Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | nr. 20, pagina 1458-1474 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | nr. 20, pagina 1458-1474 |
Noot 1 (zie blz. 1414)
Schriftelijke antwoorden van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) en van de begrotingsstaat van het Waddenfonds voor het jaar 2008 (31 200-XI)
Vraag van het lid Van Heugten (CDA): De CDA-fractie vindt het noodzakelijk, een nadere oriëntatie op de ruimtelijke investeringsagenda te doen. Willen wij de ruimtelijke kwaliteiten waarmaken, dan moeten wij zorgen voor minder versnippering, meer langetermijnfocus en voldoende budget, terwijl wij nu zien dat het beschikbare geld voor de ruimtelijke inrichting, bijvoorbeeld de BIRK-gelden, na volgend jaar zo goed als uitgeput zijn. Hoe verhoudt de minister zich tot deze uitdagingen voor 2008, maar ook voor de volgende jaren en de volgende begrotingen?
Antwoord:
De CDA-fractie vraagt om een nadere oriëntatie op de ruimtelijke investeringsagenda te doen en stelt dat wij moeten zorgen voor minder versnippering, meer lange termijn focus en voldoende budget. Ik ben het daarmee eens.
Voor de komende jaren heeft het kabinet het Nota Ruimtebudget van € 1 miljard tot zijn beschikking om te investeren in complexe ruimtelijke opgaven van nationaal belang. Dit budget is inzetbaar voor de periode tot en met 2014. Daarmee kan ik een begin maken met het realiseren van mijn ruimtelijke ambities. U bent hierover geïnformeerd per brief van 2 juli en 16 oktober 2007 (Kamerstuk 29 435, nr. 192 en 201). Hoewel het BIRK binnen enkele jaren inderdaad is uitgeput, kan de komende jaren via dit instrument nog flink geïnvesteerd worden in ruimtelijke kwaliteit. Binnen het ruimtelijk fysieke domein zijn daarnaast ook diverse sectorale budgetten beschikbaar, bijvoorbeeld op het terrein van infrastructuur en mobiliteit, economie, stedelijke vernieuwing, natuur en landschap.
De NEPROM e.a., hebben met de «Initiatiefgroep investeren in ruimtelijke kwaliteit» een eerste voorzet gemaakt voor een agenda voor de lange termijn. Dit initiatief zal ik uiteraard betrekken bij mijn uitwerking.
Vraag van het lid Van Heugten (CDA): Afgraven van oude stortplaatsen; Steunt de minister het voorstel over de vuilstortheffing en wat kan zij daaraan doen?
Antwoord:
In het kader van de tweede tranche vergroening van het belastingstelsel zal opnieuw gekeken worden naar de afvalstoffenbelasting. In dat kader zal de genoemde problematiek worden meegenomen.
Vraag van het lid Van Heugten (CDA): Het CDA is van mening dat provincies moeten worden gedwongen tot efficiëntere planning van bedrijventerreinen. Het midden scenario van de bedrijfslocatiemonitor moet als uitgangspunt dienen. Er zou gecombineerde inzet van middelen moeten zijn. Wat is de reactie van de minister hierop?
Antwoord:
Het Kabinet wenst de behoefteraming inderdaad af te stemmen op het middenscenario Transatlantic Market. Mijn collega van EZ en ikzelf zullen de Kamer op korte termijn per brief nader informeren om tot een efficiëntere planning te komen van bedrijventerreinen. Wij denken daarbij aan afspraken per provincie om de behoefteraming per provincie vast te stellen. Daarbij betrekken we ook de herstructureringsopgave en de reeds bestaande plancapaciteit voor nieuwe terreinen, de economische ambities van de provincies en de transformatie van bedrijventerreinen in woon- en of kantoorfuncties. We zijn hierover in overleg met het IPO.
De gecombineerde inzet van middelen wordt meegenomen in de taskforce financiering herstructurering bedrijventerreinen. De Taskforce krijgt de opdracht advies uit te brengen over de wijze waarop via de verschillende actoren (waaronder Rijk, provincies, gemeenten en marktpartijen) en maatregelen de herstructurering kan worden versneld, de benodigde financiële middelen verkregen kunnen worden en hoe de reeds beschikbare middelen beter kunnen worden ingezet.
Vraag van het lid Van Heugten (CDA): Heeft de minister de vinger aan de pols om te zorgen voor voldoende groenfuncties bij de herontwikkeling van defensieterreinen en kan de minister zonodig bijspringen?
Antwoord:
In principe worden de terreinen overgedragen aan een natuurbeheerder. Wanneer dit niet mogelijk blijkt kan een rood voor groen benadering gevolgd worden om het plaatje financieel rond te krijgen. Mij bereiken geen signalen dat dit leidt tot onacceptabele verstedelijking en ik zie daarom vooralsnog geen redenen op de uitwerking hiervan in te grijpen.
Vraag van het lid Van Heugten (CDA): Deelt de minister de visie van het CDA dat het ja-mits principe voor de Nationale Landschappen gehandhaafd moet blijven en dat er geen behoefte is aan nieuwe spelregels? Steunt de minister de visie van het CDA dat op basis van de kernkwaliteiten een gecombineerde inzet van middelen en regionale gebiedsvisies nodig zijn?
Antwoord:
In het voorjaar van 2008 wordt een analyse afgerond over de huidige werking van het ruimtelijke beleid voor Nationale Landschappen, inclusief het planologische regime, om de doorwerking beter te borgen. Conclusies uit de meest recente Monitor Nota Ruimte en de Natuurbalans vormen aanleiding voor deze analyse. Het beleid zal dit kabinet samen met de medeoverheden blijven effectueren door een gecombineerde inzet van instrumentarium. Hierbij zijn gebiedsspecifieke kernkwaliteiten uitgangspunt voor de gebiedsvisies.
Vraag van het lid Van Heugten (CDA): Hoe neemt de minister de verhouding van verstening, waterberging en vergroening mee in haar plannen. Kent de minister de saldo-regeling in Amersfoort. Wat is de stand van zaken met de G31 partners, zijn de GIOS-gelden voldoende?
Antwoord:
Voldoende groen in de stad om de stad leefbaar en aantrekkelijk te houden voor haar inwoners, en voldoende recreatiemogelijkheden in de omgeving van de stad, zijn doelen van het kabinet en de gemeenten. Het programma «Groen en de Stad» is momenteel in uitvoering. Tegen het einde van dit jaar kunnen de projecten binnen dit programma de eerste resultaten laten zien. Met ingang van 2008 zal het kennisnetwerk Groen en de stad operationeel zijn. Of de financiele middelen toereikend zijn zal nog moeten blijken. Wat mij betreft zal het groen in en om de stad onderdeel gaan uitmaken van de aangekondigde verstedelijkingsfaspraken. Ook zal op dit onderwerp teruggekomen worden in de Agenda Landschap begin volgend jaar. Ik zal de saldo regeling in Amersfoort nader bestuderen.
Vraag van het lid Van Heugten (CDA): Is de minister van VROM bereid extra groen in te zetten t.b.v. verbetering luchtkwaliteit?
Antwoord:
In het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit worden middelen beschikbaar gesteld aan provincies en gemeenten voor de medefinanciering van lokale maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Een belangrijk criterium daarbij is dat het moet gaan om zo kosteneffectief mogelijke maatregelen. Op dit moment loopt in het kader van het Innovatieprogramma luchktwaliteit een onderzoek naar de effecten van groen op de luchtkwaliteit. Mede op basis van de resultaten hiervan zal bij de totstandkoming van het NSL in onderling overleg tussen de betrokken overheden worden bezien of groen voor financiering in aanmerking komt.
Vraag van het lid Spies (CDA): Flankerend beleid ten aanzien van energiebesparing in woningen:
– wanneer presenteert u een pakket maatregelen?
– kunnen huurders daarvan ook profiteren?
– hoe voorkomt u dat dit een open einde regeling wordt?
Antwoord:
Begin 2008 zal met de initiatiefnemers van Meer met Minder het instrument voor een financiële bijdrage voor energiebesparing bij eigenaar-bewoners worden uitgewerkt. Hierbij wordt gedacht aan een laagrentende lening voor verbetering van de energieprestatie van de woning. Uiteraard zullen de ervaringen uit de Energieprestatieregeling (EPR) worden meegenomen bij de uitwerking van het financiële instrument.
Met betrekking tot energiebesparing in de sociale huursector worden door mijn collega Vogelaar afspraken gemaakt met de corporatiesector met betrekking tot de te nemen energiebesparende maatregelen. Ter ondersteuning van deze afspraken wordt al gewerkt aan de aanpassing van het Woningwaarderingstelsel. Mijn collega Vogelaar zal de Tweede Kamer informeren over de onderhandelingsresultaten met de woningbouwcorporaties. Dit heeft ook betrekking op afspraken over het woningwaarderingsstelsel. Overigens heeft het Woningwaarderingstelsel een bredere werking dan enkel de sociale huursector.
Vraag van het lid Spies (CDA): Energiebox: Vorig jaar is dit met een amendement geregeld; graag voorstellen voor een verdere uitrol van deze energiebox.
Antwoord:
Het proefproject Energiebox is inmiddels geëvalueerd. Ik heb deze evaluatie ook al vorig jaar bij amendement aangegeven. In de verantwoording over 2007 zal ik de Tweede Kamer hierover inlichten. Wat we geleerd hebben is dat de Energiebox blijvend mensen aanzet tot energiebesparend gedrag. De vraag is echter of de rijksoverheid de taak op zich moet nemen om een vervolg op te pakken. Marktpartijen kunnen deze rol ook goed oppakken. In het plan Meer met Minder wordt aangegeven dat de initiatiefnemers energieboxen willen verspreiden. Enkele energiebedrijven geven hier al uitvoering aan. Daarnaast neem ik waar dat ook gemeenten projecten zoals de Energiebox zelf uitvoeren en uit hun eigen begroting financieren. Juist gemeenten staan dichtbij de burger.
Wat betreft de 5 MLN het volgende. Het is goed om ons te realiseren dat 5 MLN euro een druppel op de gloeiende plaat is. Van de 7 MLN huishoudens die we in Nederland hebben, zouden slechts 50 000 huishoudens een Energiebox à 100 euro per stuk in ontvangst kunnen nemen.
Het is al met al niet aan de rijksoverheid om formules zoals de energiebox verder te financieren. Het is juist mijn inzet om dit soort formules onderdeel te laten zijn van initiatieven uit de markt. Meer met Minder is hiervan een prima voorbeeld.
Vraag van het lid Spies (CDA): Twee vragen over biobrandstoffen:
1. Bent u bereid te bezien of u de 2e generatie biobrandstoffen voor zwaarder gewicht voertuigen een impuls kunt geven?
2. Ten aanzien van rapportageverplichting; bent u bereid om de rapportageverplichting meer inhoudelijk te maken?
Antwoord:
1. Het is mijn standpunt dat beter presterende biobrandstoffen een hogere waardering moeten hebben. Het daarbij behorende instrumentarium wil ik graag bekijken in het onderzoek naar de haalbaarheid van 20% biobrandstoffen in 2020 dat in het werkprogramma Schoon en Zuinig is opgenomen.
De discussie over een tweede of «hogere» generatie biobrandstoffen is verwarrend. Mede in reactie op het Lid Samson (PvdA) maak ik liever een onderscheid op grondstoffen en aan de hand van de duurzaamheidcriteria. Dat is een objectieve maat waarmee duidelijk wordt wat de betere biobrandstoffen zijn.
Het ontbreken van concurrentie met voedsel en een hoge CO2-prestatie worden in dat verband vaak genoemd. Deze zijn overigens beide onderdeel van de duurzaamheidcriteria. U kunt dat terugvinden in het rapport«toetsingskader voor duurzame biomassa».
Ik verwacht dat de Europese Commissie ook een stimuleringsbeleid voor een tweede generatie zal voorstellen in de (begin volgend jaar te verwachten) voorstellen inzake het energiepakket voor het beleid na 2010. De huidige Europese regelgeving, die geldt tot 2010, maakt geen onderscheid naar verschillende soorten biobrandstoffen. Graag wil ik de Nederlandse regelgeving aanpassen naar aanleiding van nieuwe Europese regels voor biobrandstoffen. Het is dan natuurlijk wel nodig dat dit voor de daadwerkelijke beschikbaarheid van een tweede generatie een feit is.
Ondertussen laat het kabinet het er niet bij zitten. Het kabinet heeft € 60 mln beschikbaar gesteld over een periode van 5 jaar om innovatieve biobrandstoffen te stimuleren.
