Aan de orde is de behandeling van:

het voorstel van wet van de leden Waalkens en Snijder-Hazelhoff tot wijziging van de Flora- en faunawet in verband met het verbod op de handel in producten van zadelrobben en klapmutsen (30409).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Ik ben heel blij dat er een voorstel voorligt om de import van met name zeehondenbont in Nederland te verbieden, want de jacht is wreed, zoals ik met eigen ogen heb gezien, en het product is overbodig. Dat is reden genoeg om snel tot een verbod over te gaan. Dat vindt niet alleen de SP maar ook een overweldigend deel van de Nederlandse bevolking. Volgens de laatste peilingen vindt zelfs 93% van de Nederlanders het onacceptabel dat de zeehondenjacht plaatsvindt ten behoeve van zeehondenproducten. Inmiddels zijn er al diverse Europese landen waar de facto een importverbod geldt of waar daaraan wordt gewerkt. Onder druk van deze koplopers, waar Nederland wat mij betreft na aanneming van dit wetsvoorstel ook toe behoort, begint ook de Europese Commissie te bewegen.

Ik wil van de minister weten hoe het er in Europa nu precies voorstaat. Ik lees in de kranten dat Eurocommissaris Dimas op 13 januari jongstleden in European Voice heeft aangegeven dat hij nog dit jaar met een voorstel zal komen om een Europabreed importverbod op zeehondenbont en zeehondenproducten in te stellen, terwijl ik elders lees dat er weer een onafhankelijk onderzoek zou moeten worden ingesteld. Hoe zit dit nu en is de minister bereid om dit proces te bespoedigen?

Een duidelijk signaal vanuit de Tweede Kamer heeft al veel te lang op zich laten wachten. Zoals wij allen weten, hadden wij twee jaar geleden al grote stappen kunnen zetten. Ik vind het nog steeds een grote vergissing en een gemiste kans dat de fracties van de beide indieners in maart 2005 ervoor hebben gekozen om de langzame weg in te slaan. Ik heb toen een motie ingediend waarin de minister werd opgeroepen om zo snel mogelijk een importverbod op zeehonden in te stellen. Hij had toen onder druk van de meerderheid van de Kamer kunnen worden gedwongen om een algemene maatregel van bestuur in te stellen in het kader van de flora- en faunawetgeving, maar helaas steunde de PvdA noch de VVD mijn voorstel. Dat is de reden dat wij vandaag, bijna twee jaar later, nog steeds geen importverbod hebben. Ik vind dat heel jammer, zeker nu ik in de nota naar aanleiding van het verslag van oktober vorig jaar lees dat ook de indieners de hoop uitspreken dat het kabinet in volgende gevallen het niet zo ver laat komen en zich bereid toont een AMvB, dan wel een ministeriële regeling op te stellen. Ik vraag beide indieners wie het nu zo ver heeft laten komen. Dat lag toch zeker aan hen?

Het wetsvoorstel ligt er nu tot mijn genoegen. Kunnen de indieners mij zeggen waarom zij ervoor hebben gekozen om slechts de import van producten van zadelrobben en klapmutsen te verbieden? Er wordt immers ook commercieel op andere soorten zeehonden gejaagd, zoals de Kaapse pelsrob, die momenteel valt onder appendix II van het CITES-verdrag. Dat betekent dat de pelzen en lichaamsdelen van de Kaapse pelsrob gewoon mogen worden verhandeld. Er vindt ook volgens Europese statistieken redelijk wat handel plaats naar Europa. Dat gaat gewoon verder, ook met dit wetsvoorstel. Ik begrijp dan ook niet waarom de indieners voor een zo nauwe definitie hebben gekozen waaronder alleen deze twee soorten vallen. Zou het niet wenselijk zijn om alle zeehonden die commercieel worden bejaagd en die worden geconfronteerd met dit soort gruwelijke jachtmethoden in dit wetsvoorstel op te nemen? Het feit dat dat niet is gebeurd, vind ik een gemiste kans. Helaas kan ik dit punt niet amenderen omdat het wetsvoorstel alleen betrekking heeft op deze twee soorten, terwijl ik graag een verbreding zou zien. Ik overweeg om in tweede termijn een motie in te dienen om de minister dan maar gewoon te vragen dit bij AMvB te regelen. Dat is naar mijn mening de koninklijke manier. Ik hoor graag van de minister of hij daartoe bereid zou zijn.

Dan de uitzonderingsbepaling in deze initiatiefwet, waarbij het gaat om de zeehondenjacht door de Inuit. De indieners willen het aan deze mensen zelf overlaten om te formuleren welke producten onder deze uitzondering zouden moeten vallen. Ik neem aan dat de indieners hierbij het oog hebben op kleinschalige jacht. Als het om kleinschalige, dus niet-commerciële jacht gaat, ga ik ervan uit dat er een lokale afzetmarkt voor deze producten is. Ik snap dan ook niet waarom wij een uitzondering zouden moeten maken om deze producten toch nog in Europa te kunnen importeren. Ik krijg glossy brochures binnen, ik zie krantenartikelen waarin deze producten geshowd worden op de Parijse catwalks, dus wat is nu de definitie van commerciële zeehondenjacht? Ik merk dat er ook binnen de inheemse gemeenschap, die men in Canada zo mooi met "the first nation people" aanduidt, discussie over is. Er wordt gezegd dat men zelf ook commerciële jachtmethoden toepast en men vraagt zich af of de jacht niet beperkt zou moeten worden. Kennen de indieners dit bericht? Klopt dit? En waar ligt volgens hen de grens? Hoeveel producten van the first nation people worden er eigenlijk in Europa geïmporteerd? En welk aandeel van de inkomsten van deze mensen levert deze import, hoe afhankelijk zijn zij voor hun inkomsten van de Europese markt? En meer primair is het voor mij de vraag, waar voor de indieners de grens ligt tussen commerciële jacht en jacht door inheemse volkeren. Hoeveel zeehonden mogen er neergeknuppeld worden voordat zij het commercieel noemen? Ik vind het overigens ook onredelijk om te stellen dat deze inheemse volkeren zelf maar criteria moeten bepalen; de indieners willen deze uitzondering, dus het lijkt mij redelijk dat zij ze formuleren, uiteraard in overleg met deze mensen.

Ik vind het interessant en ook heel erg verheugend dat de indieners voor het verbod dat zij voorstellen, het argument gebruiken dat er een alternatief voor zeehondenbont is. Dit is fantastisch, het is volkomen juist. Er is inderdaad een alternatief voor zeehondenbont, namelijk géén zeehondenbont. Dit smaakt naar meer, ik weet geen enkele bontsoort waarvoor geen alternatief is. Kennen de indieners er wel een? Ik neem aan van niet en ik verneem dus graag of ik ervan mag uitgaan dat zij mijn wetsvoorstel zullen steunen om ook in Nederland iets te doen tegen overbodig bont. Ik doel nu op de Nederlandse bontfokkerij, wij zouden die gezamenlijk naar de geschiedenisboeken kunnen verwijzen.

Vanaf volgend jaar mogen er in Nederland geen vossen en chinchilla's meer gefokt worden voor de bontproductie; er zijn daarbij grote welzijnsproblemen. Ik zou het erg logisch vinden om ook de import van de producten van deze fokkerij te verbieden, want wat is nu het principiële verschil tussen een wrede jachtmethode en een dieronvriendelijke fokmethode? Voor mij is dit van hetzelfde laken een pak; ik ben benieuwd hoe beide indieners hiertegenover staan.

