen niet van de leerlingen eisen dat zij daadwerkelijk een diploma halen. Als het aan de PVV-fractie ligt, wordt in de justitiële jeugdinrichtingen en gesloten instellingen voor jeugdzorg 52 weken per jaar onderwijs gegeven. De kinderen hebben immers veelal een leerachterstand en verblijven idealiter niet langer dan 9 maanden in een gesloten setting. Dat is een mooie kans om wat achterstanden in te lopen en te werken aan werkritme.
Het is buitengewoon jammer dat u uw toezegging om nog voor de behandeling van de begroting met een reactie te komen op mijn voorstel om de minimumleeftijd voor prostitutie te verhogen van 18 naar 21 jaar, nog niet bent nagekomen. Een meisje dat is ingelijfd door een loverboy gaat zich doorgaans voor hem prostitueren zodra zijn 18 wordt omdat er na haar 18de nog maar weinig valt te beginnen tegen de loverboy. Als de leeftijdsgrens wordt verhoogd, zullen meisjes van 17,5 jaar veel minder interessant zijn voor het tuig dat denkt snel rijk te worden via het lichaam van een jong meisje. Een meisje van 17, bijna 18, is kwetsbaarder dan een vrouw van bijna 21. Zegt u alstublieft toe om samen met de minister van Justitie de minimumleeftijd voor prostitutie te verhogen van 18 naar 21 jaar en stelt u dat niet nog een halfjaar uit.
Het is één slappe hap. De PVV-fractie wil een harde aanpak. Crimineel gedrag moet bij de wortel worden aangepakt. Kinderen van nog geen 12 jaar terroriseren de straat en dat moet stoppen. Daar moet u zich mee bezighouden, minister. Het tijdperk van lief en naïef moeten wij vandaag nog achter ons laten.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Vandaag bespreken wij de eerste begroting van het programmaministerie voor Jeugd en Gezin. Wat onze fractie betreft, is dit een mijlpaal. De ChristenUnie heeft namelijk jarenlang gepleit voor structurele aandacht voor het gezinsbeleid, in het bijzonder voor een minister voor jeugd en gezin, dus een afzonderlijk programmaministerie met een eigen budget. Dat doet recht aan het belang van een goed functionerend gezin en een veilige thuissituatie. Het doet ook recht aan het feit dat dit uitgangspunt onder druk staat. Ouders kunnen in veel gevallen de verantwoordelijkheid, die primair bij hen ligt, niet meer waar maken.
Een gebroken gezinssituatie ontstaat door opvoedonmacht en door toenemende druk om arbeid en zorg te combineren, alsook door het wegvallen van sociale netwerken en door een samenleving die een grote weerbaarheid van jongeren vraagt. Met deze minister, die zijn aandacht volledig kan richten op die gezinnen waar het niet goed gaat, kunnen wij ervoor zorgen dat Nederland op de internationale lijst van gezinsvriendelijke landen omhoog klimt, niet alleen in financiële zin, maar ook door het belang dat er in Nederland aan gezonde gezinnen wordt gehecht.
De minister is voortvarend van start gegaan. Zo wordt er hard gewerkt aan verbeteringen in de jeugdzorg.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Ik hoorde u zojuist zeggen dat deze minister zich wil gaan richten op gezinnen waarin het niet goed gaat. Deze minister wil echter opvoedingsondersteuning aanbieden aan alle gezinnen, dus ook aan de 98% waarbij het wél goed gaat. Wat vindt u daarvan?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
U hebt de minister de vorige keren kunnen horen zeggen dat hij opvoedingsondersteuning beschikbaar wil stellen voor gezinnen die dat nodig hebben. Dit wil niet zeggen dat alle gezinnen opvoedingsondersteuning nodig hebben. Ik denk dat daarin het grote verschil is gelegen: daar waar het niet goed gaat en waar gezinnen behoefte aan opvoedingsondersteuning hebben, moet die ondersteuning beschikbaar zijn.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Dit is een verrassende wending in het standpunt van de ChristenUnie. Eerder is er namelijk een motie in de Kamer aangenomen, gesteund door de fractie van de ChristenUnie, waarin aan de minister wordt gevraagd om opvoedingsondersteuning voor alle gezinnen ter beschikking te stellen. In de begroting staat dat de minister dat inderdaad gaat doen.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dan hebt u niet naar mijn antwoord geluisterd. De inzet van de minister is om opvoedondersteuning ter beschikking te stellen aan alle ouders die het nodig hebben. Ter beschikking stellen wil dus niet zeggen dat alle ouders die opvoedingsondersteuning moeten ondergaan. Alleen voor de ouders die dat wenselijk vinden, moet het beschikbaar zijn. Dat is een nuance en dat maakt waarschijnlijk het verschil in opvatting tussen u en mij.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Als de minister aan alle ouders belooft dat opvoedondersteuning beschikbaar is, moet hij dat toch ook achter de hand hebben? Als er een verzoek voor ondersteuning komt, moet hij daar dus toch ook aan kunnen voldoen?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dat wil niet zeggen dat aan alle ouders, ook als het goed gaat, vanaf dit moment actief opvoedingsondersteuning moet worden aangeboden. Dat hoort u de minister niet zeggen en dat hebt u onze fractie niet horen zeggen. Het moet wel beschikbaar zijn, zoals dat ook het geval is bij de Bureaus Jeugdzorg. Als er sprake is van een noodzaak, is daar de Wet op de jeugdzorg voor. Het moet dan dus beschikbaar zijn.