2. Op dit moment bereid ik in samenwerking met de belangrijkste marktpartijen wetgeving voor met daarin een rapportageplicht over de duurzaamheid van biobrandstoffen. Ik wil die verplichting op 1 januari 2009 laten ingaan. Het is mijn bedoeling zo veel als mogelijk aan te sluiten bij bestaande en nog in ontwikkeling zijnde certificatiesystemen van biomassa zoals RSPO voor palmolie en vergelijkbare certificaten voor onder meer soja en suiker. Zoals u weet hebben de marktpartijen, waaronder ook Nederlandse, daarin het initiatief. De basis voor de inhoud van de rapportage blijft het «toetsingskader voor duurzame biomassa». Dat geeft voldoende inhoud en langs de weg van de rapportage biedt dit de noodzakelijke transparantie over herkomst en omstandigheden van productie van biomassa.
Als uw vraag ook beoogt de inhoud van de rapportage als minimum criteria voor duurzaamheid te beschouwen, dan verwijs ik graag naar mijn antwoord van 29 oktober 2007 op uw motie over de stimulering van duurzame energie (Kamerstukken II, 2006/07, 30 305, nr.30). Hierin beschrijf ik de technische en juridische belemmeringen voor het hanteren van minimum eisen.
Vraag van het lid Spies (CDA): Deregulering en lastenreductie: een paar suggesties.
a). Voor bedrijven geldt bij de verpakkingenbelasting een ondergrens van 15 ton: kan dat ook opgenomen worden in het verpakkingenbesluit?
b). Ten aanzien van het aanvragen van vergunningen: vaak zitten bedrijven tussen afloop zónder vergunning, deels door trage procedures en bezwaren. Kan de minister hier praktische oplossingen voor aandragen, bijvoorbeeld door een vergunning pas te laten verlopen als de volgende is verleend.
Antwoord:
a. Ik neem uw suggestie, om in het verpakkingenbesluit een ondergrens van 15 ton op te nemen, niet over. Kleine bedrijven zijn niet vrijgesteld om de volgende redenen:
– Bij deze bedrijven gaat het in totaal toch om een substantieel aandeel in het verpakkingsafval (ca 300 kiloton, ongeveer 10% van de totale hoeveelheid).
– Indien bedrijven met minder dan 15 000 kg verpakkingen per jaar vrijgesteld worden, moeten de overige bedrijven hogere taakstellingen opgelegd worden om de doelstellingen te kunnen halen, hetgeen tot ongelijke concurrentievoorwaarden zou leiden.
– Ook bij kleine bedrijven is zeker winst te behalen in het reduceren van de totale hoeveelheid verpakkingsafval. Indien ze vrijgesteld zouden worden zou er voor hen geen prikkel bestaan verpakkingsgebruik te verminderen, hetgeen beleidsmatig ongewenst is.
– Kleine bedrijven kunnen via collectieven (die voor kleine bedrijven veelal een vereenvoudigd regime hanteren) aan de administratieve verplichtingen voldoen, zodat het ook voor deze bedrijven goed mogelijk is uitvoering te geven aan de verplichtingen.
b. Ten aanzien van uw suggestie een vergunning pas te laten verlopen als de volgende is verleend meld ik u, dat ik deze oplossing, hoewel zeer praktisch, toch minder goed vind, omdat deze het risico met zich meebrengt dat hiermee ook verouderde voorschriften nog een tijd doorlopen.
De Wabo, de omgevingsvergunning komt voor een groot deel tegemoet aan uw bezwaren.
De Wabo biedt vele voordelen. Eén van de voordelen betreft het voorkomen van trage procedures en bezwaren. Door de bundeling van vergunningen en het gebruiken van een digitaal aanvraagformulier wordt de vergunningprocedure eenvoudiger, doorzichtiger en dus sneller. Daarbij voorkomt de Wabo ook dat er milieu- of bouwvoorschriften aan de vergunning worden verbonden die met elkaar in strijd zijn.
Omdat de omgevingsvergunning zorgt voor één vergunning wordt er, als er bezwaar of beroep wordt aangetekend, ook maar één procedure doorlopen. Dit levert grote tijdwinst op. Immers niet langer kan tegen elke vergunning apart in beroep worden gegaan.
Nadat ik volgende week met uw Kamer over de Wabo heb gesproken hoop ik weer een stap dichter bij het realiseren van de Wabo en hiermee van deze praktische oplossing te zijn.
Vraag van het lid Spies (CDA): Bent u bereid om het burgerlijk wetboek aan te passen om de EPC-norm van 70% te verlagen naar 50%?
Antwoord:
Ik interpreteer uw vraag als volgt: Is de minister bereid in te stemmen met een motie om de toestemmingsvereiste van 70% bij renovatieprojecten in huurcomplexen aan te passen naar 50%?
Concrete voorstellen op het gebied van de huurregelgeving in relatie tot energie liggen op het terrein van mijn collega Vogelaar. Wat de 70% betreft: als een verhuurder een redelijk verbeteringsvoorstel heeft, kan hij dat altijd realiseren, desnoods via de rechter. Vooralsnog zijn geen concrete gevallen bekend waarin de 70% een belemmering is. Er wordt wel onderzocht of het gemakkelijker kan door het instemmingspercentage van 70% te verlagen, zonder daarbij de huurder te benadelen. De vraag wordt dan ook beschouwd als een ondersteuning van het beleid. Een motie acht ik daarmee niet noodzakelijk.
Vraag van het lid Spies (CDA):
1. Werken de energiemaatregelen die we treffen nu in dezelfde richting?
2. Bent u bereid om u meer te richten op de woningverbetering in de particuliere sector?
Antwoord:
Uw eerste vraag interpreteer ik als volgt: Wordt bij ontwikkeling van het beleid voor energiebesparende maatregelen in de bestaande bouw rekening gehouden met beleidsdoelen zoals doorstroming op de woningmarkt?
Voorwaarden bij de ontwikkeling van beleidsinstrumenten voor energiebesparing in de gebouwde omgeving zijn dat hiermee geen strijdigheid ontstaat met beleidsdoelen zoals woningbouwproductie en doorstroming op de woningmarkt.
Ik interpreteer uw tweede vraag als volgt: Is de minister bereid haar stimulansen voor energiebesparing in de gebouwde omgeving te richten op nieuwe eigenaar-bewoners in plaats van verkopende eigenaar-bewoners?
De invoering van het energielabel is juist bedoeld om de kopende partij te informeren over de energieprestatie van het gebouw en te adviseren over mogelijk te nemen maatregelen. In het werkprogramma Schoon & Zuinig is ondersteuning van het marktinitiatief Meer met Minder opgenomen. Dit initiatief richt zich onder andere op de eigenaar-bewoner op mutatiemomenten zoals koop, huur en verbouw. De eigenaar wordt daarmee juist benaderd op momenten dat hij het meest ontvankelijk is om maatregelen te nemen. In feite wordt daarmee het verzoek van de CDA ingewilligd.
Vraag van het lid Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU): Kan de minister de milieu drukcompensatiemiddelen in de voorjaarsnota toepassen t.b.v. de SMOM-regeling en kunnen kerkelijke genootschappen meer in de SMOM aan bod komen?
Antwoord:
In het Coalitieakkoord van dit kabinet is niet de afspraak opgenomen dat bij een hogere dan verwachte economische groei extra middelen beschikbaar worden gesteld voor milieubeleid ter compensatie van extra milieudruk. In plaats daarvan heeft het kabinet zichzelf bij de start ambitieuze doelstellingen opgelegd met betrekking tot duurzaamheid en daarvoor in ruime mate extra investeringsmiddelen beschikbaar gesteld, met name voor het programma Schoon en Zuinig. Er is daarom geen reden om in de Voorjaarsnota nogmaals extra geld te claimen voor milieubeleid. De vraag of milieudrukcompensatiemiddelen kunnen worden toegepast t.b.v. de SMOM-regeling is daarom niet relevant.
Levensbeschouwing en dus ook religie, en dan zeg ik Al Gore na, kan een belangrijke inspiratie zijn voor betrokkenheid bij milieuvraagstukken. Aanvragen voor de SMOM-regeling die hierop betrekking hebben zullen dan ook net als alle voorstellen serieus in overweging worden genomen, en dat is in het verleden ook steeds gebeurd, ook als ze betrekking hebben op de wat langere termijn.
Vraag van het lid Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU): Wil de minister in het Bestuursakkoord Waterketen meer inzetten op innovatie en kleinschalige experimenten (bijv. ten aanzien van afvang regenwater, urine)?
Antwoord:
Innovatie is één van de speerpunten van het Bestuursakkoord waterketen. Op basis van een nog op te stellen toekomstvisie zal een innovatieprogramma worden opgesteld, waarbij afstemming plaatsvindt met reeds lopende innovatieprogramma’s op het gebied van water.
Ten behoeve van de uitvoering van het Bestuursakkoord zijn partijen opgeroepen voorstellen in te dienen voor experimenten die een bijdrage kunnen leveren aan het halen van de geformuleerde doelstellingen. Zonodig kan VROM daaraan een financiële bijdrage leveren vanuit de middelen die in het kader van de Toekomstagenda Milieu voor samenwerking in de waterketen beschikbaar zijn gesteld. Daarbinnen is ook ruimte voor kleinschalige experimenten, bij voorbeeld op het gebied van het afvangen van regenwater.
Experimenten op het gebied van anders omgaan met urine vormen een aandachtsveld binnen het Uitvoeringsprogramma diffuse bronnen van waterverontreiniging als onderdeel van het implementatieproces van de Kaderrichtlijn Water.
Vraag van het lid Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU): Wil de minister actief het project suikerpalmplantages, Indonesie ondersteunen?
Antwoord:
De suikerpalm in Indonesië kan een heel interessante biomassa worden. Ik herken de grote voordelen die door het Lid van de CU beschreven worden. De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking is verantwoordelijk voor duurzame energie in ontwikkelingslanden. Dit project zal worden beoordeeld in het kader van de samenwerking met Indonesië op het gebied van duurzame energie. Ik heb zelf nauw contact met de initiatiefnemers en ik ontwikkel met hen financiële arrangementen en draag financieel bij aan het voorbereidende werk van dit project.
Ik verwacht dat de Europese Commissie in het voorjaar 2008 een ontwerp Richtlijn Hernieuwbare Grondstoffen presenteert, waarin onder meer de mogelijkheid tot het stimuleren van betere biobrandstoffen voor transport binnen de verplichting . Als de duurzaamheid van deze biomassa echt zo overtuigend blijkt te zijn, dan zal ik overwegen of biobrandstoffen daarvan ook in aanmerking kunnen komen voor een dergelijke stimulering. Ik zal mijn collega van Economische Zaken vragen hetzelfde te overwegen voor zover het de SDE betreft als deze hoogwaardige biomassa voor elektriciteitsopwekking toegepast zal worden.
Vraag van het lid Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU): Kan de minister de afspraken met de provincies over de bedrijventerreinen in het voorjaar voorleggen aan de Tweede Kamer?
Antwoord:
Het voornemen van mij en mijn collega van EZ is om in april 2008 met iedere provincie afzonderlijk afspraken te maken over de planning en ontwikkeling van nieuw en te herstructureren bedrijventerrein, regionale samenwerking en toepassing van de SER ladder. Dit gebeurt in het kader van de nieuwe Wro welke 1 juli 2008 in werking treedt.
Met het IPO en de VNG zullen we voor het eind van het jaar afspraken maken over de hoofdlijnen die we vervolgens per provincie, op maat van de provincie gaan uitwerken. We zullen de Tweede Kamer hierover informeren middels een aankomende kamerbrief en indien u dat wenst ga ik daarover natuurlijk graag met u in gesprek. Op die manier is het kader voor afspraken per provincie vooraf al helder en wordt de Kamer niet pas in april geconfronteerd met verrassingen in afspraken die al gemaakt zijn.
Vraag van het lid Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU): Is de minister het eens met het feit dat de rood voor groen regeling op dit moment nauwelijks wordt gebruikt, omdat het fiscaal voor boeren niet aantrekkelijk is? Boeren blijven daardoor zitten, terwijl de ruimte beter gebruikt kan worden. Wil de minister voorstellen doen voor creatieve oplossingen om gebruik van de regeling te bevorderen, zoals bijvoorbeeld een sloopaftrekregeling?
Antwoord:
Mij bereiken ook signalen dat de rood voor groenbenadering door agrariërs op dit moment weinig wordt toegepast. Ik zal met mijn collega van LNV bekijken hoe het gebruik hiervan kan worden gestimuleerd. Eén van mijn acties om de de verrommeling van het landschap aan te pakken is een verkenning van financieringsconstructies voor enerzijds ontwikkeling en beheer en anderszijds voor de sanering van ongewenste bebouwing en bestemmingen. Hierbij zal ook gekeken worden naar mogelijke fiscale maatregelen.