In Europa is het sinds 1995 verboden om met wildklemmen te werken, maar toch komen er bontproducten op de markt van dieren die gevangen zijn met behulp van deze klemmen, zoals beverbont. Voor zover ik weet, wordt de bever standaard met een klem gevangen. Feitelijk is dit een wrede jachtmethode, totaal vergelijkbaar met het neerknuppelen van zeehondenjongen. Zijn de indieners het met mij eens dat eigenlijk al het bont, verkregen met wrede jachtmethoden, op een importverbod zou moeten rekenen? Ik weet dat dit geen onderdeel van het wetsvoorstel vormt, maar ik wil gewoon weten hoe zij hierover denken. Canada, Amerika en Rusland zijn de belangrijkste landen waar op grote schaal met wildklemmen op pelsdieren wordt gejaagd, en een groot gedeelte van dit bont komt op de Europese markt terecht. Het lijkt mij volstrekt voorspelbaar dat de indieners het met mij eens zijn dat niet alleen producten, verkregen met wrede jacht met knuppels, maar ook producten, verkregen met wrede jacht met in Europa illegale methoden, op een importverbod zouden moeten rekenen. Maar voor de zekerheid vraag ik toch nog om een heldere reactie en zo nodig – ik neem aan dat het niet nodig is – zal ik hierover in tweede termijn een motie indienen.

Ik vind het wenselijk dat de consument weet of er in kleding of andere producten die hij koopt, bont is verwerkt, en dat hij ook weet van welk dier dat afkomstig is. Ik noem truitjes en jasjes, te koop in gewone winkels in Nederland, die toch kleine stukjes bont bevatten, bijvoorbeeld in de kraag en in de vorm van pompoentjes. Het is volstrekt onduidelijk waar dit bont vandaan komt; zie het dossier honden- en kattenbont, waarbij wij dit ook moesten constateren. Voordat je het weet, heb je bont gekocht, iets wat veel mensen gelukkig niet willen. De etikettering is nu totaal vrijwillig, bont valt niet onder het Textielartikelenbesluit van de Warenwet uit 1974. Delen de indieners mijn mening dat het wenselijk is om in ieder geval een etiketteringsplicht in te voeren, opdat de consument weet of het om echt bont of nepbont gaat? Nog beter zou het zijn om de verplichting in te voeren, te benoemen om welke diersoort het gaat. Dit is gewoon een kwestie van keuzevrijheid.

Voorzitter, ik hoop dat wij de tweede termijn van deze behandeling spoedig kunnen houden, opdat dit wetsvoorstel ook in de Eerste Kamer snel kan worden aangenomen.

De heer Ormel (CDA):

Steunt de SP de VN-verklaring van de rechten van de inheemse volkeren en steunt de SP het Earth Charter dat ook gaat over de rechten van de inheemse volkeren?

Mevrouw Van Velzen (SP):

Het Earth Charter ken ik niet, maar uiteraard komen wij op voor de rechten van inheemse mensen. Ik heb niet gezegd dat wij alles onmogelijk willen maken. Ik heb vooral gevraagd waar de grenzen liggen en hoe wij kunnen voorkomen dat er misbruik gemaakt wordt van een vrijstelling.

De heer Ormel (CDA):

Ik vroeg dit ter verduidelijking. Mevrouw Van Velzen spreekt enerzijds over het beperken van de wrede jacht en anderzijds heeft zij ook oog voor de rechten van de inheemse volkeren. Waar ligt voor haar de grens? Die inheemse volken moeten kunnen bestaan, zij moeten kunnen eten en geld kunnen verdienen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Het mag duidelijk zijn dat ik principieel tegenstander ben van de bontindustrie. Ik heb moeite met inheemse volkeren die daaruit hun inkomsten halen. Ik zie echter ook dat het in bepaalde situaties niet anders kan. Ik respecteer dat en vind het in die zin in orde dat daarvoor een vrijstelling is neergezet. Op het moment echter dat wij hier glossy brochures binnenkrijgen en mensen in bont gehuld over de Parijse catwalk zien lopen, is dat voor mij niet meer kleinschalig en niet meer het bedienen van inheemse volkeren die hun eigen markt willen voorzien van deze producten.

De heer Ormel (CDA):

Ik begrijp uit het antwoord van mevrouw Van Velzen dat zij het verbieden van de wrede jacht op zeehonden belangrijker vindt dan het bestaansrecht van de inheemse volkeren.

Mevrouw Van Velzen (SP):

De heer Ormel begrijpt mij helemaal verkeerd. Ik heb aangegeven dat ik tegen de jacht op zeehonden bent maar dat ik mij als mensen van die jacht afhankelijk zijn en geen andere inkomsten hebben kan voorstellen dat zij een vrijstelling krijgen. Dat is ontzettend progressief van mijn kant want het druist echt tegen mijn hart in!

Mevrouw Thieme (PvdD):

Ziet mevrouw Van Velzen gevaar in het feit dat in het initiatiefvoorstel staat dat er een uitzondering moet worden gemaakt voor de Inuiten, maar dat het in principe nog steeds mogelijk is dat de producten naar Nederland geëxporteerd worden? De vrijstelling zou toch slechts betrekking moeten hebben op het eigen gebruik op de interne Canadese markt? Vindt mevrouw Van Velzen niet dat die uitzondering eigenlijk een beetje te ver gaat?

Mevrouw Van Velzen (GroenLinks):

Ik heb daarbij vragen gesteld in mijn eerste termijn. Ik snap niet hoe een kleinschalige jacht om in eigen inkomsten te voorzien, gekoppeld kan worden aan exporteren naar Europa, lopen op de catwalks en verspreiden van glossy brochures. Ik wil graag de argumenten van de indieners horen. Het argument dat de inheemse volkeren kapot gemaakt worden omdat zij niet kunnen exporteren naar Europa, vind ik niet juist. Óf het is bestemd voor de lokale markt puur om de eigen broek op te houden en hoeft het dus niet de hele wereld over geëxporteerd te worden, óf het is gewoon een loophole in de initiatiefwet die onder het mom van broodvoorziening voor de inheemse volkeren de commerciële jacht mogelijk houdt. Dat wil ik natuurlijk uitsluiten, net als u mevrouw Thieme.

De voorzitter:

Ik geef nu het woord aan de heer Van der Vlies. Hij stond als vierde op de sprekerslijst, maar in overleg met de heer Ormel en mevrouw Jacobi is dat veranderd.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank u, de heer Ormel en mevrouw Jacobi voor de medewerking. Ik heb direct een afspraak waaraan ik mij niet kan onttrekken. Vandaar dat ik dit graag zo geregeld wilde zien.

Vandaag spreken wij over een initiatiefvoorstel van leden uit de fracties van de Partij van de Arbeid en de VVD om de handel in producten van zadelrobben en klapmutsen te verbieden. Mijn fractie wil de indieners complimenteren met hun initiatief. Daarbij betrek ik uiteraard graag onze oud-collega mevrouw Kruijsen die ik tot mijn genoegen toch weer hier zie, alsof zij nooit is weggeweest! Het is jammer dat zij haar initiatief niet vanuit de eerste linie kan verdedigen. Dat had ik haar wel gegund.

Het doel van dit wetsvoorstel, een verbod op de invoer en de handel van alle producten die zijn vervaardigd met huiden van zadelrobben en klapmutsen vanwege de inhumane jacht op deze zeehondensoorten, wordt door de SGP-fractie gedeeld. Met name de jachtmethode roept veel weerstand op, zeker als waar is dat 42% van de zeehonden nog bij bewustzijn is als de dieren worden gevild. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw heeft de SGP-fractie zich zeer ingespannen, deze zaak aan de orde te stellen in de context van wat toen actueel was. De heer Van Dis senior, niet te verwarren met de heer Van Dis junior, zijn zoon, die hem in de Kamer opvolgde, maakte er toen school door. In die traditie staan wij en wij menen daar onze argumenten voor te hebben.

Een belangrijk punt voor mijn fractie is evenwel de Europese context. Zeker wanneer het gaat om handelsbarrières, hebben wij te maken met de Europese Unie. Eerlijk gezegd vindt mijn fractie de resolutie van het Europees Parlement van 6 september jongstleden die de Europese Commissie oproept om tot een Europees verbod te komen een belangrijker feit dan het invoeren van nationale wetgeving. Mijn vraag aan de minister is wat de Nederlandse bijdrage is geweest of nog steeds is om inderdaad tot een Europees verbod te komen.