Mevrouw Langkamp (SP):
Ik constateer dat er nog steeds licht zit tussen wat u nu zegt en de ondersteuning van de motie. In de motie staat letterlijk: opvoedingsondersteuning voor alle gezinnen. Dat geldt dus niet alleen voor gezinnen met problemen.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
In die motie staat dat die ondersteuning beschikbaar moet zijn. Dat wil niet zeggen dat dit actief aan elk gezin moet worden aangeboden. Opvoedingsondersteuning moet wel beschikbaar zijn en daarvoor moet er ook voldoende capaciteit zijn, maar de gezinnen hoeven het niet te ondergaan.
Mevrouw Langkamp (SP):
Ik blijf van mening dat er licht zit tussen wat u nu zegt en wat de motie beoogt. Ik zal nog even goed naar de motie kijken en dan kom ik erop terug. Volgens mij is de bedoeling van de motie niet zoals u nu aangeeft.
De voorzitter:
De heer Voordewind vervolgt zijn betoog.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik was bezig om aan te geven wat de minister tot nu toe gedaan had. Ik noem het opzetten van de Centra voor Jeugd en Gezin en het aanpakken van kindermishandeling. Ook het kindgebonden budget is voortvarend door de Tweede en de Eerste Kamer geloodst en dat wordt op korte termijn gerealiseerd. Dat is prachtig.
Toch is er nog een aantal punten waarvoor mijn fractie aandacht wil vragen. Ik noem er vier. Allereerst is dat het kennisinstituut voor gezinsbeleid. Op dit moment is er bij een kennisinstituut niet specifiek aandacht voor het gezinsbeleid. Wij hadden de Gezinsraad, maar die is inmiddels weggevallen. Wij hebben Equality, maar die zet voornamelijk op emancipatie in. Ons voorstel is om te komen tot een kennisinstituut voor jeugd en gezin, zoals wij dat nu hebben in het NJi. Is de minister bereid daarnaar te kijken?
Mevrouw Sterk (CDA):
Vraagt de heer Voordewind om een nieuw instituut, of wil hij een bepaald instituut bepaalde taken laten overnemen?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik vraag de minister te kijken naar dat idee. Wij hebben het al voorgelegd aan het NJi. Wij zouden graag komen tot een geïntegreerde benadering, zoals die straks plaatsvindt bij de Centra voor Jeugd en Gezin en zoals die nu plaatsvindt via het ministerie voor Jeugd en Gezin hebben. Op die manier kunnen wij het gezin integraal betrekken bij het bestaande NJi. Het gaat dus om een bestaande instelling die wordt uitgebreid met kennis en informatie over gezinnen.
Dan de pleegzorg. Wij zullen de notitie van het CDA op dit punt goed bekijken, maar wij hebben nog wel een vraag over de flexibilisering van het zorgverlof bij pleegzorg. Naar onze informatie moet het zorgverlof voor pleegzorg in het eerste jaar worden opgenomen. Gelet echter op het feit dat je ook na het eerste jaar zorgverlof nodig kunt hebben, bijvoorbeeld voor het bezoeken van de gezinsvoogdij of de pleegzorg, zien wij graag dat dit zorgverlof flexibel kan worden ingezet, ook na het eerste jaar. Graag een reactie van de minister.
Het derde punt betreft de zelfdoding onder jongeren. Het is op een na de grootste doodsoorzaak onder jongeren. Het aantal zelfdodingen is de afgelopen jaren met 34% toegenomen. Gemiddeld genomen, heeft in iedere klas minstens één leerling zichzelf opzettelijk verwond, of een zelfmoordpoging gedaan. Ruim één op de tien scholieren denkt er wel eens aan een eind aan zijn of haar leven te maken. Daarom heeft de fractie van de ChristenUnie een notitie daarover opgesteld. Wij bieden die graag aan de minister aan. De notitie heet "De noodkreet gehoord". Via deze minister bied ik de notitie ook aan aan de minister van VWS. Ik heb kopieën voor de collega's.
De voorzitter:
Deze notitie wordt een Kamerstuk, waardoor ook de collega's er kennis van kunnen nemen.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Er komt ook nog een actieplan van de ministers over preventie bij zelfdoding. Ik hoop dat zij onze notitie daarbij willen betrekken. Ik vraag op dit moment aandacht voor het onderbrengen van de desbetreffende informatie hierover bij de te zetten Centra voor Jeugd en Gezin, zodat daar vroege signalering kan plaatsvinden en voorlichting kan worden gegeven over preventie bij zelfdoding.
Mevrouw Bouchibti (PvdA):
Voorzitter. Ik ken het actieplan nog niet, maar ik hoor graag of in de notitie van de ChristenUnie ook aandacht wordt besteed aan allochtone meiden. Ook op dat punt zijn preventieve maatregelen van groot belang. Heb ik goed begrepen dat de ChristenUnie overal langs het spoor hekken wil plaatsen? Worden die dan ook onder stroom gezet? Wat moet er met hoge gebouwen gebeuren? Ik vind het essentieel dat er op school met de jeugd wordt gesproken, zodat er vertrouwen ontstaat en zodat jongeren naar de schoolleiding of naar een vertrouwenspersoon lopen om over hun problemen te praten. Er moet in ieder geval bijzondere aandacht komen voor allochtone meisjes, Marokkaanse, Hindoestaanse en Surinaamse meisjes. Als wij het over jeugd hebben, gaat het mijns inziens te vaak over jongens en te weinig over meisjes.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Onze notitie bestaat uit 12 pagina's en eindigt met ongeveer 15 aanbevelingen. Het nadeel van zoiets is dat, als je dat in de media brengt, de hekken er helaas uit worden gehaald, maar het is maar één van de aanbevelingen. Wij hebben er afgelopen jaar uitgebreid onderzoek naar gedaan. Ik heb diverse initiatieven in de Kamer genomen, ook om te komen tot een mediarichtlijn, waarin wordt aangegeven hoe het beste kan worden gerapporteerd over zelfdoding of gezinsdoding. Ook in dit plan wordt extra aandacht besteed aan allochtone meiden, want wij hebben begrepen dat zelfdoding in die groep twee, drie of misschien zelfs vier keer zo vaak voorkomt als gemiddeld. Lees het plan en u zult het zien.