Vraag van het lid Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU): Gezien de tussendoelenbrief genoemd in het duurzaamheidsakkoord n.a.v. Schoon en Zuinig wordt gevraagd of we de doelen gaan halen. Kan de minister de ambitie en de voortvarendheid op dit punt helder maken? Wordt jaarlijks de vinger aan de pols gehouden?
Antwoord:
Volgens de ECN/MNP beoordeling van het werkplan realiseert het kabinet de trendbreuk die nodig is om de doelen voor 2020 in zicht te brengen. Het kabinet houdt onverminderd vast aan haar ambitie uit het coalitie-akkoord. Als tijdens de rit blijkt dat het gezien de hoge ambities nodig is om bij te stellen, zal het kabinet dat doen bij de herijking van het werkprogramma in 2010. Om de vinger aan de pols te houden, is in het werkprogramma Schoon en Zuinig een jaarlijkse voortgangsrapportage aangekondigd. Die voortgangsrapportage zal tonen hoe het kabinet met meters maken nu al voortvarend aan de slag gaat. Gisteren heb ik hierover namens de Minister-President nog een brief aan de Tweede Kamer gestuurd.
Vraag van het lid Van der Ham (D66): Wil de minister meer investeren in het onderzoek naar macro-economische doorberekeningen van klimaat- en milieubeleid?
Antwoord:
Ja, daartoe ben ik zeker bereid. Voor de klimaat- en energiedoelen wil ik de huidige doorrekening van ECM/MNP de komende tijd aanvullen met een doorrekening van de macro-economische effecten (effecten op de economische groei, op de koopkracht en op de economische structuur). Hierbij zal ik ook het CPB betrekken.
Ik vind dergelijk onderzoek belangrijk omdat het de politiek dwingt om zo expliciet mogelijk te maken welke maatschappelijke opgaven zij met beleid willen invullen en waarom het gekozen instrumentarium in haar ogen effectief en efficient is met het oog op deze opgave. Dergelijk onderzoek kan belangrijke beslisinformatie opleveren voor de te maken politieke keuzen.
Vraag van het lid Van der Ham (D66):
a) Waarom wordt de behoefteraming bedrijventerreinen niet bijgesteld?
b) Wat gebeurt er met het grondprijsbeleid?
c) Welke afspraken gaat het Rijk maken met provincies over het opknappen van oude bedrijventerreinen?
Antwoord:
Mijn collega van EZ en ik wensen de behoefteraming wel degelijk bij te stellen door het middenscenario Transatlantic Market, zoals beschreven in de toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving, als uitgangspunt te nemen. Mijn collega van EZ en ikzelf zullen de Kamer op korte termijn per brief nader hierover informeren.
De Taskforce zal kijken naar financieringsmogelijkheden voor herstructurering.
Daarbij hoort, zoals ik eerder heb aangegeven, ook het bezien van de mogelijkheden om herstructurering waar mogelijk te financieren met opbrengsten uit gronduitgifte (verevening). In die zin kan het grondprijsbeleid voor bedrijventerreinen een onderwerp zijn voor de Taskforce. De concrete aanbevelingen laten we over aan de Taskforce.
Mijn collega van EZ en ik streven naar afspraken per provincie over een consequente toepassing van de SER-ladder. Wij willen met iedere provincie afspreken dat zij de ladder juridisch zal verankeren in haar beleid en hoe zij dit wil doen. Verder bespreek ik met IPO en VNG de mogelijkheden om het instrumentarium voor herstructurering te verbeteren. Ik ben hier in het antwoord op andere vragen nader op ingegaan.
Vraag van het lid Van der Ham (D66): Hoe staat het met de uitvoering van de pilotprojecten van groene klimaatbuffers ten bate van klimaatadaptatie? Lopen deze op schema?
Antwoord:
De aanpak voor de pilotprojecten van groene klimaatbuffers loopt volgens schema. Ik verwacht voor 1 december beschikkingen te kunnen vaststellen voor een financiële bijdrage aan vijf pilotprojecten. De uitvoering kan kort daarna van start gaan.
Vraag van het lid Van der Ham (D66): Wat komt er in de jaarlijkse Prinsjesdag-rapportage te staan ten aanzien van:
a. reducties
b. werking instrumenten
c. het aanpassen van sectorakkoorden
d. mogelijkheid meer instrumenten in te zetten bij weinig vooruitgang?
Antwoord:
In de jaarlijkse voortgangsrapportage komt te staan, hoe het staat met de uitvoering en de planning van de maatregelen zoals die in het werkprogramma Schoon en Zuinig zijn aangegeven. De jaarlijkse voortgangsrapportage dient om de vinger aan de pols te houden, dus indien blijkt dat instrumenten niet tijdig worden ingevoerd, kan jaarlijks worden bijgesteld. De sectorakkoorden, waarin plannen verder zijn uitgewerkt, moeten echter wel voldoende de kans krijgen om zich te bewijzen. Evaluatie van de sectorakkoorden en van het overige instrumentarium en een doorrekening van de reducties gebeurt daarom bij de herijking van het werkprogramma in 2010.
Vraag van het lid Van der Ham (D66): Kan de minister gaan rekenen met 10% en de doorrekening van het NMP zo aanpassen en komen met een plan B?
Antwoord:
In het werkprogramma is aangekondigd dat het kabinet de mogelijkheden onderzoekt om 20% biobrandstoffen in 2020 toe te gaan passen. In de beoordeling van ECN/MNP is in de ondermarge van de scenario’s rekening gehouden met de toepassing van 10% biobrandstoffen. In de huidige beoordeling van ECN/MNP is al rekening gehouden met deze vraag.
Vraag van het lid Van der Ham (D66): Wat is precies de stok achter de deur als het bedrijfsleven het niet genoeg doet? Wanneer zien we de wetgeving in dit kader op tafel? Ik wil de minister vragen toe te zeggen dat deze wetgeving bij de begrotingsbehandeling 2009 beschikbaar is, zodat een hoofdlijnendebat over dit onderwerp kan worden gevoerd.
Antwoord:
Concrete stokken achter de deur zal ik de komende periode ontwikkelen opdat ze gereed zijn voor besluitvorming in 2010 bij de evaluatie. De evaluatie vindt zoals bekend in 2010 plaats. Wel ben ik bereid om eind 2008 aan te geven waar ik sta met ontwikkeling van nieuwe meer verplichtende instrumenten.
Vraag van het lid Van der Ham (D66):
a) Welke maatregelen worden genomen als de afspraken niet worden (pagina 4 Convenant) nagekomen?
b) Welke acties bereidt de overheid voor om organisatorische en financiële knelpunten te verhelpen die nieuwe technologieën in de weg staan?
c) Om welke projecten en welke bedragen gaat het waar de convenantspartners hun leden oproepen in te investeren?
d) Voor hoeveel aan verplichtingen mogen bedrijven gebruik maken voor JI en CDM?
e) Wat is het percentage duurzame electriciteit wat het bedrijfsleven gaat afnemen?
f) Zijn er maatregelen afgesproken wanneer gebruik wordt gemaakt van niet duurzame biomassa.
g) Wat zijn de doelstellingen voor toepassing van WKK? Zowel op micro als macro-niveau.
h) Wat is de inzet van het bedrijfsleven ten aanzien van ontwikkeling van CO2-afvang, transport en opslag.
i) Waarom zijn de afspraken over de sectorakkoorden uitgesteld tot april 2008?
j) Hoe ziet de monitor eruit?
Antwoord:
a) Concrete nieuwe meer verplichtende instrumenten zal ik de komende periode ontwikkelen opdat ze gereed zijn voor besluitvorming in 2010 bij de evaluatie als de afspraken niet worden nagekomen.
b) Omdat het type organisatorische en financiële knelpunten per sector verschilt, zullen acties om deze aan te pakken geconcretiseerd worden in de sectorakkoorden die tussen nu en april 2008 worden gesloten.
c) Deze projecten zijn nu nog niet gedefinieerd en zullen in de sectorakkoorden verder vorm krijgen. De overheid heeft hiertoe in Schoon en Zuinig onder andere voor innovatie 262 miljoen uitgetrokken. De eigen bijdrage van bedrijven per project verschilt en zal afhankelijk zijn van de mate van marktrijpheid.
d) Hoeveel bedrijven in de toekomst van JI-CDM gebruik mogen maken, is afhankelijk van Europese afspraken, dat is nu nog niet vastgelegd.
e, f en g) Het duurzaamheidakkoord is een overkoepelend akkoord, en de onderwerpen die in de vraag worden genoemd zullen onderdeel zijn van de sectorakkoorden die uitgewerkt zullen worden met de gebouwde omgeving, energiesector, industrie, verkeer en vervoer sector en de landbouw.
h) met betrekking tot CCS: Bedrijven in Nederland bereiden zich voor op de implementatie van CO2-afvang, transport en opslag. De afgelopen jaren lag het accent op kennisontwikkeling. Nu is echter de stap gezet naar het investeren in praktijkexperimenten. Er worden momenteel drie experimenten opgestart op het gebied van CO2-afvang. Een voorbeeld hiervan is CO2 afvang bij kolenvergassing. Dit CO2 afvangproject is een samenwerking tussen Nuon Energy Sourcing en de TU Delft. Nuon investeert ruim 30 mln. euro in dit project.
i) De afspraken met de sectoren zijn niet uitgesteld.
Maar het maken van degelijke afspraken vergt onderhandelingstijd. Partijen gunnen zich de tijd tot april 2008.
j) De monitor van het duurzaamheidakkoord moet nog vormgegeven worden, maar het ligt in de reden de monitor nauw te laten aansluiten bij de herijking van het werkprogramma Schoon en Zuinig.
Vraag van het lid Duyvendak (GroenLinks): De minister steekt regelmatig haar nek uit voor behoud van het Nederlandse landschap. Wij roepen haar op door te gaan. Maar het is nog niet genoeg. Is de Minister ook bereid de stap te zetten naar een structuele aanpak ter bescherming van het Nederlandse landschap?
Antwoord:
Ik wil me blijven inzetten voor het Nederlandse Landschap. In mijn brief aan uw Kamer van 2 november jl. over verrommeling van het landschap heb ik uiteengezet hoe ik dit wil gaan aanpakken. Begin 2008 zult u de Agenda Landschap ontvangen. In deze Agenda zal aan de orde komen: de visie van het kabinet op landschap en landschapsbeleid, de strategie voor de komende kabinetsperiode, lopende en nieuwe acties op het gebied van landschap en de wijze van financiering. Ik wil voor de Rijksbufferzones en Nationale Landschappen in 2008 goed toepasbare ruimtelijke kaders beschikbaar hebben evenals een structuurvisie over snelwegpanorama’s. Ik zal hier samen met de medeoverheden aan gaan werken.
Vraag van het lid Duyvendak (GroenLinks): Groenlinks bepleit met spoed twee structuurvisies:
1) Structuurvisie bedrijventerreinen en
2) Bundeling van bebouwing.
Tot die tijd vragen wij om een moratorium op nieuwe bedrijventerreinen.
Antwoord:
Op dit moment maak ik samen met de andere departementen en de andere overheden een totaaloverzicht van de nationale ruimtelijke belangen uit de Nota Ruimte en maak een voorstel welke daarvan opnieuw geinstrumenteerd moeten worden om de in de Nota Ruimte beoogde, planologische doorwerking te kunnen garanderen. Hierin zal ik ook de bedrijventerreinen en bundeling meenemen. Deze notitie zullen wij u in het voorjaar van 2008 toesturen.
Specifiek voor bedrijventerreinen is het van groot belang dat provincies en gemeenten komen tot een zorgvuldiger planning van bedrijventerreinen. Uit voorhanden informatie blijkt dat de verhouding tussen vraag naar en aanbod van terreinen per provincie en per marktsegment sterk verschilt. Met deze verschillen zullen mijn collega van EZ en ikzelf bij het maken van afspraken met de provincie rekening houden. Het afkondigen van een nationaal moratorium op de aanleg van nieuwe terreinen is dan ook niet aan de orde. Over de planning van bedrijventerreinen willen mijn collega van EZ en ik met de provincies afspraken maken. Onderdeel hiervan is dat provincies de SER-ladder toepassen en juridisch verankeren in hun beleid. Als dat nodig mocht blijken, zal het Rijk ook zijn eigen instrumenten inzetten. Daartoe behoort ook de mogelijkheid van een Amvb.
