Aan de orde is het debat over de Europese Top.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Verschillende landen die de Europese grondwet al hebben goedgekeurd, zullen op 26 januari een conferentie houden onder de vrienden van de grondwet. In eerste instantie deed de minister-president daar nogal laconiek over. Mensen mogen altijd bijeenkomsten houden. Toch waarschuwde hij later voor een onoverzichtelijke situatie in het debat over een nieuw verdrag. Ik denk dat dit terecht is, maar vraag aan de premier waar dat nieuwe realisme vandaan komt. Er komen steeds meer geluiden uit de verschillende lidstaten van Europa dat men verder wil met deze grondwet. Uit onderzoek blijkt ook al wel dat het Nederlandse standpunt, het Nederlandse nee, niet door iedereen in Europa als een nee wordt gezien. In de Volkskrant las ik bovendien dat de minister-president verwacht dat gezien de verschillende regeringswisselingen een inhoudelijke discussie over de Europese grondwet pas in 2008 op gang zou komen. Ik zou willen zeggen: laten wij in deze discussie een voortrekkersrol spelen. De bevolking in Nederland en Frankrijk heeft duidelijk nee gezegd tegen de grondwet. Ik zie het dan ook als onze verplichting om de rest van Europa duidelijkheid te geven over wat wij wel willen. Een afwachtende houding zoals de minister-president die voorstelt, vind ik niet gepast. Het debat over de toekomst van de Europese Unie moeten wij niet overlaten aan de voorstanders van een grondwet die in ons land allang is doodverklaard. Is de regering bereid nog voor de voorjaarsraad een visie aan de Kamer voor te leggen met betrekking tot de toekomst van Europa, zodat wij daarover van gedachten kunnen wisselen?

Voorzitter. De minister van Buitenlandse Zaken heeft met de Finse premier gesproken over de grondwet, waarbij de minister vooral heeft benadrukt dat het kabinet weinig kan zeggen, omdat het demissionair is. Een demissionair kabinet is naar mijn mening gewoon bevoegd om staand beleid uit te voeren en de minister had dus gewoon het Nederlandse standpunt moeten herhalen: de Europese grondwet is dood, wat Nederland betreft.

De heer Timmermans (PvdA):

De heer Van Bommel vraagt om een visie. Ik kan mij herinneren dat de SP ongeveer een jaar geleden op het punt stond om te bevallen van een visie over hoe het dan wel zou moeten. Er zou een document komen. Die bevalling is kennelijk uitgesteld. Heeft de SP ook een visie over hoe het verder zou moeten, behalve de gratuite kreet: wij zijn voor Europa en voor samenwerking, maar tegen de grondwet?

De heer Van Bommel (SP):

De heer Timmermans heeft zijn agenda niet helemaal op orde, het is minder dan een jaar geleden. Die notitie heeft nog voor de verkiezingen het licht gezien. Dat is hem misschien in de campagne ontgaan. Ik zal ervoor zorgen dat hij hem vandaag nog op zijn lessenaar krijgt.

De heer Timmermans (PvdA):

Kunt u mij in een zin zeggen wat de kwintessens is van die notitie, behalve nee?

De heer Van Bommel (SP):

Ja, voorzitter. Minder Europa, maar een beter Europa.

De heer Timmermans (PvdA):

O, daar kunnen wij goed mee uit de voeten.

De heer Van Bommel (SP):

Ja, dat weet ik, want uw notitie sluit daar mooi bij aan. Ook u bent niet meer voor meer Europa op alle terreinen. Ook de PvdA-fractie pleit nu op sommige terreinen voor minder Europa. Daar zijn wij zeer blij mee na het Nederlandse nee.

Waarom heeft de minister niet duidelijk aangegeven wat het Nederlandse standpunt is? Waarom heeft de minister impliciet het signaal gegeven dat er beweging zou kunnen zitten in het Nederlandse standpunt? Wat is de reactie van de minister op de opmerking van de Luxemburgse minister van Buitenlandse Zaken dat Nederland en Frankrijk hun mening over de grondwet moeten veranderen? Ik mag toch aannemen dat hij dat niet onweersproken wil laten.

Dan de uitbreiding. De Europese Raad bevestigt dat de EU haar toezeggingen in verband met de lopende toegangsonderhandelingen gestand doet. De westelijke Balkan heeft dus nog steeds zicht op EU-lidmaatschap. Geldt dit echter, zoals gesuggereerd door de Poolse president, ook voor de Oekraïne, voor Georgië en Moldavië? De SP-fractie kan zich goed vinden in de negende conclusie van de Europese Raad. Die luidt als volgt. "De Europese Raad benadrukt dat het van belang is dat de Europese Unie haar eigen ontwikkelingen kan handhaven en versterken. Het tempo van de uitbreiding moet afgestemd worden op de capaciteit van de unie om nieuwe leden op te nemen." Hierbij lijkt er sprake te zijn van een nieuw realisme. De Europese Raad noemt het zelf de nieuwe consensus over de uitbreiding. Er is echter nog wel enige onduidelijkheid over de capaciteit van de Unie om nieuwe leden op te nemen. Wat wordt daar nu precies onder verstaan? Deelt de minister-president mijn mening dat hieronder vooral verstaan moet worden de steun van de Europese bevolking voor verdere uitbreiding? Ook vernemen wij graag of de minister-president achter deze nieuwe consensus staat. In de Belgische media lees ik namelijk dat de minister van Buitenlandse Zaken verleden week maandag, dus nog voor het algemeen overleg over de Razeb, een amendement op de conceptconclusies van de Europese Raad heeft ingediend, waarin staat dat voorafgaand aan verdere uitbreiding, verdieping vereist is. Ook verneem ik graag waarom de minister de Kamer niet heeft geïnformeerd over dit initiatief.

In de geannoteerde agenda van de Europese Raad van 14 en 15 december formuleerde de regering elementen die Nederland van belang achtte en daarom in de conclusies van de Europese Raad zouden moeten terugkeren. Geen van deze elementen spreekt echter over het belang van verdere verdieping van de Europese samenwerking als noodzaak voor verdere uitbreiding. Ook in de appreciatie van de regering van de mededeling Enlargement strategy and main challenges 2006/2007 zwijgt de regering hierover. Waarom heeft de minister-president de Kamer hierover niet geïnformeerd? Waarom verrast een demissionaire regering ons met dit nieuwe standpunt?

De heer Van Dijk (CDA):

Ik heb paragraaf negen van de raadsconclusies nog eens doorgelezen. Ik kom evenwel tot een wat andere appreciatie dan de heer Van Bommel. Hij zegt namelijk dat dit moet gebeuren op basis van de steun van de bevolking. Ik heb echter juist het gevoel dat er met name gekeken zou moeten worden naar de besluitvormingsmechanismen binnen de Europese Unie. Is het dan niet verstandig dat, zoals ik de boodschap lees, er met name wordt ingezet op een grotere efficiency en effectiviteit? Dit is totaal iets anders dan wat de heer Van Bommel voorstelt. Wat is zijn visie daarop?

De heer Van Bommel (SP):

De heer Van Dijk informeert naar de absorptiecapaciteit. Daar ging mijn vraag aan de regering ook over. Ik heb niet gezegd dat in conclusie negen staat dat het draagvlak van de bevolking daarvan onderdeel zou moeten uitmaken. Dat zegt de regering niet; dat is mijn opvatting. Ik vind het namelijk van groot belang, ook voor de absorptiecapaciteit bij de verdere uitbreiding van Europa, dat daarvoor een draagvlak is bij de bevolking van de bestaande Europese Unie. Wat mij betreft, is dat een onderdeel daarvan. Vandaar dat ik deze vraag aan de regering voorleg.

Voorzitter. Wij zijn blij dat er geen sprake is van de afschaffing van het vetorecht op het terrein van justitie. Dit hebben wij ook steeds betoogd in deze Kamer. Wij kunnen ons dan ook vinden in het standpunt van de Britse premier Blair dat er niks mis is met samenwerking op het gebied van veiligheid, maar dat er geen steun gegeven kan worden aan iets wat de nationale belangen schaadt op dit belangrijke terrein. Deelt de Nederlandse premier deze opvatting? Is het correct dat naast Groot-Brittannië ook Duitsland, Frankrijk, Ierland, Polen en Tsjechië weinig voelen voor afschaffing van het vetorecht op het gebied van justitie? Is de minister-president bereid om samen met deze lidstaten op te trekken om nu definitief een einde te maken aan het geknabbel aan nationale belangen op dit belangrijke terrein?

Over Kroatië heeft de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen geconcludeerd dat het land vooruitgang heeft geboekt op het pad naar het EU-lidmaatschap. Er is echter niet afgesproken dat Kroatië, zoals het nu naar uitziet EU-lidstaat nummer 28, pas kan toetreden als er een nieuw verdrag is. Volgens de Duitse bondskanselier Merkel was er een brede overeenstemming over dat de bestaande verdragen niet toereikend waren bij een verdere uitbreiding. Waarom heeft dit voorstel van Commissievoorzitter Barroso het niet gehaald? Graag verneem ik hierop de reactie van de minister-president.

Als de minister van Buitenlandse Zaken hier aanwezig was, had ik hem gecomplimenteerd met zijn inzet voor een veroordeling van de holocaustconferentie in Iran door de Europese Raad. Ook zou ik hem ermee willen complimenteren dat hij zijn poot terecht stijf heeft gehouden inzake Servië. Bij de vorige Europese Raad stelden de Europese leiders nog eensgezind dat Servië volledig zou moeten meewerken met het Joegoslaviëtribunaal. Van die eensgezindheid bleek verleden week weinig over, want volgens berichten in de media was het alleen de minister-president die, gesteund door de Denen en de Slovenen, aan deze lijn wilde vasthouden. Hoe verklaart de minister-president deze omslag? Wat betekent "medewerking"? Is dat volledige medewerking, daadwerkelijke uitlevering van Mladic aan het Joegoslaviëtribunaal of moet Servië alleen de indruk wekken dat het volledig meewerkt met het tribunaal?

Ik rond mijn bijdrage af. Begin deze maand pleitten verschillende fracties in deze Kamer voor een harde opstelling inzake Turkije vanwege Cyprus, omdat Turkije blijft weigeren, zijn havens en luchthavens open te stellen voor dat lid van de Europese Unie. De motie van de heer Van Baalen die in dit kader is ingediend, noemde de minister "onacceptabel". De minister wilde Nederland niet in een geïsoleerde positie brengen, of een positie die anderszins de Nederlandse belangen zou schaden.

Kan de premier uitleggen waarom hij in het geval van Servië wel bereid is om geïsoleerd te komen staan, maar niet in het geval-Cyprus?

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Voorzitter. De GroenLinks-fractie wil deze gelegenheid graag gebruiken om met de minister-president en de minister van Buitenlandse Zaken – als die hier aanwezig zou zijn geweest – van gedachten te wisselen over de noodzaak tot een goede Nederlandse voorbereiding op de Voorjaarsraad 2007 onder het nieuwe Duitse voorzitterschap. Op die Voorjaarsraad wordt in de raadsconclusies al op verscheidene plaatsen gespeculeerd.

Bij die Voorjaarsraad zijn twee fundamentele kwesties aan de orde, die de toekomst en de ambitie van de Europese Unie wat de structuur en het leefklimaat aangaan, namelijk de Europese grondwet en het Europese klimaatbeleid. Wij begrijpen uit de raadsconclusies dat het Duitse voorzitterschap zich daarop goed en grondig aan het voorbereiden is. Dat verheugt ons, maar nu hoopt de GroenLinks-fractie ook dat de regering een overeenkomstige ambitie heeft, zeker nu zij zich in een demissionaire fase bevindt en mogelijk nog enige tijd zal bevinden. De Europese agenda gaat immers door. Wij kunnen met de voorbereiding op de Europese discussies over deze onderwerpen niet wachten tot na het regeerakkoord of tot vlak voor de top. Daarvoor zijn die onderwerpen te groot en te verstrekkend. Waar nu de regering dus aan terughoudendheid gebonden is, noopt die noodzakelijke voorbereiding tot nog meer debat en consultatie van de Kamer, met voor- en tegenstanders, opdat de regering niet alleen goed voorbereid maar ook breed gemandateerd op stap gaat.

Wij begrijpen dat over de Europese grondwet bilaterale consultaties zijn gehouden door het voorzitterschap en dat de meningen over de vraag hoe de Europese grondwet eruit moet komen te zien nog ver uiteenliggen. Er is tegelijkertijd ook ongeduld onder het merendeel van de lidstaten, die nu zelfs bereid zijn om zonder Frankrijk of Nederland over de grondwet door te discussiëren. Daartegenover staat een Nederland met een zeer eurosceptische houding, een alerte bevolking en een Kamer die na het nee van het referendum niet langs de achterdeur alsnog met een grondwetachtig fait accompli wil worden geconfronteerd. Tegelijkertijd wordt duidelijk dat de premier en minister Bot al wel ideeën hebben over de vraag hoe een nieuwe grondwet of grondwetachtige constructie eruit moet komen te zien. Dat vraagt dus om een grondig debat en om een proactieve opstelling van de demissionaire regering. Wij doen de concrete suggestie om, in aansluiting op datgene waarop ook de SP doelde, de regering uit te nodigen om daarover een notitie te schrijven en die ons eind januari 2007 te doen toekomen, zodat wij nog voldoende tijd hebben om daarover het debat met de regering aan te gaan. Op die manier zorgen wij dat wij op tijd klaar zijn voor de Voorjaarstop en dat ons niet de pas wordt afgesneden door de voorbereidingen door het Duitse voorzitterschap en door overige lidstaten.

De GroenLinks-fractie juicht het toe dat de discussie over een geïntegreerd Europees klimaatbeleid mede door de Nederlandse inzet tijdens de afgelopen raad en met de brief van de Nederlandse minister-president en de Engelse premier Blair nu een vast onderdeel wordt van de Europese agenda. Europa en Nederland moeten klaar zijn voor een toekomst waarin de catastrofale gevolgen van klimaatveranderingen niet meer zijn weg te denken. Dan wordt de logische vervolgvraag hoe wij dat gaan doen, welke invulling Nederland daaraan wil geven, tot welke maatregelen wij bereid zijn en welk ambitieniveau Nederland daarbij heeft. Ook hier geldt weer dat GroenLinks verwacht dat het ambitieniveau van de Nederlandse regering minimaal zo hoog is dat wij goed voorbereid en met concrete voorstellen aan het Europese debat daarover willen deelnemen. Daarom doen wij hier hetzelfde voorstel als bij de grondwet. Graag krijgen wij van de regering een notitie voor eind januari 2007 met een voorzet voor de Nederlandse ambities en inzet voor een geïntegreerd Europees klimaatbeleid, opdat wij daarover met de Kamer een goed debat kunnen voeren.

Ten slotte kom ik bij het Midden-Oosten. Ik constateer dat de voltallige Raad van Europese regeringsleiders op 15 december jongstleden heeft verklaard bezorgd te zijn over de situatie in het Midden-Oosten, verheugd is over kansen op hervatting van de dialoog tussen Israël en Palestina en waardering heeft voor de inspanningen van president Abbas om tot een regering van nationale eenheid te komen. Eerlijk gezegd vinden wij dat geen diepgaand standpunt. En dat terwijl de regio op springen staat en een burgeroorlog dreigt uit te barsten. De inkt van deze verklaring is nog niet opgedroogd, of het Verenigd Koninkrijk spreekt onverkort zijn steun uit voor het houden van nieuwe verkiezingen, zoals president Abbas nu wenst. Dit roept zowel verbazing op als teleurstelling over de wederom gebleken verdeeldheid binnen de EU. Hoe duidt de regering deze handelwijze van een EU-lidstaat? Hoe verhoudt deze zich tot het zojuist ingenomen EU-standpunt en het staande EU-beleid van sancties jegens de Hamas? En wat zegt het over de manier waarop wij omgaan met uitslagen van democratisch gehouden verkiezingen? Graag verneem ik de reactie van de regering hierop.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Voorzitter. Zoals ik gewoon ben, wil ik even aangeven hoe het CDA tegen de Europese Unie aankijkt. De Europese Unie is voor ons een waardengemeenschap, niet een louter toevallig samenwerkingsverband tussen enkele landen op sociaaleconomisch terrein. De waardengemeenschap staat voor ons voorop. Om deze reden hechten wij grote waarde aan een strikte toepassing van de Kopenhagencriteria. Het belangrijkste daarvan is het zijn van een goed functionerende democratische rechtstaat met respect voor minderheden en mensenrechten. Naar onze mening is dat het allerbelangrijkste aspect van de Europese Unie. Voor ons vormt dit ook de motivatie op altijd zeer streng toe te zien op de toepassing van de Kopenhagencriteria.

Tegelijkertijd moeten wij constateren dat de Europese Unie ook antwoorden moet vinden op de uitdagingen waarvoor zij wordt gesteld, bijvoorbeeld op het terrein van het bieden van veiligheid aan de burgers tegen internationale criminaliteit en internationaal terrorisme. Eveneens tegelijkertijd moet de Europese Unie antwoorden vinden op de vraag hoe moet worden omgegaan met de toenemende internationale concurrentie. En tegelijkertijd speelt ook de vraag welk antwoord wij weten te geven op de dreigende klimaatverandering. Wij zijn de mening toegedaan dat de Europese Unie zich actief met al deze onderwerpen moet gaan bezighouden.