Wij komen nog uitgebreid over de alcoholbrief te spreken. Ik zou nu net als de woordvoerder van de fractie van de PvdA willen volstaan met een opmerking over het ontbreken van actief beleid bij de meeste poliklinieken op het stuk van voorlichting over en bewustwording van de gevolgen van overmatig alcoholgebruik door jongeren. Wij pleiten voor zulk beleid en voor een landelijk dekkend voorlichtingsnetwerk.
Het is goed dat de minister bij het EKD vasthoudt aan de privacyvoorwaarden, maar zou hij de stichting EKD niet in leven kunnen houden, omdat wij straks alsnog voor landelijke dekking zullen moeten zorgen?
Tot slot wens ik de minister Gods wijsheid toe bij de zorg voor de kinderen en de jongeren die zich in een moeilijke situatie bevinden. Ik zie uit naar de Gezinsnota die wij in het komende voorjaar mogen verwachten.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik ben er heel nieuwsgierig naar of u de risicoanalyse voor alle nul- tot vierjarigen nu wel ziet zitten. En vindt u de keuze van de minister, wie allemaal in het EKD mogen worden opgenomen, ook acceptabel?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Wij hebben uitgebreid over het EKD gesproken en wij hebben alweer een nieuwe brief hierover gehad. Daarover zullen wij ongetwijfeld nog met de minister komen te spreken. Ik waardeer zijn creatieve inzet om de mogelijkheid van decodering te bekijken. Ik heb aangegeven dat ik er een voorstander van ben, de oplossing te zoeken in een kop op de verwijsindex, opdat niet de hele informatie uit het EKD verspreid wordt over de jeugdzorg, de politie et cetera et cetera. Ik denk dat wij met zo'n oplossing veel makkelijker uit de voeten kunnen dan met andere oplossingen.
Wij hebben het ook over die risicoanalyse gehad. De GGD verzorgt die nu ook al voor de groep van nul- tot vierjarigen en ik heb van de minister de geruststelling gekregen dat dit niet zal worden uitgebreid, maar dat de huidige lijst van de GGD gebruikt zal blijven worden.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik heb vandaag nog op de site ekd.nl gekeken en ik heb gezien dat er op de vragenlijsten nog steeds vragen voorkomen waarover ook u vragen hebt gesteld. Die zijn nog niet beantwoord en ik denk niet dat het hierbij gaat om het omzetten van een papieren dossier naar een EKD, zoals u het doet voorkomen.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
U hebt er gelijk in dat ik hierover kritische vragen heb gesteld, maar niet over de hele vragenlijst. U hebt problemen met de uitgebreidheid van de lijst, ik heb een aantal voorbeelden gegeven van vragen uit de dertig pagina's tellende lijst waarbij ik kanttekeningen plaats. Ik heb alle vragen nog eens doorgelezen en ik moet constateren dat ze bijna allemaal relevant zijn. Maar ik weet uit de praktijk dat medewerkers van de GGD pas doorvragen als zij serieuze aanwijzingen hebben dat er iets aan de hand is; dan pas werken zij de hele lijst af. Ik heb een aantal van die vragen aan de minister voorgelegd en ik hoop hierop in dit debat nog een reactie te krijgen, of bij een uitgebreid debat waarin meer recht kan worden gedaan aan het EKD.
Mevrouw Sterk (CDA):
Begrijp ik het nu goed dat u de stichting EKD, die keer op keer heeft aangegeven dat zij deze klus eigenlijk niet aankan – het EKD is drie keer bij de rechter gestrand – opnieuw de verantwoordelijkheid wilt geven om een landelijk dekkend systeem te ontwikkelen? De minister heeft aangegeven dat hij het nu decentraal wil organiseren omdat een heleboel gemeenten er al klaar voor zijn. Zegt u nu tegen die gemeenten dat dit prima is, maar dat deze voorziening straks toch weer zal opgaan in een landelijk dekkend systeem?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik constateer dat de minister in de brief die hij onlangs aan de Kamer heeft toegestuurd, het lokale systeem wil handhaven en daarop alsnog een landelijke kop wil zetten. Dat is inderdaad een ander systeem dan het landelijk dekkende EKD dat de Kamer voor ogen had. Ik heb de minister gevraagd of het niet te vroeg is om de Stichting EKD nu al te ontmantelen, gezien de daar aanwezige informatie en kennis over het systeem.
De heer Dibi (GroenLinks):
Voorzitter. Het is een bijzonder moment. Het is niet alleen de week van de jeugdzorg en de internationale dag van de rechten van het kind waarop wij allemaal uitspreken dat wij trots zijn op de hardwerkende professionals, ouders en kinderen in de jeugdzorg, maar het is ook de geboorte van de eerste begroting van een kersvers ministerie.
De WRR constateert dat in Nederland sprake is van een onderinvestering in kinderen in vergelijking met ouderen en met andere landen. Dat is niet alleen onacceptabel voor het welbevinden van de kinderen, maar op termijn ook schadelijk voor de Nederlandse economie. Wat vindt de minister van deze conclusie van de WRR? GroenLinks is overwegend positief over deze minister en hoopt samen met hem de komende jaren de nodige investeringen in kinderen te kunnen realiseren.