Afgezien van dit laatste punt roept niet zozeer de inhoudelijke kant als wel de procedurele kant van dit wetsvoorstel kritiek op bij mijn fractie. Mijn fractie hecht aan zuivere wetgeving. De Flora- en faunawet is een kaderwet. Daarin past niet het noemen van concrete soortnamen, zoals met dit wetsvoorstel wel gebeurt. Dat is wetstechnisch gezien niet fraai. Het benoemen van specifieke soorten vindt plaats in algemene maatregelen van bestuur of ministeriële regelingen. De indieners zijn zich hiervan terdege bewust, maar geven in de nota naar aanleiding van het verslag aan dat zij als Kamerleden nu eenmaal geen AMvB of ministeriële regeling kunnen opstellen en dat de minister van LNV na aandringen hiertoe niet bereid bleek. Nu is dat laatste niet te ontkennen; het is ook mijn waarneming. Maar ik heb ook niet in herinnering dat wij de druk daarover heel erg hebben opgevoerd. Ik herinner mij geen PvdA- of VVD-fractie die hierover ooit een motie heeft ingediend, toegespitst op deze casus, waarin de regering wordt verzocht en opgedragen een AMvB te slaan. Was dat wel gebeurd, dan was deze motie, gezien de schriftelijke inbrengen, waarschijnlijk aangenomen geweest en dan had de regering die moeten uitvoeren. Zo zien wij dat toch. Waarom hebben de indieners voor de bewerkelijkere route van een initiatiefwetsvoorstel gekozen en niet voor een eenvoudige motie?

Een andere vraag is waarom dit wetsvoorstel, maar dan in de vorm van een AMvB, niet een resultaat kan zijn van de kabinetsonderhandelingen. Wij zitten allemaal te wachten op het regeerakkoord. Wij weten niet wat erin staat – nee toch? – en kunnen dus niet nagaan of dit erin staat. Ik heb het niet gezien. Sterker, in de memorie van toelichting staat: "de leden van de fracties van het CDA, de PvdA en de ChristenUnie vinden dat het noemen van specifieke soorten niet past binnen de systematiek van de Flora- en faunawet". Dat klopt; dat vind ik ook. Maar dat is dan een prima argument om op een AMvB aan te koersen. Daar hebben wij de minister bij nodig, dus hij moet maar eens stevig verantwoorden waarom hij dat niet wil. Ik heb alles gelezen wat hij hierover heeft geschreven en gezegd, maar ik meen dat het in dit debat onontkoombaar is dat hij zich juist over dit punt uitlaat.

Gezien het feit dat de indieners zelf ook aangeven dat een AMvB die wettelijk verankerd is in artikel 5 van de Flora- en faunawet beter is dan een wettelijke bepaling, stelt mijn fractie eigenlijk voor om de nieuwe regering, zodra aangetreden, op te dragen ervoor te zorgen dat er een AMvB wordt opgesteld die materieel hetzelfde beoogt als dit initiatiefvoorstel. Graag een reactie van de indieners, of zij dat geduld weten op te brengen. Er kan een situatie ontstaan – door mevrouw Snijder anders ingeschat dan door de Waalkens – dat ook de nieuwe regering er geen trek in heeft en wacht op Europa. Dan zouden wij onze mind moeten opmaken. Waar het hart van de SGP-fractie ligt, heb ik klip en klaar gezegd.

De heer Ormel (CDA):

Voorzitter. De heer Van der Vlies heeft veel gras voor de voeten van onze fractie weggemaaid, waarvoor dank.

De CDA-fractie is van mening dat de wijze waarop jonge zeehonden worden gedood tijdens de jaarlijkse zeehondenjacht in Canada gruwelijke beelden oplevert. Wij staan dan ook sympathiek ten opzichte van dit initiatiefvoorstel, waarvoor ik de indieners dank, maar vooral mevrouw Kruijsen, die wellicht over twee weken op dezelfde plek zit!

Wij vinden het wel wat makkelijk, want er is in Nederland nauwelijks sprake van handel in producten, afkomstig van deze jacht. Maar er is wel enige handel, en daarom kraakt de Raad van State dit wetsvoorstel. Het is gewoon in strijd met het WTO-akkoord, en met de artikelen 28, 30 en 183.1 van het EU-Verdrag. Toch niet iets om geheel achteloos terzijde te schuiven.

Ik dank de indieners voor de zorgvuldige wijze, waarop in de nota naar aanleiding van het verslag is ingegaan op de vragen van de CDA-fractie. Deze hadden niet zozeer betrekking op de bedoeling van het wetsvoorstel, namelijk het bijdragen aan het stop zetten van deze ogenschijnlijk gruwelijke dodingsmethode, maar op de effectiviteit en de wetssystematiek. Wat de effectiviteit betreft, begrijpen wij dat er inmiddels ook een initiatief ligt in de Europese Unie. Op 6 september is een resolutie aangenomen door het Europees Parlement, waarin de Europese Commissie wordt opgeroepen om tot een Europees verbod op de handel in zadelrob- en klapmutsproducten te komen, wat verheugend nieuws is. Ik begrijp dat de indieners dit voorstel graag indienen, maar zou het niet wenselijk zijn om dit wetsvoorstel aan te houden, tot bekend is met welk voorstel de Europese Commissie komt? Wie weet komt er een richtlijn, die een andere vorm van implementatie vereist dan de door de indieners gekozen weg via de Flora- en faunawet. Graag een reactie daarop.

Als medewetgever heeft deze Kamer een bijzondere verantwoordelijkheid voor de wetssystematiek. De Flora- en faunawet is primair bedoeld ter bescherming van inheemse dier- en plantensoorten. Via artikel 5 bestaat de mogelijkheid om bij AMvB beschermde uitheemse diersoorten aan te wijzen. Geen enkele diersoort wordt in deze wet bij soortnaam genoemd. Dit initiatiefvoorstel benoemt specifiek in artikel 5 de phoca groenlandica, de zadelrob, en de cystophora cristata, de klapmuts. De indieners geven nota bene zelf aan dat zij het betreuren dat het karakteristieke van de Flora- en faunawet, dat van een kaderwet, hiermee wordt aangetast. En dat nog wel voor twee niet inheemse diersoorten. Het lijkt een beetje op George Orwell's Animal Farm: some animals are more equal than other animals. En dat voor de PvdA-fractie! U geeft zelf aan dat het beter zou zijn geweest als de minister een AMvB of een ministeriële regeling had opgesteld, maar dat hiervoor geen draagvlak bestond. Maar hoe hebt u daarop aangedrongen? Wij vinden het toch wel vreemd dat u erkent en betreurt, na aandringen van de CDA-fractie, dat het karakteristiek van de Flora- en faunawet wordt aangetast en dat u toch persisteert in deze route om te bereiken dat Nederland geen producten van de zeehondenjacht meer importeert; het doel waarmee wij het eens zijn. Wij zijn van mening dat het wenselijk is om alvorens op deze weg door te gaan, de minister expliciet te vragen om de route via AMvB of ministeriële regeling te onderzoeken. Wij overwegen eventueel op dit punt in tweede termijn een motie in te dienen. Dat doen wij omdat de situatie nu anders is dan toen de minister twee jaar geleden antwoordde. Er ligt nu in het Europees Parlement namelijk die aangenomen motie.