Deze top heeft vooral in het teken van de uitbreiding gestaan. Daarover is een belangrijk document aangenomen, te weten de European enlargement strategy: een nieuwe strategie op het terrein van de uitbreiding. Wij feliciteren het kabinet met het feit dat het erin geslaagd is om dit onderwerp op de agenda te zetten. Vorig jaar heeft het kabinet tijdens de Europese Top daar om gevraagd. Nu is het erin geslaagd om er een goede discussie over te voeren. Wij stellen vast dat in het document de elementen die wij in april in een AO met de minister van Buitenlandse Zaken naar voren hebben gebracht, in belangrijke mate naar voren zijn gekomen. Ik noem de volgende aspecten: het niet meer noemen van een datum voordat de onderhandelingen zijn afgerond; het niet meer beoordelen van lidstaten als groep maar individueel; het beginnen van de onderhandelingen met de moeilijkste hoofdstukken in plaats van deze tot het eind te bewaren; een strikte toepassing van de toetredingscriteria, die strikter mag zijn dan in de afgelopen periode het geval is geweest. Wij zijn tevreden met het document dat aan het papier is toevertrouwd. Wij zijn echter van mening dat wij niet naar het papier, maar veel meer naar de daden van de Europese Commissie moeten kijken.

Afgelopen week hebben wij de discussie gevoerd hoe moet worden omgegaan met Turkije. Door een rechte rug te houden, zijn wij er uiteindelijk wel in geslaagd dat er grote druk op Turkije wordt uitgeoefend om te gaan bewegen. Turkije schijnt een eerste stapje te hebben gezet, ofschoon de geluiden van de legerleiding alweer roet in het eten lijken te gooien. Het steunt ons wel in onze opvatting dat wij door moeten gaan met het recht houden van onze rug om druk uit te oefenen op Turkije.

Onzes inziens heeft de Nederlandse regering, door vast te houden aan goede samenwerking met het ICTY, het Joegoslaviëtribunaal, het juiste standpunt ingenomen in de discussie omtrent Servië. Als daaraan niet wordt voldaan, kan er geen sprake zijn van verdere gesprekken over het Stabiliteits- en associatiepact. Onze fractie was echter wel verontrust toen zij vernam dat er nu dreigt dat Nederland geïsoleerd komt te staan. Er zijn nog enkele landen die het standpunt van Nederland steunen. Het verbaast ons zeer dat andere landen dit standpunt over een goede samenwerking met het ICTY, waar ook in de uitbreidingsstrategie nog veel aandacht voor wordt gevraagd, direct laten vallen als het op concrete daden aankomt. Wat is het standpunt van de Europese Commissie en de verantwoordelijk commissaris Olli Rehn op dit punt? Staat hij nog steeds achter het Nederlandse standpunt, dat gedeeld wordt door enkele Scandinavische landen, of zijn het echt alleen Nederland en deze Scandinavische landen die op dit standpunt staan?

De heer Van Bommel zei al dat het absorptievermogen van de Europese Unie een belangrijk vierde criterium voor Kopenhagen is. Dit absorptievermogen vertaalde hij in draagvlak onder de bevolking. Dat is uiteraard een belangrijk gegeven, maar wij moeten er ook voor zorgen dat de Europese Unie effectief, daadkrachtig en efficiënt kan optreden. De woorden die de minister van Buitenlandse Zaken gebruikte tijdens het AO dat wij vorige week over dit onderwerp voerden, blijken juist te zijn; er is op dit punt grote verdeeldheid binnen de Europese Unie. Ik vraag de premier welke kant Duitsland precies op wil. Wat zal Duitsland ondernemen om ervoor te zorgen dat er tijdens het Duitse voorzitterschap wellicht een paar stappen vooruit gezet kunnen worden? Welke rol spelen andere instellingen in deze discussie? Zo zei een permanente vertegenwoordiger bij de Europese Unie dat hij niets wil doen met Europese instellingen in Brussel. Wat is er op dit punt naar voren gebracht door het Duitse voorzitterschap?

Ik kom op de ruimte voor vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Er is gediscussieerd over de vraag of er gebruik gemaakt mag worden van de passerelle-bepaling. Die zou ervoor kunnen zorgen dat er uiteindelijk een besluit genomen kan worden op basis van een gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming. De Europese Commissie heeft deze mogelijkheid blijkbaar onvoldoende overtuigend weten te brengen. Welke argumenten heeft de Europese Commissie gebruikt en hoe kijkt de premier aan tegen deze mogelijkheid? De CDA-fractie heeft, toen de discussie hierover in mei van dit jaar werd gevoerd, duidelijk gemaakt dat zij er een voorstander van is dat er uiteindelijk gemakkelijker op dit terrein besluiten kunnen worden genomen.

Op het terrein van de toenemende economische concurrentie is de CDA-fractie tot de conclusie gekomen dat het verstandig is dat wij op het punt van intellectueel eigendom een paar stappen vooruit zetten. Het is belangrijk dat er nu een strategie is aangekondigd. Heeft de premier de indruk dat er draagvlak is om uiteindelijk het besluit over een Europees octrooi te nemen?

Om het hoofd te bieden aan de toenemende concurrentie, is er meer nodig dan alleen innovatie; daarvoor zijn bijvoorbeeld ook flexibele arbeidsverhoudingen nodig. Hierover is gesproken tijdens de sociale top die voorafging aan de Europese Top. De afgelopen dagen is er een groenboek verschenen over de modernisering van het arbeidsrecht. Wordt er een adviesaanvraag aan de Stichting van de Arbeid overwogen, om hierop een reactie van de sociale partners te verkrijgen? Dit is immers een onderwerp dat hen zeer aangaat en waarover zij veel expertise in huis hebben. Wellicht dat een reactie ons kan helpen.

Het onderwerp innovatie heeft ook te maken met de discussie over klimaatverandering en klimaatverbetering. Het is goed dat hiervoor, mede naar aanleiding van een brief die door de premier en premier Blair is geschreven, op dit moment veel aandacht wordt gevraagd. Tijdens de komende raden wordt dit onderwerp permanent geagendeerd en er vinden op dit punt voorbereidingen plaats voor de Europese Voorjaarsraad. De premier is erin geslaagd dit onderwerp goed op de Europese agenda te plaatsen. Wat zijn echter de vervolgstappen in de zin dat wij eraan hechten dat in ieder geval ook de emissiehandel na het jaar 2012 kan worden voortgezet? In het bronbeleid is nu iets gedaan op het terrein van consumentenelektronica. Volgens ons is dat pas een eerste stap, ook gehoord de discussie die wij hier hebben gevoerd over de fijnstofrichtlijn. Denkt de minister-president dat in de komende periode op dat terrein stappen vooruit kunnen worden gezet?

In het vorige algemeen overleg over de Razeb hebben wij aandacht gevraagd voor de holocaustconferentie en het uitspreken van afkeuring daarover door de Europese Unie. Tot onze vreugde hebben wij gezien dat die afkeuring helder verwoord is in de Raadsconclusies.

De heer Wilders (PVV):

Mevrouw de voorzitter. Het was weer een zeer teleurstellende Europese Raad en ook een zeer teleurstellend optreden van de Nederlandse regering en onze minister-president.

Op het gebied van uitbreiding van Europa dendert Europa door op de verkeerde weg. Er wordt wat gerommeld in de marge bij het strikter toepassen van criteria en het niet langer noemen van toetredingsdata, maar de deur voor nieuwe Europese lidstaten als Macedonië, Servië en andere landen blijft open. De fractie van de Partij voor de Vrijheid vindt dat de uitbreiding van Europa wel eens mag stoppen. Genoeg is genoeg. Europa heeft inmiddels genoeg lidstaten. Eerder dit jaar heb ik ook tegen de uitbreiding van de Europese Unie met Roemenië en Bulgarije gestemd, iets wat op 1 januari zal plaatsvinden. Wij moeten niet focussen op nog meer landen bij Europa, maar op een Europa met minder taken, op een Europa met minder bevoegdheden en op een Europa dat ons miljarden euro's minder kost, euro's die wij beter in Nederland kunnen besteden dan aan de Franse boeren of aan nieuwe snelwegen in de binnenlanden van Roemenië.

Ook inzake Turkije lijkt de Nederlandse regering maar ook Europa het contact met de kiezer nog steeds totaal verloren te hebben. Europa en ook de Nederlandse regering vindt dat Turkije nog een kans moet krijgen om door te gaan met onderhandelen.

De heer Van der Ham (D66):

Over de landbouwsubsidies zijn wij het snel eens; daarvan moeten wij zo snel mogelijk af in Europa.

U zei ook dat wij niet moeten meebetalen aan de infrastructuur in Roemenië. Ik kan heel wat vrachtwagenchauffeurs noemen, die heel blij zijn dat zij straks de Nederlandse producten in Roemenië kunnen afzetten. Dat is heel goed voor onze economie. Dat ziet u toch ook wel, mijnheer Wilders?

De heer Wilders (PVV):

Nee, ik zie daar helemaal niets van. Ik ben tegen alle preaccessiesteun. Ik ben tegen het verder uitbouwen dan wel laten bestaan van de structuurfondsen. Ik vind dat dit allemaal minder moet. Wij hebben grote problemen in Nederland. Kijk naar de inkomenspositie van vele mensen. Kijk hoe wij de ouderen in verzorgingshuizen behandelen. Ik zou liever zien dat wij het geld daaraan besteden dan aan landbouwsubsidies voor boeren in Frankrijk of Polen of aan preaccessiesteun voor niet EU-lidstaten of andere zaken in landen ver weg. Ik leg de prioriteit bij de problemen in Nederland.

De heer Van der Ham (D66):

Dan hoop ik van u een keer een inzicht te krijgen waar u de cijfers vandaan haalt dat wij bij wijze van spreken de problemen in Nederland te danken hebben aan de deelname aan de EU of aan de vrije markt die wij daardoor hebben. Heel veel bedrijven, die ook u aan het hart gaan, ontlenen daaraan heel veel waarde. Er komen heel veel banen uit voort. Ik denk dat uw cijfers gewoon niet kloppen.

De heer Wilders (PVV):

Ook hier zit de fractie van D66 zoals te doen gebruikelijk faliekant ernaast. Ik heb niet gezegd dat het de oorzaak van de problemen is. Ik heb gezegd dat wij een aantal problemen in Nederland kunnen oplossen als wij dat geld niet meer aan Europa besteden. Mijn fractie maakt zich daar hard voor.

Ik sprak over Turkije. Ik vind het vreemd en verkeerd dat de Nederlandse regering meegaat in een traject waarbij men de deur openlaat voor Turkije. Ik las in Het Financieele Dagblad van afgelopen zaterdag zelfs dat minister-president Balkenende dit fair play noemt. Hij vond het dus fair play dat de Turken opnieuw een kans krijgen. Blijkbaar is een volgende kans voor de Turken belangrijker dan fair play tegenover een groot deel van de Nederlandse bevolking, want uit iedere enquête blijkt dat een groot deel van de Nederlandse bevolking niet zit te wachten op onderhandelingen met of op een lidmaatschap van Turkije. Minister Bot – hij is hier vandaag niet – spande in diezelfde krant de kroon toen hij het verzet van de Nederlandse bevolking tegen een Turks lidmaatschap van de Europese Unie badinerend afdeed met dagkoersen. Morgen zou de houding van de bevolking wel eens anders kunnen zijn en daarom sprak hij van dagkoersen. Hij nam het verzet dus niet serieus. Dat doet mijn fractie wel.

Wij zijn verder serieus van mening dat wij niet verder moeten gaan met welk initiatief dan ook als het gaat om de Europese grondwet. In de brief heb ik niets gelezen over het initiatief van sommige lidstaten – als je de kranten mag geloven horen Luxemburg en Spanje tot die lidstaten – om met landen die de Europese grondwet wel hebben geratificeerd of voornemens zijn om dat te doen, in januari aan tafel te gaan zitten. Graag krijg ik op dit punt een reactie van de minister. Voor mijn fractie gaat het er niet om wie met wie wanneer waarover gaat praten. Veel belangrijker is voor ons dat wij tegen aanneming van de Europese grondwet blijven. Wij zullen ons daartegen blijven verzetten.

De heer Van der Ham (D66):

U bent tegen de Europese grondwet. U hebt ook campagne tegen een Europese grondwet gevoerd. U bent echter ook kritisch over het functioneren van de Europese Unie. U vindt die bijvoorbeeld bureaucratisch. Er moet dus wel wat veranderen. Er zijn door verschillende landen daarom allerlei initiatieven genomen. Zij willen tot een ander verdrag komen, waardoor Europa beter te organiseren zou zijn. Hoe ziet u de toekomstige vernieuwing van Europa? Op welke manier zou die gestalte moeten krijgen? Ik neem aan dat u niet blij bent met het Verdrag van Nice.

De heer Wilders (PVV):

Wij zijn tegen elke vorm van een Europese grondwet. Ook als je die ontdoet van nationale symbolen als een volkslied en een vlag, blijft het een verschrikkelijk gedrocht. Daarom willen wij niet meedoen aan de opstelling van zo'n grondwet. Wat ons betreft moet er minder Europa komen, moeten taken gerepatrieerd worden van het supranationale niveau, van het Europese niveau naar het niveau van de lidstaten. Wij willen dat het vetorecht niet wordt opgegeven en dat de nationale parlementen op allerlei punten weer bevoegd worden ten koste van het Europese Parlement. Ik kan deze reeks langer maken. Tijdens de campagne hebben wij een stuk geproduceerd en daar staat in wat onze inzet is.

De heer Van der Ham (D66):

Dus u bent voor een nieuw verdrag. Dat zal niet een verdrag voor een grondwet zijn, maar wel een verdrag waarin de punten die u noemt worden geregeld. U vindt dus wel dat er iets tot stand moet komen.

De heer Wilders (PVV):

Ik ben tegen alles wat op een grondwet lijkt; ik wil minder Europa.

Mijn conclusie kan dan ook geen andere zijn dan dat het weer een trieste bijeenkomst was van de deelnemers aan de Europese Raad van afgelopen weekend. De deur naar een Turks lidmaatschap blijft open en de Europese trein dendert, met of zonder Nederland, gewoon door naar een volgend station van de Europese grondwet, terwijl de meerderheid van de Nederlandse bevolking daar vorig jaar klip en klaar nee tegen heeft gezegd en eveneens in hoge mate tegenstander is van het lidmaatschap van Turkije van de Europese Unie. De Nederlandse regering trekt zich daar niets van aan. Als er in dit huis of in dit land wordt gesproken over een groeiende kloof tussen niet alleen de politiek van Nederland en burger, maar ook de politiek van Europa en de Nederlandse burger, dan is dat te wijten aan de houding van de politici in Nederland en in Europa die zich niets aantrekken van het verzet van de burger. Dat is een zeer trieste constatering.

Waar ik wel blij mee ben is de verklaring van de Raad in verband met de conferentie in Iran. De Raad heeft de conferentie in Iran over de ontkenning van de holocaust sterk veroordeeld. Ik wil de minister-president een compliment geven voor zijn inbreng in dit verband. Is het wat Iran betreft eigenlijk niet vijf na twaalf? Ik noem: het nucleaire dossier, de schending van de mensenrechten, de wens van de president van Iran om Israël te vernietigen en de steun van Iran aan terrorisme. Is het geen tijd om in de Europese Raad de vraag aan de orde te stellen of een politiek van containment of een politiek van isolement helaas nog de enige, gedegen oplossing is? Bij zo'n politiek hoort dat Nederland niet meer, zoals vorige week gebeurde, ministers uit dat afschuwelijke land ontvangt.

De heer Timmermans (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Ik begin met het goede nieuws: op de Europese Top zijn belangwekkende besluiten genomen over het uitbreidingsproces. De visie van de PvdA-fractie op dat uitbreidingsproces verschilt fundamenteel van de visie die de heer Wilders hier zojuist ten beste heeft gegeven. Ik zeg zonder enige terughoudendheid dat het uitbreidingsproces, het einde van de Europese deling, een van de grootste successen is die de Europese Unie in haar bestaan op haar conto heeft geschreven. Zonder enige reserve zeg ik hier dat de uitbreiding met de landen van Centraal- en Oost-Europa een zeer groot succes is geweest voor de vrede en stabiliteit in Europa en bovendien een zeer groot succes heeft opgeleverd voor de Nederlandse economie, voor banen in Nederland, voor het bedrijfsleven in Nederland. Nergens wordt er zo veel van die uitbreiding geprofiteerd als in Nederland door de Nederlandse economie. Ik herken mij dus absoluut niet in het beeld dat de heer Wilders heeft geschetst van een soort doemscenario. Het heeft Nederland bepaald geen windeieren gelegd.