Vorige week hebben wij het debat gevoerd over de Wet op de jeugdzorg. Ik doe dat debat hier niet over, maar wil wel kort stilstaan bij een aantal essentiële onderwerpen.
Inmiddels staan weer 4000 kinderen op de wachtlijst. De minister neemt een afwachtende houding aan, die hij zich niet kan permitteren. Hij moet niet achter de feiten aanlopen en heeft dus in ieder geval per kwartaal cijfers nodig. Is de minister bereid, de Kamer voortaan per kwartaal de cijfers van de wachtlijsten te geven? Ik overweeg hierover in tweede termijn een motie in te dienen.
Net als andere partijen is ook mijn partij blij met de komst van de Centra voor Jeugd en Gezin. Ik hoop en verwacht dat deze centra een groot succes zijn. Meer ouders en kinderen hebben zorg nodig. Hier mogen geen wachtlijsten ontstaan omdat er te weinig capaciteit, personeel of geld is.
Lang moeten wachten op snelle ondersteuning doet het succes van de Centra voor Jeugd en Gezin teniet. Kan de minister garanderen dat er in zijn ambtsperiode geen wachtlijsten komen voor de laagdrempelige opvoedondersteuning?
Er zijn grote tekorten bij de jeugd-ggz. Zaterdag was ik op bezoek bij jongeren in Eindhoven die in de jeugd-ggz terecht zijn gekomen. Dat bezoek heeft ontzettend veel indruk op mij gemaakt, met name het feit dat in Nederland de isoleercel erg vaak gebruikt wordt in vergelijking met de ons omringende landen. Dit laat diepe sporen na, zowel bij jongeren als bij hulpverleners. De jongeren vinden het onbegrijpelijk dat hun hulpverlener hen in een kamer stopt en de deur op slot doet, ook als zij geen directe dreiging voor zichzelf of hun directe omgeving vormden. Dit ervaren de hulpverleners en ik als een groot probleem omdat het een vorm van onmacht is. De minister moet zich inzetten voor het drastisch terugdringen van separeren. Separeren en isoleren mogen alleen worden toegepast als uiterste noodmaatregel. Te weinig of niet goed opgeleid personeel mag hiervoor nooit de legitimatie zijn.
Ik vind het onacceptabel dat wij in Nederland kinderen die te maken hebben gehad met seksueel misbruik, opnieuw mishandelen door hen te visiteren. Kan er voor deze kinderen een wettelijk verbod komen op het visiteren?
Met 85% van de jongeren in Nederland gaat het gelukkig goed. Ontzettend veel jongeren voelen zich gelukkig. Dat is de kern van mijn inbreng. De minister voor Jeugd en Gezin moet ook aandacht besteden aan deze jongeren. Ik stel echter vast dat dit nu helemaal niet gebeurt. Minister Rouvoet is een minister van rust, reinheid en regelmaat. Als burgervader heeft hij het goed voor met zijn jeugdige kroost. Met de jongste kinderen gaat hij gemakkelijk om. Meer moeite hebben hij en de rest van het kabinet met kinderen die ouder worden en beginnen te puberen. In hun ogen roken en dringen zij te veel, gebruiken zij veel drugs, doen zij te veel of überhaupt aan seks, zijn zij te dik en bezorgen zij vooral overlast. De meeste gezinnen vinden het moeilijk om hun pubers los te laten, eigen verantwoordelijkheid te geven en blijven vooral hameren op wat zij verkeerd doen en wat zij moeten doen. Ondertussen raken zij vervreemd van de belevingswereld van deze jongeren en grijpen terug op de tijd van vroeger die toch echt beter was. De reactie van de pubers is voorspelbaar: zij zetten zich nog meer af. Mijn fractie vindt dat de minister meer aansluiting moet zoeken bij de jeugdcultuur en ik wil hem als jongste Kamerlid daarbij helpen. GroenLinks ziet jongeren als zelfstandige en verantwoordelijke deelnemers aan deze maatschappij. Ik geloof niet in het devies "groot brengen door klein te houden", maar in emanciperen, vertrouwen geven en faciliteren. Daarom doe ik drie voorstellen.
Obesitas is een groot probleem onder jongeren. In 2015 zal één op de vier jongeren aan overgewicht lijden en zal dat dus epidemische vormen aannemen. De strijd tegen overgewicht bij jongeren wordt weinig serieus gevoerd zolang vooral ongezonde voeding in schoolkantines voorhanden is. Daarnaast begint de jeugd van tegenwoordig eerder dan tien jaar geleden met seks. Seks is voor hen ook veel gewoner. Soa's en hiv komen dan ook vaker voor bij deze doelgroep. Mijn eerste voorstel is om op scholen per direct snoepautomaten te vervangen door condoomautomaten. Hiermee bestrijden wij overgewicht en dragen wij bij aan veilige seks.
Onderzoek van het Nibud heeft uitgewezen dat volwassenen die vroeg moeten leren om met geld om te gaan, later minder snel financiële problemen krijgen. Uit onderzoek blijkt ook dat ouders te laat beginnen met het geven van zakgeld en dat te weinig ouders kleedgeld geven. Daarom stellen wij voor dat een deel van de kinderbijslag gaat naar de jongeren van twaalf jaar en ouder. Daarmee bereiden wij ze voor op later. Natuurlijk zal het geld niet altijd even verstandig worden uitgegeven. Dat is dan hun eigen verantwoordelijkheid en zorgt voor een leermoment. Jongeren komen er snel genoeg achter dat als zij die nieuwe, vette schoenen hadden willen hebben, zij niet hadden moeten bellen. Met dit voorstel laten wij zien dat wij de jongeren positief en met vertrouwen benaderen. Het deel van de kinderbijslag dat kinderen krijgen, is het gemiddelde bedrag voor zak- en kleedgeld in Nederland, namelijk € 60. Volgens mij is het bijna kwart over zes en dat betekent dat er bij Editie NL een gezin met drie kinderen is dat hiermee een maand lang zal gaan experimenteren. Hierop krijg ik graag een reactie van de minister.