Op aangeven van de ChristenUnie heeft u een nota van wijziging opgesteld en heeft u een onderdeel over dierenwelzijnoverwegingen toegevoegd aan artikel 5, lid 1. Met alle respect: dit is juridisch broddelwerk. Waarom geldt deze overweging wel voor uitheemse diersoorten en niet voor inheemse diersoorten? Hebt u niet gezien dat artikel 5 een directe voortzetting is van artikel 4 en dat als je artikel 5 wijzigt, dit eigenlijk ook bij artikel 4 zou moeten gebeuren? Wij vragen ons af wat u verstaat onder "een jachtmethode die als zodanig het dierenwelzijn onevenredig aantast". Is dat ondubbelzinnig door een rechter toe te passen? Bovendien voegt u ook nog de overweging toe dat de producten die de jacht oplevert, de jacht op bepaalde soorten als zodanig niet rechtvaardigen. Kunt u die zin nader uitleggen?

Mevrouw Van Velzen (SP):

De heer Ormel geeft een dubbel signaal af. Enerzijds roept hij de indieners en de minister op om een en ander per AMvB te regelen, waar ik het overigens helemaal mee eens ben. Anderzijds wijst hij voortdurend op Europa en de ten opzichte van twee jaar geleden veranderde situatie. Mocht nu blijken dat in Europa geen importverbod wordt ingesteld, om welke reden dan ook, vindt de heer Ormel dan nog steeds dat er een AMvB moet komen in Nederland en dat wij dus een eigenstandige verantwoordelijkheid hebben voor wat wij aan dierenleed in andere werelddelen veroorzaken?

De heer Ormel (CDA):

U zegt erbij: om welke reden dan ook. Het is natuurlijk wel van belang wat de redenen zijn waarom eventueel niet overgegaan kan worden tot een verbod. Als die redenen zijn WTO-akkoorden of EU-handelsakkoorden, dan zijn wij daar, of wij het leuk vinden of niet, als Nederland aan gebonden. Wij kunnen daar niet omheen gaan. Dat heeft ook gevolgen voor andere handelsroutes.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Er zijn al landen waar sprake is van zo'n importverbod. Zij hebben dit als individuele lidstaat voorgelegd aan de Commissie ter notificatie. Dat kan dus gewoon. Ik vraag u nogmaals of u er achter zou staan als wij hier, los van Europa, een AMvB zouden instellen?

De heer Ormel (CDA):

Ik roep de minister op om te onderzoeken of dit mogelijk is met de kennis van nu, waarbij onder andere hetgeen u aanvoert dat andere leden dat reeds gedaan hebben, betrokken moet worden. Wat er ook bij betrokken moet worden, is dat die landen wellicht te wachten staat dat weer andere lidstaten – ik noem bijvoorbeeld Denemarken – best wel eens zouden kunnen protesteren tegen deze gang van zaken.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Vindt de heer Ormel dat de zeehondenjacht, met name in Canada, barbaars is?

De heer Ormel (CDA):

Ik vind barbaars een verkeerde terminologie. Als klopt dat dieren levend gevild worden, vind ik dat wij deze jacht niet moeten steunen. Dan druist die in tegen het dierenwelzijn. Dan steun ik de jacht absoluut niet.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Dus u bent wel voor het verbieden van de import van zeehondenproducten?

De heer Ormel (CDA):

Ja, dat geef ik steeds weer, maar ik noem er wel een paar voorwaarden bij. Wij zijn niet voor niets Tweede Kamerlid. Wij behoren naar behoren de wetten te toetsen aan andere wetten. Als wij het niet doen, dan zal de Eerste Kamer het wel doen. Ik vind het een brevet van onvermogen om hier fluks en makkelijk iets aan te nemen, terwijl de Eerste Kamer vervolgens zegt dat de Tweede Kamer haar huiswerk niet goed heeft gedaan. Daarom stel ik deze vragen. Dat is niet omdat ik tegen dat doel ben, maar omdat ik vind dat wij serieus ons werk moeten doen.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Door telkens maar weer naar Europa te verwijzen, hebt u in het verleden al duidelijk gemaakt dat het u er niet om gaat dat Nederland een voortrekkersrol vervult, maar dat Europa een excuus voor u is om vooral maar niets te doen voor de dieren.

De heer Ormel (CDA):

Nee, Europa is geen excuus, maar Europa is wel een voldongen feit. Wij maken deel uit van de Europese Unie. Wij hebben verdragen en die hebben wij niet voor niets. Die hebben wij hier democratisch goedgekeurd. Daar moeten wij rekening mee houden. Daarom verwijs ik naar de Europese Unie.

Voorzitter. De beantwoording van onze vraag in het verslag of het wetsvoorstel niet strijdig is met CITES-verordening 338/97, bevreemdt mij. De indieners stellen dat deze CITES-verordening niet van toepassing is, omdat er geen sprake is van een bedreigde diersoort. Dat klopt, maar de bedreigde diersoorten worden in de CITES-verordening genoemd met het oogmerk dat voor deze diersoorten handelsbelemmeringen mogen gelden en voor de niet genoemde soorten dus niet. Wat vindt de regering van de relatie tussen CITES en dit wetsvoorstel? Dat is een vraag aan de minister.

In het wetsvoorstel worden ook inheemse volkeren genoemd. Er is sprake van de traditionele jacht van de Inuit. Wat wordt er onder traditionele jacht verstaan? Is jagen met een geweer, een sneeuwscooter of een motorboot traditionele jacht? Als wij alleen maar toestaan dat zij met pijl en boog vanuit een lederen kajak mogen jagen, zijn wij dan niet erg paternalistisch bezig? Waarom worden alleen de Inuit genoemd en niet de Tsjoektsjen, een inheems volk in Noordoost-Siberië dat exact hetzelfde doet?

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Jacobi, die haar maidenspeech zal houden. Dat betekent dat zij deze ene keer niet wordt geïnterrumpeerd en dus alle gelegenheid krijgt om geheel in haar eigen tempo haar zegje te doen. Veel succes.

Mevrouw Jacobi (PvdA):

Voorzitter. Als boerendochter uit Friesland ben ik opgegroeid met respect voor mens en dier. Als Kamerlid sta ik voor een samenleving met respect voor mens en dier, waarbij respect een breed gedragen morele waarde is.

Ik vind het een eer om als nieuw Kamerlid voor de PvdA een bijdrage te leveren aan het initiatief van de leden Janneke Snijder en Johanneke Kruijsen. Johanneke, jammer dat je dit niet als lid kunt afronden, maar ik vind het heel mooi dat je aanwezig bent in vak-K. Het initiatief van Johanneke is nu overgenomen door Harm-Evert Waalkens.

Het initiatiefwetsvoorstel is bedoeld om een eind te maken aan de commerciële en inhumane jacht op zadelrobben en klapmutsen. Met deze gruwelijke jacht op zeehonden wordt een inbreuk gepleegd op de publieke moraal die ik voorsta, en op het dierenwelzijn. Om deze redenen vindt de PvdA-fractie het gerechtvaardigd om handelsbelemmerende maatregelen in te stellen.

Wat ons betreft is tempo vereist. Het jachtseizoen gaat over een paar weken weer beginnen. Uit onderzoek van een internationaal panel van dierenartsen is gebleken dat dit jagen erg onzorgvuldig gebeurt, zoals al is gemeld. Zo'n 42% van de zeehonden was nog in leven toen zij werden gevild voor hun bont. Als de jagers vertrokken zijn, laten zij een gruwelijk souvenir achter. Alleen de vellen zijn de moeite waard om mee te nemen en de karkassen van deze zeehonden liggen op een trieste, bloederige hoop. Johanneke Kruijsen en Janneke Snijder hebben dat met eigen ogen gezien, heb ik begrepen.

Meer dan 90% van de Nederlanders blijkt deze jacht onacceptabel te vinden. Toch werden er in 2003 nog zo'n 50.000 zeehondenvellen door de EU geïmporteerd. Ondanks de jarenlange protesten worden er alleen maar meer zeehonden gedood. Met het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken, kunnen wij ervoor zorgen dat er een eind komt aan de import van zeehondenproducten. De Verenigde Staten kennen al ruim dertig jaar een dergelijk importverbod. Ook België, Duitsland, Mexico en Kroatië kennen een importverbod. Italië hanteert een tijdelijk dergelijk verbod.