Ik formuleer het puur economisch in termen van werkgelegenheid, in termen van economische groei, maar een veel grotere verworvenheid is die in termen van stabiliteit, van vrede en veiligheid op het Europese continent. Niet in geld uit te drukken, zo zeg ik tegen de heer Wilders. Het is dankzij het uitbreidingsproces, het is omdat Europa op het moment dat de bel klonk de verantwoordelijkheid heeft genomen. Ja, dat is lastig uit te leggen aan de Europese bevolking. Ja, er is door die uitbreiding ook minder steun gekomen voor het Europese project. Maar soms zijn dingen een historische noodzaak en moet je je verantwoordelijkheid nemen. Dat heeft Europa op dit punt met de uitbreiding gedaan.

Op de top is gebleken dat Europa ook bereid is om hieruit lessen te leren. De fouten die in het proces gemaakt zijn, worden erkend. Mij staat de grootste fout op het netvlies, namelijk toen de Franse president midden jaren negentig in Warschau riep: vóór 2000 is Polen lid van de Europese Unie. Dat is de meest symbolische grote fout die gemaakt is. Met het noemen van data kunnen onrealistische verwachtingen worden gewekt en kan het proces onder druk komen te staan. Dat soort fouten heeft men afgeleerd, want in de nieuwe uitbreidingsstrategie zijn ze uitgesloten. Mijn fractie juicht dat toe.

Dat geldt ook voor andere zaken. Het is verstandig dat je in de uitbreidingsstrategie meeweegt dat de Unie als geheel en de lidstaten afzonderlijk die uitbreiding moeten kunnen dragen. In het proces waarin wij nu terechtkomen, dat van een andere aard is dan de historische opdracht van het maken van een eind aan de deling, is dit een belangrijk criterium.

Ook het feit dat de Europese Raad de conclusies van de Razeb over Turkije voor zijn rekening heeft genomen, vindt mijn fractie verstandig. Het is een verstandige en ferme houding jegens Turkije. Ik constateer nog maar eens dat de Nederlandse regering gedaan heeft wat met de Kamer is afgesproken: er is zo veel mogelijk uit de discussie gehaald.

Tot zover het goede nieuws. Het slechte nieuws zit hem in de discussie over de toekomst van het grondwettelijk verdrag. Wij hebben hierover gediscussieerd tijdens de behandeling van de staat van de Europese Unie. De PvdA-fractie, maar ook andere fracties, waaronder die van de VVD, hebben bij die gelegenheid gewaarschuwd voor een proces waarin Nederland niet als speler, maar meer als speelbal zou kunnen gaan fungeren. Dat zou met een zekere snelheid zo kunnen gaan werken. De Kamer heeft ervoor gewaarschuwd: Nederland, let op uw zaak, zorg dat u erbij zit, zorg dat u het proces beïnvloedt. Daar werd toen redelijk laconiek op gereageerd door de minister van Buitenlandse Zaken. Hij wilde op geen enkele manier vertellen waar zijn gedachten voor een oplossing naar uitgingen. Tot mijn niet geringe verbazing ontvouwde hij kort daarop in de krant een heel plan. Hij gaf aan welke delen niet meer in het verdrag zouden moeten zitten, hij gaf aan op welke punten compromissen zouden kunnen worden bereikt, enz. Zo hoort een kabinet niet met de Kamer om te gaan. De Kamer moet erop kunnen vertrouwen dat als een minister bereid is iets in de krant te schrijven, hij dat eerst ook hier komt vertellen, opdat de Kamer zich een beeld kan vormen van de ideeën van de minister en daarin kan sturen. De PvdA-fractie vindt dat duidelijk moet zijn dat het Nederlandse "nee" als zodanig wordt onderkend door de andere lidstaten van de EU. Als wij dat vragen van de andere lidstaten, vergt dat tegelijkertijd dat wij net zoveel respect opbrengen voor het "ja" dat inmiddels al in achttien lidstaten heeft geklonken. Dat is evenzeer een realiteit. Zo werkt het nu eenmaal in Europa: met die twee realiteiten zul je toekomstgericht naar een oplossing moeten zoeken. Ik denk dat het van het allergrootste belang is dat de Nederlandse regering in ieder geval bij de lidstaten die nog niet hebben besloten of zij het grondwettelijk verdrag zullen steunen, gaat inventariseren waar bij hen de knelpunten zitten om te bekijken of een gemeenschappelijke agenda te formuleren is. Ik noem maar even vijf landen die op dat punt een belangrijke rol spelen: het Verenigd Koninkrijk, Polen, Tsjechië, Zweden en Denemarken. Dat moeten a priori onze gesprekspartners zijn om te inventariseren waar de knelpunten zitten en waar mogelijk een gezamenlijke inzet kan worden gekozen om te komen tot – in onze zin – verbetering van het verdrag.

De heer Van der Ham (D66):

Ik ben het er in principe mee eens dat wij daarop moeten inzetten, maar laten wij het even dichterbij huis houden. U zit nu aan de tafel met het CDA, dat overigens ook voorstander was van de Europese grondwet, maar ook met de ChristenUnie. In de formatie zal Europa ongetwijfeld een grote rol gaan spelen. Wat wordt daarbij uw inzet? Dat is immers al een vingerwijzing voor de inzet van de demissionaire of de toekomstige missionaire regering in de discussie over de Europese grondwet en het vervolg daarop.

De heer Timmermans (PvdA):

Of wij hierover komen te spreken, zal natuurlijk moeten blijken in het formatieproces, maar onze inzet is natuurlijk datgene wat wij in ons verkiezingsprogramma hebben opgenomen. Daarin hebben wij duidelijk geformuleerd dat wij vinden dat Europa niet verder kan uitbreiden zonder dat eerst de interne spelregels zijn verbeterd. Op een aantal punten moet je Europa de instrumenten geven om handelend op te kunnen treden. Dan denken wij met name aan de criminaliteitsbestrijding over de grenzen heen, een Europees energiebeleid, een Europees milieubeleid en een Europees buitenlands beleid. Dat zijn terreinen waarop het nationaal handelen van een te kleine schaal is om resultaten te boeken voor de burgers die ontevreden zijn over het resultaat van het beleid tot nu toe. Daar heb je die Europese schaal voor nodig. Dat moet wat de PvdA-fractie betreft in een nieuw verdrag geregeld worden.

De heer Van der Ham (D66):

Ja, maar het is van belang dat in de onderhandelingen die u nu voert met de ChristenUnie en het CDA, het punt "Europa" zo snel mogelijk getackeld wordt, zodat wij in ieder geval weten waar wij aan toe zijn. Dat staat los van de vraag of wij het daar dan mee eens zijn, maar dan hebben wij daar in ieder geval duidelijkheid over. Wilt u dat bevorderen bij de mensen die daarover onderhandelen?

De heer Timmermans (PvdA):

Ik vind het van een dergelijke urgentie dat ik in ieder geval wil bevorderen dat wij hier proberen om daar een standpunt over te formuleren. De trein rijdt immers verder in Europa, of er nou een formatie aan de gang is of niet. Ik weet ook niet hoelang die formatie nog duurt. De Kamer moet in deze periode haar verantwoordelijkheid nemen, want het proces gaat ineens veel sneller dan wij met z'n allen een paar maanden geleden nog veronderstelden. Althans, dat veronderstel ik nu weer. Dat wil ik ook graag van de minister-president horen, want ik veronderstel dat datgene wat je nu ziet van het Duitse voorzitterschap – een versnelling in het proces – gebaseerd is op een principeovereenkomst met de Fransen. Dat zou mij niet verbazen. Als dat zo is, zou een oplossing waarvan wij nu allemaal zeggen dat die niet mogelijk is omdat men zich heeft ingegraven in posities, ineens manifest kunnen worden. Dan wordt het voor Nederland slikken of stikken. Dat is in mijn visie het horrorscenario, want dat betekent niet alleen dat wij dan geen invloed hebben op het eindproduct, maar ook dat wij tegenover de Nederlandse bevolking in alle kracht weer bevestigen dat je wel "nee" kunt zeggen, maar dat Europa uiteindelijk toch gewoon doet wat Europa wil terwijl wij daar dan geen invloed op hebben. Dat is in mijn ogen voor ons allemaal, hoe wij ook over de Europese grondwet denken, een absoluut horrorscenario.

De heer Van der Ham (D66):

U gaat dus bevorderen dat het onderwerp "Europa" zo snel mogelijk op de onderhandelingstafel komt te liggen, juist omdat dat zo van belang is volgens de analyse die u zojuist hebt gegeven.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik herhaal nogmaals dat ik dat natuurlijk wil bevorderen. Dat is bijna een gratuite opmerking van mij, omdat ik net als iedereen zie dat dit onderwerp zeer aangelegen is. Dit zal, welke partijen er ook aan tafel zullen zitten, een belangrijke rol spelen. Bent u het dan niet met mij eens dat deze net herkozen Kamer zeker op dit punt de komende maanden een zeer grote verantwoordelijkheid draagt? Ook de Kamer moet immers haar verantwoordelijkheid durven nemen om in deze demissionaire periode richtinggevend te zijn voor een hoofdonderwerp van het buitenlands beleid. Sterker nog: het raakt niet alleen het buitenlands beleid, maar zal ook op heel veel terreinen het binnenlands beleid van Nederland raken. Dat kunnen wij niet zomaar laten lopen omdat wij het in Nederland lekker druk hebben. Europa gaat wat dat betreft gewoon verder en het mag naar ons oordeel niet gebeuren dat Nederland aan de zijlijn komt te staan of dat het zichzelf aan de zijlijn zet. Deze kwesties zijn te belangrijk om dat te laten gebeuren. Hoe eenieder in die discussie staat, is dan niet eens van belang. Het maakt wat dat betreft dus niet uit of een bepaalde fractie van mening is dat een nieuw grondwettelijk verdrag op dergelijke gronden moet worden afgewezen en dat Europa veel minder gaat doen. Evenmin doet het er toe dat een andere fractie zegt dat het van belang is om op een aantal terreinen verder te gaan en de besluitvormingsprocessen te verbeteren. Dat is niet de kern van de zaak. De kern is dat de Kamer zich over deze kwestie buigt en dat zij zich daarover uitspreekt. Daartoe roep ik andere fracties op, omdat wij ons niet kunnen permitteren om te blijven rusten.

Het initiatief van de achttien landen die ja hebben gezegd en die gezamenlijk verder zullen spreken, komt niet uit de lucht vallen. Nederland zal de neiging hebben om zich daarvan niets aan te trekken en die landen te laten praten. Nederland heeft immers zijn positie ingenomen en iedereen mag naar zijn oordeel met elkaar van gedachten wisselen. In Frankrijk zal de reactie zijn dat er niet iets zonder dat land mag gebeuren. Daar is men misschien geneigd om te zeggen dat het wellicht verstandig is om nogmaals de gedachten over die kwestie te laten gaan en zich af te vragen of het toch verstandig is om tot op zekere hoogte met de Duitsers mee te gaan. Iedereen in dit huis die vermoedt dat wij ons achter de brede ruggen van de Fransen kunnen verschuilen om te voorkomen dat het grondwettelijk verdrag tot stand komt, zou van een koude kermis thuis kunnen komen. De Fransen zijn immers altijd in staat om op de een of andere manier de uitslag van hun referendum zodanig uit te leggen dat zij toch meedoen. Dat zal Nederland nooit doen, maar dat betekent wel dat de Tweede Kamer snel stappen moet zetten om discussie te voeren over de vraag wat naar haar oordeel wenselijk is.

De heer Van Bommel (SP):

Ik ben het eens met de opmerkingen van de heer Timmermans. Houden die woorden ook in dat het naar de mening van de PvdA-fractie niet aan de orde is om met het voeren van dat debat te wachten tot 2008? Het laatste was de suggestie van de minister-president.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik ben het met de heer Van Bommel eens. Het is mogelijk om te zeggen dat wij nog enige tijd druk bezig zijn met andere zaken en dat wij derhalve niet meedoen. Dan bestaat echter de kans dat het toch gebeurt. Er zal dan sprake zijn van het horrorscenario dat inhoudt dat wij tegen de Nederlandse bevolking moeten zeggen dat de andere lidstaten doorgaan en dat het een kwestie is van slikken of stikken. Gelet op de economische belangen, de werkgelegenheid enzovoorts, wordt het voor Nederland dan slikken. Stikken is immers niet mogelijk, want wij kunnen ons niet totaal losmaken van de Europese samenwerking. Mijn fractie wil nooit in die situatie terechtkomen en daarom vindt zij het belangrijk om die discussie zo snel mogelijk te voeren.

De heer Van Bommel (SP):

De Kamer is duidelijk over die kwestie. Alle fracties hebben gezegd dat het belangrijk is om verder te discussiëren. Wat verwacht de PvdA-fractie van de regering? Ik doel op het onderonsje dat breder was dan het op het eerste gezicht leek.

De heer Timmermans (PvdA):

De minister van Buitenlandse Zaken heeft zijn ideeën in grote lijnen in NRC Handelsblad uiteengezet. Het lijkt mij goed dat hij die ideeën voor de Kamer op papier zet, zodat het mogelijk is om aan de hand daarvan een discussie te voeren. Dan is er tenminste een beginpunt voor de discussie.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Begrijp ik het goed dat de PvdA-fractie de regering wil aanmoedigen om, als er een vervolggesprek plaatsvindt nadat de "ja"-zeggers bij elkaar zijn geweest en de neezeggers zijn uitgenodigd, daaraan gehoor te geven? Het gaat dus om het inzetten van een paralleltraject naast het officiële traject van de Duitsers.

De heer Timmermans (PvdA):

Het komt in dit geval ook aan op de diplomatieke gave: het goed overzien van het speelveld in Europa. Nederland heeft op dat punt een lange traditie waarop het best trots mag zijn. Het heeft dat spel altijd meegespeeld en moest voortdurend op zoek naar mensen die het met het land eens waren. Wij mogen dat spel echter niet in een lagere versnelling spelen met de achterliggende gedachte dat wij in Nederland nog niet klaar zijn. Europa wacht namelijk niet. Het lijkt mij belangrijk om te spreken met het inkomend Duits voorzitterschap, om te weten te komen waar het vandaan komt en wat het doet. Tevens moeten wij met de landen die nog niet hebben besloten, nagaan waar bij hen de pijnpunten zitten. Misschien is het mogelijk om op een aantal punten coalities te vormen. De kern van het probleem voor Nederland is de competentieverdeling tussen lidstaten en Europese Unie. In mijn analyse is een van de grootste aarzelingen van de Nederlandse bevolking en de Kamer de vraag of het wel duidelijk is. Zit er geen verborgen boodschap in het verdrag die ertoe leidt dat bevoegdheden automatisch wegvloeien naar Europa? Wij willen daar immers greep op hebben. Op dat punt kunnen wij medestanders vinden in de Europese Unie. Wellicht dat andere lidstaten het voorstel op dit vlak ook verduidelijkt willen zien. Dit is één, maar niet onbelangrijk voorbeeld van hoe Nederland partners kan vinden.

De voorzitter:

Ik verzoek de heer Timmermans om beknopter te antwoorden.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Verwacht de heer Timmermans geen verwarring als er parallel twee onderhandelingen of consultatierondes plaatsvinden, een officiële en een informele?

De heer Timmermans (PvdA):

De Finnen hebben net de biechtstoelprocedure afgerond. De volgende fase houdt in dat de Duitsers een officiële agenda en roadmap opstellen. In januari is echter een informele meeting gepland van de achttien landen. Die vindt parallel aan de Duitse lijn plaats. Waarom zouden de landen die daar niet bij mogen zijn de koppen niet bij elkaar mogen steken, in één grote vergadering of bilateraal? Het zoeken naar overeenkomsten hoort immers bij het Europese onderhandelingsproces.

De fractie van de PvdA vindt Europa te belangrijk voor Nederland om er met de rug naar toe te staan. Fundamenteel anders dan die van de heer Wilders is onze visie dat de Europese samenwerking van belang is voor de Nederlandse samenleving. Te veel onderwerpen, zoals het klimaat, de criminaliteitsbestrijding en asiel en migratie, kan Nederland niet meer in zijn eentje oplossen. Daarvoor is Europese samenwerking dringend nodig. Die samenwerking hapert en loopt vast. Er zijn te veel landen voor de huidige spelregels, die zijn gemaakt voor minder landen. De spelregels moeten zodanig aangepast worden dat ook met meer landen een slagvaardig beleid gevoerd kan worden. Daarvoor is een nieuw verdrag nodig. De fractie van de PvdA wil zich daarvoor inzetten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Ten Broeke, die zijn maidenspeech zal houden.