Om de minister een beetje te helpen met het leren kennen van de jeugdcultuur, wil ik hem uitnodigen voor een maatschappelijk stage in Amderdam-West. Dan kan hij met eigen ogen zien dat de jeugd niet zo verderfelijk is als uit dit debat blijkt, maar dat die juist barst van betrokkenheid en creativiteit. Ik zou graag samen met deze minister een bezoek brengen aan de muziekstudio waar jonge artiesten werken aan hun hiphopcarrière en waar een zaalvoetbaltoernooi wordt gehouden. Met dat toernooi geeft een gemengde groep jongeren, jongeren van autochtone en allochtone afkomst, blijk van hun aspiraties om beroemde sporters te worden. Graag krijg ik een reactie van de minister op deze drie voorstellen.
Ik wil tot slot een test doen. Weet de minister wat het volgende betekent: Bent u down met deze torie? Waarschijnlijk weet hij dat niet, maar ik garandeer hem dat hij dat na deze maatschappelijke stage wel weet.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Voorzitter. Ik heb vier minuten spreektijd en daarom val ik met de deur in huis. Vandaag wil ik één onderwerp behandelen en dat betreft de risicoanalyse. Of ik nu een zwemdiploma heb, lid ben van een politieke partij of dat ik in het weekend wel eens een glas wijn drink, welk geloof ik heb en wat mijn huidskleur is: als het aan deze minister ligt, komt dat allemaal in een dossier. Hij probeert zijn voorstel te verkopen door te doen of zoiets in ons aller belang is. Wat is ons "aller belang" dan eigenlijk? Dat elk detail van ons privéleven in een dossier wordt opgenomen, een dossier dat misschien op straat komt te liggen? Is het in "ons aller belang" dat een uitspatting in je jeugd je je verdere leven achtervolgt? Laat ik duidelijk zijn: D66 is voor een elektronisch medisch kinddossier, maar zij is niet voor een risicoanalyse voor ieder kind. Voor D66 geldt: geen allesomvattende overheidsbemoeienis.
Ik krijg nu al allerlei mails van ouders die zich over dit systeem zorgen maken. Ouders die niet aan zo'n risicoanalyse willen meewerken. Ik kan mij zeer goed voorstellen dat er ouders zijn die er alles aan zullen doen om hun kind buiten een dergelijk systeem te houden. Is de minister dan niet veel verder van huis?
De medewerkers die deze lijsten moeten invullen, zullen daaraan meer tijd kwijt zijn dan aan het helpen van kinderen die echt hulp nodig hebben. Wat denkt de minister hier eigenlijk mee te voorkomen? Denkt hij dat wij de 3% – laat het 5% zijn, nee, laat het 10% zijn – van de kinderen die hard hulp nodig hebben en waarmee het mis kan gaan of gaat, beter helpen als wij onze aandacht richten op 100% van de kinderen plus hun ouders?
Voorzitter. De Savanna's en de Maasmeisjes: de verhalen zijn hartverscheurend. Mijn hart draait ervan om. Sterker: als zo'n situatie zich voordoet, kan ik niet eens naar de beelden kijken, laat staan dat ik naar de verhalen kan luisteren. Men wist wie ze waren. Het probleem was de regie. Wie was verantwoordelijk? En: had degene die de verantwoordelijkheid droeg wel de instrumenten en de bevoegdheden om zijn taken uit te voeren? Inzetten op verbetering van dat aspect lijkt mij veel belangrijker dan opeens ieder kind aanmerken als probleemgeval. De risico-inventarisatie voor ieder kind, daar moeten wij vanaf. Deze minister moet ervoor zorgen dat er een dossierhouder is en dat die kan aanwijzen wie, wanneer wat moet doen en wie wanneer ingeschakeld moet worden. Deze moet directieven geven en de verantwoording dragen. Juist daarop geeft deze minister geen antwoord. Los van het gehele privacyaspect staat het gegeven dat de minister de dingen die niet goed lopen in de jeugdzorg, probeert op te lossen door de "workload" van medewerkers alleen maar te vergroten. Ik zou graag van de minister willen weten hoe hij denkt de jeugdigen die echt in de problemen zitten, te kunnen helpen als de aandacht van de hulpverleners moet worden verlegd van die 3%, misschien 5% of 10%, naar alle kinderen. Minister, zet uw kracht, energie en geld in voor de probleemgevallen. Kijk goed hoe het met deze jongeren en ouders gaat. Wij weten wie deze kinderen zijn en hoe wij ze moeten bereiken. Niemand kan de betrokkenheid en verantwoordelijkheid van een ouder overnemen. Dat moeten wij ook niet willen, maar er moet een duidelijke regie gevoerd worden waarin één persoon verantwoordelijk is en doorzettingsmacht heeft. Bij het werken met kinderen is zowel hoofd als hart nodig. Als dat niet het geval is, zal geen enkel systeem helpen.