Als steeds meer Europese landen overgaan tot zo'n wettelijk importverbod, staan wij samen sterk op het Europese vlak. Dan heeft een dergelijk verbod daadwerkelijk effect. Het kan niet zo zijn dat wij ons verschuilen achter het zogenaamde level playing field. Laten wij de eerste stap zetten en erop inzetten dat de rest ons zo snel mogelijk volgt. Zodoende komt er misschien een Europees importverbod tot stand.

Jachten op veel andere diersoorten hebben ook een inhumaan karakter. Ook daarvoor heeft de PvdA-fractie aandacht, want zij draagt dierenwelzijn hoog in het vaandel. Het is echter niet mogelijk om met één wetswijziging alle misstanden tegen te gaan. Wij moeten wel de kans grijpen om een en ander voor de zeehonden te regelen. Er zijn alweer twee jachtseizoenen geweest sinds het initiatief werd genomen om tot een wetsvoorstel te komen. Daaraan voegen wij liever niet nog een seizoen toe. Het is nu tijd om een eind te maken aan deze wrede, commerciële en inhumane jacht.

De organisaties vragen terecht aandacht voor de traditionele kleinschalige jacht door de Inuit. Zolang kleinschaligheid en eigen gebruik gewaarborgd zijn, maken wij daartegen geen bezwaar. Die uitzondering wordt dan ook niet beperkt door dit initiatiefwetsvoorstel. Dat wetsvoorstel verbiedt de import van commerciële zeehondenproducten in Nederland.

Ik dank de initiatiefnemers voor het vele werk dat zij hebben verricht en spreek de hoop uit dat dit initiatiefwetsvoorstel spoedig in de Eerste Kamer wordt verdedigd.

De voorzitter:

Ik heb de eer om u als eerste te feliciteren met uw maidenspeech. Hopelijk zullen wij nog veel van u horen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Graus (PVV):

Voorzitter. Ik feliciteer Lutzke Jacobi van harte met haar maidenspeech. Ik heb haar beter leren kennen tijdens een reis naar de Grüne Woche in Berlijn. Ik ben heel blij met deze boerendochter in de Tweede Kamer. Wij zullen nog veel plezier met haar beleven.

Ik dank de initiatiefnemers. Zij kunnen op de steun van de Partij voor de Vrijheid rekenen. Het wordt commerciële zeehondenjacht genoemd. Ik noem het een zeer walgelijke vorm van zeehondenmishandeling. De Partij voor de Vrijheid is er als geen ander voorstander van om deze zware vorm van dierenmishandeling keihard aan te pakken. Dieren zijn gemeengoed en behoren niet tot een land. Als heldere partij is de Partij voor de Vrijheid voor een duidelijke maatregel met hoge prioriteit, namelijk een absoluut invoer- en handelsverbod van producten afkomstig van de commerciële zeehondenjacht. De beelden die wij allemaal kennen, zijn weerzinwekkend. De gruwelijkheid en schaalgrootte van de commerciële jacht zorgt voor wereldwijde publieke verontwaardiging. Niet alleen het dierenwelzijn van de zeehonden, maar ook de publieke moraal is in het geding. De jacht op zeehonden om hun vacht en de overige producten die van zeehonden gemaakt worden, is volstrekt onnodig. Het blijkt dat er veel alternatieven bestaan die niet van echt te onderscheiden zijn, vooral wat bont betreft.

Nederland loopt bij veel zaken voorop, ook bij het dierenwelzijn. Wij kunnen het ons nu zeker niet permitteren om achter te blijven bij de ons omringende landen. Daar zijn eveneens voorstellen in voorbereiding, houdbaar binnen zowel EG- als WTO-bepalingen. De Partij voor de Vrijheid steunt het initiatief van de indieners om de voorkeur te geven aan een aanpak op nationaal niveau en om niet op een Europese aanpak te wachten.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Is de heer Graus van mening dat er voor bont genoeg alternatieven bestaan?

De heer Graus (PVV):

Er bestaan voor bont voldoende alternatieven.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Kunnen wij op de steun van de heer Graus rekenen als wij een nertsenfokverbod in stemming brengen?

De heer Graus (PVV):

De Partij voor de Vrijheid is tegen commerciële handel in bond. Wij staan echter wel een gecontroleerde afbouw voor. De betrokken bedrijven hebben immers in de laatste jaren geïnvesteerd in een ten opzichte van andere landen vrij hoog dierenwelzijn. Deze bedrijven moeten daar niet de dupe van worden. Er moet een afbouwregeling komen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

De heer Graus spreekt over zeehonden. Het voorstel gaat echter niet over zeehonden in zijn algemeenheid, maar over twee specifieke soorten. Is hij met mij van mening dat wij de zaak breder moeten trekken dan alleen de zadelrob en de klapmuts?

De heer Graus (PVV):

Ik deel de mening van mevrouw Van Velzen. Daarom spreek ik over zeehonden.

Ik erger mij mateloos aan het hypocriete gegeven dat wij vanuit Nederland knokken voor het dierenwelzijn van zeehonden in Canada terwijl er in ons land dieren op een balkonnetje driehoog achter onverdoofd ritueel worden geslacht. Ik verwijs hierbij naar de aangehouden motie van Marianne Thieme, mede ondertekend door Krista van Velzen en mijzelf, met het verzoek een verbod in te stellen op het onverdoofd ritueel slachten. Ik verzoek de Partij voor de Dieren de houdbaarheidsdatum daarvan in de gaten te houden. Anders zal ik de motie opnieuw indienen.

De wet gaat er zeker komen. Hoe gaat de minister echter de naleving van het verbod controleren?

De heer Cramer (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de indieners voor hun uitgebreide antwoord op onze vragen. Het is duidelijk dat de jaarlijkse slachting van zadelrobben en klapmutsen de indieners hoog zit, en terecht. De fractie van de ChristenUnie waardeert dan ook het initiatief van de indieners. In tegenstelling tot de naar mijn mening verwoestende kritiek van de heer Ormel dank ik de indieners voor het feit dat zij instemmen met de suggestie van de ChristenUnie om artikel 5 te wijzigen opdat ook het dierenwelzijn een grondslag vormt voor de bescherming van andere uitheemse diersoorten.

Het verbaast mij dat het kabinet niet met een ministeriële regeling of een algemene maatregel van bestuur wil komen. Met een dergelijke regeling waardoor de handel in producten van zadelrobben en klapmutsen verboden wordt, zou Nederland immers geen uitzonderlijke positie innemen. Wij vinden het wenselijk dat de jacht op klapmutsen en zadelrobben verder wordt teruggedrongen. Mijn fractie hoort graag van de indieners waarom zij denken dat het kabinet niet zelf met een regeling is gekomen en zij zich dus genoodzaakt voelden tot het indienen van een initiatief voorstel. Ik hoor echter ook graag de reactie van de minister. Ik deel overigens de hoop van de indieners dat een toekomstig kabinet in overeenkomstige gevallen wel de noodzaak inziet van het opstellen van een ministeriële regeling of een algemene maatregel van bestuur.

Ik hoor graag van de indieners op welke termijn zij uitsluitsel verwachten van de Europese Commissie over het voorliggende voorstel tot wetswijziging. Wie zijn de grootste afnemers van de producten van zadelrobben en klapmutsen? Welke mogelijkheden zijn er om met deze landen in gesprek te gaan? Ook het terugdringen van de vraag draagt onzes inziens bij aan het terugdringen van de commerciële jacht op deze dieren.

De indieners schrijven dat zij onze mening niet delen dat andere dieren in de omgeving van zadelrobben en klapmutsen mogelijk het slachtoffer worden van een verschuiving van de jacht als de handel in de producten van zadelrobben en klapmutsen terugloopt. Zien zij dit risico wel? Zo niet, waarom niet?