De heer Ten Broeke (VVD):

Voorzitter. Normaal gesproken is de tijd voorafgaande aan de kerst er een van reflectie. De VVD-fractie is echter blij dat aan de periode van zelfgekozen reflectie van Europa een einde is gekomen. De vraag hoe de Unie verder moet na het Franse en het Nederlandse nee, brandde dwars door de agendapunten van de Europatop van vorige week. Op het netvlies blijft de constatering branden dat na anderhalf jaar nog geen begin van een antwoord in zicht is. De VVD-fractie is bezorgd dat de periode van reflectie zal plaatsmaken voor een periode van oude en bekende reflexen. Ik doel vooral op het type reflexen dat ons in Nederland in juni 2005 een afwijzing van de bevolking opleverde. Ik doel op de gedachte dat de trein van Europese integratie en uitbreiding koste wat het kost moet blijven rijden en dat wij de passagiers, de reisdoelen en de reistijd vooral moeten overlaten aan de planners en de machinisten. Mensen zoals de Luxemburgse minister van Buitenlandse Zaken Asselborn die van mening is dat "de dwarsliggers Frankrijk en Nederland hun mening moeten herzien" en die vervolgens met Spanje een bijeenkomst aankondigt van de achttien landen die het grondwettelijk verdrag hebben geratificeerd, de zogenaamde vrienden van de grondwet. De neestemmers zijn daarbij niet welkom. Tegenover het ja van de Spanjaarden en de Luxemburgers staat echter het nee van de Fransen en de Nederlanders. Het lesje dat de bevolking ons heeft geleerd is dat je wel vrienden kunt zijn met de grondwet, maar niet als je daarmee de vriendschap met de burgers verspeelt. Wie die vriendschap verspeelt, verliest Europa.

Het is mogelijk om Europa weer vrienden te laten worden met de burgers. Dat kan door Europa de antwoorden te laten bieden waar de burgers op zitten te wachten. Antwoorden op vragen waarmee zij niet langer bij hun nationale staat terecht kunnen. Bij grensoverschrijdende problemen is een grenzeloze, vaak mateloze en dus ook machteloze Unie het laatste dat wij kunnen gebruiken. Daarom is de tijd aangebroken dat wij de grenzen van Europa gaan bepalen, in fysiek opzicht en ook op het gebied van de taken.

Ik begin met de fysieke grenzen. De VVD-fractie verwelkomt Bulgarije en Roemenië als de nieuwe en voorlopig laatste leden van de Europese Unie. Wij hopen en verwachten dat deze landen op termijn een impuls zullen geven aan het oude Europa, maar wij wensen scherp toe te zien op de verdere hervormingen die daar moeten plaatsvinden. Wil de regering regelmatig de vorderingen aan de Kamer toezenden die door het zogenaamde CVM, het coördinatie- en verificatiemechanisme, op deze ijkpunten worden gemeten?

De conclusies van de afgelopen top spreken over een consensus over de uitbreiding waarbij "(...) het tempo van de uitbreiding afgestemd moet worden op de capaciteit van de Unie om nieuwe leden op te nemen." Deze zogenaamde absorptiecapaciteit wordt ook wel het integratievermogen genoemd. Wij verwelkomen dit criterium dat naast de Kopenhagencriteria vanaf nu dus deel zal uitmaken van onze beoordeling. Wij wensen absorptie niet uitsluitend in termen van besluitvorming en financiële middelen op te vatten. Na Bulgarije en Roemenië is de rek uit het Verdrag van Nice, zoals wij allen weten. Dit geldt ook voor de steun van de Nederlandse bevolking en overigens ook de bevolking van andere lidstaten voor verdergaande uitbreiding.

Het is opvallend dat zowel de Ierse premier Ahern als de Franse president Chirac duidelijk maakten dat actief rekening moet worden gehouden met de publieke opinie. Wil de Nederlandse regering absorptie dan wel integratievermogen ook in die zin opvatten? Het draagvlak onder de bevolking en het parlement moet zijn gewaarborgd of in ieder geval worden betrokken voordat tot nieuwe toetreding kan worden besloten. Te denken valt aan regelmatige onderzoeken die de regering nu al doet in de vorm van de Eurobarometer en andere zogenaamde approval ratings. Wij zouden die graag regelmatig blijven ontvangen.

De regering stelt dat de toekomst van de Balkan in Europa ligt. De VVD-fractie is het ook daarmee van harte eens. Deze landen voerden oorlog en waren tot op het bot verdeeld, nu willen zij lid worden van een en dezelfde club: de Europese Unie. Juist hier kan de Europese Unie laten zien dat haar motto uit de twintigste eeuw "Nie wieder Krieg" een eenentwintigste-eeuws vervolg kan krijgen. Nooit meer Srebrenica, zouden wij in Nederland moeten wensen.

Nu Turkije vooral zelf uitmaakt of het aan de toetredingsvoorwaarden wil voldoen, moet de Unie landen als Kroatië blijven aanmoedigen om de hervormingen door te voeren om uitzicht op de toetreding te blijven behouden. Niet de toetreding moet worden versneld, zoals de heer Prodi schijn te hebben beweerd, maar de hervormingen die noodzakelijk zijn om deze toetreding te bereiken. Aanmoedigen houdt volgens mijn fractie juist niet in dat de drempels moeten worden verlaagd, dat toetredingsdata moeten worden vergeven of dat groepsgewijze toetreding wordt overwogen of via een achterdeur alsnog voltrokken. Aan landen als Georgië en Oekraïne mag geen valse hoop worden gegeven. Goed nabuurschap, of noaberschap zoals wij in Twente zeggen, is te verkiezen boven een verre vriendschap of een slecht lidmaatschap.

Dit brengt mij op het tweede uitgangspunt dat de VVD-fractie centraal zal stellen en dat te maken heeft met de grenzen en de taken van de Europese Unie. Verdere uitbreiding kan volgens ons niet plaatsvinden zo lang wij nog niet zeker zijn over de toekomst en de vormgeving van de Unie zelf. Net als onze fractie in het Europees Parlement zijn wij van mening dat eerst over de verdragswijzigingen van Nice, al dan niet in samenhang, moet worden besloten voordat wij de fysieke grenzen verder oprekken. Ik voeg hieraan toe dat de volgende Europese verkiezingen in 2009 misschien wel het juiste moment zijn om de bevolking zich te laten uitspreken over verdere institutionele hervormingen en de uitbreidingen die dan aan de orde zijn.

De periode van reflectie is dus voorbij. In een Finse biechtstoelprocedure hebben de lidstaten hun visie gegeven op de vraag: hoe nu verder met Europa. Wij hebben al gezegd welk tijdpad wij voor ons zien tot 2009. Wil de regering in een nota of een brief ingaan op de verschillende zienswijzen van die landen? Wij zouden ook graag zien dat daarin de verschillende standpunten worden meegenomen die zijn uitgewisseld over de bevoegdheidsverdeling in de derde en de eerste pijler, dat wil zeggen justitie en binnenlandse zaken. Afhankelijk van het antwoord van de regering zullen mevrouw Peters en ik in tweede termijn een motie indienen.

De VVD-fractie is blij dat de premier heeft aangegeven dat de grondwet in deze vorm en inhoud niet opnieuw zal worden voorgelegd. Maar Nederland kondigt ook een actieve opstelling aan met betrekking tot de verdragswijziging. Die kan in het late voorjaar van 2007 worden verwacht en vormt de opmaat voor de top van Berlijn, waar het oorspronkelijke EG-verdrag dan ook letterlijk verjaart.

De VVD-fractie constateert dat de demissionaire status van dit kabinet kennelijk geen beletsel is voor actie op zoiets wezenlijks als een verdragswijziging. Het nieuwe staatsrecht grijpt binnen een week waarlijk om zich heen. De VVD-fractie is het hiermee eens; het is namelijk in ons landsbelang dat deze discussie niet aan de andere 26 landen wordt overgelaten. Ik verzoek deze regering of de volgende om nog in het voorjaar hierover een uitgebreid debat te voeren.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik mag u als eerste complimenteren met uw maidenspeech. Volgens mij bent u een aanwinst voor ons parlement. Ik schors de vergadering even om de leden de gelegenheid te geven, u te feliciteren.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. U was de eerste die collega Ten Broeke feliciteerde met zijn maidenspeech. Naar oud gebruik mag ik als eerste spreker na hem dat ook doen, namens de Kamer. Ik wil hem van harte gelukwensen met zijn bijdrage aan dit debat. De inhoud ervan duidt op een behoorlijke kennis en oriëntatie. Wij zullen voordeel hebben van zijn aanwezigheid bij het debat. Overigens ben ik in dit debat een vervanger, dus ik moet bescheiden zijn. Collega Van der Staaij had zich hierop voorbereid, maar die zit op dit ogenblik in een algemeen overleg over een zaak die onze fractie sterk bezighoudt. Vandaar dat wij voor deze invulling hebben gekozen.

Op de afgelopen top zijn veel kwesties ter sprake gekomen die rechtstreeks raken aan het draagvlak voor Europese samenwerking en integratie onder de burgers. Ik wil bij de conclusies van de Europese Raad enkele kanttekeningen plaatsen, waarbij ik uiteraard besef dat we te maken hebben met een demissionair kabinet. De toekomstige coalitiefracties zullen hun oren echter open hebben. Het gaat immers om een belangrijk dossier; daar heeft collega Ten Broeke volstrekt gelijk in. De Europese Raad heeft voor de toekomst een uitbreidingskader vastgesteld dat er mag zijn: rekening houden met de absorptiecapaciteit van de Unie, geen groepsgewijze toetreding meer, geen voortijdige beloften, heldere besluitvormingsmomenten, enzovoort. In belangrijke mate is dit kader als een soort mosterd na de maaltijd te beschouwen. Ik verwijs hierbij naar de gang van zaken rond de "tien van Laken", Roemenië en Bulgarije, en Turkije. De SGP-fractie spreekt de krachtige wens uit dat het gezonde verstand het in de toekomst zal winnen van ondoorzichtig politiek acteerwerk waar geen burger iets van kan volgen. Overigens heb ik een paar uur geleden gehoord dat de president van Roemenië, dat op de drempel van toetreding tot de Europese Unie staat, een wetsvoorstel heeft voorliggen over een godsdienstwet die grote onrust veroorzaakt onder religieuze minderheden. Hij moet dat binnen twintig dagen ondertekenen dan wel terugsturen of laten toetsen door het hooggerechtshof. Weet de minister-president hiervan? Ziet hij mogelijkheden om Roemenië hierop aan te spreken zodat het wetsvoorstel niet zonder meer wordt ondertekend?

De conclusies van de Europese Raad bevestigen ten aanzien van Turkije slechts die van de Raad Algemene Zaken enkele dagen daarvoor. De SGP-fractie betreurt het zeer dat de onderhandelingen met Turkije slechts voor een deel in plaats van geheel zijn opgeschort. Inzake Cyprus voldoet Turkije lang niet volledig aan de verplichtingen van het Ankaraprotocol, noch is er een duidelijke termijn gesteld waarbinnen het land daaraan wel zou moeten voldoen. Zelfs het sterkere signaal dat Nederland bepleitte, komt er niet. De EU zendt een onhelder en daardoor mogelijk ineffectief signaal uit richting Turkije. Overigens betreur ik de lauwe reactie van onze regering op vragen van de fracties van de SGP en de VVD over een proces tegen twee christenen die in Turkije gedaagd zijn wegens belediging van de islam en de nationale identiteit. Ik vraag de regering opnieuw om zich bilateraal of via de EU met Turkije hierover te verstaan.

Ook de Europese Grondwet is weer ter sprake geweest. Bondskanselier Merkel is, anders dan de Nederlandse regering, nog altijd van plan om dat stuk nieuw leven in te blazen. Zij zal zich daarvoor maximaal inzetten tijdens het Duitse voorzitterschap in het voorjaar van 2007. De SGP-fractie voelt daar niets voor en heeft de dringende wens dat de Nederlandse regering maximale openheid betracht over de inzet bij de consultaties komend voorjaar en zeker bij de top in juni aanstaande. Tot op heden is van die openheid niets te merken en blijft het bij gemeenplaatsen dat de Unie democratischer en slagvaardiger moet worden. Mijn fractie is er overigens blij mee dat in Brussel niet overhaast is besloten om de resterende veto's op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken op te geven.

Veel aandacht is uitgegaan naar de migratieproblematiek aan de zuidkant van de EU. Hoofdlijn van de conclusies is: meer samenwerking. Kan de regering nu eens heel concreet aangeven wat Nederland en de andere EU-landen aan de fundamentele oorzaken van deze economische wanhoopsmigratie kunnen doen? Een beetje meer ontwikkelingshulp, hoe relevant ook, is daarvoor toch niet genoeg?

Ook het Midden-Oosten prijkte hoog op de agenda. Het is goed dat de holocaustconferentie in Teheran scherp is veroordeeld. Ten aanzien van de situatie in de Palestijnse Gebieden geldt dat de conclusies op het moment van schrijven al achterhaald waren. Een regering van nationale eenheid tussen Fatah en Hamas komt er niet; er komt eerder een burgeroorlog. Dat is tenminste te vrezen, gelet op de ontwikkelingen in de laatste dagen. Hoe is die te voorkomen? Wat is daarvoor de inzet van de EU? Ik heb de zo gewenste aandacht voor voortgaande wapensmokkel vanuit Egypte naar de Gazastrook en de herbewapening van Hezbollah door Syrië node gemist. Dat zijn grote strategische dreigingen waartegen de EU-grensbewakingsmissie in Gaza en UNIFIL in Zuid-Libanon vooralsnog niets of nagenoeg niets ondernemen. Steekt Europa dan toch de kop in het zand?

Met betrekking tot Afghanistan ronken de conclusies van Europese tevredenheid over de eigen bereidheid aldaar een EU-missie te beginnen. Mijn fractie meent dat de prioriteit moet liggen bij het welslagen van de NAVO-missie en het offensief tegen de Taliban. Als wij niet alle zeilen bijzetten, vertillen wij ons al aan die NAVO-missie. Een Europese missie daarnaast zou maar tot versnippering van inzet en verlies aan resultaat leiden. Graag een reactie op dit punt.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Allereerst feliciteer ik de heer Ten Broeke van harte met zijn maidenspeech. Ik ben hem buiten deze Kamer al een paar keer tegengekomen en zie er naar uit hem vaak in de Kamergangen te zien. Volgens mij komt het helemaal goed.

De top in Finland was een beetje een tussentop, een prelude op het grote voorzitterschap van Duitsland dat volgend jaar van start gaat. Daarmee lijkt deze top een relatief onbeduidende, maar wie verder kijkt dan de oppervlakte ziet dat er van alles krioelt. Steeds duidelijker wordt hoe landen voorstudies maken voor een nieuw verdrag als opvolger van het Europees grondwettelijk verdrag. Bij het overleg dat de Kamer vorige week had met de regering drong de Kamer al aan op een actieve rol voor Nederland. Demissionair of niet, de belangen van Nederland moeten scherp worden neergezet. Demissionair of niet, de D66-fractie wil dat er zo snel mogelijk na het kerstreces een debat wordt gehouden met de regering over de follow up na de afwijzing van het grondwettelijk verdrag. Andere fracties hebben er ook al op aangedrongen dat er zo snel mogelijk een nota moet komen, zodat wij kunnen discussiëren over de gang van zaken tijdens de rest van het jaar.

Voorts kom ik te spreken over het verslag van de Europese Raad. Het hoofdonderwerp was natuurlijk het uitbreidingsproces. Anders dan de heer Wilders zijn wij daar veel minder negatief over. Europa en de uitbreiding heeft ons veel gebracht. Het kost overigens ook niet zo veel. De uitbreiding van de afgelopen jaren heeft de gemiddelde Europeaan een kopje koffie per maand gekost. Als je bekijkt hoeveel economische winst de uitbreiding heeft opgeleverd, dan is dat behoorlijk uit verhouding in positieve zin voor wat betreft de Nederlandse winst. Wij zijn dus helemaal niet negatief. Natuurlijk moeten wij wel streng zijn voor nieuwe landen en dat zijn wij dan ook. Ik ben ook blij dat de Europese Raad heeft gezegd dat individuele capaciteiten bij toekomstige toetreders voorop moet staan als er wordt gekeken naar toetredingen. Er moeten geen collectieve package deals worden gesloten.

Wij zijn ook blij met het loslaten van tevoren geformuleerde toetredingsdata. De vraag is natuurlijk wel wat de definitie is die daarbij wordt gebruikt. In het verslag van de Raad staat dat een dergelijke datum wel kan worden genoemd als men zich nabij het moment van afronding bevindt. Hier zit natuurlijk veel politieke ruimte in. Wanneer zit je nabij een moment van afronding? Is dat terug te voeren op een paar maanden, een jaar, twee jaar? Is er over een nadere duiding gesproken tijdens de top? Welke definitie hanteert de Nederlandse regering daarbij? Is dat een gedeelde definiëring?

Over begrippen gesproken: is er tijdens de top ook gesproken over het gebruik van het begrip "absorptiecapaciteit" versus "integratiecapaciteit". In het verslag van de Raad wordt ingegaan op de dilemma's rond het absorberen van nieuwe toetredende landen, maar wordt daarmee niet voorbijgegaan aan de grotere voordelen van nieuwe toetreders voor de bestaande EU-landen? Enige inschikkelijkheid van de bestaande EU-landen is toch ook noodzakelijk. Wij vrezen dat het begrip "absorptiecapaciteit" zich steeds meer zal ontwikkelen tot een stok om nieuwe toetreders mee te slaan en de verantwoordelijkheid volledig bij hen te leggen.