In veel gemeenten waar Centra voor Jeugd en Gezin zullen komen, is reeds een centrum voor eerstelijnsgezondheidszorg aanwezig. Toch hoor ik dat bij de vestiging van de Centra voor Jeugd en Gezin niet altijd aansluiting wordt gezocht bij deze centra. Waarom niet?
Mevrouw Sterk (CDA):
Ik denk dat wij het er snel over eens zijn dat vragen naar wat iemands lievelingseten of favoriete voetbalclub is, niet thuishoren in een risico-inventarisatie. Voor mij blijft wel onhelder hoe je zonder zo'n inventarisatie kunt achterhalen welke kinderen risico lopen. Helaas hebben deze kinderen namelijk geen sticker op hun voorhoofd.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Nul- tot vierjarigen komen bij een consultatiebureau. En daar zijn artsen die kunnen kijken wat er met een kind aan de hand is ...
Mevrouw Sterk (CDA):
Kunt u dan aangeven aan de hand waarvan artsen dit doen?
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Mag ik mijn verhaal eerst afmaken? Ik begrijp dat mevrouw Sterk boos is, maar dat hoeft helemaal niet. De consultatiebureaus bekijken het kind en spreken met de ouders ervan om na te gaan wat er met het kind aan de hand is. Het papieren dossier, het medisch dossier zoals dat nu voorhanden is, betreft ook niet mijn punt. Ik heb vandaag op ekd.nl gekeken en ik heb nu vier pagina's in mijn hand met allerlei vragen die op het eerste gezicht niets met de medische situatie van een kind te maken hebben. Op het moment dat een consultatiebureau-arts constateert dat er iets is met een kind, kan een uitgebreid maatschappelijk dossier worden aangelegd, maar dat moet niet bij voorbaat voor alle kinderen gebeuren. Dat laatste is toch waar wij naartoe gaan en daar pas ik voor.
Mevrouw Sterk (CDA):
Ik ben niet zo snel boos, hoor, en ik begrijp ook wel dat ekd.nl blijkbaar uw favoriete website is geworden, maar volgens mij begrijpt u verkeerd wat die risico-inventarisatie inhoudt. Wellicht dat de minister u het nog een keer kan uitleggen, hoewel het een wat grijze plaat aan het worden is die u hier elke keer waar afdraait. Volgens mij gaat het erom dat er vragen gesteld kunnen worden. Dat gebeurt nu ook al op het consultatiebureau. Het enige is dat ze nu blijkbaar op een website terecht zijn gekomen. Ik vind het eerlijk gezegd nogal een uitvoeringskwestie als wij ons gaan bemoeien met wat er wel of niet gevraagd mag worden, natuurlijk met inachtneming van privacywetgeving. Ik denk dat wij dat het beste over kunnen laten aan de minister.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik vind het wel heel bijzonder dat wij hier alles moeten regelen voor de ouders en alles moeten stoppen in het EKD, met lange vragenlijsten, waaronder bijvoorbeeld de vraag of de ouders van het kind zwemmen. Ik vind het vreemd dat wij dit hier allemaal acceptabel vinden en erbij gezegd wordt dat het niet met privacy te maken heeft. Wanneer je kinderen wilt beschermen, zal je ook na moeten gaan of die vragen voor elk kind adequaat zijn en of ze aan elk kind moeten worden gesteld.
Mevrouw Sterk (CDA):
Als u dat bedoelt, dan komt dat precies overeen met de bedoelingen van de risico-inventarisatie. Dan zijn wij het op dat punt eens.
Mevrouw Koşer Kaya (D66):
Ik heb de risico-inventarisatie niet geïntroduceerd en ik heb de vragen niet opgesteld, maar de vragen die hier staan, heb ik toen ik met mijn kind naar het consultatiebureau ging, niet gesteld gekregen.
De heer Van der Vlies (SGP):
Voorzitter. In navolging van Duitsland heeft nu ook Nederland een minister voor Jeugd en Gezin. Dat verheugt de SGP-fractie; het stond al jarenlang in haar verkiezingsprogramma. In onze complexe samenleving verdient het gezin dringend bijzondere aandacht. Erkenning van deze noodzaak krijgt in dit ministerie historische gestalte. Een hele uitdaging dus, maar ook een zware verantwoordelijkheid. Je moet er niet aan denken dat het onverhoopt toch gaat mislukken. Daar zie ik deze minister niet voor aan. Ik gun hem ook een glansrijke carrière, maar als de samenleving ervoor kiest om extra in te zetten op dit beleidsterrein, verplichten wij ons ook om het tot een succes te maken. Dat heeft zo zijn consequenties.
Bij de eerste begrotingsbehandeling van deze minister zou een goede visie op het gezin meer dan logisch zijn. Die komt echter pas volgend jaar. De visie van de minister zou moeten steunen op de verantwoordelijkheid van gezin en samenleving. Het gaat er niet om dat de samenleving de verantwoordelijkheid van ouders overneemt. Wel is van belang dat ouders op hun verantwoordelijkheid wordt gewezen wanneer het echt fout gaat of fout dreigt te gaan. Dat aanspreken moet onverhoopt kunnen uitmonden in zo nodig straffe maatregelen. Daarbij is natuurlijk een scherpe afbakening van de kernproblemen wenselijk. Kort en goed, het gaat over het vinden van de juiste balans. Graag hoor ik hierop een reactie van de minister.
Wij hebben al diverse AO's gehad. Mijn fractie is ervan overtuigd dat wij een urgente problematiek aan snee hebben. Zij steunt daarom deze minister in de hoop dat daadkracht zal blijken.