Mijn fractie is verder benieuwd naar de reden waarom er maar twee soorten robben zijn opgenomen in het voorstel. Dit zijn toch niet de enige robben die bedreigd worden?

Mijn fractie wacht graag het antwoord op deze vragen af, maar zij gaat in principe akkoord met het voorliggende voorstel.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Neppérus, die haar maidenspeech zal houden.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Wij spreken vandaag over een initiatiefvoorstel. Dit is belangrijk voor de Tweede Kamer, want het recht van initiatief is een recht dat alleen de Tweede Kamer toekomt. Ik kan mij dan ook voorstellen dat het voor de indieners, inmiddels zijn dit er feitelijk drie, heel bijzonder is om een keer in het regeringsvak te zitten.

Ik kom nu op de inhoud. De kern is toch dat de jacht op zeehondjes niet op zo'n inhumane wijze mag plaatsvinden. De VVD vindt deze jachtmethode onaanvaardbaar. Daarom heeft mijn fractiegenote mevrouw Snijder samen met de heer Waalkens dit voorstel ingediend. De jacht vindt nog steeds op die wrede wijze plaats, want eigenlijk kan het nauwelijks anders door de heersende weersomstandigheden. Wij kennen allen de vreselijke beelden. Wij zijn dus tegen deze jacht en vinden het een goede beslissing om het oorspronkelijke verbod voor zeehonden tot 12 dagen uit te breiden tot oudere zeehonden.

Als Nederlandse wetgever kunnen wij natuurlijk geen directe invloed uitoefenen op de regelgeving in Canada, maar door het nu voorgestelde verbod op de handel in producten kunnen wij toch bereiken wat wij willen. Daarvoor moet de Flora- en faunawet worden aangepast, dat wil zeggen dat er in de wet een verbod wordt opgenomen op de handel in die zeehondenproducten. Ik heb in mijn jonge jaren als ambtenaar vele wetten gemaakt, al moet ik wel zeggen dat deze meestal over belastingen gingen. Als je vrij kon kiezen zou je dit soort zaken via een algemene maatregel van bestuur regelen: de wet stelt het kader en de algemene maatregel van bestuur geeft dan de voorbeelden. De Kamer heeft wel het recht van initiatief, maar in het Nederlandse staatsrecht niet de mogelijkheid om een algemene maatregel van bestuur vast te stellen. De minister was niet genegen om iets te doen, en dus was dit de enige oplossing. Dan zeg ik: nood breekt wet. Maar wellicht kan de minister straks aangeven hoe hij er nu tegenaan kijkt. Volgens mij tekent zich een duidelijke meerderheid af voor dit wetsvoorstel.

Met name de collega van het CDA heeft gewezen op Europa. Bij andere onderwerpen hoor ik vaak dat wij een voortrekkersrol hebben. Bij dit onderwerp is dat blijkbaar niet het geval volgens de CDA-fractie. Natuurlijk is het mooi als je zaken via Europa kunt regelen, en dat moeten wij ook proberen. Wij moeten echter niet altijd wachten op Europa, als wij zaken echt belangrijk vinden. Voor mijn fractie is het van wezenlijk belang dat deze wrede jachtpraktijken ophouden. Het is wel van belang dat meer landen zich bij ons voegen. Wat zijn nu precies de ontwikkelingen binnen de Europese Unie? Kan de minister daarop een reactie geven?

In de stukken wordt ook voorgesteld om puur te werken met etikettering. Welnu, ik denk niet dat het zou helpen als op een product een etiket werd geplakt waarop staat dat het van deze jachtmethode afkomstig is. Wij hebben het over dieren die levend worden gevild, en dan moeten wij voor het zwaardere middel kiezen.

Natuurlijk zullen mensen daardoor in hun economische positie worden getroffen, maar uit alle onderzoeken lees ik dat het veelal om bijverdiensten gaat. De enige groep voor wie het om een primaire levensbehoefte gaat, de Inuit, is voorzien in een vrijstelling. Wellicht kunnen de indieners aangeven waar de grens ligt tussen het voorzien in het eigen levensonderhoud – dat wil zeggen het direct gebruik van de producten om te kunnen eten en een jas te kunnen hebben – en het verdergaande aspect van de export. Ook die advertenties hebben mijn fractie de afgelopen weken bereikt.

Het zal duidelijk zijn dat voor de VVD-fractie haast is geboden, voordat er weer een jachtseizoen begint. De agendering in deze Kamer heeft wat op zich laten wachten. Ik hoop dat wij nu snel tot een besluit kunnen komen en ook dat onze collega's in de Eerste Kamer de zaak even belangrijk zullen vinden als wij.

De voorzitter:

Ik feliciteer u van harte met uw maidenspeech, die er buitengewoon ervaren uitkwam.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Voorzitter. Ik beschouw het als een bijzonder voorrecht om vandaag een bijdrage te mogen leveren aan een mijlpaal in het werk dat ik bij de Stichting Bont voor Dieren begon, namelijk de bewustwording van de wreedheden die mensen zeezoogdieren aandoen en het nemen van maatregelen daartegen.

Mijn eerste kennismaking met de strijd voor dierrechten was, toen ik als elfjarige handtekeningen ophaalde tegen de barbaarse zeehondenjacht. Hoewel het 23 jaar geduurd heeft voordat er een importverbod komt in Nederland, beschouw ik het als een enorme overwinning voor iedereen die mededogen met dieren voelt, dat wij vandaag spreken over het wetsvoorstel van de leden Kruijsen en Snijder-Hazelhoff dat strekt tot een importverbod van producten van zadelrobben en klapmutsen.

Wel vind ik het kwalijk dat de Kamer in 2005 de minister er niet toe gedwongen heeft om een AMvB te maken. Met mevrouw Van Velzen ben ik van mening dat fracties die zeggen het welzijn van dieren serieus te nemen, meer druk hadden moeten uitoefenen op de verantwoordelijke bewindspersoon.

Behalve dat wij verheugd zijn over dit wetsvoorstel is er een aantal kanttekeningen bij te plaatsen. Die wil ik aan de indieners van het wetsvoorstel voorleggen. Allereerst is dat de vraag waarom het voorstel zich beperkt tot een importverbod van producten van zadelrobben en klapmutsen en waarom het voorstel met zo veel nadruk gericht lijkt te zijn op de handel in de Canadese producten, afkomstig van zeehondensoorten. Ik heb de toelichting gelezen en ik ben het met de initiatiefnemers eens dat het betere geen tegenstander van het goede zou moeten zijn.

Nu wij echter zo ver zijn met een voorstel dat paal en perk stelt aan de import van nutteloze producten, uit wreedheid verkregen, wil ik vragen naast de barbaarse jacht in Canada ook de zeehondenjacht in Namibië onderdeel van het voorstel te laten zijn. Mag ik de bijzondere aandacht vragen voor de vergeten moordpartijen op Kaapse pelsrobben in Namibië? Momenteel is de Namibische jacht op Kaapse pelsrobben met de slachting van 60.000 babyzeehonden en 7000 stieren na Canada een van de grootste zeehondenvangsten ter wereld. In de afgelopen jaren heeft Seal Alert Zuid-Afrika intensief onderzoek gedaan, waardoor stukje bij beetje meer zaken aan het licht kwamen over deze barbaarse jacht.

In 1972 trad de Amerikaanse zeezoogdierenbeschermingswet in werking. Deze wet verbood de jacht op zogende zeehondenjongen. In 1977 besloot de Amerikaanse hoge raad het importverbod op Kaapse pelsrobhuiden te handhaven. Dit had een einde moeten maken aan de pelsrobbenindustrie in Zuidelijk Afrika. Het zou echter tot 1990 duren, voordat Zuid-Afrika een einde maakte aan de zeehondenjacht.