Het onderwerp bundeling van bebouwing komt terug in de genoemde notitie in 2008.
Vraag van het lid Duyvendak (GroenLinks): Op 7 november 2007 doet de IPPC uitspraak over aanpak klimaatverandering. Dit bevat oproep tot snelle actie. Hoe gaat Nederland dit oppakken?
Antwoord:
Volgende week komt er een syntheserapport waar de belangrijkste elementen van de rapporten die eerder dit jaar zijn verschenen in samenhang worden gepresenteerd. Het rapport zal de eerdere bevindingen opnieuw bevestigen en het Kabinet verwacht dat dit rapport een belangrijke invloed zal hebben op de Klimaatconferentie in Bali.
Het rapport bevestigt het Kabinet in de opvatting dat snel nieuwe afspraken moeten komen om de klimaatproblemen verder aan te pakken.
De inzet voor Bali is recent aan de Kamer gezonden en besproken in het AO t.b.v. de Milieuraad van 30 oktober.
Vraag van het lid Duyvendak (GroenLinks): De aanpak via convenanten om emissiereducties te realiseren is ongeschikt. Hoezo gaat dit sneller dan via wetgeving?
Antwoord:
Met de uitvoering van het duurzaamheidconvenant kon direct na ondertekening gestart worden. Een wetgevingstraject duurt veel langer. Gezien de reikwijdte van het klimaatprobleem zal een nationale wet zeker moeten worden aangemeld bij en goedgekeurd door Brussel. Een compleet wetgevingstraject zal hierdoor zeker enkele jaren duren. Verder wil ik de indruk wegnemen dat de aanpak van Schoon en Zuinig uit louter convenanten bestaat. Het is een gebalanceerde mix van instrumenten waaronder ook veel wet- en regelgeving. Denk hierbij aan emissiehandel en aan normen voor auto’s, apparaten, bedrijven en woningen.
Vraag van het lid Duyvendak (GroenLinks): Het bedrijfsleven heeft zich niet gebonden aan de doelen van Schoon en Zuinig. De doelen zijn buiten bereik geraakt. Dit is een schending van het Regeerakkoord. Kabinet moet terug naar onderhandelingstafel.
Antwoord:
Zie ook het antwoord op de vraag van het lid Neppérus.
Het duurzaamheidakkoord is niet strijdig met het coalitieakkoord. De 30% CO2-reductie in 2020 uit het coalitieakkoord staat namelijk niet ter discussie. Het is de doelstelling van dit kabinet en daar houden we onverminderd aan vast. Het bedrijfsleven wil voorlopig niet verder gaan dan tenminste 20% en wil eerst zekerheid over Europa en die is er nu nog niet. Dit kabinet kiest – ongeacht Europa – voor een ambitie van 30% waarvoor we alle inspanningen en bijdragen van harte verwelkomen, zeker als dit uit de sectoren zelf komt zoals in de vorm van convenanten. De grote winst van het duurzaamheidakkoord is dat we nu aan de slag gaan en niet blijven hangen in een slepende discussie over de doelen. Het bedrijfsleven wil ook meters maken en we gaan hen daar op afrekenen. In 2010 maken we de tussenbalans op. Indien de voortgang niet volgens planning verloopt zal het kabinet additionele maatregelen nemen.
Vraag van het lid Duyvendak (GroenLinks): De CO2-uitstoot zou komende 4 jaar stijgen. De 30% reductie is pas na 2011 te realiseren. Is de minister met mij van mening dat de tussendoelen zouden moeten worden aangescherpt?
Antwoord:
Het beleid richtte zich tot nu toe op het realiseren van de Kyoto-doelstelling (2008–2012). Het werkprogramma Schoon en Zuinig zet daar bovenop een extra reductie met 6–10 Mton in 2011 (zie mijn brief over de tussendoelen). Dat is een stevig begin om tot de benodigde daling voor 2020 te komen. Een deel van deze additionele reducties valt echter onder het Europese ETS-systeem. Die hebben niet direct invloed op het nationale emissieniveau voor 2011 waarop Nederland wordt afgerekend, omdat in het ETS het emissieplafond voor Nederland vast ligt voor de periode 2008–2012 en dit kabinet daar dus niet meer op kan sturen. Maar met deze 6 tot 10 Mton is het kabinet op koers voor de – 30% in 2020, dan moet wel aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. Eén daarvan is dat er een nieuw stevig ETS-systeem komt voor na 2012, zodat een stevig nationaal beleid niet verdampt ten gevolge van een te hoge allocatie aan Nederlandse bedrijven. Komt dat er niet, dan zal bij de herijking in 2010 het beleid alsnog worden aangescherpt.
Vraag van het lid Madlener (PVV): Kunt u garanderen dat de Minister WWI voldoende ruimte heeft om 100 000 woningen te bouwen. Bent u bereid deze ruimte aan te wijzen als door gemeenten en provincies onvoldoende ruimte beschikbaar komt?
Antwoord:
Door onderzoek is vastgesteld dat er op korte termijn voldoende plancapaciteit is voor woningbouw. De minister voor WWI zal voor de behandeling van haar begroting brieven aan de Tweede Kamer doen uitgaan over de nieuwbouwproductie en over de kaders voor wijziging van de huisvestingswet. Voor de langere termijn, vanaf 2010, is mijn streven om het voorzien in voldoende ruimte een onderdeel te laten zijn van de bestuurlijke afspraken over verstedelijking en woningbouw.
Vraag van het lid Madlener (PVV): Wil de regering meer rekening houden met de effecten van de verplaatsing van economische activiteiten als gevolg van milieumaatregelen?
Antwoord:
In de besluitvorming over milieumaatregelen houdt het kabinet altijd rekening met mogelijke economische gevolgen. Hierbij moet opgemerkt worden dat milieumaatregelen maar een zeer beperkte rol spelen in de afweging voor bedrijven om zich te verplaatsen. Loonkosten spelen in deze afweging veruit de belangrijkste rol.
Vraag van het lid Madlener (PVV): Wilt u rekeninghouden met de stijging van de olieprijzen, en laat u dit niet bovenop de milieubelastingen komen?
Antwoord:
Het kabinet houdt in de besluitvorming over de milieubelastingen rekening met de olieprijs. De hoge olieprijs komt immers uiteindelijk, samen met onder meer de energiebelasting, tot uitdrukking in de koopkrachtcijfers. Het effect op de koopkracht is een van de criteria waarmee het kabinet milieubelastingen beoordeelt.
Vraag van het lid Vermeij (PvdA): GOB moet meer armslag krijgen. Wilt u zich hard maken voor één grondloket met het oog op complexe gebiedsontwikkeling?
Antwoord:
Ja. Met het oprichten van het GOB heeft het kabinet precies dat voor ogen gehad hetgeen u vraagt, nl. het opereren als één Rijksloket. Het GOB richt zich daarbij specifiek op gebiedsontwikkelingen met een meervoudige rijksbetrokkenheid.
Ik sta achter de weg die het Rijk met de oprichting van het GOB is ingeslagen. Ik constateer dat de andere publieke en private partijen die in de projecten met het GOB te maken hebben daar over het algemeen positief over zijn, onder meer op het punt van het rijksloket.
Wel ben ik van mening dat het GOB zijn beoogde rol als volwaardige ontwikkelingspartner in gebiedsontwikkelingsprojecten nog onvoldoende waar kan maken en dat het GOB meer armslag moet krijgen. En dat naar het instrumentarium gekeken moet worden.
Daarom wordt thans, met alle betrokken departementen, de mogelijkheid en wenselijkheid van verdergaande stappen onderzocht. Hierover heb ik U in mijn voortgangsbrief over het GOB van 24 oktober jl. bericht.
Vraag van het lid Vermeij (PvdA): De noodzakelijke aanpassing Algemene Wet Bestuursrecht ten behoeve van de Bestuurlijke lus ligt nu al 1,5 jaar bij justitie. De PvdA wil met een initiatiefwetsvoorstel komen om dit nu snel te regelen. Wat is de reactie van de minister?
Antwoord:
Ik sta positief tegenover de regeling van de bestuurlijke lus. Een regeling hiervoor wordt opgenomen in een wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, die volgend jaar door mijn collega van Justitie bij de Tweede Kamer zal worden ingediend. Deze is dan inderdaad onderdeel van een breder wetsvoorstel waarin ook nog andere kwesties in de Awb worden geregeld. Dit laatste heeft het risico dat het nog enige tijd gaat duren voordat de bestuurlijke lus is geregeld. Ik wil hier voor het ruimtelijk domein op vooruit lopen en zeg toe op korte termijn met een wetsvoorstel te komen om dat in de Wet ruimtelijke ordening te regelen. Ik wil dat uiteraard samen met mijn collega Eurlings doen, zodat de bestuurlijk lus ook voor Tracéwetprojecten kan worden gebruikt.
Vraag van het lid Vermeij (PvdA): «Centraal wat moet», kan ingevuld worden met structuurvisies (bijv. Randstad, snelwegpanorama’s) en juridische doorwerking als het moet (AMVB’s). Hoe ver staat het met deze zaken?
Antwoord:
We maken – in nauw overleg met de betrokken departementen en andere overheden – een lijst met alle nationale ruimtelijke belangen uit de door het parlement vastgestelde PKB-tekst van de Nota Ruimte. Een flink deel van de nationale belangen is en blijft goed geregeld met geld en communicatie. Doorwerking van nationale ruimtelijke belangen gaat nu ook nog via plantoetsing achteraf. En dat moet volgens de nieuwe Wro anders worden geregeld, namelijk door juist vooraf de rijkskaders en spelregels te benoemen. Hiervoor zal ook gebruik worden gemaakt van Algemene Maatregelen van Bestuur. We komen dan ook vóór inwerkingtreding van nieuwe Wro op 1 juli 2008 naar U toe met het overzicht van nationale ruimtelijke belangen dat opnieuw geïnstrumenteerd zal worden en met enkele ontwerp-AmvB’s. Wat betreft de langetermijnvisie voor de Randstad waarvoor ik namens het kabinet verantwoordelijk ben, heb ik reeds in het algemeen overleg aangekondigd de Kamer – na overleg met mijn collega’s – voor het einde van het jaar te laten weten welke aanpak, planning en status ik voor ogen heb. Wat betreft de structuurvisie snelwegpanorama’s heb ik mijn brief aan uw Kamer over verrommeling van het landschap van 2 november jl. gemeld dat ik u deze in het voorjaar van 2008 zal sturen.
Vraag van het lid Vermeij (PvdA): Woningen voor starters voor veel jongeren en jonge stellen is er vaak geen mogelijkheid om te blijven wonen in eigen dorp, omdat dat onbetaalbaar is. Gaat de minister hier iets aan doen?
Antwoord:
De Nota Ruimte biedt elke gemeente ruimte om woningen te bouwen voor de eigen behoefte. Ik verwijs voor wat betreft betaalbaarheid en huisvestingsregels naar mijn collegaminister voor Wonen, Wijken en Integratie.
Vraag van het lid Vermeij (PvdA): Herstructureringsfonds bedrijventerreinen; hoe snel is dit fonds er?
Antwoord:
Samen met mijn collega van EZ stellen we binnenkort een Taskforce in voor financiering van de herstructurering van bedrijventerreinen. Dhr. Noordanus is bereid gevonden als voorzitter voor de Taskforce herstructurering bedrijventerreinen op te treden. De Taskforce krijgt de opdracht advies uit te brengen over de wijze waarop via de verschillende actoren (waaronder Rijk, provincies, gemeenten en marktpartijen) en maatregelen de herstructurering kan worden versneld. Daaronder valt tevens het vraagstuk hoe het rijk in financieel opzicht het proces van herstructurering kan ondersteunen. Daarbij hoort, zoals ik eerder heb aangegeven, ook het bezien van de mogelijkheden om herstructurering waar mogelijk te financieren met opbrengsten uit gronduitgifte (verevening). De concrete aanbevelingen laten we over aan de Taskforce. We vragen de Taskforce om in mei met het advies te komen. Wanneer daadwerkelijk maatregelen in kunnen treden, hangt af van de voorstellen die worden gedaan.
Vraag van het lid Vermeij (PvdA): Is de minister bereid om met een wettelijke bepaling te komen, waarmee de ladder van Vermeij dwingend kan worden toegepast?
Antwoord:
Centraal in het beleid dat mijn collega van EZ en ikzelf willen gaan voeren staat een zorgvuldiger planning van bedrijventerreinen door provincies en gemeenten. Daarover willen we met de provincies afspraken maken.
Bij de planning moet een goede systematiek gehanteerd worden. Om te komen tot een zorgvuldige planning moet een aantal afwegingen en stappen steeds gemaakt worden. Deze stappen zijn:
– De vraag naar terreinen bepalen door een realistische behoefteraming op basis van het Middenscenario van de Transatlantic Market, zoals beschreven in de toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving;
– Vervolgens per provincie vertalen naar behoefte per provincie. Daarbij betrekken we ook de herstructureringsopgave en de reeds bestaande plancapaciteit voor nieuwe terreinen, de economische ambities van de provincies en de transformatie van bedrijventerreinen in woon- en of kantoorfuncties. We zijn hierover in overleg met het IPO en de VNG.
– In deze vastgestelde behoefte kan worden voorzien door herstructurering en intensivering bestaand bebouwd gebied. Waar dit niet voldoende mogelijkheden biedt is nieuwe uitleg noodzakelijk.
Hoe deze ladder precies heet laat ik even in het midden, maar duidelijk moet zijn dat deze werkwijze goed moet worden toegepast.
Ik wil met iedere provincie afspreken dat zij de ladder juridisch zal verankeren in haar beleid en hoe zij dit wil doen. Als dat nodig mocht blijken, zal het Rijk ook zijn eigen instrumenten inzetten. Daartoe behoort ook de mogelijkheid van een Amvb. Dan de randvoorwaarden. Over financiering van herstructurering heb ik al aangegeven welke opdracht wij aan de task force willen meegegeven. Mevrouw Vermeij vraagt ook naar intensief ruimtegebruik. Onze inzet op bedrijventerreinen zal intensief gebruik zeker stimuleren, doordat een beperkter aanbod van nieuwe terreinen ontstaat. De grootste invloed op intensief ruimtegebruik op kavelniveau ligt bij gemeenten en bedrijven zelf. Mijn collega van EZ en ikzelf zullen met hen bespreken hoe zij meer aan intensivering zouden kunnen bijdragen.
Vraag van het lid Vermeij (PvdA): Hoe ziet de Minister de bouwopgave in relatie tot Nota Ruimte, de kwaliteit, de groene en blauwe structuur? Waar gaan we die 80 000 woningen neerzetten? Wat zijn de integrale ruimtelijke investeringskosten waarop wij nu geen zicht hebben? Zien we kosten, planningen en de integrale aanpak van de opgave terug in het MIRT? Graag een reactie en op korte termijn een voorstel van de minister.
Antwoord:
De Nota Ruimte stelt als doel de ruimtevraag voor rode, groene en blauwe functies tijdig, integraal en duurzaam te accommoderen. Binnen de huidige selectie van projecten in het kader van Nota Ruimte budget is bij een groot aantal projecten sprake van woningbouwdoelstellingen. In totaal gaat het om ongeveer 170 000 woningen (waarvan een kleine 70 000 binnenstedelijk en ruim 100 000 uitleg). Daarmee wordt dus een bijdrage geleverd aan de doelstellingen op dit terrein (tenminste voor zover de geselecteerde projecten ook daadwerkelijk een rijksbijdrage gaan krijgen).
Voor de woningbouw tot 2010 zijn afspraken gemaakt. Mijn collega voor Wonen, Wijken en Integratie houdt daaraan vast, voert de nodige acties uit om het gewenste productietempo te halen en zal u nog deze maand een actieplan woningproductie toezenden.
Om de bouwopgave te kunnen realiseren zal het komend jaar worden ingezet op het in 2009 tot stand brengen van verstedelijkingsafspraken. Deze betreffen de bouwopgave in brede zin, dus inclusief infrastructuur, groen en blauw. Het gaat daarbij specifiek om gebieden waar de verstedelijkingsopgave complex en omvangrijk zijn. De afspraken worden gemaakt met betreffende regio’s en gaan over verstedelijking na 2010.In het bijzonder gaan deze afspraken over:
– het concretiseren van de toepassing van de criteria voor duurzame verstedelijking;
– nadere uitwerking samen met de regio van de in de Nota Ruimte aangegeven zoekgebieden verstedelijking 2010–2020 (w.o. Almere, Zuidplaspolder);
– en het bieden van voldoende ruimte voor wonen (130% overcapaciteit in ruimtelijke plannen om uitval te compenseren, binnenstedelijk en in uitleg).
Waar de woningen terecht gaan komen? We streven er nog steeds naar om 40% van de stedelijke functies, waaronder woningbouw, te realiseren in bestaand bebouwd gebied. Voor geldt onverkort het principe van bundeling, zoals vastgelegd in de Nota Ruimte, zoveel mogelijk aansluitend bij de bestaande ruimtelijke hoofdstructuur (wegen en spoorwegen, water en groenstructuur). Waar de verstedelijkingsopgave complex en omvangrijk is zal dit de vorm krijgen van concentratie in een of meer grote bouwlocaties (bijv. Almere, Zuidplas, Valkenburg ...), à la Vinex. Ook op regionale schaal ben ik een voorstander van zo’n aanpak. Een groot aantal kleine locaties buiten het bestaande bebouwde gebied bergt het gevaar in zich van versnippering en verrommeling.
Bij de voorbereiding van de te maken afspraken zal ik uiteraard ook de daarmee gemoeide kosten en baten in beeld brengen. Zeer onlangs heeft de «initiatiefgroep investeren in ruimtelijke kwaliteit» (Neprom e.a.) daaraan een eerste waardevolle bijdrage vanuit het veld geleverd.
Willen we de ambities realiseren is het namelijk absoluut noodzakelijk dat rijk en decentrale overheden goede afspraken maken, niet alleen onderling, maar ook met de private investeerders, die het daadwerkelijke bouwen voor hun rekening moeten nemen. Het pleidooi van de initiatiefgroep hiervoor onderschrijf ik. Alle partijen zullen niet alleen een gedeelde visie moeten ontwikkelen over wat en waar er gebouwd moet gaan worden, maar zullen ook een financiële inspanning moeten leveren om de gezamenlijke ambities te verwezenlijken.
Komend jaar moet dit financiële plaatje helder worden. De inschatting van de initiatiefgroep dat er op dit moment te weinig is gereserveerd op de rijksbegroting is mijns inziens plausibel. Dat is trouwens volstrekt logisch, omdat met uitzondering van het infrastructuurfonds er nog geen doorkijk is gemaakt voor de hele periode tot 2020. Om een voorbeeld te noemen: het BLS loopt af in 2010. Het is dus hoog tijd dat wij als rijk nu in samenspraak met de andere partijen ons huiswerk gaan doen om in 2009 tot solide afspraken te kunnen komen. Uiteraard zal dan blijken in hoeverre de getallen die de Neprom heeft genoemd hout snijden.
Dit gezegd zijnde kom ik vanzelfsprekend bij de noodzaak van samenhang binnen de rijksinvesteringen. Daarvoor is het MIRT bedoeld. Het MIRT dekt het hele scala van rijksinvesteringen in het ruimtelijk fysieke domein: infrastructuur, verstedelijking, water en groen, zowel rijksprojecten als bijdragen aan projecten van decentrale overheden. Maar het MIRT Projectenboek 2008, dat in september is gepubliceerd en dat ik op 17 december met mijn collega van V&W met u zal bespreken, geeft nog geen volledig overzicht tot 2020.
Het MIRT Projectenboek geeft elk jaar een overzicht van de investeringsprojecten en programma’s van het rijk in het ruimtelijk fysieke domein:
– VROM: Nota Ruimtebudget, Birk, Sleutelprojecten, Waddenfonds etc.
– V&W: infrastructuur (hoofdwegen, spoorwegen, hoofdvaarwegen) en hoofdwatersystemen.
– EZ: bijdragen aan herstructurering bedrijventerreinen
– LNV: EHS, recreatie, etc.
Voor de komende jaren heeft het kabinet het Nota Ruimtebudget van € 1 miljard tot zijn beschikking om te investeren in complexe ruimtelijke opgaven van nationaal belang. Dit budget is inzetbaar voor de periode tot en met 2014. Daarmee kan ik een begin maken met het realiseren van mijn ruimtelijke ambities. Binnen het ruimtelijk fysieke domein zijn daarnaast ook diverse sectorale budgetten beschikbaar. De wijze waarop sturing wordt gegeven op de inzet van deze middelen is de grote uitdaging waar we in het MIRT voor staan.
Zodra het integrale overzicht van benodigde investeringen voor de periode tot 2020 is opgesteld en afspraken zijn gemaakt over de financiering en de uitvoering ligt het voor de hand om de programmering van de rijksinzet te laten verlopen via het MIRT, uiteraard in nauwe afstemming met de inzet van andere partijen.
Om de interne afstemming en samenhang te vergroten zullen de spelregels voor de besluitvoming over projecten worden gestroomlijnd (reeds toegezegd). Ik ben gaarne bereid om op 17 december samen met de heer Eurlings verder met u van gedachten te wisselen over het MIRT.
Wat Almere betreft: de huidige stand van zaken van de rijksinzet voor Almere vindt u terug in het MIRT Projectenboek 2008. Over aanvullende afspraken die recent in bestuurlijk overleg zijn gemaakt ontvangt u binnenkort ten behoeve van het MIRT-overleg op 17 december a.s. bericht.
Vraag van het lid Vermeij (PvdA): Hoe staat het met het voorstel om de FES-criteria te herzien t.b.v. lastige ruimtelijke en duurzame projecten?
Antwoord:
De wet FES zal worden aangepast om de criteria te wijzigingen, waardoor naast verkeer en vervoer alsmede kennis en innovatie ook investeringen voor de verduurzaming van de energiehuishouding, ruimtelijke investeringen en waterbeheer via het FES kunnen worden gefinancierd. Ook deze criteria acht het kabinet gericht op de versterking van de economische structuur. Vooruitlopend op deze wetswijziging is voor het begrotingsjaar 2008 in de FES-begroting 2008 op bovengenoemde punten van de huidige Wet FES afgeweken. Dit om te voorkomen dat de voorziene uitgaven van het FES in het jaar 2008 wegens de tijd die is gemoeid met het wetgevingsproces, geen wettelijke basis zouden hebben. De wijziging van de Wet FES zal zo spoedig mogelijk aan de Kamer worden aangeboden.
Vraag van het lid Samsom (PvdA): Is de minister bereid een discussiedocument op te stellen over hoe we succesvol kunnen komen tot de mentaliteit die hoort bij duurzaamheid.
Antwoord:
Dit kabinet wil niet alleen maar sturen met regels en financiële prikkels. We gaan uit van de eigen verantwoordelijkheid van burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Niet voor niets is het motto Samen werken, samen leven.
Daarbij hoort onze ambitie om met al die maatschappelijke partijen stimulerend en enthousiasmerend te zoeken naar manieren om de uitwassen van het individualisme zoals door de heer Samsom aan de orde gesteld te overwinnen en tot nieuwe vormen van verbinding en verantwoordelijkheid te komen. Het gaat niet alleen om maatschappelijk verantwoord ondernemen, maar ook om verantwoordelijke burgers en consumenten.
Ik noem in dit verband de ondersteuning van burgerinitiatieven als een manier waarop de mentaliteitsverandering in de samenleving concreet verder wordt gebracht, op basis van het maatschappelijke initiatief. Vaak hebben deze burgerinitiatieven betrekking op de mentaliteitsverandering waar de heer Samsom op doelde en waar anderen (mevrouw Wiegman, mevrouw Spies, de heer van der Staaij, de heer Pope) over spraken.
Het kabinet en ik zijn bezig deze dialoog te voeren, onder meer met de mensen en organisaties die de Urgenda hebben getekend en we gaan hier mee door. Of een basisdocument hierover zinvol is, laat ik voor het oordeel van de Kamer over. Het lijkt mij belangrijker dat we met zijn allen concreet aan diie mentaliteitsverandering werken.
Vraag van het lid Ouwehand (PvdA): Klimaatverandering: Strenge regels voor het bedrijfsleven blijven achterwege, 20% is een zwaktebod en maatregelen in 2010, daar wordt toch niemand bang van. Wat is nu uw concrete stok achter de deur?
Antwoord:
Wat betreft de doelen verwijs ik naar mijn brief namens de minister-president van gisteren. Concrete stokken achter de deur zal ik de komende periode ontwikkelen opdat ze gereed zijn voor besluitvorming in 2010 bij de evaluatie.
Vraag van het lid Ouwehand (PvdA): Gaat u de krimp van de veestapel onderdeel maken van uw beleid? Waarom neemt u geen strengere maatregelen tegen een grote vervuilende sector (veehouderij), maar mag die zelfs uitbreiden?