Een gebied waarop de overheid voluit actief moet en kan zijn, is het scheppen van een fiscaal klimaat waarin ouders die hun kind zelf opvoeden, niet benadeeld worden. De beperkte en eenzijdige invulling van het kindgebonden budget blijft voor mijn fractie een doorn in het oog. Gelden voor de kinderopvang horen naar onze overtuiging daar nog altijd bij. Het zou een blijk van waardering zijn voor alle ouders die hun gezin volledige aandacht willen geven. Wat doet de minister er overigens aan om het familie- en afstammingsrecht werkelijk in overeenstemming te brengen en te houden met de belangen van het kind?
Waardering heeft de SGP-fractie voor de voorstellen van dit kabinet voor het alcoholbeleid. Voorlichting op scholen, bijvoorbeeld het werk van de Stichting Voorkom!, verdient extra aandacht. Ook ondersteunt mijn fractie de daadkrachtige aanpak van de drankketenproblematiek. Gisteren verscheen de alcoholbeleidsbrief, die veel bevoegdheden aan gemeenten toekent. Mijn fractie vindt dat de rijksoverheid heldere kaders moet scheppen waarbinnen de lokale overheden moeten optreden. Dat laatste echter niet zonder het eerste. Wij vragen een daadkrachtige aanpak waarbinnen onder andere een beperking van de openingstijden van de horeca thuishoort, evenals breezers uit de supermarkten enzovoorts. Wij kennen het rijtje dat hierbij in beeld is. Wij komen er nog over te spreken.
Begeleiding van tienermoeders verdient meer prioriteit. Een zorgwekkende ontwikkeling is dat tienermoeders, gelet op hun soms kommervolle omstandigheden, blijkens onderzoek van de Rutgers Nisso Groep vaker kiezen voor abortus terwijl zij dat eigenlijk niet willen. Daarom heeft mijn fractie door middel van een amendement nog meer ruimte gevraagd voor de opvang van tienermoeders. Op welke wijze geeft de minister uitwerking aan de uitbreiding van deze opvang?
Mijn fractie steunt het inrichten van campussen voor jongeren die dreigen af te glijden naar de criminaliteit. Voorbereiding op de arbeidsmarkt zou in deze instellingen centraal moeten staan. Het project De Uitdaging bood goede resultaten en is door een SGP-motie opgenomen in de pilotfase. Werkervaring, leerstructuur en beroepenoriëntatie staan centraal bij dit project. Andere projecten, zo lees ik, zetten echter meer in op de wensen van jongeren, zoals ontspanning en culturele uitjes. Daar moet natuurlijk ruimte voor zijn, maar dat moet niet worden uitvergroot ten opzichte van die andere doelen. Daarom vraag ik de minister hoe hij dit met zijn doelstelling blijft harmoniëren.
Graag herinnert mijn fractie de minister aan de toezegging van de minister van Justitie dat zijn collega van Jeugd en Gezin, deze minister dus, zich over de adoptienazorg zal ontfermen. Ik verwijs hiervoor naar het debat van vorige week. Welke invulling geeft de minister aan de nazorg bij interlandelijke adoptie? Ik denk daarbij in het bijzonder aan de beschikbaarheid van Video Interactie Begeleiding. Op welke wijze wordt verder de aansluiting op de Centra voor Jeugd en Gezin geregeld?
Bijzondere aandacht vraagt mijn fractie voor de schippersinternaten. Uit een recent onderzoek van de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat blijkt opnieuw dat deze sector van wezenlijk belang is voor de Nederlandse economie. Uit onderzoek blijkt echter ook dat deze sector voor een niet onbelangrijk deel aangewezen is op de schippersinternaten. Omdat de kwaliteit van de schippersinternaten sterk onder druk staat, overweegt mijn fractie een amendement in te dienen, waarin structureel€ 400.000 extra wordt vrijgemaakt. Dat geld is een aanvulling op de 1,3 mln. die de minister reeds beschikbaar heeft gesteld om de personeelsproblematiek voor 2008 op te lossen.
Voorzitter. De verbrokkelde hoeksteen van onze samenleving verdient restauratie en innovatie. Men spreekt wel over "vernieuwbouw". De Duitse minister voor gezin gaf hiertoe een aanzet met haar uitspraak: Wat mij bijzonder verheugt, is dat steeds meer jonge mensen voor het geluk kiezen om met hun kinderen te leven. Het zou een hoopvol teken zijn wanneer onze minister met een soortgelijke verklaring de verdediging van zijn begroting zou aanvangen.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Voorzitter. In de laatste jaren is een aantal heldere rapporten verschenen over Operatie Jong. De aanbevelingen uit deze rapporten laten niets aan duidelijkheid te wensen over en zijn dan ook voor een deel overgenomen door het kabinet. Dit is de eerste begrotingsbehandeling van de minister, maar hij zit al wel negen maanden op zijn post. Ik had de hoop dat deze minister van de kinderen in die negen maanden flinke vooruitgang zou hebben geboekt en een ferm beleid zou hebben gebaard. Edoch, ik maak mij zeer grote zorgen over de voortgang.
Het Onderzoeks- en Verificatiebureau van de Tweede Kamer heeft onderzoek gedaan naar de wachtlijsten. In het bijbehorende rapport, verschenen op 24 september, staat dat nieuw onderzoek naar de jeugdsector geen meerwaarde heeft. De minister kwam op 12 november met een reactie van maar liefst drie A4'tjes. En wat staat daarin? Daarin staat dat het SCP ook aangeeft dat nader onderzoek geen zin heeft. En wat gaat de minister doen? Onderzoek!