In 1990 werd Namibië evenwel onafhankelijk, met dramatische gevolgen voor de Kaapse pelsrob. De zeehondenjacht in Namibië wordt uitgevoerd in natuurgebieden door slechts twee vergunninghouders. Minder dan 160 parttime ongeschoolde gastarbeiders worden voor een paar maanden te werk gesteld. In 2000 brachten de 42.000 gedode jongen in totaal 85.000 dollar op, ofte wel nog geen drie dollar per gedood exemplaar.

Ik vertel dit, omdat ik vurig hoop dat de indieners bereid zijn om in elk geval de Kaapse pelsrob in het initiatiefvoorstel op te nemen. Er is geen enkel redelijk belang dat zich daartegen kan verzetten. Sterker nog, het mag niet worden uitgesloten dat de handel en de jacht na een importverbod op de producten van zadelrobben en klapmutsen zich zouden kunnen verplaatsen naar Namibië. Daardoor zou de populatie Kaapse pelsrobben nog verder geschaad kunnen worden. Indien de indieners daar onverhoopt niet voor mogen voelen, overweeg ik, evenals mevrouw Van Velzen, daarover een motie in te dienen. Wellicht kunnen wij dit gezamenlijk doen.

Beter zou het zijn om een importverbod in te stellen van alle producten, afkomstig van zeezoogdieren. Ook daartegen zou zich geen enkel redelijk belang verzetten. Nederland zou hiermee een belangrijk signaal kunnen geven, gericht tegen de jacht op walvissen, dolfijnen, zeehonden en andere zeezoogdieren. Ook vraag ik de indieners aan te geven welke redenen er zouden zijn om het voorgestelde verbod niet uit te breiden tot andere zeezoogdieren. Tenslotte heeft een conservatief land als Amerika dat al in 1972 gedaan. De ambities van partijen, zoals de Partij van de Arbeid, zouden dus wel wat hoger mogen liggen. Zo heb ik mevrouw Jacobi horen zeggen, dat wij vooral niet moeten proberen om alles in een keer te veranderen. Ik denk dus dat hier nog wel een kans ligt om meer te doen.

Ten slotte spreek ik een woord van waardering uit aan het adres van mevrouw Snijder-Hazelhoff voor het samen met mevrouw Kruijsen indienen van dit voorstel. Als voorzitter van de Faunabeheereenheid Groningen kent zij de discussie over de vermeende schadelijkheid van dieren als geen ander. Vanuit dat perspectief zou zij ook begrip kunnen hebben voor de argumenten van Canadese jagers die de zadelrobben en klapmutsen vooral als schadelijke dieren zien. Ik vind het een geweldige overwinning dat zij in dit geval desondanks heeft gekozen voor de belangen van het dier en niet voor die van de mens. Ik spreek graag de hoop uit dat deze stap een begin is van een diervriendelijke VVD, die door zo veel kiezers van die partij wordt gewenst. Op dit moment worden in ons land jonge vossenwelpjes geboren die in hun aaibaarheid en vermeende schadelijkheid en in de barbaarse wijze waarop zij worden bejaagd vergelijkbaar zijn met zadelrobben en klapmutsen. Sterker nog, waar zadelrobben en klapmutsen niet meteen na de geboorte mogen worden doodgeknuppeld, mogen vossenwelpjes dat wel en mogen ook zwangere en zogende moederdieren worden geschoten zonder aandacht voor de jongen. Ik vraag de indieners om zich niet te beperken tot de zorg om het welzijn van zadelrobben en klapmutsen, maar dit te zien als een eerste stap om de belangen van dieren niet langer standaard ondergeschikt te maken aan die van de mens. Niet het recht van de sterkste moet uitgangspunt zijn van ons handelen, maar de belangen van de zwakste. Ik hoop dat wij elkaar op dat punt zullen kunnen vinden, zodat de morele blinde vlek van onze samenleving eindelijk kan worden weggenomen.

En voorts zijn wij van mening dat er een einde moet komen aan de bio-industrie.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Ik begin ermee mijn twee nieuwe collega's mevrouw Neppérus en mevrouw Jacobi welkom te heten in de Tweede Kamer. Mijn conclusie is dat wij weer twee strijdbare vrouwen erbij hebben gekregen. Ook voor dit onderwerp is dat van belang. Ik ben ook zeer benieuwd hoe het zal gaan met alle onderwerpen die zij zullen behandelen. Het was jammer dat ik hen niet mocht interrumperen, maar dat is nu gelukkig voorbij na hun maidenspeech, dus wij kunnen nu echt aan het werk. Ik wens hen natuurlijk heel veel succes!

Ik vervolg met een compliment aan mijn andere collega's in vak K, mevrouw Snijder-Hazelhoff en de heer Waalkens, en aan oud-collega mevrouw Kruijsen. Het is toch altijd afzien om te werken aan een initiatiefwetsvoorstel en het is aardig dat zij elkaar hebben gevonden. Ik vind het een goede zaak dat dit wetsvoorstel er nu ligt, maar ik kan mij ook wel iets voorstellen bij de door sommigen geuite kritiek dat dit een langzaamaanactie is geweest op een punt dat wij al veel eerder hadden kunnen regelen. Mevrouw Van Velzen noemde al de beroemde motie van 24 maart 2005, die zij samen met mevrouw Vos van de GroenLinks-fractie indiende en waarin werd bepleit om de commerciële zeehondenjacht aan te pakken. Ook toen ging het al om walgelijke methoden en ook toen al was 92% van de Nederlanders ervoor om de import tegen te gaan en om paal en perk te stellen aan de zeehondenjacht. Ook toen al zetten andere Europese landen een goede stap in die richting, maar wat bleek? De PvdA en de VVD gaven toen niet thuis. Anders zouden wij nu, bijna twee jaar later, een stuk verder zijn geweest dan nu. Nu moeten wij op de valreep proberen om het tempo er nog in te houden met dit wetsvoorstel. Dat vind ik toch jammer. Hebben de indieners er niet veel spijt van dat zij indertijd die motie niet hebben gesteund? Die komt immers sterk overeen met de intenties in hun eigen wetsvoorstel.

Laten wij echter niet alleen maar zuur doen vanmiddag. Op zichzelf is het een heel goede zaak dat deze initiatiefwet er ligt en dat wij proberen het tempo erin te houden. Het Kamerbrede gevoelen is dat de walgelijke zeehondenjacht moet worden aangepakt. Ik sluit mij wel aan bij de vraag of het nu om alle zeehonden gaat. Mevrouw Thieme had hierbij een punt; gaat het om Canada en om Namibië, gaat het om de Kaapse pelsrob en waarom hebben de indieners voor een beperking gekozen? Het lijkt mij toch niet mogelijk om de jacht op dieren met deze walgelijke methode onderdeel te laten zijn van vage politieke compromissen; daar zou ik geen voorstander van zijn. Ik ga ervan uit de indieners het hart op de goede plaats hebben, want zij steken nu hun nek hiervoor uit. Vooral voor mevrouw Snijder is dit wel bijzonder; ik wil haar complimenteren. Hier laat ik het bij, want het klapje heeft mevrouw Thieme al uitgedeeld. Maar ik wil wel weten of de indieners bereid zijn, de zaak wat breder te trekken. En als dit niet zo is, waarom hebben zij dan deze keuze gemaakt? Ik moet zeggen dat ik dit niet zo goed begrijp.

Er zitten nu twee Groningers in vak K, dit komt natuurlijk ook niet vaak voor. Het wetsvoorstel kon minder, zou ik willen zeggen, maar het kan ook nog beter. Zijn de indieners niet bereid, de zaak wat breder te trekken door alle zeehonden erbij te betrekken? Het is natuurlijk raar om geen bont van zadelrobben en klapmutsen meer te importeren, maar wel bont van andere zeehonden. Deze dierenbeschermers kunnen toch niet serieus menen dat je dit op deze manier zou moeten aanpakken?