Antwoord:
Ik ben met diverse sectoren bezig om tot afspraken te komen over de vermindering van hun milieubelasting. Ook de veehouderij zal zijn uitstoot verder dienen te verminderen, bijvoorbeeld als het gaat om de uitstoot van broeikasgassen.
In het komende voorjaar zullen in het kader van het werkprogramma Schoon en Zuinig bindende afspraken worden gemaakt met de sector. De maatregelen hiervoor zijn al in voorbereiding. In de tussenevaluatie van S&Z in 2010 zal worden vastgesteld of de beleidsdoelen met de in gang gezette inspanningen en maatregelen van de verschillende sectoren, waaronder de veehouderij, gerealiseerd kunnen worden. Zonodig zullen dan voorstellen voor aanvullend beleid worden gedaan. Een besluit tot halvering van de veestapel is in dit verband voorbarig.
Vraag van het lid Ouwehand (PvdA): De gebrekkige implementatie van de IPPC-richtlijn is onaanvaardbaar. Wat gaat de minister hier aan doen?
Antwoord:
De implementatie van de IPPC-richtlijn heeft vertraging opgelopen. Daarom zijn zowel voor de korte als voor de lange termijn acties ingezet.
Korte termijn: Meer kennis en capaciteit vrijmaken
1. Voor het actualiseren van de vergunningen die onder de bevoegdheid van de rijksoverheid vallen, heeft Rijkswaterstaat meer kennis en capaciteit vrijgemaakt waardoor eind 2007 het overgrote deel van de vergunningen zal zijn aangepast. Tegen bedrijven die niet meewerken wordt handhavend opgetreden.
2. Voor de overige 90% van de vergunningen ben ik afhankelijk van de medewerking van gemeenten, provincies en waterschappen. Mijn inzet is er op gericht hen te stimuleren de uitvoering van de IPPC richtlijn voortvarend door te zetten. Ik heb hun gevraagd meer kennis en capaciteit vrij te maken voor uitvoering van de IPPC-richtlijn en deze planmatiger en in samenwerking met andere overheden in te zetten. De decentrale overheden kunnen daarbij blijven rekenen op ondersteuning van het Rijk via Infomil en de helpdesk water.
3. De VROM-Inspectie en de Inspectie Verkeer en Waterstaat hebben het interbestuurlijk toezicht geïntensiveerd. In dit kader is in het voorjaar 2008 een landelijke toezichtsactie gepland. Daar waar tekortkomingen eenduidig worden vastgesteld, sluit ik niet uit dat reeds dit najaar enige gerichte inspecties zullen plaatsvinden.
Lange termijn:
1. Europese herziening IPPC-richtlijn. De Europese Commissie werkt aan herziening van de IPPC-richtlijn. Mijn inzet is dat middels milieuvergunningen bedrijven veel meer gestimuleerd worden tot milieu-innovatie, bijvoorbeeld door de uitvoerbaarheid van de regelgeving te verbeteren en door economische prikkels in te bouwen, zoals emissiehandel.
2. Slimmere regels, minder lasten en betere uitvoering Ik wil afspraken maken met de decentrale overheden over structureel betere uitvoering van de milieuregelgeving. Dit is één van de bouwstenen van mijn prioriteit «Slimmere regels, minder lasten en betere uitvoering». Hiertoe is in samenwerking met de decentrale overheden een maatlat voor de kwaliteit van vergunningverlening en toezicht ontwikkeld. De maatlat wordt momenteel in pilotgemeenten en -provincies toegepast. Uiteindelijk wil ik dat de maatlat in alle gemeenten en provincies wordt gebruikt met bedrijven die in belangrijke mate bijdragen aan landelijke en Europese milieudoelen.
Vraag van het lid Ouwehand (PvdA): Naar aanleiding van motie Dierenwelzijn: veel milieumaatregelen zijn negatief voor dieren. Het kan toch niet zo zijn dat dieren meer en meer worden opgesloten t.g.v. milieumaatregelen. Graag een reactie van de minister.
Antwoord:
In de Nota Dierenwelzijn, die de Kamer onlangs heeft ontvangen, wordt als doelstelling gehanteerd dat dierenwelzijn en milieu hand in hand gaan. Voor de relatie tussen maatregelen gericht op dierenwelzijn en de effecten daarvan op milieu, en vice versa, verwijs ik u derhalve naar deze nota. Het streven van het kabinet is in hoge mate gericht op de ontwikkeling en inzet van integraal duurzame en diervriendelijke huisvestingsystemen.
Vraag van het lid Ouwehand (PvdA): Krimp van de veehouderijsector biedt allerlei nieuwe mogelijkheden voor het landelijk gebied (b.v. generatiewoningen etc). Hoe kijkt de minister hier tegenaan?
Antwoord:
Door schaalvergroting in de veehouderij zal inderdaad agrarische bebouwing vrijkomen. Deze agrarische bebouwing kan binnen de ruimtelijke kaders voor het landelijk gebied van rijk, provincies en gemeenten worden omgezet naar andere bestemmingen, zoals generatiewoningen. Hiertoe kan bijvoorbeeld ook de ruimte voor ruimteregeling worden ingezet. In de Nota Ruimte is overigens specifiek aan provincies gevraagd om voor bebouwing in het buitengebied een ruimtelijk kader op te stellen.
Vraag van het lid Ouwehand (PvdA): Er loopt een MKBA naar de intensieve veehouderij, voortouw ligt bij LNV. Er zijn echter signalen dat de onderzoeksopzet gebrekkig is. Minister, neem de touwtjes in handen. Graag een reactie.
Antwoord:
De opzet van de maatschappelijke kosten- en baten analyse (MKBA) van de intensieve veehouderij is uitgebreid besproken met een divers gezelschap van betrokken partijen. De resultaten van deze bespreking worden meegenomen in de MKBA. Ik heb er alle vertrouwen in dat er een verantwoorde analyse wordt gemaakt. De resultaten van de MKBA verwacht ik eind van dit jaar, en zullen aan Uw Kamer worden toegestuurd.
Vraag van het lid Ouwehand (PvdA): Onderzoek alternatieven dierlijke producten:
– ik ben verheugd over onderzoek,
– maar waarom worden de experts er niet bij betrokken?
– wilt u hierbij ook gezondheidsaspecten betrekken en scenario’s doorrekenen? (b.v. alle Nederlanders 2 dagen geen vlees).
Antwoord:
Zoals eerder in antwoord op Kamervragen toegezegd, is het onderzoek dat ik in gang heb gezet naar alternatieven voor de consumptie van vlees gericht op twee zaken. Ten eerste is het onderzoek gericht op de milieu-impact hiervan.Ten tweede richt het onderzoek zich op de mogelijkheden die de overheid heeft om tot eventuele beleidsmaatregelen over te gaan. Het onderzoek wordt door terzake deskundigen uitgevoerd.
Het onderzoek richt zich niet op de volksgezondheidsaspecten.
Vraag van het lid Ouwehand (PvdA): Wat vindt u van het initiatief van de minister van LNV «donderdag = zonderdag»?
Antwoord:
Het kabinet voert een algemeen beleid gericht op de bewustwording van consumenten in verband met de consumptie van vlees en vleesproducten. Mijn collega Verburg heeft daarbij het voortouw. Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag naar de antwoorden die zij heeft gegeven op de vragen die zijn gesteld tijdens de behandeling van de begroting van LNV.
Vraag van het lid Ouwehand (PvdA): Hoe kijkt u aan tegen een integrale campagne over alle voedingsaspecten, dus inclusief klimaat- en milieu-effecten. Ik vraag u zich met klem in te zetten voor zo’n integrale campagne?
Antwoord:
Bij brief aan de Tweede Kamer naar aanleiding van vragen van mw Thieme is aangegeven dat de ministeries van VROM en LNV op korte termijn opdracht zullen geven tot onderzoek naar vervangingsstrategieen voor vlees en zuivel en naar de effectiviteit van diverse beleidsinstrumenten. Op basis van de resultaten van het onderzoek zal het kabinet besluiten over mogelijke beleidsmaatregelen. Tot dat moment gaan het Voedingscentrum en Milieu Centraal door met het geven van voorlichting over de milieuaspecten van voeding. Tijdens de uitvoering van voornoemd onderzoek wordt, vooruitlopend op de resultaten van het onderzoek, samen met de ministeries van LNV en VWS verkend hoe de samenhang tussen mogelijke interventies ten behoeve van het klimaat en andere milieuaspecten kunnen worden gecombineerd met een aanpak die wordt voorgestaan vanuit het oogpunt van voedselkwaliteit en volksgezondheid.
Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Vragen naar aanleiding van het voorstel van initiatiefgroep Investeren in Ruimtelijke kwaliteit;
– zou het budget voor Ruimtelijke kwaliteit inderdaad niet moeten worden verdubbeld?
– zou er ook geen rekening gehouden moeten worden met een krimpende bevolking?
– Investeren buiten de Randstad heeft ook potentie. Zou ook de minister hier niet meer op moeten inzetten?
Antwoord:
Ik realiseer mij dat de ambities hoog zijn en de opgaven majeur. De initiatiefgroep heeft een waardevolle bijdrage geleverd aan de opgave om de investeringsbehoeften voor de komende periode in kaart te brengen. Maar er is meer en beter onderbouwd inzicht nodig dan op dit moment beschikbaar is om de daadwerkelijke behoefte aan middelen goed te kunnen beoordelen.
Willen we de ambities realiseren is het namelijk absoluut noodzakelijk dat rijk en decentrale overheden goede afspraken maken, niet alleen onderling, maar ook met de private investeerders, die het daadwerkelijke bouwen voor hun rekening moeten nemen. Het pleidooi van de initiatiefgroep hiervoor onderschrijf ik. Alle partijen zullen niet alleen een gedeelde visie moeten ontwikkelen over wat en waar er gebouwd moet gaan worden, maar zullen ook een financiële inspanning moeten leveren om de gezamenlijke ambities te verwezenlijken.Komend jaar moet dit financiële plaatje helder worden. De inschatting van de initiatiefgroep dat er op dit moment te weinig is gereserveerd op de rijksbegroting is mijns inziens plausibel. Dat is trouwens volstrekt logisch, omdat met uitzondering van het infrastructuurfonds er nog geen doorkijk is gemaakt voor de hele periode tot 2020. Om een voorbeeld te noemen: het ISV loopt af in 2010. Het is dus hoog tijd dat wij als rijk nu in samenspraak met de andere partijen ons huiswerk gaan doen om in 2009 tot solide afspraken te kunnen komen. Uiteraard zal dan blijken in hoeverre de getallen die de Neprom heeft genoemd hout snijden.
In de reactie die ik u namens heb kabinet heb gestuurd op de scenariostudie «Welvaart en Leefomgeving» van de planbureaus CPB, MNP en RPB (9 juli 2007, TK 30 800 XI, nr. 118) heb ik aangegeven hoe het kabinet op mogelijke krimp van de bevolking anticipeert. In de kabinetsreactie op de studie «Nederland Later» van het MNP en de studie «Ruimtelijke vraagstukken van de toekomst voor de beleidsagenda van nu» van RPB en MNP die ik u vrijdag 2 november jl.heb doen toekomen, heb ik u geschreven dat het kabinet het anticiperen op krimp en alle onzekerheden vandien rekent tot een van de zes belangrijkste opgaven voor de lange termijn waar het ruimtelijk beleid voor staat. In de voor begin volgend jaar toegezegde kennis- en onderzoeksagenda zal deze opgave verder worden uitgewerkt.
Op uw vraag of ik niet ook buiten de Randstad moet kijken, dit kabinet zet uiteraard ook in op de gebieden buiten de Randstad, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de projecten die daar in aanmerking komen voor bijdragen vanuit het Nota Ruimtebudget.
Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Kassen en ongewenste bebouwing: Kunt u op korte termijn duidelijkheid of het hier gaat om eenmalige of meerjarige investering, over de financiële constructie en over de implementatietermijn?
Antwoord:
In 2008 zal het kabinet een besluit nemen over het rijksinstrumentarium voor het saneren van ongewenste bebouwing en 100 hectare ongewenste (bestemming voor) bebouwing/glas, zijnde 10% van het verspreide glas in rijksbufferzones, nationale landschappen en natuurgebieden. Hiervoor kunnen rood voor groen constructies worden ingezet. Met de medeoverheden worden de mogelijkheden van een saneringsfonds verkend.
Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Openheid landschap: Welke effecten hebben de maatregelen om openheid te bevorderen op de agrarische sector en ondersteunt uw initiatieven die vanuit de agrarische sector zelf genomen worden?
Antwoord:
De agrarische sector is veelal (mede) drager van de openheid. Daarmee is het veelal ook in het belang van de openheid dat de agrarische bedrijvigheid ter plekke ook economisch duurzaam is. In die gevallen moet voorzichtig met planologische restricties ten aanzien van de agrarische bedrijvigheid worden omgegaan. Anderszijds kunnen planologische restricties meerjarige zekerheid bieden voor de agrarische sector en grondspeculaties voorkomen. Ik ondersteun in principe initiatieven vanuit de agrarische sector die de beleidsdoelen ten aanzien van de openheid van het landschap dichter bij brengen.
Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Herstructurering bedrijventerreinen: Welke knelpunten in de regelgeving kunnen in 2008 worden weggenomen om de doorlooptijd van de herstructurering te bespoedigen?
Antwoord:
Zoals toegezegd in het Algemeen Overleg Nota Ruimte van 18 juni jl. analyseren mijn collega van EZ en ik de mogelijkheden van het instrumentarium. De Taskforce financiering herstructurering bedrijventerreinen, onder leiding van dhr. Noordanus, krijgt de opdracht om met name het financiële instrumentarium te analyseren en over de inzet daarvan te adviseren. Er is echter ook behoefte aan goede instrumenten die het proces van herstructurering kunnen versnellen of meer kwaliteit kunnen realiseren op nieuwe terreinen. Voorbeelden zijn juridische instrumenten om gronden te verwerven voor herstructurering (Wet voorkeursrecht gemeenten, onteigeningswet), andere vormen van uitgifte van bedrijventerreinen of een oplossing voor situaties van versnipperd grondeigendom op te herstructureren terreinen.
Dit instrumentarium zullen wij samen met gemeenten en provincies bezien. Mogelijke knelpunten in de regelgeving die een voortvarende uitvoering van herstructurering belemmeren zijn onderdeel van deze actie. Wij laten dit traject gelijktijdig oplopen met de Taskforce en komen in mei 2008 met aanbevelingen.
Voor bodemsanering van individuele bedrijfsterreinen bestaat een regeling. Bezien zal worden hoe die regeling is uit te breiden naar de collectieve aanpak van bedrijventerreinen. Voor bodemsaneringen in stedelijk gebied ligt een focus op herstructurering binnen steden. Het is noodzakelijk een bundeling tot stand te brengen tussen het bodemsaneringsbudget en andere budgetten, bijvoorbeeld budgetten voor de aanpak van probleemwijken en budgetten voor de herstructurering van bedrijventerreinen. Ik informeer u apart in november 2007 over de aanpak van bodemsanering, waarin ik nieuwe manieren van financiering van de bodemsanering beschrijf en inga op mogelijkheden om de regelgeving voor bodemsanering te vereenvoudigen. Zekerheid in financiering van de bodemsanering is voor betrokken partijen van groot belang. In overleg met het bedrijfsleven en het ministerie van Financiën zal ik nader onderzoek verrichten naar de omvang van deze financiële voorzieningen.
Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Er is veel kritiek op de verdeling CO2-emissierechten 2008–2012. Welke aanpassingen gaat het kabinet op dit onderwerp doorvoeren?
Antwoord:
Ik veronderstel dat u verwijst naar het recente onderzoek van de Algemene Rekenkamer. De Rekenkamer spreekt uit dat Nederland het Europese systeem goed heeft uitgevoerd, maar uit wel haar zorgen over de verdeling van de emissierechten.
Ik deel deze kritiek niet. De streefwaarden voor de verschillende sectoren zijn afgeleid van het Kyotodoel, en de allocatie aan de bedrijven heeft plaatsgevonden binnen de streefwaarden. Met het vaststellen van de hoogte van het plafond voor de emissiehandel is bovendien het milieudoel bereikt. Dat is wat voor mij vooral telt. De manier waarop de rechten vervolgens worden toegedeeld, heeft voor het milieu geen effect.
Inmiddels is het plan voor 2008–2012, na aanpassing van het totale plafond door de Europese Commissie vastgesteld. Het kabinet zal dan ook geen aanpassingen doorvoeren. Dit neemt niet weg dat het kabinet wel lering trekt uit de ervaringen met het huidige ETS-systeem. Binnen het huidige emissiehandelssysteem zit een element van het beschermen van de eigen industrie tegen verstoringen in het speelveld die veroorzaakt worden door te ruimhartige toedeling van emissierechten in andere EU-landen. Deze «opwaartse druk» op de toewijzing is alleen tegen te gaan door het emissiehandelssysteem verregaand te harmoniseren binnen Europa. Het belang van harmonisatie geldt naar mijn mening overigens voor alle elementen van het handelssysteem: van het vaststellen van de plafonds, het veilen en toewijzen van rechten, tot en met elementen in de uitvoering. Deze harmonisatie krijgt dan ook bijzonder veel aandacht in de inzet in het proces van de review van de Richtlijn.
Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Wat kan de Minister doen voor schonere motoren in de binnenvaart en structuele subsidieregeling voor innovatie.
Antwoord:
Met de subsidieregeling dieselmotoren voor binnenvaartschepen worden schonere motoren in de binnenvaart gestimuleerd. De regeling heeft tot doel om emissies van NOx in de binnenvaartsector te verminderen. In de regeling wordt de achteraf inbouw van een dNOx katalysator gesubsidieerd. Een dNOx katalysator reduceert de uitstoot van NOx. Tot 1 januari 2007 werden ook nieuwe emissiearme motoren gesubsidieerd die aan de CCR II normen voldeden. Sinds 1 juli 2007 is de CCR II norm verplicht en daarom worden deze motoren niet meer gesubsidieerd.
Momenteel onderzoek ik de mogelijkheden van een subsidieregeling voor de achteraf inbouw van roetfilters op binnenvaartschepen. Ik streef ernaar om begin 2008 een beslissing te nemen of de subsidieregeling er wel of niet komt.
Innovaties probeer ik waar nodig te stimuleren. Hiervoor zijn o.a. voorzieningen ingericht via het koplopersloket. Het koplopersloket loket ondersteunt, waar nodig, ondernemers op weg naar de marktintroductie van een innovatief product. Het koplopersloket is een interdepartementaal netwerk van ambtenaren van alle bij het transitiebeleid betrokken ministeries (VROM, V&W, EZ, LNV en BuZa). Ik zie nu niet de directe noodzaak voor een structurele subsidieregeling voor innovaties voor schonere motoren in de binnenvaart. Daarnaast heeft het kabinet € 10 miljoen beschikbaar gesteld voor innovaties in de binnenvaart. Dit budget kan ook gebruikt worden voor milieumaatregelen. In 2006 is gestart met SBIR, een oproep voor haalbaarheidsstudies voor innovatieve projecten. Mijn collega van Verkeer en Waterstaat is de trekker van deze subsidieregeling.
Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Wat gaat het kabinet doen, in reactie op MNP rapport dat met huidige maatregelen komende EU normen inzake fijnstof niet worden gehaald?
Antwoord:
VROM heeft om dit rapport van het MNP verzocht om een beter beeld te krijgen van de haalbaarheid van de door Brussel voorgestelde normen. Er is in Brussel nog discussie over twee verschillende grenswaarden voor PM2,5: een jaargemiddelde concentraties van 25 of 20 microgram. Zolang er nog geen norm vastgesteld is, en de discussie in Brussel niet afgerond, kan nog niet beoordeeld worden of het huidige pakket aan maatregelen volstaat om aan de norm te voldoen.
Duidelijk is wel dat de voorgestelde norm van 25 μg in 2015, wanneer de grenswaarde wettig bindend zal worden, vrijwel overal in Nederland gehaald kan worden, dankzij het reeds ingezette beleid.
Een grenswaarde van 20 μg is met huidig beleid moeilijker haalbaar en overschrijdingen worden in 2015 verwacht op een aantal lokale hotspots zoals in drukke straten in stedelijk gebied. Een grenswaarde van 20 μg vergt daarom van Nederland waarschijnlijk extra beleidsmaatregelen boven op een door VROM vastgestelde set met aanvullende maatregelen. Dat geldt echter niet alleen voor Nederland, maar ook voor alle andere Europese lidstaten.
Daarom is de inzet van Nederland en van het merendeel van de lidstaten in Brussel gericht op een haalbare norm voor PM2,5.
Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Kunnen de milieulasten voor vuurwerk via de heffing in de prijs worden verwerkt, en ik verzoek om een onderzoek naar prijselasticiteit in relatie tot veiligheid en handhaafbaarheid.
Antwoord:
Het gevraagde onderzoek is reeds in 2002 uitgevoerd naar aanleiding van de motie Van den Berg c.s. (21 157, nr. 37) over hetzelfde onderwerp. In de brief die over de resultaten van dit onderzoek naar de Kamer is gestuurd op 12 november 2002 is aangegeven dat alles afwegende het rapport geen aanleiding vormt tot invoering van een belasting op vuurwerk. De belangrijkste reden voor deze constatering was dat een belastingmaatregel naar verwachting weinig effectief is en zal leiden tot meer illegaal vuurwerk. Daarmee zou geen recht worden gedaan aan het streven om de risico’s voor veiligheid, volksgezondheid en milieu terug te dringen.
Vraag van het lid Van Leeuwen (SP): Is minister bereid het college Rijksadviseurs in te schakelen bij project Wieringerrandmeer? En is minister bereid de rol van dit college stevig te verankeren in het ruimtelijk beleid?
Antwoord:
Ik zie geen aanleiding om het CRA in te schakelen bij het project Wieringerrandmeer.
Echter over het algemeen ben ik bereid de rol van het College van Rijksadviseurs in het ruimtelijk beleid stevig voort te zetten. De verantwoordelijkheid voor het project Wieringerrandmeer ligt bij de provincie Noord Holland en de betrokken gemeenten. Het CRA adviseert aan het rijk en niet aan provincies, daarom geen reden het CRA in te schakelen bij genoemd project.
Vraag van het lid Van Leeuwen (SP): Is de minister bereid onderzoek te doen naar een Energie-eiland in de Noordzee, inclusief recreatie-aspecten? Is de minister bereid een MKBA te uit te laten voeren naar de nieuwbouwactiviteiten in de Noordzee?
Antwoord:
In antwoord op schriftelijke vragen van de heer Hessels uit uw Kamer (24 mei 2007) heeft de Minister van Economische Zaken een onderzoek aangekondigd waarin de kwaliteiten en mogelijkheden van een aantal opslagsystemen voor elektrische energie worden vergeleken op basis van deze resultaten kan mogelijk besloten worden tot het uitvoeren van een MKBA. In dit kader wordt ook gekeken naar het voorstel voor een energie-eiland in de Noordzee. De Minister/collega Van der Hoeven gaf aan, dat een rapport over dit onderzoek eind dit jaar aan uw Kamer zal worden aangeboden. In dit onderzoek zal nog niet worden gekeken naar de economische haalbaarheid van recreatievoorzieningen op een energie-eiland. Eerst moet de hoofdvraag worden beantwoord, namelijk of een eiland in de Noordzee een reëel alternatief is als energieopslagsysteem.
Vraag van het lid Van Leeuwen (SP): Is de minister bereid de eis van het vergroten van het aandeel stedelijk groen mee te nemen bij de verevening?
Antwoord:
De nieuwe Grondexploitatiewet biedt het kader voor verevening en kostenverhaal. De mogelijkheden in deze wet om de kosten van groenvoorzieningen te verhalen zijn in deze wet flink vergroot ten opzichte van het verleden. De Grondexploitatiewet treedt in werking op 1 juli 2008. Nu weet ik dat u, net als ik, weinig geduld heeft en benieuwd bent naar de uitkomsten als we deze wet toe passen voor verevening ten behoeve van groenvoorzieningen. Dat is ook de reden dat in de voorbeeldprojecten grondbeleid, aangekondigd in mijn brief van 3 juli 2007 nav het AO grondbeleid, enkele voorbeelden worden bekeken van gemeenten die de toepassing van de Grondexploitatiewet al voorbereiden, voor groen. Ik stel voor dat we aldus eerst ervaring opdoen met deze gloednieuwe wet.
Vraag van het lid Van Leeuwen (SP): Bedrijventerreinen: wat is stand van zaken van het herstructureringsfonds? (voeding, wanneer operationeel, wie dragen bij, hoe kunnen bedrijven bijdragen?). Deelt minister de mening dat ook architectonische kwaliteit gefinancierd moet kunnen worden uit dit fonds?
Antwoord:
Zoals al eerder opgemerkt, stellen mijn collega van EZ en ik binnenkort een Taskforce in voor financiering van de herstructurering van bedrijventerreinen. De Taskforce, onder leiding van dhr. Noordanus, krijgt de opdracht advies uit te brengen over de wijze waarop via de verschillende actoren (waaronder Rijk, provincies, gemeenten en marktpartijen) en maatregelen de herstructurering kan worden versneld, de benodigde financiële middelen verkregen kunnen worden en hoe de reeds beschikbare middelen beter kunnen worden ingezet. Daarbij hoort, zoals ik eerder heb aangegeven, ook het bezien van de mogelijkheden om herstructurering waar mogelijk te financieren met opbrengsten uit gronduitgifte (verevening). De Taskforce zal concrete aanbevelingen doen. De taskforce wordt alleen opgericht met eerdergenoemde opdracht en is niet gericht op architectonische kwaliteit. Wel streeft het kabinet naar verbetering van de vormgeving, de kwaliteit en de ruimtelijke inpassing van bedrijventerreinen. Daarvoor zet het Rijk pilots ter bevordering van de kwaliteit op bedrijventerreinen in.
Vraag van het lid Poppe (SP): Wanneer gaat de minister haar beleid wijzigen aangezien de doelen niet worden gehaald?
Antwoord:
Zoals in de kabinetsreactie op de Milieubalans is aangegeven, heeft het kabinet het vaste voornemen om de gestelde milieudoelen te halen. Op een aantal terreinen zijn de doelen zelfs al in zicht (energie, luchtkwaliteit, NEC en geluid). Voorts zijn er in het Beleidsprogramma forse ambities geformuleerd. Ik zal mijn beleid dienaangaande dus niet wijzigen. Wat betreft de klimaat- en energiedoelen vindt in 2010 een evaluatie plaats. Indien nodig zal het kabinet dan besluiten tot aanvullende maatregelen. Op 5 november jl. heb ik de Tweede Kamer hierover namens de Minister-President een brief gestuurd.
Vraag van het lid Poppe (SP): Heeft de minister zich laten inpakken met afspraken over 20% i.p.v. 30% CO2-reductie in het duurzaamheidsakkoord?
Antwoord:
De 30% CO2-reductie in 2020 staat niet ter discussie. Het is de doelstelling van dit kabinet en daar houden we onverminderd aan vast. Het bedrijfsleven wil voorlopig niet verder gaan dan tenminste 20% en wil eerst zekerheid over Europa en die is er nu nog niet. Dit kabinet kiest – ongeacht Europa – voor een ambitie van 30% waarvoor we alle inspanningen en bijdragen van harte verwelkomen, zeker als deze uit de sectoren zelf komen zoals in de vorm van convenanten.
De grote winst van het duurzaamheidakkoord is dat we nu aan de slag gaan en niet blijven hangen in een slepende discussie over de doelen. Het bedrijfsleven wil ook meters maken en we gaan hen daar op afrekenen. In 2010 maken we de tussenbalans op. Indien de voortgang niet volgens planning verloopt zal het kabinet additionele maatregelen nemen.
Vraag van het lid Poppe (SP): Asbest veroorzaakt nog vele asbestdoden tot 2030. Golfplaten verweren. Is de minister van plan een saneringsplan voor asbestgolfplaten op te zetten naar analogie van de saneringsregeling voor asbestwegen in Goor en Harderwijk?
Antwoord:
Er zijn in het verleden in Nederland veel asbesthoudende golfplaten toegepast. Een deel van deze platen is momenteel aan het verweren waardoor er potentieel asbestvezels vrij kunnen komen. In opdracht van het ministerie van VROM voert TNO een onderzoek uit naar de risico’s voor mensen en milieu van de verweerde asbestplaten. Dit onderzoek is nog niet afgerond, maar de eerste resultaten duiden er op dat er geen acuut gevaar ontstaat voor de omgeving als gevolg van het afspoelen van asbestvezels.
De risico’s van de asbestwegen in de regio’s Hof van Twente en Harderwijk zijn groter doordat er onder bepaalde condities grote concentraties asbestvezels in de lucht vrij kunnen komen die leiden tot 2 tot 3 slachtoffers per jaar, oftewel 40 tot 60 slachtoffers in de komende 20 jaar.
De risico’s als gevolg van het afspoelen van asbestvezels van daken zullen over het algemeen veel lager zijn. Toch deel ik uw zorg dat geprobeerd moet worden om mensen niet onnodig en onbewust aan de risico’s bloot te stellen. Ik denk daarbij aan goede voorlichting aan de burger, waarin de mensen wordt gewezen op de potentiele gevaren van verwerende asbesthoudende golfplaten in combinatie met een versterking van het kennisniveau bij gemeentes, zodat de gemeentes de burger van advies kunnen dienen.
In de reeds toegezegde brief over het asbestbeleid en de handhaving van asbest die ik medio deze maand aan de Kamer zal sturen zal ik hier verder op ingaan.
Vraag van het lid Neppérus (VVD): Ten aanzien van de lange termijn perspectief wonen/werken/bouwen, is er de vraag; Is er nog genoeg ruimte? Is de Noordzee een optie, of de Markermeer? Graag een concrete reactie van de minister over het creëren van extra ruimte.
Antwoord:
Voor de lange termijn is met name in de Randstad een grote vraag naar ruimte vanuit verschillende functies voorzien. Het maken van een zorgvuldige en duurzame afweging tussen de verschillende ruimtebehoeften is de kern van de ruimtelijke ordening. Voor de Randstad werk ik namens het kabinet – en in het kader van het Programma Randstad Urgent – aan een langetermijnvisie (Randstad 2040) waarin dergelijke afwegingen worden gemaakt. Het is te vroeg nu al uit te gaan van de noodzaak tot nieuwe landaanwinningen. Met een efficiënt ruimtegebruik en een inzet – waar nodig – op herstructurering en transformatie van extensief (of in onbruik geraakte) gebruikte gebieden, kan immers veel ruimte worden gewonnen.
Tegelijkertijd zal met oog op de waterveiligheid en de verwachte zeespiegelstijging versterking van het kustfundament nodig zijn en in dat kader is zeewaartse uitbreiding denkbaar. Voordat het kabinet hierover een standpunt inneemt, wacht het echter eerst het advies van de Commissie Duurzame Kustontwikkeling af.
De Commisie heeft onder meer tot taak om te adviseren over mogelijke strategieën voor een samenhangende aanpak die leidt tot duurzame ontwikkeling van de Nederlandse kust, rekening houdend met klimatologische en maatschappelijke ontwikkelingen tot het jaar 2100–2200.
Voor wat betreft het IJsselmeergebied wordt (onder leiding van de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat) gewerkt aan een integraal beleidskader.
Vraag van het lid Neppérus (VVD): Kan de minister een reactie geven over de procedures in de bouw? Wat is de rol van direct belanghebbenden niet zijnde milieuorganisaties en hoe voorkomen we ellenlange procedures?
Antwoord:
– De nieuwe Wet ruimtelijke ordening zal per 1 juli 2008 een flinke verkorting opleveren voor de procedures voor ruimtelijke projecten; gemeenten zullen voortaan hun bestemmingsplannen en projectbesluiten zonder goedkeuring van de provincies kunnen afhandelen. Ook de omgevingsvergunning die hopelijk volgende week in de TK wordt behandeld, zorgt voor versnelling van de procedures en efficiency bij de afhandeling daarvan bij de verschillende overheden.
– Verder is kortgeleden de commissie Elverding van start gegaan die bekijkt hoe de procedures op het terrein van infrastructuur kunnen worden versneld. Deze commissie zal begin volgend jaar haar advies uitbrengen.
– Het begrip belanghebbende, niet zijnde een milieuorganisatie, is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht die onder de verantwoordelijkheid van mijn ambtgenoot van Justitie valt. Die wet en de daarop gebaseerde jurisprudentie bevatten criteria om te bepalen of een persoon of organisatie wel of niet belanghebbende is bij een besluit van een overheidsorgaan. Het belangrijkste criterium is of de persoon of organisatie door het besluit rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen. Uiteindelijk beslist de rechter hierover. Uit de jurisprudentie blijkt dat het niet mogelijk is om «te procederen om het procederen». Om als belanghebbende te worden aangemerkt, moet er sprake zijn van een direct belang.
Vraag van het lid Neppérus (VVD): Deregulering en lastenreductie: een paar suggesties.
a). Voor bedrijven geldt bij de verpakkingenbelasting een ondergrens van 15 ton: kan dat ook opgenomen worden in het verpakkingenbesluit?
b). Ten aanzien van het aanvragen van vergunningen: vaak zitten bedrijven tussen afloop zónder vergunning, deels door trage procedures en bezwaren. Kan de minister hier praktische oplossingen voor aandragen, bijvoorbeeld door een vergunning pas te laten verlopen als de volgende is verleend.
Antwoord:
Zie het antwoord op de vraag van mevrouw Spies, op de pagina’s 1460.
Vraag van het lid Neppérus (VVD): Kan de minister t.b.v. o.a. het draagvlak in de samenleving de milieueffecten van de vergroening van het belastingstelsel zichtbaar maken?
Antwoord:
De milieueffecten van de vergroeningsmaatregelen in het belastingplan 2008 zijn in kaart gebracht door het Milieu- en Natuurplanbureau. Voor het draagvlak in de samenleving is het van belang te benadrukken dat het kabinet het rechtvaardig vindt om milieuvervuilende activiteiten te belasten; de vervuiler betaalt. Daarnaast wordt via differentiatie in de milieubelastingen milieuvriendelijk gedrag beloond. Zo krijgen kopers van zuinige auto’s een fors belastingvoordeel. Op deze manier behoudt vergroening van het belastingstelsel draagvlak in de samenleving.
Vraag van het lid Neppérus (VVD): 20% reductie is reëel, maar wel in strijd met het coalitieakkoord. Wat is de reactie van de minister?
Antwoord:
Het duurzaamheidakkoord is niet strijdig met het coalitieakkoord. De 30% CO2-reductie in 2020 uit het coalitieakkoord staat namelijk niet ter discussie. Het is de doelstelling van dit kabinet en daar houden we onverminderd aan vast. Het bedrijfsleven wil voorlopig niet verder gaan dan 20% tenminste en wil eerst zekerheid over Europa die is er nu nog niet. Dit kabinet kiest – ongeacht Europa – voor een ambitie van 30% waarvoor we alle inspanningen en bijdragen van harte verwelkomen, zeker als dit uit de sectoren zelf komt zoals in de vorm van convenanten. De grote winst van het duurzaamheidsakkoord is dat we nu aan de slag gaan en niet blijven hangen in een slepende discussie over de doelen. Het bedrijfsleven wil ook meters maken en we gaan het daar op afrekenen. In 2010 maken we de tussenbalans op. Indien de voortgang niet volgens planning verloopt zal het kabinet additionele maatregelen nemen.
Vraag van het lid Neppérus (VVD): Wilt u in de brief over de tussendoelen graag aangeven wat meetbaar is en wat niet?
Antwoord:
Alle drie de doelen uit de tussendoelenbrief zijn meetbaar. Voor CO2-reductie, duurzame energie en energiebesparing zal het kabinet, ECN/MNP vragen in 2010 een aparte ex-ante berekening te maken voor de effecten in 2011 van het doorgevoerde beleid. Ook zal een raming worden gegeven van de afgegeven Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie beschikkingen in 2011.
Vraag van het lid Neppérus (VVD): Deze kabinetsperiode wil dit kabinet geen verdere ontwikkeling van kernenergie . Kan de minister aangeven dat er wel nader onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheden van kernenergie in relatie tot CO2-reductie en de te behalen doelstellingen?
Antwoord:
Er wordt geen nader onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van kernenergie. Ik wacht het advies van de SER over kernenergie af.
Vraag van het lid Neppérus (VVD): Wat zijn de mogelijkheden voor stimulering van brandstoffen 2e generatie? Ook in het licht van de verplichtingen die Brussel stelt, en dat de 1e generatie niet goed gaat.
Antwoord:
Ik verwijs graag naar mijn antwoord op de vraag van het lid Spies, zoals weergegeven op pagina 1459–1460.
Vraag van het lid Neppérus (VVD): Er is € 500 miljoen beschikbaar voor ontwikkeling van duurzame energie in ontwikkelingslanden. Kan de minister aangeven of en hoe dit bijdraagt aan de doelstellingen van Schoon en Zuinig?
Antwoord:
Dit bedrag van € 500 miljoen draagt niet rechtstreeks bij aan de doelen van Schoon en Zuinig. Dit zijn immers nationale doelen en het bedrag van € 500 miljoen wordt ingezet voor verduurzaming van de energievoorziening in ontwikkelingslanden. Tevens is afgesproken dat het bedrag niet zal worden aangewend om CDM-credits mee te verwerven.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20072008-1458-1474.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.