Het OVB stelt verder dat de jeugdzorg een versnipperde sector is, waarbij heel veel mensen en organisaties zijn betrokken, ieder met zijn eigen belangen en werkelijkheid. En wat gaat de minister doen? Hij voegt er nog een organisatie aan toe: het Centrum voor Jeugd en Gezin! En dat is toch wel vreemd, want in zijn reactie op het rapport staat: ik zie het rapport van het OVB als ondersteuning en bevestiging van mijn beleid. Ik kan het allemaal niet meer volgen, maar misschien kan de minister mij helpen.
Bureau Jeugdzorg blijft bestaan. Dat leidt echter wel tot onduidelijkheid. In de brief van de minister over de regie door de gemeenten en de Centra voor Jeugd en Gezin staat namelijk op pagina 2 dat de gemeenten de regie voeren over alle opvoed- en gezinsondersteuning. Maar wat staat erop pagina 6? Daar staat dat het Bureau Jeugdzorg verantwoordelijk is voor de zorgcoördinatie! Graag een reactie van de minister.
In eerdere debatten heb ik de minister ook gevraagd naar de regie door de gemeenten en de precieze functie van het Centrum voor Jeugd en Gezin. De minister heeft mij verzekerd dat een Centrum voor Jeugd en Gezin gezien moet worden als een samenwerkingsverband. Edoch, waar wordt nu over gesproken? Ik citeer: over een herkenbaar fysiek inlooppunt. Dat is dus gewoon een gebouw. Oftewel een nieuwe organisatie. Oftewel een nieuwe bureaucratische laag. Dit betekent dus wederom dat de versnippering in de jeugdzorg groter wordt.
Hoe stuurt de minister eigenlijk de totstandkoming van de Centra voor Jeugd en Gezin aan? Is er een kritisch pad? Hoeveel moeten er zijn in 2008? Hoeveel moeten er zijn in 2009? En als de minister echt gaat luisteren naar het veld, is er dan een mogelijkheid dat hij alsnog overgaat tot echte integratie van het Bureau Jeugdzorg en het Centrum voor Jeugd en Gezin, zodat er één organisatie overblijft?
Het argument van de minister tegen opheffing van de Bureaus Jeugdzorg is steeds dat hij geen stelselherziening wil. Maar wat hij aan de andere kant wél doet, is proberen het hele stelsel van de jeugdzorg om te bouwen tot een sector die zich vooral richt op preventie. Dat is een stelselherziening. Dat kan wel en het andere kan niet. Hoe wordt deze stelselherziening geregisseerd? En hoe voorkomt de minister dat provincies en de aanbieders van jeugdzorg uiteindelijk de prijs van deze stelselherziening gaan betalen?
Ik loop steeds tegen die opvoedingsondersteuning voor álle gezinnen aan. Wij hebben het net weer even aan de orde gehad. Ik heb nog even in de begroting zitten kijken. Het gaat volgens de begroting om bijna 2 miljoen gezinnen: 1,934 miljoen welteverstaan. De minister gaat weer aanbodgericht werken. Wij weten zo langzamerhand uit de jeugdzorg dat dit niet moet gebeuren. Als wij dat nu eens doen en wij gaan uit van de werklast van een gezinsvoogd: 15 gezinnen per hulpverlener. Even een kleine rekensom. Als de minister zijn belofte wil waarmaken en iedereen nu kan komen voor opvoedingsondersteuning, dan vereist dat 140.000 hulpverleners. Deze hulpverleners verdienen gemiddeld een brutosalaris van € 3000. 140.000 maal € 3000 is 420 mln. En dat terwijl maar 2% van de kinderen in Nederland echt hulp nodig heeft. Ik zou de minister willen voorstellen om 400 mln. meteen door te sluizen naar zijn collega Plasterk, dan kan hij daarmee de lerarensalarissen bekostigen.
Ik ga nog even kort in op kindermishandeling. Ik loop nog steeds aan tegen de kinderporno. De bestrijding daarvan vind ik cruciaal. Wat is de betrokkenheid van deze minister daarbij? Ik vraag ook naar de plannen met betrekking tot de totstandkoming van de interventieplicht van de huisarts. Waarom kan het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling niet gewoon naar het Centrum voor Jeugd en Gezin? Daar komen de signalen bij elkaar op lokaal niveau. Die kunnen van de huisarts, de tandarts, het ZAT en noem maar op zijn. Het Centrum voor Jeugd en Gezin werkt lokaal, dus is het een heel logische consequentie als je lijnen bij elkaar wil brengen.
De minister is zelf al de draad kwijt bij het elektronisch kinddossier. Op pagina 8 van de begroting is het elektronisch kinddossier in 2008 beschikbaar en wordt het vanaf 2009 gebruikt in de Centra voor Jeugd en Gezin. Op pagina 19 staat dat de streefwaarde in 2008 al 100% is. Ik zie dat de minister "nee" zit te schudden, maar ik citeer letterlijk uit de begroting. Het elektronisch kinddossier is in 2008 niet beschikbaar en zal gezien de daadkracht van deze minister ook in 2009 niet beschikbaar zijn, terwijl dat wel in het regeerakkoord staat.
Om te voorkomen dat de keuze die dit kabinet heeft gemaakt voor de constructie van een programmaminister voor Jeugd en Gezin en om te voorkomen dat wij bij de begroting van 2009 de conclusie moeten trekken "het was niets, het is niets en het zal ook niets worden", vraag ik uitdrukkelijk om heldere antwoorden van de minister en om daadkracht.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
De minister voor Jeugd en Gezin zal donderdagmorgen antwoorden in eerste termijn.
De vergadering wordt van 18.24 uur tot 20.00 uur geschorst.
Voorzitter: Verbeet
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20072008-1894-1913.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.