Vervolgens wil ik iets zeggen over toetredende landen, zoals Turkije. Wij zijn het eens met de inzet van de Nederlandse regering en zijn blij met de uitkomst: streng maar open in de dialoog naar Turkije toe. Wij zijn ook blij dat Nederland streng vasthoudt aan een stevige behandeling van Servië. Zo lang dat land niet voldoet aan de wens samen te werken met het Joegoslaviëtribunaal kunnen de onderhandelingen niet worden hervat. De premier schrijft dat met name Denemarken en Slowakije ons hierin steunen. Kan hij het krachtenveld op dit punt breder schetsen? Staan wij steeds meer alleen?

Met betrekking tot het hervormingsproces lezen wij dat Duitsland ambtelijke consultaties gaat houden met de verschillende hoofdsteden. Wanneer gaan die plaatsvinden? Dat is met name van belang om voor die tijd een debat te kunnen hebben over de inzet daarvan. Wat geeft de premier die ambtenaren uiteindelijk mee? Wij delen de mening van de regering dat Nederland een actieve opstelling moet kiezen in het debat over het verdrag, maar ook daarbij komt weer de vraag op wanneer dat van start gaat en wanneer wij daarover op korte termijn van gedachten kunnen wisselen.

Overigens moet ons echt van het hart dat het ons blijft bevreemden dat Nederland in de rare positie zit dat wij ons buiten de discussie hebben gehouden. Er vindt straks een bijeenkomst plaats van de vrienden van de grondwet. Anderen hebben daar ook al over gesproken. Zou het niet veel mooier zijn als wij die bijeenkomst niet alleen bekritiseerden, maar ook uitgenodigd werden om onze visie te komen presenteren? Dan zouden wij invloed kunnen uitoefenen op zo'n debat, in plaats van er alleen in de zijlijn kritiek op uit te oefenen. Hier heeft zich echt gewroken dat wij de afgelopen anderhalf jaar niet hebben benut om tot een gemeenschappelijke visie te komen en dat wij binnen de EU niet een gemeenschappelijk aanvalsplan hebben. Dat wij die rol hebben laten liggen, is zowel de schuld van de Kamer als van het kabinet.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Volgens mij gaat u voorbij aan een belangrijk element waar de regering wel voor gezorgd heeft, namelijk het raadplegen van de bevolking om te achterhalen wat nu precies de gedachte was. Die gedachte hebt ook u in eerste instantie naar voren gebracht. Dat is nu juist wat er in de afgelopen periode gebeurd is. Vindt u ook niet dat wij dat eerst hadden moeten doen en dat pas daarna heel concrete suggesties kunnen volgen?

De heer Van der Ham (D66):

Wij stonden samen aan de kant van hen die het jammer hebben gevonden dat na de afwijzing van de Europese grondwet in het referendum niet echt een debat heeft plaatsgevonden. Dat heeft overigens niet in eerste instantie aan het kabinet gelegen, maar aan het feit dat een Kamermeerderheid hier het blokkeerde. Om het nog even te herhalen: wij behoren niet tot de Kamermeerderheid die de regering daarin klemzette.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Wat u nu zegt, vind ik wel erg gemakkelijk. Het gaat mij om iets anders. Het belangrijkste wat de Nederlandse regering in die periode terecht naar voren heeft gebracht, was: wij dachten dat wij een goede visie hadden, de bevolking denkt daar anders over; wat wij nu moeten doen, is ervoor zorgen dat er draagvlak georganiseerd wordt. Daar zijn veel initiatieven toe genomen, met name door het kabinet. Wij hebben daarover als Kamer van gedachten gewisseld. Dan vind ik uw verwijt niet terecht dat wij onvoldoende concrete suggesties op tafel hebben gelegd.

De heer Van der Ham (D66):

Ik moet wel constateren dat een aantal plannen die de regering had, niet tot wasdom kon komen omdat daar geen Kamermeerderheid voor was. Dat betreur ik. Ik was er destijds ook zeer boos over. Ik ben helemaal niet tevreden over hoe dat debat in de afgelopen anderhalf jaar is gegaan. Ik zeg dat niet alleen tegen de regering, maar ook tegen de collega's hier.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Volgens mij is het grote probleem niet dat wij het onderwerp vanuit de politiek niet voldoende aandacht hebben gegeven, maar dat het onvoldoende wordt opgepakt door de samenleving. Met name de maatschappelijke organisaties geven op dit moment niet thuis. Geeft u daar eens een visie op!

De heer Van der Ham (D66):

Ik vind ook dat maatschappelijke organisaties nog veel meer hadden kunnen doen, maar laten wij wel wezen: wij moeten straks onderhandelen, althans de regering, over een nieuw verdrag, een nieuwe grondwet, wat het ook moge worden. Ik vind dat wij tot nu toe onze zaakjes te weinig op orde hebben. Ik leg dat niet enkelvoudig bij de regering neer, maar ook bij onszelf als Kamer. Daar blijf ik bij. Er is te weinig gebeurd en daarom zitten wij nog steeds te wachten op een brief of een nota van het kabinet waaruit blijkt wat nu precies onze insteek wordt. Ik vind dat laat. Het is hopelijk niet te laat, maar het is in ieder geval niet op tijd.

De voorzitter:

U hebt nog een halve minuut.

De heer Van der Ham (D66):

Ik heb nog een aantal onderwerpen.

Wij zijn blij dat migratie op de agenda heeft gestaan en dat er wordt gekeken naar verhoogde steun aan ontwikkelingslanden. Is bij deze bespreking ook de kwestie van de marktverstorende Europese landbouwsubsidies aan de orde gekomen? Deze zorgen immers nog steeds voor het dumpen van producten in deze landen, waardoor de economie daar blijft haperen. Ook de beperkte toegang van producten uit die landen tot de markt van de Europese Unie is een groot probleem. Is dat ter sprake gekomen?

Innovatie, energie en klimaat stonden eveneens op de agenda. Het is goed dat dit nu een vast onderdeel is geworden, maar ik vroeg ook al bij het voorbereidend overleg wat er dan precies gebeurt. Wij zien heel graag dat een apart verdrag komt – een beetje à la de Euratom en de EGKS, voor de mensen die zich dat nog kunnen herinneren – voor duurzame energie. Dat zou een mooi doel zijn. Daar zou je echt aan kunnen werken, dat zou je echt kunnen vormgeven en volgens mij is daar ook heel veel draagvlak voor onder de Europese bevolking. Komt dat op de agenda te staan, of wordt het gewoon een onderwerp waar wij het vijf minuten over hebben, voordat wij overgaan tot de orde van de dag? Ik hoor graag wat concretere opmerkingen hierover.

De voorzitter:

U moet nu echt afronden.

De heer Van der Ham (D66):

De andere punten noem ik dan wel in tweede termijn.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Voordewind, die zijn maidenspeech zal houden.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. De ChristenUnie ging de Europese campagne in met de slogan: Europa oké, deze grondwet nee. De meerderheid van de Nederlandse bevolking steunde deze lijn, die trouwens in grote lijnen overeenkwam met de lijn van de SP en de heer Wilders. Een van de conclusies was dat Europa nog te onzichtbaar voor de burgers was. In de Staat van de Europese Unie nam het kabinet zich voor om via maatregelen eerst het belang van de EU en de zichtbaarheid voor de man en de vrouw in de straat duidelijk te maken.

Waar ging deze Europese Top dan voornamelijk over? Waren dat de uitbreidingsstrategie, de voortgang van de nieuwe grondwet en de uitbreiding van de bevoegdheden op het gebied van justitie en binnenlandse zaken? Kan de minister-president eens een aantal voorbeelden noemen van de Europese Top waaruit blijkt waar de Europese Top over ging, zodat ik dat aan mijn buurman kan vertellen?

Ik wil nog enkele opmerkingen maken over de "ja"-zeggers. Wij spraken er zojuist al even over. Toch bevreemdt het mij dat er twee sporen gevolgd worden. Wij zien dat de "ja"-zeggers bij elkaar gaan zitten en misschien gaan de "nee"-zeggers dat ook doen. Tegelijkertijd is er het Duitse proces. Het staat de "ja"-zeggers natuurlijk vrij om bij elkaar te komen. Mogen wij er wel van uitgaan dat, als de minister-president wordt uitgenodigd voor een soortgelijke zitting buiten de officiële kanalen van het Duitse voorzitterschap om, hij daar met "nee" op reageert, dus dat wij ons houden aan de officiële lijn die door Duitsland is uitgezet?

Ik kom te spreken over de uitbreiding van de Europese Unie. Er is ferme taal gesproken over een pas op de plaats, als het gaat om toetredende landen en het niet meer noemen van einddata voor de eventuele toetreding van kandidaat-lidstaten. Ook zou er gekeken worden naar de absorptiecapaciteit van de EU. Tegelijkertijd worden Servië en Macedonië, alsook Kroatië als nieuwe, toekomstige lidstaten aangekondigd. Is de minister-president het met de ChristenUnie eens dat er nu echt een stop moet komen op de toetredingen van nieuwe lidstaten, totdat Europa zich bezonnen heeft op zijn slagvaardigheid en zijn kerntaken?

De woordvoerder van de SGP heeft zojuist al gesproken over de nieuwe lidstaat Roemenië. Er ligt een omstreden godsdienstwet bij de president van Roemenië, die een inperking van religieuze vrijheden zal inhouden. Het is onacceptabel dat een nieuwe lidstaat een wet doorvoert die tegen de Kopenhagencriteria ingaat. Is de minister-president het hiermee eens en wat gaat hij bilateraal of misschien in Europees verband doen om Roemenië hierop aan te spreken?

Nu kom ik te spreken over de grondwet versus een nieuw verdrag. Minister Bot heeft in zijn Harvardlezing aangegeven hoe volgens hem een nieuw verdrag eruit moet zien: geen retoriek, geen symboliek, geen handvest van de Europese grondrechten. Vindt hij ook dat er geen Europese president, geen Europese minister van buitenlandse zaken hoeft te komen? Wordt dit voorlopig ook de inzet van dit, weliswaar demissionaire, kabinet in de besprekingen met Duitsland en de andere landen? Hoe wordt het verdere verloop voorzien van de te voeren consultatiegesprekken? Is daarvoor een concreet tijdpad aangegeven?

Tot slot maak ik nog enkele opmerkingen over de dreigende burgeroorlog tussen Hamas en El Fatah in de Palestijnse gebieden. Amerika en het Verenigd Koninkrijk hebben hun steun uitgesproken voor het voorstel van president Abbas voor nieuwe verkiezingen. De ChristenUnie vindt het op dit moment echter niet verstandig om daartoe eenzijdig over te gaan. Dat zal het conflict alleen maar aanwakkeren. Wat vindt de minister-president van het voorstel van president Abbas?

Een laatste opmerking gaat over de holocaustconferentie. De ChristenUnie is blij met de sterke veroordeling door de Europese Unie van deze conferentie in Iran. Daarmee is de holocaustontkenning natuurlijk nog niet internationaal bestreden. Welke rol ziet de minister-president voor Europa weggelegd, als het gaat om het geven van voorlichting over de holocaust in het buitenlandse beleid van de Europese Unie? Graag verneem ik zijn reactie.

De voorzitter:

Ik mag u als eerste feliciteren met uw maidenspeech.

De vergadering wordt van 16.50 uur tot 17.00 uur geschorst.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Ik zeg de leden van uw Kamer graag dank voor hun inbreng bij dit debat naar aanleiding van de Europese Raad die vorige week heeft plaatsgevonden. Ook mij past het om eerst een gelukwens uit te spreken aan de heer Ten Broeke van de VVD-fractie en de heer Voordewind van de fractie van de ChristenUnie met hun maidenspeech. Ik wens hun alle goeds en ik hoop zij veel voldoening in het ambt van volksvertegenwoordiger zullen vinden. Zij hebben vandaag een eerste proeve van bekwaamheid afgelegd. Daarbij past een oprechte felicitatie.

Er lagen bij deze Europese Raad geen grote geschilpunten voor, mede vanwege het goede werk dat de Europese ministers van Buitenlandse Zaken eerder vorige week hebben verricht, vooral ook bij de besluitvorming over Turkije. Op dit moment past ook een woord van dank voor het Finse voorzitterschap voor zijn activiteiten en voor het in goede banen leiden van de beraadslagingen.

Ik heb zo-even aangegeven dat ik de inbreng van uw Kamer zeer op prijs heb gesteld. Dat is ook belangrijk, want het geeft aan dat de Kamer actief is en met belangstelling kijkt naar Europa. Zo staat ook de regering hierin. In de aanscherping van de criteria in het proces van uitbreiding van de Europese Unie heeft Nederland een duidelijke rol gespeeld. Bij de kwestie van het grondwettelijk verdrag, waarbij wij beginnen te spreken over het proces van Europa winnen in de hoofden en de harten van mensen, met concrete resultaten, gaat het erom de vragen die zijn ontstaan na het gezamenlijke nee van Nederland en Frankrijk als een gemeenschappelijke uitdaging te zien en niet alleen als een zaak van"ja" tegenover "nee". Ook daarin heeft Nederland een rol gespeeld. Verder wijs ik op datgene wat wij hebben gedaan ten aanzien van de veroordeling van de holocaustconferentie en op het standpunt ten aanzien van Servië en de medewerking met ICTY, naast onze inzet voor het thema klimaat op de agenda van Europa. Ik voeg daaraan nog toe zaken op het gebied van het energiebeleid, ook ten aanzien van Rusland. Daaruit blijkt al op welke punten Nederland zeer actief is geweest, ook bij deze Europese Raad. Het lijkt mij goed om dat te markeren.

Dit is een belangrijke raad geweest, ook vanuit Nederlands perspectief. Deze raad heeft een aantal afspraken bezegeld om het uitbreidingsproces zorgvuldiger te maken, iets waarvoor Nederland in de afgelopen twaalf maanden veel werk heeft verzet. Na het referendum heeft het kabinet zich op een aantal concrete verbeteringen in Europa gericht. Ik noem een eerlijke begroting, het aan de orde stellen van het thema subsidiariteit, meer openbaarheid, prioriteit voor terreinen als energie, klimaat en migratie en, niet in de laatste plaats, de verbetering van het uitbreidingsproces, het hoofdonderwerp van deze Europese Raad.

Op de donderdagavond hebben wij een goede en diepgaande discussie gehad over de uitbreiding van de Europese Unie. Het waren vooral Nederland en Frankrijk die om dit debat hadden gevraagd. Bij de referendumcampagne en de onderzoeken die daarna zijn gedaan, is heel duidelijk gebleken dat Nederlanders gemengde gevoelens hebben over de uitbreiding. Enerzijds onderkennen velen het historisch belang van de uitbreiding en de positieve invloed op de welvaart en de stabiliteit in het grotere Europa. Ik wijs in dit verband op de opmerkingen van de heer Timmermans. Anderzijds is er onmiskenbaar een aantal zorgen. Wel is gebleken dat mensen veel minder kritisch zijn over de uitbreiding wanneer daarbij de regels strikt worden toegepast. Daarom heeft Nederland zich ingezet voor een verbetering van de wijze waarop over uitbreiding wordt besloten. De les die de Europese Raad heeft getrokken is dat in de toekomst vier zaken centraal staan.

De toekomstige uitbreiding kan alleen plaatsvinden als de kandidaat-lidstaten werkelijk volledig aan de gestelde criteria voldoen. Er moet meer gebruik worden gemaakt van instrumenten als benchmarks om te kunnen vaststellen of daadwerkelijk aan alle criteria wordt voldaan. De transparantie van het proces moet worden gegarandeerd door het helder markeren en goed communiceren van besluiten. In dit verband moet goed rekening worden gehouden met de absorptiecapaciteit van de EU. Ik kom daar later nog op terug. Deze punten zijn onder anderen door de heer Van Dijk naar voren gebracht. Alleen door hiermee rekening te houden kan de steun van het publiek van de EU voor toekomstige uitbreiding behouden blijven.

In de aanloop naar het debat bleek dat steeds meer steun ontstond voor de Nederlandse ideeën voor de verdere verbetering van de kwaliteit van het uitbreidingsproces. Veel van deze ideeën zijn overgenomen, zoals het pas aanvaarden van aanvragen voor het lidmaatschap als de eerste noodzakelijke voorbereidende stappen zijn gezet, landen één voor één beoordelen en dus niet groepsgewijs, moeilijke onderwerpen niet uitstellen tot het eind van de onderhandelingen en pas een toetredingsdatum noemen als het land er klaar voor is.

Op de Europese Raad is ook gesproken over de Balkanregio. Dit gebeurde mede naar aanleiding van een brief die de Italiaanse premier aan zijn collega's heeft geschreven waarin hij voorstelt soepeler te zijn voor de landen van de westelijke Balkan. Ik heb gesteld de doelstelling van stabilisering van de Balkan te onderschrijven, maar heb er tevens op gewezen dat het noodzakelijk is om bij uitbreidingsbeslissingen zorgvuldig te werk te gaan. Specifiek met betrekking tot Servië heb ik klip en klaar gesteld dat dit land eerst volledig met het Joegoslaviëtribunaal moet samenwerken voordat onderhandelingen over een stabilisatie en een associatieovereenkomst kunnen worden hervat. Dit algemene kader brengt mij tot een aantal specifieke vragen.

Er is gewezen op de samenwerking met ICTY en de betekenis daarvan. Daarbij is ook de positie van Nederland in het geding. Ik voel mij door hoofdaanklager Carla del Ponte gesterkt in de inbreng van Nederland in de Europese Raad. Op dezelfde dag als wij in de Europese Raad deze discussie voerden en daar conclusies aannamen, heeft zij in de VN Veiligheidsraad gesteld erop te vertrouwen dat de Europese Unie een betrouwbare partner blijft wat betreft volledige samenwerking met het tribunaal. In antwoord op de heer Van Bommel daarover zei, onderstreep ik dat het inderdaad gaat om volledige samenwerking, dus inclusief het voor het tribunaal brengen van aangeklaagden zoals Mladic en Karadzic. Voor alle duidelijkheid voeg ik toe dat het zo ook in de conclusies van de Europese Raad staat. Daarin is sprake van "full co-operation".

In dit kader is een tweede vraag naar voren gekomen. De heer Van Dijk vroeg naar de positie van commissaris Rehn ten aanzien van het Nederlandse standpunt over Servië. De conclusies die door de Europese Raad zijn getrokken, zijn leidend. Alleen de Raad is competent. Ik heb geen reden om aan te nemen dat de Europese Commissie zal afwijken van de conclusie van de Europese Raad.

De heer Van Bommel heeft een vraag gesteld die neerkwam op: heeft Nederland een nieuwe positie? Hij doelde daarmee op de verdieping voorafgaand aan de verbreding en uitbreiding. Hij voegde daar de vraag aan toe waarom de Kamer niet over deze problematiek was geïnformeerd. Het is goed om de brief van 28 november jongstleden in herinnering te brengen. Daarin heeft de regering de Kamer geïnformeerd over haar standpunt ten aanzien van dit onderwerp. De regering heeft gesteld dat het wenselijk is dat een nieuw institutioneel akkoord tot stand komt voordat verdere uitbreiding plaatsvindt. De regering is namelijk van mening dat niet alleen hoge eisen mogen worden gesteld aan nieuwe lidstaten, maar dat wij ons eigen huis ook goed op orde moeten hebben. Naar de mening van de regering is dit echter geen obstakel voor de eventuele toetreding van Kroatië. Het belangrijkste daarvoor is dat Kroatië volledig aan alle voorwaarden voldoet. Als dat het geval is, zal het ontbreken van een nieuw institutioneel akkoord de toetreding van Kroatië uiteindelijk niet als enige in de weg mogen staan.

De heer Timmermans (PvdA):

Om de Kroatische toetreding mogelijk te maken moet het Verdrag toch hoe dan ook worden gewijzigd?

Minister Balkenende:

Voor de toetreding van Kroatië gelden de spelregels die ook de heer Timmermans bekend zijn. Dat houdt in dat Kroatië aan alle criteria dient te voldoen. Een van de belangrijke punten in dit verband is de samenwerking met het tribunaal. Daaraan is voldaan. Wij zijn nu het verdere proces ingegaan.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik doel erop dat Kroatië niet kan toetreden zonder dat nieuwe afspraken worden gemaakt over bijvoorbeeld de stemmenweging in de Raad. Dat betekent dat je het Verdrag zult moeten aanpassen voordat Kroatië kan toetreden. Kunnen wij de verdragsaanpassing dan beter niet alleen beperken tot het inpassen van Kroatië, maar deze gelegenheid aangrijpen om het Verdrag meteen goed aan te passen?

Minister Balkenende:

De heer Timmermans stelt nu een buitengewoon belangrijk vraagstuk aan de orde. Het is bekend dat sommige landen wat gemakkelijker omgaan met voortgang in dit proces terwijl andere meer oog hebben voor de procedurele context. Dat is exact waarop hij doelt. Dit punt is nog in discussie. Ik stel daarom voor dat wij het betrekken bij de verdere discussies over Europa. De vraag die de heer Timmermans benadrukt, is echter buitengewoon relevant.

Ik herinner mij inderdaad opmerkingen van mijn Poolse collega tijdens het diner over het toetredingsperspectief van landen als de Oekraïne en Moldavië. Deze landen hebben geen toetredingsperspectief en ook volgens de regering is toetreding niet aan de orde. De EU heeft voor deze landen het Europees nabuurschapsbeleid, dat expliciet niet als een voorportaal voor het lidmaatschap mag worden beschouwd. Gezien de huidige discussie over het lidmaatschap van de landen die behoren tot de westelijke Balkan, zal de discussie over landen als de Oekraïne en Moldavië wel erg lastig worden. Ik moet zeggen dat alleen mijn Poolse collega dit pleidooi heeft gehouden en dat het niet door anderen is gevolgd.

Ik kom op het punt van de publieke opinie in relatie tot de absorptiecapaciteit. Hierover is al eerder gesproken. Er zijn drie Kopenhagencriteria, drie essentiële kwesties, namelijk de politieke criteria, de economische criteria en de overname van het acquis. In Kopenhagen is verder afgesproken dat de absorptiecapaciteit ook een belangrijke overweging is voor verdere uitbreiding. Hetzelfde geldt voor de publieke opinie. Dit was ook de inzet van Nederland en komt ook in de conclusies van de Europese Raad naar voren; ik wijs daarvoor op paragraaf 6. Ik verwijs kortheidshalve ook naar de brief van 28 november, waarin een passage over de publieke opinie en de stellingname van de regering te vinden is.

De heer Van der Ham vroeg hoe wij omgaan met het geven van een datum nabij het moment van afronding van een uitbreidingsdiscussie. Volgens Nederland moet dit gebeuren als is voldaan aan alle politieke criteria en als de hoofdstukken provisioneel zijn afgesloten.

Ik kom bij het hervormingsproces en het grondwettelijk verdrag, een onderwerp dat door velen is genoemd. Ik sta eerst een moment stil bij het meer algemene kader. Aan het begin van de conclusies is een korte passage gewijd aan dit onderwerp en ook in de media is aan dit onderwerp veel aandacht besteed. Tijdens het diner heeft het voorzitterschap mondeling een korte toelichting gegeven op de vertrouwelijke bilaterale consultaties over het grondwettelijk verdrag. Minister Bot heeft tijdens het AO van vorige week de Kamer geïnformeerd over de lijn die Nederland heeft uitgedragen tijdens deze bilaterale consultatie.

Uit het verslag van de voorzitter van de Europese Raad, mijn collega Vanhanen bleek niet zonder verrassing dat de verschillende lidstaten op dit punt de kat uit de boom kijken. Aan de terugkoppeling van de Finse premier hield ik de indruk over dat men in het algemeen vindt dat aanpassing van de verdragen nodig is. Het besef wordt steeds breder dat het grondwettelijk verdrag hiervoor niet de oplossing is. Wel zijn velen van mening dat wij niet al het werk dat is gedaan naar de prullenbak moeten verwijzen. Een grote groep wil zelfs zo veel mogelijk van het verdrag overeind houden. Er is echter ook een kleinere maar stevige groep die duidelijk aangeeft dat een pakket verdragswijzigingen alleen kansrijk is als het substantieel afwijkt van het grondwettelijk verdrag. De meeste lidstaten denken verder wat betreft de procedure eerder aan een intergouvernementele conferentie dan aan een nieuwe conventie. De meeste staten streven ernaar het EU-hervormingsproces af te ronden vóór 2009, dus vóór de verkiezingen van het Europees Parlement. Het gaat hier om algemene indrukken, nog zeker niet om punten waarover tussen de lidstaten overeenstemming bestaat.

Het smeden van overeenstemming over de verdere aanpak zal een van de hoofdtaken zijn van het Duits voorzitterschap. Dit voorzitterschap zal bilateraal overleg voeren met de lidstaten, in eerste aanleg op ambtelijk niveau, ter voorbereiding op de Europese Raad van juni 2007. Tijdens deze bijeenkomst zal in beginsel een nader besluit worden genomen over de voortzetting van het EU-hervormingsproces. Zoals eerder is besloten, moet dit proces uiterlijk in de tweede helft van 2008, onder het Franse voorzitterschap worden afgerond. Duitsland gaat, voor zo ver ik weet, ook het Europees Parlement en de Europese Commissie in dit consultatieproces betrekken.

De heer Timmermans vroeg of er sprake is van een acceleratie door de Duitsers. Ik gaf zojuist aan wat de procedure is. Daar is tot nu toe geen sprake van. Pas in de tweede helft van het voorzitterschap zal worden gepraat over de opzet van de discussie vanaf de zomer 2007. Wij houden hierover ook nauw contact met de Duitsers, zoals u weet. U kunt van ons een actieve opstelling verwachten. Dit zijn ook de laatste gegevens.

Wat is nu de Nederlandse opstelling in het hervormingsproces van de Europese Unie? Enkele leden van de Kamer stelden de vraag of Nederland in de discussie achterop dreigt te raken. U zult het met mij eens zijn, dat het niet aan dit demissionaire kabinet is om nu stellige uitspraken te doen over de gedetailleerde inzet van Nederland in de onderhandelingen. Ik heb zojuist geschetst hoe het Duitse voorzitterschap voornemens is hierover te spreken In zekere zin komt dat goed uit. Wij hebben nu te maken met de vorming van een nieuw kabinet. Dat geeft in de tijd gezien de mogelijkheid van een koppeling tussen de vorming van een nieuw kabinet, een regeringsverklaring, een debat over een regeerakkoord en de verdere debatten met de Kamer. De Europese Raad van juni zal zich waarschijnlijk beperken tot een aantal conclusies die vooral de procedure betreffen en wellicht een aanduiding geven van de reikwijdte van de inhoudelijke besprekingen. Ik heb goede hoop dat in het late voorjaar wij weer volop in de gelegenheid zijn om hierover mee te praten.

In de tussentijd hoeft de gedachtevorming natuurlijk niet stil te staan, ook niet in de Tweede Kamer. Ik noemde al de punten waarop het kabinet zich na het referendum heeft geconcentreerd. Ik verzet mij ook een beetje tegen het beeld dat het niet zou gebeuren. Wij hebben na het referendum gezegd dat wij meer oog moesten hebben voor het thema subsidiariteit. Dat gebeurt ook. Er moest meer aandacht zijn voor transparantie. Daarmee wordt rekening gehouden. Er moesten betere afspraken over de uitbreiding komen. Ik heb dat zojuist aangegeven. Het ging om een meer balans in de begroting, om het miljard van Nederland. Ook dat is aan de orde. De nadruk moest liggen op het beleid met toegevoegde waarde voor de burger, zoals energie, migratie, terrorismebestrijding en klimaat. Het zijn inhoudelijke lijnen waarvoor in de Kamer altijd steun heeft bestaan en die wij ook willen doortrekken bij de besprekingen over het hervormingsproces. Aanpassingen van de verdragen zullen in meer algemene zin gericht moeten zijn op het versterken van het democratisch gehalte van de Unie en van de slagvaardigheid. Dat is onze inzet.

Na het nee in Nederland hebben wij het volgende gezegd. Laten wij ervoor zorgen dat wij een aantal dingen doen. Laten wij werken aan het Europa van de concrete projecten. Laten wij ervoor zorgen dat Europa sterker wordt verankerd in de hoofden en harten van mensen. Laten wij oog hebben voor de punten waarop kritiek bestaat bij de bevolking. En laten wij het nee dat in Nederland en Frankrijk heeft geklonken, niet alleen zien als iets van Nederland en Frankrijk als zodanig. Feitelijk hebben wij te maken met de afstand tussen dat wat in de Brussel en Straatsburg gebeurt en de Europese burger. Ik heb een- en andermaal gezegd dat het vraagstuk van het nee niet mag worden beperkt tot deze twee landen. Het vinden van een oplossing zou je als een gemeenschappelijke uitdaging moeten zien. Het gaat namelijk niet alleen om Frankrijk en Nederland. Het gaat even goed om de vraag, zoals ook door anderen is gezegd, hoe het zit met landen als Polen, het Verenigd Koninkrijk, Tsjechië enzovoort. Die zijn alle in beeld. Beschouw dit dus als een gemeenschappelijk project en niet als iets waarbij een grote groep landen tegen de landen die "nee" hebben gezegd, zegt dat zij maar moeten zorgen dat het alsnog een "ja" wordt. Dat kan helemaal niet. Weet dat wij er steeds zo over hebben gesproken. De inzet van de Nederlandse regering is geweest om dit als een gemeenschappelijk vraagstuk en als een gemeenschappelijke uitdaging te zien.

Dat was ook het beeld van de premier van Finland toen hij zei dat er grote verschillen zijn in Europa. Sommige landen willen zo dicht mogelijk bij het grondwettelijk verdrag blijven, terwijl andere landen veel meer neigen naar volledige afwijzing. De standpunten liggen dus breed uiteen.

Daarmee rijzen een aantal heel ingewikkelde vragen. Eén van de eenvoudige vragen betreft het grondwettelijk karakter van het verdrag. Vrijwel iedereen is van mening dat die pretentie niet strookt met de wijze waarop Nederlanders de verhouding tussen de Europese en nationale rechtsorde zien. De term "grondwet" valt gewoon niet goed. Dat heb ik ook gezegd tegen mijn collega Merkel, toen zij in Den Haag was. Een nieuw kabinet zal al snel moeten kiezen of Europa met een schone lei begint en opnieuw onderhandelt over de wijzigingen ten opzichte van de bestaande verdragen of dat wij leentjebuur spelen bij het grondwettelijk verdrag en daar de nuttige gedeelten uit lichten, eventueel aangevuld met nieuwe elementen. Mocht voor het laatste worden gekozen, dan is de vraag aan de orde of Nederland wijzigingen wil in het institutionele pakket dat een centrale plek inneemt in het grondwettelijk verdrag en of het dan op de koop toe neemt dat dit pakket kan ontrafelen. Die vraag is niet eenvoudig te beantwoorden, ook omdat die institutionele zaken in de referendumdiscussie niet dominant aan de orde zijn geweest.

Er zijn ook nog andere vragen over mogelijke toevoegingen. Willen wij de strengere uitbreidingsregels in het verdrag hebben? Wat vinden wij van toevoegingen waarmee tegemoet wordt gekomen aan mensen die zorgen hebben over het sociale gehalte van Europa? Is de rol van de nationale parlementen goed gedefinieerd? Wat te doen met de veto's? Het belang van meer slagvaardigheid op terreinen als energie, milieu en klimaatbeleid wordt, naar ik meen, in deze Kamer breed gedeeld. Zijn wij bereid om ook op die terreinen tot meerderheidsbesluitvorming over te gaan? Als laatste punt noem ik in dit verband de grondrechten. Opname ervan in het verdrag is steeds omstreden geweest. Tegelijkertijd is er ook wat voor te zeggen om in een steeds bredere, steeds heterogenere Unie een vast corpus van grondrechten te hebben dat ook voor de instellingen de richting voor het handelen aangeeft en dat dat ook begrenst. Het denkwerk over dergelijke vragen staat bij de regering natuurlijk niet stil, maar het is aan een komend kabinet om hierover standpunten te bepalen en om daarover met de Kamer te spreken. Daarom is de gedachtevorming in de Kamer over deze punten ook toe te juichten.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik bespeur verschillen, niet alleen qua kleur, maar ook qua inhoud tussen de opmerkingen van de minister-president en de thema's die de minister van Buitenlandse Zaken in zijn Harvardlezing aan de orde stelde. Met die lezing nam hij nadrukkelijk afstand van bijvoorbeeld het idee van grondrechten. Ik begrijp dat het kabinet nog met een denkproces bezig is en dat de uitlatingen van de minister van Buitenlandse Zaken met zijn lezing als uiting van het denkproces moeten worden aangemerkt en niet als standpunt van het kabinet.

Minister Balkenende:

Nederland heeft steeds een aantal standpunten ingenomen. Die komen bijvoorbeeld tot uitdrukking in de Staat van de Unie. Die komen ook tot uitdrukking in de contacten met de Kamer. Voorafgaand aan elke Europese Raad spreken wij in een algemeen overleg met de Kamer. Wij weten vrij goed hoe u over de discussie denkt. U weet exact wat onze inbreng in Europees verband is. Wat het grondwettelijk verdrag betreft weten wij dat er een baaierd aan ideeën bestaat. Waarschijnlijk gaan wij in juni conclusies trekken en zullen wij dan bepalen op welke manier het proces voortgezet moet worden. Daarvoor hebben wij nog enige tijd. Dit is het eerste waarop ik wil wijzen. Het tweede is dat ik vind dat wij tactisch moeten handelen. Sommigen spreken over een miniverdag. Zij willen bepaalde delen van het verdrag hanteren en de andere buiten beschouwing laten. Anderen zeggen echter: ga uit van de bestaande verdragen en ga na of die gewijzigd moeten worden. Al die vragen zijn in Europa aan de orde. Deze situatie vergt van ons dat wij de bewegingen goed aanvoelen. Wij houden ons dan ook steeds bezig met het proces. Zojuist zei ik al dat ik mij als Nederlands premier nooit in het defensief wil laten drukken. Daarbij zou men kunnen denken aan ons verzet tegen het nee in Nederland. De Franse regering zou zich kunnen verzetten tegen het nee in Frankrijk. Ik heb altijd gezegd: dit probleem heeft een veel diepere oorzaak. Dat is precies de reden geweest waarom wij willen beginnen met het bestuderen van een aantal thema's. Hoe is het gesteld met de verdeling van de financiële lastendruk in Europa? Wat zijn de criteria ten aanzien van de uitbreiding? Hoe kunnen wij de transparantie vergroten? Waarom hebben wij ons zo opgesteld? Wij willen eerst de slag maken waarmee de inhoud meer aandacht krijgt, zodat de Europese betekenis duidelijker wordt. Vervolgens willen wij de meer institutionele aspecten in aanmerking nemen. Ik heb een- en andermaal gezegd dat ik de benadering van de voorzitter van de Europese Commissie verstandig vind. Hij zegt ook dat wij ons eerst moeten richten op de inhoud. Daarvoor hebben wij enige tijd. Vervolgens komen de andere aspecten aan de orde.

In dit verband denk ik aan het tijdschema met een voorjaarstop in juni, uitmondend in conclusies in 2008. Natuurlijk moet je rekening houden met de situatie in 2009. Dan worden de verkiezingen voor het Europese Parlement gehouden, maar dan kun je een proces op gang hebben gebracht waarmee je het nodige kunt bereiken. Achttien landen hebben inmiddels definitief ja gezegd. Wij moeten nu niet de situatie krijgen dat die landen komen te staan tegenover de twee andere landen, Nederland en Frankrijk, want dan gaat juist verloren wat belangrijk is, namelijk dat dit een gemeenschappelijk vraagstuk is.

Sommigen denken dat de situatie gemakkelijk is. Ik noem weer Nederland en Frankrijk. Misschien is het idee dat het ene land het andere onder druk moet zetten. Dan zeg ik: als ook maar één land nee tegen het grondwettelijk verdrag zegt, is het probleem even groot. Daarom heb ik gezegd dat wij de realiteit onder ogen moeten zien. Laten wij dat met verstand doen. Dat is steeds mijn inbreng geweest. Dat heeft niets te maken met een niet objectieve opstelling van Nederland. Het gaat om een bindende opstelling, over en weer begrip krijgen, het goede tijdpad in aanmerking nemen en oog hebben voor het belang van de burger. Zo willen wij aan het proces deelnemen. Deze gedachte hebben wij naar voren gebracht en ik meen dat dit een zeer werkbare formule is.

De heer Timmermans (PvdA):

U zegt dat wij op verschillende borden tegelijk moeten schaken en er op die manier voor moeten zorgen dat Nederland zoveel mogelijk opties heeft. Ik schrik er wel van dat u zegt: als ook maar één land nee zegt, is het nog steeds nee. Die positie, dat wij alleen komen te staan, zou ik Nederland niet gunnen. Zo'n positie lijkt mij niet verstandig.

Minister Balkenende:

Ik vind het een uitstekende vraag: het is precies de kern. Wij moeten niet in een defensieve rol gedrukt worden. Dat risico bestaat wanneer de landen die "ja" hebben gezegd, zeggen dat het probleem ergens anders ligt. Mijn stelling is steeds geweest dat het zo niet werkt. Zelfs als Nederland en Frankrijk "ja" zouden hebben gezegd, hebben wij nog het Verenigd Koninkrijk en Polen. Er is maar één land nodig om de hele zaak niet te laten doorgaan. Wij moeten zoeken naar oplossingen die bindend kunnen werken.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Begrijp ik dat de minister-president pas met een visie op de toekomst van Europa en een nieuw verdrag wil komen op het moment dat hij genoeg in beeld heeft wat andere landen op dit punt willen en wat in Europa haalbaar is?

Minister Balkenende:

Ik verzet mij tegen het beeld alsof wij geen visie zouden hebben op de toekomst van het verdrag. Ik heb eerder aangegeven hoe wij de procedure hebben beoordeeld. Wij moeten in gezamenlijkheid streven naar oplossingen. Het grondwettelijk verdrag heeft Nederland afgewezen. De Kamer kan ervan uitgaan dat dat zo blijft. Iedereen kent dat standpunt van Nederland. Kan alles blijven zoals het is? Nee, wij moeten onder ogen zien dat wij op een bepaalde manier met de besluitvorming moeten omgaan. Ik heb met de Kamer gedebatteerd over de staat van de Unie. Daarbij zijn er zeven punten genoemd die wezen op verandering van de verdragen. Laten wij dat gewoon zakelijk onder ogen zien. Het kabinet heeft aangegeven hoe het het proces ziet: eerst de inhoud, vervolgens de institutionele aspecten. Wij moeten het element van de gemeenschappelijkheid onder ogen zien en wij moeten goed contact onderhouden met alle spelers. Wij mogen niet in een situatie komen waarin het verdrag het hele verhaal is. Daarmee komen wij er niet.

Wat de tijd betreft zie ik mogelijkheden. Er komt een nieuw kabinet. Er wordt gesproken over de Europaparagraaf. Er is dus een prima aanleiding om het debat voort te zetten. Als er nog discussiepunten zijn, treden wij met de Kamer in overleg.

De heer Ten Broeke (VVD):

De premier heeft een opsomming gegeven van de inzet van de Nederlandse regering, maar wij zouden graag horen wat de inzet op een aantal terreinen precies is geweest. Het gaat ons in eerste instantie om justitie en binnenlandse zaken. Wat is de inzet die de Nederlandse regering op die punten heeft gepleegd? Wat is de insteek van de andere landen geweest? De minister-president geeft in de brief aan dat Nederland een actieve opstelling zal kiezen. De Kamer mag dan verwachten dat zij te horen krijgt wat die actieve opstelling inhoudt. Ik verzoek de minister-president nogmaals om op de genoemde terreinen (justitie, binnenlandse zaken, klimaat en milieu, energie) aan te geven wat het standpunt is. Als dat nu niet kan, moet het in een notitie, opdat de Kamer actief kan meesturen.

Minister Balkenende:

Op de punten van energie en klimaat kom ik later in mijn betoog terug. Op het JBZ-terrein zal ik aan het eind van mijn betoog ingaan.

De heer Van der Ham (D66):

Een aantal fracties heeft gevraagd om hierover zo snel mogelijk te debatteren. Ik besef dat het gaat om een voorlopige eindtoestand van denken, maar wij moeten discussiëren naar aanleiding van een notitie van de regering. Anders blijft het toch een beetje algemeen; wij moeten het een keer laten neerdalen.

Minister Balkenende:

Ik zal deze suggestie bespreken met de minister van Buitenlandse Zaken en een en ander koppelen aan het proces. Ik zal met het Duitse voorzitterschap nog even nagaan hoe het proces verder zal verlopen in de tijd. Dat kan relevant zijn voor de vragen die aan de Kamer worden gesteld. Wij moeten hier met verstand naar kijken. Als de Nederlandse vertegenwoordiger contact heeft met het voorzitterschap is het natuurlijk logisch om daarover met de Kamer te spreken. Ik zal er in ieder geval voor zorgen dat tijdig met de Kamer van gedachten kan worden gewisseld. In overleg met de minister van Buitenlandse Zaken zal ik bezien wat de beste formule is.

De heer Van der Ham (D66):

Wanneer krijgen wij een reactie van het kabinet?

Minister Balkenende:

Ik wil dit graag in overleg met het Duitse voorzitterschap bezien. Een paar momenten zijn relevant. Indertijd heb ik gezegd dat het voornemen is om bij de voorjaarsraad in juni hierover te spreken. Daarvoor zullen wij een verklaring krijgen in het kader van 50 jaar EG-verdrag. Daarbij zal het niet gaan om dit verdrag, maar dat kan een moment zijn waarop Nederland posities moet gaan bekleden. Ik zeg toe dat wij ons, voordat Nederland posities gaat bekleden, met de Kamer zullen verstaan. Wanneer dat is, zal moeten blijken uit het nader overleg met het Duitse voorzitterschap. Zullen wij het zo doen?

De voorzitter:

Dat betekent dat u ons in de loop van januari de precieze planning kunt laten weten.

Minister Balkenende:

Ik zal uw Kamer nader informeren over onze contacten met het voorzitterschap over de verdere procedure: wanneer worden er stappen gezet en wanneer is het opportuun dat Nederland posities gaat bepalen? De essentie is niet dat wij in februari een gesprek met elkaar hebben. De vraag is wat voor Nederland het relevante moment is om te interveniëren en opvattingen te geven. Ik zal ervoor zorgen dat dat tijdig gebeurt.

De voorzitter:

Dank u wel.

Minister Balkenende:

Daarmee is ook de vraag van de heer Ten Broeke beantwoord, want die ging over dit onderwerp.

Nog even een opmerking over het initiatief van Spanje en Luxemburg, waarover ik al iets heb gezegd. De achttien landen die "ja" hebben gezegd, zijn bij elkaar gekomen. Dat kan men doen; die vrijheid heeft men. Het lijkt mij echter geen goede weg als zij zich vervolgens richten tot de twee "nee"-zeggers en gaan bepalen wat zij doen met de landen die nog geen oordeel hebben gegeven. Dat vind ik eerlijk gezegd geen verstandige weg. Er speelt nog iets anders mee, namelijk het respect dat getoond dient te worden voor het Duitse voorzitterschap. Die landen hebben de vrijheid om bij elkaar te komen, maar als er een alternatief circuit zou ontstaan ten opzichte van de activiteiten van het Duitse voorzitterschap, is de overzichtelijkheid weg. Dat heb ik ook vorige week aangegeven. Met name het respect voor het Duitse voorzitterschap is volgens mij cruciaal en behoort ook leidinggevend te zijn.

Nu kom ik bij het thema "migratie". Zoals bekend werd de eerste werksessie op donderdag aan dat onderwerp gewijd. Een groot aantal lidstaten heeft zich bij die gelegenheid uitgesproken over het belang van een gebalanceerde en allesomvattende aanpak van migratie, met aandacht voor zowel grensbewaking als samenwerking met de landen van herkomst, vooral in Afrika. Ik heb opnieuw benadrukt wat ik in oktober al heb onderstreept in de informele Raad in Lahti, namelijk dat het van groot belang is om de achterliggende redenen voor migratie, de zogenaamde "root causes", aan te pakken. Wij moeten samenwerken met de landen van herkomst om de armoede en werkloosheid aan te pakken die de mensen ertoe aanzetten om hun heil ergens anders te zoeken. Economische en sociale ontwikkeling, met name het behalen van de Millennium Development Goals, is voor deze herkomstlanden van groot belang. De EU-landen hebben zich gezamenlijk gecommitteerd om deze landen daarbij te steunen, onder andere met onze bijdragen in de vorm van ontwikkelingshulp. De EU-lidstaten hebben zich bovendien gecommitteerd om deze hulp geleidelijk te verhogen totdat wij in 2015 de norm van 0,7% van het bruto nationaal inkomen hebben bereikt. Ik heb daarom gesuggereerd om dit gezamenlijke streven in de context van migratie expliciet in de tekst van de conclusies van deze bijeenkomst op te nemen. De weerslag daarvan hebt u kunnen aantreffen.

De lidstaten hebben de aandacht voor verbetering van de praktische samenwerking met betrekking tot migratie via de zuidelijke zeegrenzen verwelkomd. De beelden van de vele migranten die afgelopen zomer waren gestrand op de zuidelijke stranden, lieten geen twijfel bestaan over de noodzaak daarvan. Hierbij heb ik echter benadrukt dat de aandacht voor de oostgrens en zuid-oostgrens niet mag verslappen. De lidstaten hebben zich tijdens de Raad voorstander getoond van een efficiënt en effectief agentschap voor de buitengrenzen van de EU, Frontex. De Raad heeft Frontex bijvoorbeeld uitgenodigd om zo snel mogelijk in samenwerking met de lidstaten van de desbetreffende regio een permanent kustwachtpatrouillenetwerk aan de zuidelijke zeegrenzen op te zetten, waardoor de beperkte beschikbare middelen zo effectief mogelijk kunnen worden ingezet.

Nu kom ik bij het thema "energie en klimaat". Zoals bekend heb ik tijdens de top van Lahti met premier Blair een oproep gedaan om het klimaatbeleid voortaan hoog op de agenda van de Europese Raad te zetten. De positieve reacties die toen al kwamen, hebben ertoe geleid dat nu ook in de conclusies is vastgelegd dat het klimaat- en energiebeleid geregeld door de Europese Raad zal worden besproken. Er is afgesproken dat tijdens de voorjaarsraad de opties voor een wereldwijd beleid voor de periode na 2012 zullen worden besproken. Wat mij betreft, moet de Europese Raad dan een krachtig signaal afgeven dat de EU na 2012 doorgaat met een ambitieus klimaatbeleid en haar leidende rol wil voorzetten.

Wat het energiebeleid betreft, heeft de Europese Raad afgesproken dat tussen de lidstaten een netwerk van energiecorrespondenten wordt opgezet, met het oog op informatie-uitwisseling en early warning. Tijdens de voorjaarsraad zal op basis van de Strategic Energy Review van de Europese Commissie een actieplan worden opgesteld voor het nieuwe Europese energiebeleid in zijn volle breedte.

Verschillende leden van de Kamer hebben gevraagd wat ten aanzien van het klimaat de ambities en concrete ideeën in de voorjaarsraad zijn. Naar mijn idee is het niet nodig om de brief in herinnering te roepen die ik met de heer Blair heb geschreven. Daarin zijn zeven concrete punten genoemd. De verdere uitwerking zal geschieden op basis van een mededeling van de Commissie die eind januari aanstaande zal worden gedaan. Het lijkt mij het best om het debat met de Tweede Kamer aan de hand van die mededeling te voeren. Ook het kabinet zal zijn oordeel daarover op dat moment geven, ter voorbereiding van de bespreking die vermoedelijk in maart 2007 kan plaatsvinden.

Er komt een tweede lezing van de Richtlijn Luchtkwaliteit. Nederland hoopt tijdens de tweede lezing in de Europese Raad en in het Europees Parlement het pakket afspraken te verbeteren. Het wenst langer uitstel en een verscherpt bronbeleid. Nederland zal in Brussel druk op de zaak houden met de intentie om tot die verbeteringen te komen. Goed nieuws is dat het Finse voorzitterschap wetgeving over het bronbeleid heeft vastgesteld, met name over de uitstoot van auto's. Nederland zal blijven pleiten voor versterking van dergelijk beleid.

Enkele Kamerleden hebben over Afghanistan gesproken. Mede dankzij de inzet van Nederland heeft de Europese Raad een krachtige verklaring gegeven. Juist op dit voor Afghanistan cruciale moment is de steun van de EU en die van de brede internationale gemeenschap van groot belang. De Europese Raad heeft nogmaals onderstreept dat veiligheid en ontwikkeling niet los van elkaar kunnen worden gezien. Die zienswijze draagt Nederland actief uit en die staat centraal in zijn inzet in Afghanistan. Alleen militaire middelen zijn niet voldoende om vrede te garanderen. Ook wederopbouw en dialoog zijn nodig. De betrokkenheid van de EU bij Afghanistan zal naar ons oordeel verder vorm moeten krijgen door de inzet van een civiele EVDB-missie op politiegebied met vertakkingen naar de verdere bredere sector van de rechtstaat. Nederland zal in het vervolgtraject inzetten op een meer actieve en zichtbare rol van de EU in Afghanistan en op intensivering van de samenwerking tussen de EU, de VN en de NAVO.

Er is gesproken over de holocaustconferentie. Het verheugt mij dat veelvuldig is gezegd dat deze conferentie de Kamer zorgen heeft gebaard en dat die tevens tot irritatie heeft geleid. Op dit punt kan tussen ons geen verschil van mening bestaan. Ik ben dus gelukkig met dat eenduidige signaal. De Europese Raad heeft gesproken over Iran en zijn zorgen geuit over de negatieve invloed die dat land uitoefent op de stabiliteit en de veiligheid van de regio. In de week van de Europese Raad vond in Teheran een pseudowetenschappelijke conferentie over de holocaust plaats. De onuitgesproken bedoeling van de conferentie was om de holocaust te ontkennen of de omvang daarvan te relativeren. Voor zowel de Nederlandse regering als voor het Nederlandse parlement is dat onaanvaardbaar. De EU-partners delen die zorg met ons. De Europese Raad heeft de gedachte achter en de bedoelingen van de conferentie in Teheran in duidelijke bewoordingen verworpen. Op initiatief van Nederland heeft de Europese Raad daarbij expliciet gezegd dat hij elke ontkenning van de holocaust als historisch feit veroordeelt.

De heer Wilders heeft gevraagd of niet de tijd is aangebroken om in de Europese Raad een beleid van containment aan de orde te stellen. Op dit moment wordt gesproken over een resolutie van de Veiligheidsraad van de VN waarin een aantal maatregelen zal worden opgenomen. Misschien vindt daarover deze week nog stemming plaats. Tijdens het werkdiner van de Europese Raad heeft minister Bot nog eens aangedrongen op een brede discussie over Iran waarin alle zorgpunten aan de orde moeten komen. Aan het begin van het Duitse voorzitterschap zal deze bespreking worden gevoerd. Verder verwijs ik de Kamer naar de brief van de minister van Buitenlandse Zaken over het bezoek van zijn Iraanse collega. Die is gisteren aan de Tweede Kamer gezonden.

De heer Wilders (PVV):

Ik dank de minister-president voor zijn antwoord. Ik heb de brief waarop hij doelt inderdaad gezien. Ik schrik iedere keer weer als in een brief van de minister van Buitenlandse Zaken opmerkingen worden opgenomen van Iraanse ambtsgenoten waaruit blijkt dat zij de staat Israël nooit zullen erkennen. Sluit de minister-president uit dat een Europese politiek van containment met betrekking tot Iran onder het Duitse voorzitterschap een reële optie is, indien blijkt dat al het andere niet tot het gewenste resultaat leidt?

Minister Balkenende:

Het is nooit mogelijk om zaken uit te sluiten. Ik heb duidelijk gemaakt wat de inzet van de Nederlandse regering is. Ook ben ik ingegaan op de kritische geluiden en het verzoek dat minister Bot heeft gedaan om die zaken bij het Duitse voorzitterschap aan de orde te krijgen. Het lijkt mij goed om deze discussie dan te herhalen. Het is de bedoeling om via de internationale fora, met behulp van de Veiligheidsraad en door de opstelling van de EU, beweging in al die zaken te krijgen. Het verheugt mij dan ook dat de kwestie van de holocaust duidelijk is veroordeeld. Bekend is ook wat er is gedaan op het punt van het nucleair programma. Tijdens een gesprek met de minister van Buitenlandse Zaken heb ik uiteraard nogmaals gewezen op de zorg die er is ten aanzien van de positie van Israël. Ik heb gezegd dat wij altijd kiezen voor een tweestatenbeleid. Landen die het bestaan van de staat Israël ontkennen, hebben een probleem met Nederland. Die stelling wordt door de volledige Kamer ondersteund. Langs die lijn voeren wij de gesprekken. Het is dus een harde boodschap.

De heer Wilders (PVV):

Dat is inderdaad een harde boodschap. Ik ben blij dat de minister-president zegt een containmentbeleid in Europees verband niet uit te sluiten. Dat is nieuw. Bij de erkenning van Israël, bij het nucleair dossier, de mensenrechten en de Iraanse hulp aan terroristen hebben jaren van praten immers niet geholpen.

Minister Balkenende:

Ik neem aan dat het debat hierover tussen Kamer en regering doorgaat. Bij aanvang van het Duits voorzitterschap zal hierover nader worden gesproken.

De Europese Raad heeft uitvoerig gesproken over het Midden-Oosten, met name over het Palestijns-Israëlisch conflict en Libanon. De situatie is buitengewoon zorgwekkend. De ontwikkelingen van de afgelopen week in de Palestijnse gebieden bevestigen de constatering van de Europese Raad dat het Midden-Oosten een van de ernstigste crisis in jaren doormaakt. Deze ontwikkelingen onderstrepen nogmaals de noodzaak van een snelle hervatting van het politieke proces. In dit licht verwelkomde de Europese Raad de bereidheid van president Abbas en premier Olmert om gesprekken aan te gaan. De Raad riep hen op om daarmee haast te maken. Ook riep de Europese Raad op, het staakt het vuren tussen Israël en de Palestijnen in Gaza uit te breiden naar de Westelijke Jordaanoever.

De huidige terughoudendheid van Israël moet worden geprezen. De Europese Raad prees de inspanningen van president Abbas om een regering van nationale eenheid te vormen. Ondanks de aankondiging van Abbas van afgelopen zaterdag dat hij vervroegde verkiezingen zal uitschrijven, hoop ik dat alsnog op korte termijn een akkoord kan worden bereikt over een eenheidsregering. De EU staat klaar om nauw samen te werken met een legitieme Palestijnse regering die de, de Kamer bekende, Kwartetvoorwaarden respecteert, zoals de erkenning van Israël, de erkenning van eerdere overeenkomsten en het afzweren van geweld.

De Europese Raad sprak zijn zorgen uit over de situatie in Libanon. De Europese Raad steunt de inspanningen van premier Siniora en zijn regering om een uitweg te vinden uit de crisis. De Europese Unie herhaalde haar bereidheid om bij te dragen aan de wederopbouw van Libanon en zal zich inspannen voor het succes van de internationale steunconferentie voor Libanon die eind januari in Parijs zal plaatsvinden. Syrië is opgeroepen, zich niet in de binnenlandse aangelegenheden van Libanon te mengen.

Het Verenigd Koninkrijk steunt de oproep van president Abbas tot nieuwe verkiezingen. Mevrouw Peters vraagt of de EU verdeeld is. Uiteraard ben ik bezorgd over de ontwikkelingen in het Midden-Oosten en het met name in de laatste dagen toegenomen geweld. Het is van groot belang dat alle betrokken partijen zich terughoudend opstellen. De-escalatie is dringend gewenst. Sinds de verkiezingen in het voorjaar in de Palestijnse gebieden heeft president Abbas vele pogingen ondernomen om tot een regering van nationale eenheid te komen die voldoet aan de bekende voorwaarden. Het niet voldoen daaraan leidde tot de isolatie waarin de regering zich nu bevindt. Tegen die achtergrond plaats ik de uitspraak van president Abbas om tot vervroegde verkiezingen te komen. De EU en dus ook het Verenigd Koninkrijk steunt president Abbas. Laten wij hopen dat zijn oproep als drukmiddel werkt om alsnog tot een regering van nationale eenheid te komen.

Politiële en justitiële samenwerking is een van de terreinen waarop de EU haar toegevoegde waarde voor de burger moet en kan bewijzen. Terecht zijn de verwachtingen hooggespannen wanneer het gaat om de bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende georganiseerde misdaad of om het tegengaan van illegale immigratie. De besluitvormingsmechanismen op JBZ-terrein dragen echter niet altijd bij aan een effectieve en efficiënte besluitvorming. De JBZ-raad heeft zich voorgenomen, aandacht te blijven geven aan de verbetering van JBZ-besluitvorming. De discussie in de Europese Raad, waarop de heer Ten Broeke doelde, concentreerde zich op de toepassing van de JBZ-passerelle. Zoals verwacht bleven de lidstaten zeer van mening verschillen over de wenselijkheid van de toepassing hiervan. Het voorzitterschap wilde in de conclusies aanvankelijk een koppeling leggen tussen verbetering van de JBZ-besluitvorming en de toekomst van het grondwettelijke verdrag. Mede op mijn aandringen is de directe link met de toekomst van het grondwettelijke verdrag geschrapt, juist gezien de discussie met de Kamer over de gevoeligheden rondom het verdrag. In conclusie 20 wordt verwezen naar de principes van het hervormingsproces van de Europese Unie. Commissievoorzitter Barroso gaf aan dat bij deze principes gedacht kan worden aan een gelijkwaardige rol voor het Europees Parlement en het JBZ-wetgevingsproces en aan besluitvorming in de Raad met gekwalificeerde meerderheid, met inachtneming van flankerende waarborgen zoals de noodremprocedure. Hiermee konden alle regeringsleiders instemmen. Nederland kan tevreden zijn met deze conclusie.

De heer Van Dijk vraagt naar het groenboek arbeidsrecht. Kan ik toezeggen dat de SER of de Stichting van de Arbeid daarbij kunnen worden betrokken? Dit kan inderdaad, maar ik denk dat de SER het meest geëigende orgaan is om deze discussie te voeren. De Stichting van de Arbeid ligt iets minder voor de hand, ook door de ontbrekende expertise van kroonleden.

In dit verband wijs ik erop dat er van tijd tot tijd overleg is tussen het voorzitterschap en de sociale partners op Europees niveau. Dit wordt ook wel de sociale raad genoemd. Het lijkt mij verstandig om het debat met de Kamer te voeren, als er weer sprake is van een dergelijk overleg. In overleg met de ministers van Buitenlandse Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal ik nagaan hoe wij recht kunnen doen aan hetgeen hier naar voren is gebracht.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Ik weet dat de sociale top die voorafgaand aan raden plaatsvindt, de plaats is waar je op Europees niveau hierover van gedachten kan wisselen. Het karakter van een groenboek is echter dat iedereen wordt uitgenodigd om daar zijn visie op te geven, ook de Nederlandse regering. Ik zou het verstandig vinden als de regering aan de SER of de Stichting van de Arbeid advies vraagt naar aanleiding van hun visie op dit geheel, opdat zij haar mening daaraan kan toetsen. Dit is de kern van wat ik naar voren heb willen brengen. Ik dring erop aan dat de minister-president niet wacht tot de sociale top weer bij elkaar komt, want dat is in maart en dat is te laat. Mijn verzoek is daarom om zo snel mogelijk een adviesaanvraag aan de SER of de Stichting van de Arbeid voor te leggen. Volgens mij is de Stichting van de Arbeid hiervoor het goede orgaan.

Minister Balkenende:

Ik zal dit met mijn collega's opnemen en de Kamer nader informeren.

De heer Van Dijk heeft gevraagd of er doorbraken mogen worden verwacht op het terrein van de octrooien. Het Fins voorzitterschap heeft nuttig werk gedaan. Er komt nu een mededeling van de Commissie. Wij moeten afwachten of het Duits voorzitterschap hier verder mee komt. De ervaring gebiedt terughoudend te zijn met voorspellingen over dit onderwerp. Wij zijn nu wel een stapje verder, maar dit is een lastig punt.

In de pers is ook een bericht verschenen onder de kop Onrust over de nieuwe Roemeense godsdienstwet. In Roemenië wordt al lang gediscussieerd over de vervanging van de oude godsdienstwet die nog dateert uit het communistisch tijdperk. Als de nieuwe wet discriminerende bepalingen zou bevatten, zijn er voldoende nationale en internationale mogelijkheden om in beroep te gaan, onder meer met een beroep op het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Dit is de juridische gang van zaken, maar ik ga ervan uit dat ik in de contacten die ik bijvoorbeeld in EVP-verband heb met de president van Roemenië, ook kan vragen wat er aan de hand is.

De heer Van der Vlies (SGP):

Volgens mijn informatie moet de president de wet nog tekenen. Hij heeft daar nog twee weken de tijd voor. Hij hoeft dit echter niet te doen. Hij kan de wet ook terug verwijzen dan wel ter toetsing voorleggen aan een hoger gerechtshof. Dat is de nationale procedure. Wellicht helpt het als de EU of deze regering probeert te voorkomen dat die handtekening wordt gezet. Natuurlijk zijn er procedures om er daarna alsnog vanaf te komen, maar voorkomen is beter dan genezen.

Minister Balkenende:

De informatie is tamelijk recent. Ik zal hier verder naar informeren en ik zal ook nagaan wat de mogelijkheden zijn voor een interventie van Europa. Het is de vraag hoe dit zich verhoudt ten opzichte van bijvoorbeeld de criteria voor de nieuwe lidstaten.

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik heb in mijn bijdrage aangekondigd dat ik samen met mevrouw Peters eventueel een motie zou indienen om meer duidelijkheid te verkrijgen over de posities van de andere lidstaten op een aantal onderwerpen. Het antwoord van de minister-president heeft mij niet die helderheid verschaft die ik zocht. Misschien kan hij dit alsnog meenemen in de toegezegde notitie over de voorjaarsraad?

Minister Balkenende:

Het is goed om met elkaar te spreken over het krachtenveld en soms is dit goed weer te geven. Toen ik bijvoorbeeld tijdens het diner sprak over de conditionaliteit voor de samenwerking met het Joegoslaviëtribunaal, kon ik duidelijk vaststellen dat ik werd gesteund door Denemarken en Slovenië. Bij het Grondwettelijk Verdrag lagen de zaken veel complexer. Daarbij ging het niet om een schets van de afzonderlijke lidstaten, maar om de algemene bevindingen die ook nog eens in vertrouwelijkheid door het voorzitterschap naar voren zijn gebracht. In zo'n geval is het voor mij uiteraard lastig om over afzonderlijke posities te spreken. Dat lijkt me dus niet de vruchtbaarste weg. Ik hoop dat u daar begrip voor heeft. Ik hoop wel dat we in de komende debatten zullen spreken over krachtenvelden. Ik roep u op om de vraag die in een van de moties ligt besloten, later aan de orde te stellen. Het gaat niet zozeer om de specifieke posities van bepaalde landen, maar om de vraag hoe we moeten omgaan met de diversiteit van opvattingen in Europa, zoals over het grondwettelijk verdrag.

De heer Ten Broeke (VVD):

Het gaat er natuurlijk wel om hoe dat krachtenveld er precies uitziet, maar ik heb er begrip voor dat u hierover niets kunt meedelen als dit vertrouwelijk is. Ik zou het echter wel op prijs stellen als u dat wel deed op de andere terreinen dan de verdragswijziging waarover van gedachten is gewisseld. Zo is er gesproken over het Actieplan Milieu en Gezondheid, waarover eind januari iets komt van de Europese Commissie. U had het ook over energie. Ik vind het van groot belang om te weten wat de verschillende landen hebben gezegd en wat hun inzet is. Het lijkt mij dat dit moeilijk onder de vertrouwelijkheid kan vallen.

Minister Balkenende:

Het probleem is als volgt. Wanneer de Europese Raad bij elkaar komt, is dat niet om de verschillen breed uit te meten, maar om tot een eenheid te komen en gezamenlijke conclusies te trekken. In de brief schreef ik over het thema van climate change. Uiteraard heb ik naar de reacties geluisterd en het signaal was goed, maar uiteindelijk komt de Europese Raad met één conclusie. Kortom, ik geloof dat het het beste is om uw vragen aan de orde te stellen bij, bijvoorbeeld, een algemeen overleg ter voorbereiding op een Europese Raad. Mij lijkt dat op dit gebied al het nodige gebeurt. Nu wordt al gevraagd naar het krachtenveld rond bepaalde onderwerpen en het draagvlak voor bepaalde zaken. Ik wil dus niet de kant op van het schetsen van afzonderlijke standpunten, maar stel voor om deze vraagstelling te betrekken bij de momenten waarop het ertoe doet, bijvoorbeeld bij de voorbereiding van een Europese Raad. Dat kan zeer wel.

De heer Ten Broeke (VVD):

Voorlopig neem ik genoegen met het antwoord van de minister-president. We zullen hier zeker op terugkomen. Ik houd mij wel het recht voor om hier eventueel op terug te komen bij een procedurevergadering. De minister-president moet zich evenwel realiseren dat de Kamer haar eigen afweging moet maken. Zij vraagt om een breed debat hierover. Het heeft natuurlijk ook te maken met het feit dat de minister-president actief wil zijn terwijl hij in een demissionaire status verkeert. Wij willen echter ook onze positie kunnen bepalen, dus vandaar dat een aantal fracties hier nadrukkelijk om vraagt.

Minister Balkenende:

Dat begrijp ik. Een laatste opmerking: een en ander doet mij denken aan de discussie met de Kamer over de totstandkoming van het grondwettelijk verdrag, eerst in het kader van de Conventie en later van de gesprekken in de Europese Raad. Ook toen ging het om het draagvlak voor essentiële elementen die Nederland wilde inbrengen. Toen kwamen vragen naar draagvlak, medestanders en tegenstanders heel scherp naar voren. Ik begrijp de vraag echter zeer goed.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik wil even teruggrijpen op de kwestie-Roemenië. Juist omdat er nog maar twee weken zitten tussen nu en de ondertekening van de desbetreffende wet, hoop ik dat de minister-president ons binnen een week kan laten weten of er tegenspraak bestaat met de Kopenhagencriteria. Dat zou nog een probleem kunnen opleveren voor de toetreding van Roemenië. Graag dus binnen een week uitsluitsel over hoe het er met deze wet voorstaat.

Minister Balkenende:

Ik heb reeds toegezegd dat ik dit nader zal laten uitzoeken. Ik heb ook toegezegd dat ik de Kamer hierover zal informeren.

Tot slot de opmerking van de heer Van der Vlies over het proces tegen twee christenen in Turkije. De stand van zaken in het proces is door de minister van Buitenlandse Zaken gemeld aan de Kamer in antwoord op de vragen van de heer Van der Staaij en de heer Van Baalen. De regering zal deze kwestie uiteraard nauwlettend blijven volgen. In dit stadium moet ik echter refereren aan het antwoord dat daarover is gegeven.

Ik denk dat ik hiermee ben gekomen aan het eind van de beantwoording van de vragen van de Kamer in eerste termijn. Ik heb geprobeerd zo volledig mogelijk te zijn, zowel wat de algemene elementen betreft als de specifieke vragen van de Kamer.

De voorzitter:

Dank u wel. U hebt toegezegd dat de Kamer nader wordt geïnformeerd over de contacten met het voorzitterschap inzake de discussie over het grondwettelijk verdrag, met name over de te volgen procedure en het bijbehorende tijdpad. U hebt verder toegezegd dat de Nederlandse posities met betrekking tot deze discussies tijdig met de Kamer zullen worden besproken.

Ik constateer dat er geen behoefte is aan een tweede termijn.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik schors de vergadering tot half zeven, omdat ik van mening ben dat wij de informateur, die vanavond onze gast is, niet kunnen laten wachten.

De vergadering wordt van 17.55 uur tot 18.30 uur geschorst.

Naar boven