Ook de fractie van GroenLinks is eigenlijk van mening dat je dit gewoon via een algemene maatregel van bestuur zou moeten regelen, en ik ben ervan overtuigd dat de initiatiefnemers dit ook vinden, maar de regering wilde hier niet aan meewerken. Nu is het mogelijk dat er hierover iets staat in de eerste 26 pagina's van het regeerakkoord, die nog niet zijn uitgelekt. Ik hoop dat het op die manier snel te regelen is, maar wij weten dit natuurlijk niet zeker. De regering wilde niet meewerken, maar ik zou minister Veerman willen vragen of hij wellicht alsnog tot inkeer is gekomen, ook gelet op hoe breed er in deze Kamer op aangedrongen wordt om de zaak op deze manier te regelen, zodat het ook vlot geregeld kan worden. Daar zouden wij sterk vóór zijn.

Het Europese niveau. De fractie van GroenLinks is altijd al van mening geweest – daarom hebben wij in maart 2005 ook samen met mevrouw Van Velzen de al genoemde motie ingediend – dat wij druk op de ketel moeten houden. Als afzonderlijke lidstaten zich hierover uitspreken of een regeling treffen voor een importverbod, kan dit als drukmiddel werken voor andere lidstaten en voor Europa om stappen te ondernemen. De Europese Commissie is wakker geworden, maar het is mij nog niet helemaal duidelijk of zij inmiddels klaarwakker is. Er zit wat beweging in, maar het wordt ook wel tijd, want intussen worden er nog steeds zeehonden doodgeknuppeld. Hoe ziet de minister dit? Kan hij in dit verband termijnen aangeven? De hele Kamer wil het tempo erin houden, maar wij weten nu nog niet wanneer de tweede termijn zal worden gehouden. En klopt het dat LNV c.q. het nieuwe kabinet – de minister kan hierover best een beetje over zijn graf heen advies geven; op zo'n goed punt is dat geen probleem, zo lijkt mij – zich er op Europees niveau keihard voor zal gaan inzetten om de voorzichtige stappen die zijn gezet, een zo goed mogelijk vervolg te geven?

Ik wil ook nog even iets zeggen over de uitzondering die wordt gemaakt in het vierde lid van artikel 13, onder b. De heer Ormel zegt dat het wel erg weinig is als de bedoelde volkeren alleen maar met pijl en boog mogen jagen. Ja, maar traditionele jacht is natuurlijk geen jacht met een mitrailleur. Ik overdrijf nu misschien een beetje, maar traditioneel is traditioneel, dat moeten wij niet oprekken. Het is naar mijn idee ook helemaal niet nodig om de producten van kleinschalige, traditionele jacht te importeren. Ik moet dan ook zeggen dat ik vind dat de heer Ormel enigszins op twee gedachten hinkt. Het begin was goed: "wij vinden dit walgelijk en het doodknuppelen van zeehonden en de import van bont moet zo snel mogelijk gestopt worden". Maar daarna ging hij toch weer enorm glijden. Dat betreur ik ten zeerste. Het kan zijn – ik hoop het – dat ik de heer Ormel verkeerd heb begrepen.

De heer Ormel (CDA):

Ik hink inderdaad op twee gedachten. Wat is uw positie? Ik wijs erop dat deze traditionele volken in deze tijd leven en zij maken dan ook gebruik van de middelen van deze tijd. Hebben zij dan niet het recht om met moderne middelen in hun levensonderhoud te voorzien? Ik vind dat hier sprake is van een probleem. Als u bij traditionele jacht alleen maar denkt aan pijl en boog – ik chargeer – en aan de mogelijkheid om op zeer beperkte schaal iets te doen om aan voedsel te komen, dan wilt u ze beperkingen opleggen waarmee u ze het brood uit de mond stoot. Willen wij dat wel? Ik geef dus toe dat ik op twee gedachten hink. Aan de ene kant ben ik met u van mening dat wij barbaarse vormen van jacht moeten verbieden. Aan de andere kant vind ik niet dat wij paternalistisch mogen zijn tegenover bepaalde volkeren. Zij hebben namelijk ook het recht om te leven.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik houd helemaal niet van paternalisme, maar wel van duidelijkheid. Voor de GroenLinks-fractie gaat het hier echt om de kleinschalige, traditionele jacht. Als bepaalde volkeren voor hun levensstandaard of hun economie afhankelijk zijn van verkeerde vormen van jacht, zouden wij zo snel mogelijk naar alternatieven moeten zoeken. Dat lijkt mij zinvol. Ik wijs erop dat er voor bont alternatieven zijn. Voor de fractie van GroenLinks geldt dan ook dat aan het fokken van dieren voor bont zo snel mogelijk paal en perk moet worden gesteld.

Dit brengt mij bij mijn slotopmerking. Op de catwalks in Parijs wordt bont weer heel populair. Wij willen de consument, maar ook de modebranche aanspreken en ze vragen met het gebruik van bont te stoppen. Het gebruik ervan op deze manier is compleet walgelijk. Vanmorgen las ik tijdens de treinreis in de krant dat er zelfs lingerie van nerts wordt gemaakt. Ik dacht toen: kan het nog gekker? Ik zeg maar: geen bont aan je achterwerk. Ik verander aan de slogan maar een woord, want als ik die laat rijmen, zult u, voorzitter, die vast niet toestaan. Ik wil dus een oproep doen en vragen om aan deze ontwikkeling paal en perk te stellen. Ik vraag iedereen hieraan niet mee te doen. Ik ben zelf redelijk verontwaardigd en ik meen namens de gehele GroenLinks-fractie te spreken als ik zeg dat wij het dragen van bont op deze manier zeker niet aantrekkelijk vinden.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Veerman:

Voorzitter. De Kamer heeft een aantal inhoudelijke vragen gesteld. Ik wil graag reageren op datgene wat de Kamer naar voren heeft gebracht.

De voorzitter:

Mijnheer de minister, u heeft gevraagd een korte verklaring te kunnen afleggen. Het is niet de bedoeling dat u de vragen nu beantwoordt. Daarvoor is een andere gelegenheid, als die komt. U kunt nu een verklaring afleggen.

Minister Veerman:

Zeker, daar nam ik een aanloopje voor.

De voorzitter:

Ik dacht dat u alle vragen ging beantwoorden. Dan is het goed.

Minister Veerman:

Dan is een pauze van twee minuten niet voldoende om mij daarvoor te equiperen.

De voorzitter:

Maar ik onderschat u niet.

Minister Veerman:

Dank u zeer.

Voorzitter. Tot op heden was de regering niet voornemens om een AMvB hiervoor te maken, maar ik heb de Kamer in volle breedte gehoord. Ik ben bereid een algemene maatregel van bestuur ter zake voor te bereiden in de geest van het wetsvoorstel en ook met de uitwerking die dit wetsvoorstel beoogt. Mag dat een deel van mijn erfenis zijn.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Als dat zo is, wil ik wel meerdere erfenissen van u. U zegt "in de geest van het wetsvoorstel". Gaat u deze AMvB beperken tot deze twee zeehondensoorten? Doet u dat vooral, maar accepteer dan ook dat wij straks aan u vragen om de AMvB uit te breiden.

Minister Veerman:

Dat is een inhoudelijke vraag. Die andere soorten vallen onder het CITES-verdrag en zijn uit dien hoofde beschermd wat de import betreft. Overigens is er nu al een importverbod, maar het wetsvoorstel breidt het uit tot de handel. Laten wij afspreken dat ik een AMvB voorbereid in goed overleg met de Kamer.

De heer Ormel (CDA):

Ik bedank de minister zeer. Ik denk dat dit de koninklijke weg is en dat voor een minister! Wel vraag ik of hij nog een tijdpad kan aangeven.

Minister Veerman:

Die voorbereidingen beginnen morgen. U kent mijn levensduur als bewindspersoon, dus er wordt snelheid gemaakt.

De voorzitter:

Het lijkt mij verstandig dat wij de behandeling van het wetsvoorstel voorlopig opschorten en afwachten wat er komt van deze minister in de tijd die hij nog als minister heeft te gaan.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven