Vragen van het lid Bussemaker aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over zijn voornemen, de arbeidsmarkttoets in de bouw los te laten, mede gezien het debat dat vorige week met de staatssecretaris heeft plaatsgevonden in de commissie SZW over vrij verkeer in Europa.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Precies een week geleden, op 12 december hadden wij een overleg met de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het openstellen van de grenzen voor werknemers uit de nieuwe EU-lidstaten. Bij dat overleg sprak een brede Kamermeerderheid zich uit voor vrij verkeer van werknemers in Europa, maar niet voordat is voldaan aan een aantal voorwaarden zoals het vaststellen van een kader voor handhaving met sociale partners, het garanderen van adequate huisvesting en gerichte acties om te investeren in kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. De Kamer vroeg de staatssecretaris om zijn werk over te doen en begin volgend jaar met nieuwe informatie te komen.

Tijdens dat debat heeft de staatssecretaris op geen enkele wijze melding gemaakt van zijn voornemen om de arbeidsmarkttoets op zeer korte termijn voor maar liefst zestien sectoren, waaronder de bouw, af te schaffen. Ik was dus ook verbijsterd toen ik dat nieuws vrijdag hoorde. Het is een schoffering van de Kamer dat de staatssecretaris zijn voornemens niet tijdens het debat vorige week aan de Kamer uitgebreid heeft meegedeeld. De staatssecretaris wist toen toch al wel van zijn plannen, mag ik aannemen. De PvdA-fractie vindt dat hiervan een volstrekt verkeerd signaal uitgaat richting sociale partners. Werkgevers worden op deze manier gestimuleerd om achterover te leunen in plaats van met vakbonden afspraken te maken over een goede handhaving en naleving van cao-voorwaarden, terwijl dat nu juist zou moeten gebeuren en de Kamer daar nadrukkelijk om heeft gevraagd. Ik heb daarom de volgende vragen aan de staatssecretaris.

Op grond van welke criteria heeft hij besloten om voor deze zestien sectoren, in het bijzonder de bouw, de arbeidsmarkttoets te laten vallen? In zijn persbericht wordt daarop helemaal geen toelichting gegeven. Eerder liet de staatssecretaris de Kamer weten als criteria voor vrijstelling van de arbeidsmarkttoets onder andere te kijken naar het WW-percentage, maar ook naar de prognoses over de ontwikkelingen en de mening van deskundigen waaronder de vakbeweging. Kan de staatssecretaris garanderen dat het laten vervallen van de arbeidsmarkttoets zal bijdragen aan de totstandkoming van het flankerend beleid waarom de Kamer heeft gevraagd? Van mensen uit de praktijk krijg ik in ieder geval volstrekt andere signalen, namelijk dat werkgevers minder geneigd zullen zijn om schijnconstructies tegen te gaan en het ontduiken van arbeidsvoorwaarden aan te pakken.

Hoe verhoudt het besluit van de staatssecretaris zich tot de ruim 19.000 werklozen met een bouwberoep die staan ingeschreven bij het CWI? Twee derde daarvan, 63%, is boven de 45 jaar. Waarom worden zij niet via om- of bijscholing begeleid om vacatures op te vullen? Op deze manier draagt de staatssecretaris eraan bij dat deze groep straks definitief is afgeschreven voor de bouw. Dat zullen de staatssecretaris en wij absoluut niet willen.

Staatssecretaris Van Hoof:

Voorzitter. Ik ben het in ieder geval met de laatste woorden van mevrouw Bussemaker eens. Verder ben ik erg blij dat zij deze vragen stelt. Het is namelijk goed om duidelijkheid te creëren. Wij hebben voorafgaand aan de datum van 1 mei 2006 gesproken over het openstellen van de grenzen op die datum. Met het openstellen van de grenzen bedoelen wij: het geheel laten vervallen van de tewerkstellingsvergunning. Wij hebben bij die gelegenheid afgesproken dat de grenzen niet geheel open zouden gaan en dat voor het laten vervallen van de tewerkstellingsvergunning een pakket aan flankerend beleid voor allerlei terreinen wordt opgesteld. Gemakshalve ga ik niet herhalen welke terreinen dat waren. Wij hebben toen ook afgesproken dat wij tijdens het traject fasegewijs sectoren zouden kunnen openstellen voor buitenlandse werknemers en wel in die zin dat daarbij één element van de tewerkstellingsvergunning zou komen te vervallen. Dat is dus wat anders dan het laten vervallen van de gehele tewerkstellingsvergunning. Dat element betreft het niet toepassen van de arbeidsmarkttoets. Dat betekent dat bij de sector waarvoor de arbeidsmarkttoets vervalt, niet getoetst wordt of niet binnen Nederland en niet binnen de andere landen van Europa arbeidskrachten voorhanden zijn. Die afspraak heeft het kabinet met de Kamer gemaakt. Die afspraak is op een later moment tijdens een vragenuurtje aan de orde geweest. Dat gebeurde toen een tweede groep sectoren voor buitenlandse werknemers werd opengesteld. Ik kan mij herinneren dat mevrouw Bussemaker toen haar eigen uitspraak, gedaan tijdens het plenaire debat over de openstelling van de grenzen, bevestigde. Wij konden dus langs de aangegeven weg opereren. Met het fasegewijs en sectoraal laten vervallen van de arbeidsmarkttoets was een belangrijke meerderheid van de Kamer het eens.

Vorige week heb ik met de Kamer gesproken over het eventueel laten vervallen van de volledige tewerkstellingsvergunning tegen de achtergrond van het pakket aan flankerend beleid dat was opgesteld. Mevrouw Bussemaker zei zojuist iets wat niet klopt. Ik vind het in dit verband essentieel te herinneren aan datgene wat in het overleg aan de orde is geweest. In het overleg vroeg mevrouw Bussemaker mij waarom ik per se op 1 januari de grenzen open wilde stellen. Het zou toch ook mogelijk zijn om de grenzen sectorgewijs open te stellen. Waarom doet u dat niet? vroeg mevrouw Bussemaker. De heer Van Hijum zei mij destijds dat ik kon doorgaan met het laten vervallen van de arbeidsmarkttoets voor verschillende sectoren. Mevrouw Bussemaker vroeg verder tijdens dat overleg welke sectoren mij hadden verzocht om de arbeidsmarkttoets te laten vervallen. Ik heb haar toen gezegd dat onder andere de sectoren transport en bouw mij dat nadrukkelijk hadden gevraagd. Sterker, ik heb haar toen voorgehouden dat ik die vraag bestudeerd heb, maar dat ik het tegenover de Kamer niet netjes vond om voorafgaand aan het AO al te besluiten om voor bepaalde sectoren de arbeidsmarkttoets te laten vervallen. Mevrouw Bussemaker moet daarom nu niet vragen waarom ik dat niet heb gezegd. Ik heb dat namelijk wel degelijk gezegd. Sterker, toen vorige week de Kamer aangaf geen volledige vrijstelling van de tewerkstellingsvergunning te willen, heb ik gezegd stappen te overwegen. Dit wist de Kamer dus. De Kamer heeft tijdens de commissievergadering kennisgenomen van mijn voornemen en daarop niet gereageerd. Dat heb ik gezien als een stille instemming met datgene wat ik heb aangekondigd.

Mevrouw Bussemaker vroeg naar de criteria die ik hanteer. Het zijn dezelfde criteria die wij rond de opening van sectoren altijd gehanteerd hebben. Indien gewenst, kan ik daar in percentages nader op ingaan.

Nog interessanter is het volgende. Zoals altijd is er voorafgaand aan de opening van sectoren contact geweest met de sociale partners. In dit geval is dat bijvoorbeeld gebeurd bij de bouw en het transport. De transportpartijen hebben aangegeven dat er daadwerkelijk een tekort is: de sector komt 5000 chauffeurs te kort. Ook in de bouw zijn dergelijke signalen afgegeven.

Het flankerend beleid heeft niets te maken met het doen vervallen van de arbeidsmarkttoets. Flankerend beleid hoort bij het volledig doen vervallen van de vergunning. Ik vind dat ik volledig conform de afspraken met de Kamer heb gehandeld. Mevrouw Bussemaker had niet verrast hoeven te zijn, gehoord mijn woorden in het algemeen overleg.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter. Ik ben opnieuw verbijsterd. Ik weet nog heel goed wat wij vorige week in het debat hebben gezegd en ik weet ook nog heel goed welke vragen ik heb gesteld. De staatssecretaris heeft inderdaad gezegd dat er aanvragen waren vanuit de bouw en het transport, maar hij heeft niet gezegd dat hij zo kort na het overleg, waarin een grote Kamermeerderheid een zeer indringend beroep op hem heeft gedaan om ervoor te zorgen dat het overleg met de sociale partners echt tot stand komt en dat het conceptkader voor de handhaving op zeer korte termijn omgezet moet worden in een definitief kader, niet voor één sector, niet voor twee sectoren, maar voor zestien sectoren de arbeidsmarkttoets afschaft. Formeel mag het. In eerdere stadia van het debat hebben wij gezegd dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen de arbeidsmarkttoets en de tewerkstellingsvergunning. Maar vindt de staatssecretaris nu echt dat van dit besluit het goede signaal uitgaat naar de sociale partners om het belangrijke pakket van de handhaving op zeer korte termijn tot stand te brengen? Ik kan hem vertellen wat er zal gebeuren. Als de werkgevers achterover gaan leunen, lukt het niet voor 1 maart en moeten wij nog langer wachten. Dat is niet wat mijn fractie wil en dat is volgens mij ook niet wat de staatssecretaris wil. Ik wens dat hij naar de Kamer luistert als zo'n duidelijke wens aan hem wordt meegegeven.

Ik heb nog geen antwoord gehad op mijn indringende vraag hoe de 19.000 mensen die nu bij het CWI in de kaartenbakken zitten, waarvan twee derde boven de 45 jaar, nog enige kans kunnen maken op de arbeidsmarkt. Welke afspraken zijn concreet in de bouw gemaakt om het flankerend beleid tot stand te brengen? Uit CNV-acties is duidelijk geworden dat het qua arbeidsomstandigheden nog lang niet op orde is.

Staatssecretaris Van Hoof:

Voorzitter. Flankerend beleid hoort bij volledige openstelling en het doen vervallen van de tewerkstellingsvergunning, en niet bij waar wij het nu over hebben.

Mevrouw Bussemaker verwijst naar het signaal in de richting van de werkgevers. Ik vind dat moeizaam. Daags na ons overleg is mij in een regiegroep, waarin werkgevers en werknemers bij elkaar zaten, gebleken dat werkgevers een lijst van sectoren hadden waarin werknemers weigerden te praten over de dingen waar wij de dag tevoren over gesproken hadden. Het is dus de vraag wie hier de verkeerde signalen afgeeft. Ik denk dat het goed is om nog eens heel goed te kijken naar datgene wat in het algemeen overleg besproken is. Ik voel er helemaal niets voor om hier door mevrouw Bussemaker als leugenaar neergezet te worden.

In de bouwsector staan op dit moment 17.000 niet werkende werkzoekenden ingeschreven, waarvan 6500 ouder dan 50 jaar. Het aantal fase 1-ingeschrevenen is aanzienlijk lager: 2600 mensen. Het aantal openstaande vacatures bedraagt 7095. Er is dus veel meer vraag dan aanbod. In de bouw is een aantal projecten gaande. Een daarvan is het loopbaantraject bouw van werkgevers- en werknemersorganisaties samen. Er vinden periodiek assessments plaats. Periodiek bekijkt men hoe men mensen aan de slag kan houden. In de bouwnijverheid is er met CWI en sociale partners een convenant over de bemiddeling van werkzoekenden in de bouw. Daarbij zijn specifieke consulenten, een aparte website en nog zo het een en ander aan de orde. Vanochtend heb ik een plan van aanpak naar de Kamer gestuurd om 45-plussers aan de slag te krijgen. Dat zijn die 300 mensen bij het CWI, dat op dit moment extra gaat bemiddelen, met name voor ouderen in het algemeen en dus niet alleen in de bouw. Ik denk dus dat er geen verkeerde signalen worden afgegeven, dat ik mij houd aan de afspraken met de Kamer en dat het van het allergrootste belang is dat in deze sectoren het een en ander gebeurt.

De voorzitter:

Er hebben zich zes collega's gemeld. In verband met de tijd verzoek ik hun om hun vragen heel kort te formuleren.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Dit begint een beetje op een machtsstrijd te lijken tussen het kabinet en de Kamer, want ik moet vaststellen dat de staatssecretaris ons een beetje in die open grenzen rommelt. Daar ben ik niet voor. De fractie van GroenLinks is voor die open grenzen en de meerderheid van de Kamer is daarvoor, maar de manier waarop de staatssecretaris dit aanpakt, is gewoon niet de goede manier. Hij overschrijdt grenzen om zijn zin door te drukken. "Gelijk loon, gelijk werk" is nog niet voldoende geregeld. Hij weet dat de Kamer daar zeer ontevreden over is. Wil hij nou gewoon een motie aan zijn broek en wil hij dat wij een plenair vervolg van het algemeen overleg aanvragen om dat helder vast te leggen? Ik mag aannemen dat de staatssecretaris heeft geluisterd. Er is uitstel gevraagd tot 1 maart, zodat hij zijn zaakjes beter op orde heeft en zodat wij op een goede manier eindelijk de grenzen kunnen openen. Daar ben ik ook voor, maar door het geklungel van de staatssecretaris is dat nog niet gelukt. Ik zou dus zeggen: staatssecretaris, ga aan het werk. Dat is geen machtsstrijd met de Kamer. De staatssecretaris moet gewoon zijn huiswerk doen.

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik mag op z'n minst enige consistentie verwachten, ook van GroenLinks. Ik heb uitgelegd dat er twee verschillende dingen zijn. Het ene punt betreft de open grenzen en het flankerend beleid. Daarvan hebben wij afgesproken dat wij op dit moment die open grenzen nog niet mogelijk achten. "Open grenzen" betekent in dat geval "het doen vervallen van de tewerkstellingsvergunning". Dat gebeurt dus ook niet. Wat ik wel doe, is datgene wat ik met de Kamer heb afgesproken, namelijk het sectoraal en gefaseerd laten vervallen van de arbeidsmarkttoets. Die afspraak is gemaakt en die vul ik in tegen de achtergrond van de criteria die de Kamer kent. Bij die criteria gaat het om de sectoren waar het WW-percentage laag is en waar de deskundigen binnenkort spanning op de arbeidsmarkt verwachten. Al die criteria zijn weer toegepast. Dat betekent dat de arbeidsmarkttoets volledig langs de met de Kamer afgesproken lijn vervalt. Het gaat dus niet om de tewerkstellingsvergunning – die blijft overeind – maar om de arbeidsmarkttoets. Die haalt u door elkaar als u mij verwijt dat ik mij niet houd aan de afspraak. De afspraak was immers dat de tewerkstellingsvergunning niet volledig zou vervallen.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Waar is de staatssecretaris mee bezig? Dat is de eerste vraag. In het persbericht van de staatssecretaris staat over welke sectoren hij nu praat, bijvoorbeeld de taxibranche, openbaar vervoer en ambulancevervoer. Hoe is het in hemelsnaam mogelijk dat de staatssecretaris op dit moment op punten waar niets is geregeld – bijvoorbeeld over de taal – mensen confronteert met een zodanige situatie dat zij zich niet eens aan taxivervoer kunnen wagen, omdat zij niet weten waar zij naar toe moeten en zich niet kunnen uitdrukken in het Nederlands? Waar is de staatssecretaris dus mee bezig?

Mijn tweede vraag: is de staatssecretaris bereid om dit besluit terug te draaien, gelet op datgene wat in de Kamer aan het eind van het debat door hem is gezegd, namelijk dat hij in februari met een brief over de stand van zaken terugkomt op die drie onderwerpen? De Wet minimumloon gaat immers, zoals hij toen al verwachtte, ook niet door. Hij komt dus op die drie punten terug en dan besluit hij wat er met 1 maart moet gebeuren.

Staatssecretaris Van Hoof:

Om op dat laatste te antwoorden: het lijkt wel alsof ik tegen doven sta te praten. De vraag die u nu stelt, is immers de vraag met betrekking tot het volledig doen vervallen van de tewerkstellingsvergunning. Daar hoef ik niet op terug te komen. Ik heb met de Kamer afgesproken dat er op dat punt niets gebeurt en dat ik de Kamer zou laten weten hoe dat verder zou gaan. Tot 1 maart gebeurt er op dat punt ook helemaal niets. Daar zijn wij het dus over eens. Daar is met niemand verschil van mening over. Wat dan overblijft, is de vraag van de arbeidsmarkttoets als een van de drie elementen in de tewerkstellingsvergunning. Daarover heb ik met de Kamer indertijd afspraken gemaakt en ik heb de daarbij gehanteerde criteria aan de Kamer gezonden. Daar houd ik mij aan en dat is wat ik aan het doen ben. In theorie is het mogelijk om dit op dit moment terug te draaien, maar dat zou, gelet op de Europese regelgeving, de politieke consequenties in Europa en de huidige ontwikkelingen, een heel ingrijpende actie zijn. Ik doel op het transport. Er is sprake van een tekort van 5000 mensen. Ook in de bouw is de vraag heel groot. Kennelijk komt er op de arbeidsmarkt niet een match tot stand. De Kamer moet zich ook realiseren dat niet alleen macrocijfers van belang zijn en dat een en ander over het land heel verschillend is verdeeld. Ik tracht ervoor te zorgen dat de economische ontwikkelingen in dit land niet gestuit worden en dat wij op economisch terrein voordelen blijven ondervinden.

De heer Blok (VVD):

Vorige week hebben wij met de staatssecretaris over dit onderwerp gesproken. Naar het oordeel van de VVD-fractie heeft hij toen een beter voorstel gedaan: niet een ingewikkelde regeling maken om per sector na te gaan of de grenzen open kunnen, maar een algemene regeling opstellen voor werknemers uit acht nieuwe EU-lidstaten. Waarom wordt niet gekozen voor de vorige regeling, die goed aansloot bij het gebrek aan werkwilligen in Nederland en bij de grote arbeidsmarkttekorten waarover werkgevers klagen? Die regeling zou bovendien voorkomen dat bedrijven die in Nederland geen werknemers kunnen vinden, naar Oost-Europa gaan. Daar zijn die werknemers immers wel te vinden. Waarom wordt niet voor die eenvoudige regeling gekozen? Daarbij speelt uiteraard een rol dat de regeling per sector, die nu wordt voorgelegd, voor veel kleinere bedrijven nogal wat gedoe met zich brengt. Ik doel onder andere op de bekende administratieve lasten. Het is een nogal Haagse opsomming. De mkb'er zou maar moeten beoordelen of hij tot de zakelijke dienstverlening I behoort of tot de zakelijke dienstverlening III. Met die opgave willen wij ondernemers in dit land toch niet opzadelen?

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik begrijp de vraag van de heer Blok. De stap die wij voor de in dit besluit genoemde groep hebben gezet, is het vervolg op eerder gezette stappen. Er zijn immers al veel meer sectoren opengezet. Uit dat oogpunt is een en ander dus ook niet nieuw. Het betreft sectoren die in het registratiesysteem van UWV gebundeld zijn. Naar mijn idee weten werkgevers over het algemeen wel tot welke sector zij behoren.

Als ik de volledige tewerkstellingsvergunning had afgeschaft, was ik waarschijnlijk niet voor een vragenuurtje naar de Kamer geroepen maar voor een uitgebreid debat met de daarbij behorende kwalificaties. Ik houd mij dus aan wat ik met de kamer heb afgesproken. Het kabinet is van mening dat wij bredere en grotere stappen mochten zetten, maar daarvoor heeft de Kamer nog geen ruimte geboden.

De heer Van Hijum (CDA):

Ik heb goed geluisterd naar de woorden van de staatssecretaris en eveneens naar zijn weergave van het debat van afgelopen dinsdag. Toch was ook de CDA-fractie enigszins verrast door het besluit van de staatssecretaris. De reden daarvan is onder andere dat mijn fractie toen ook nadrukkelijk heeft gevraagd in welke sectoren op dat moment overleg gaande was over de vrijstelling van die arbeidsmarkttoets. De staatssecretaris kwam toen niet met het lijstje waarop die zeventien sectoren zijn vermeld. Het is juist dat hij de ruimte heeft om die vrijstelling te geven op het moment dat daarvoor aanleiding is. Dat neemt niet weg dat dient te worden voldaan aan een aantal inhoudelijke criteria waarvan hij er zojuist enkele heeft genoemd. Tevens moet een en ander gebeuren na goed overleg met de sociale partners. Kan de staatssecretaris duidelijk uitleggen in hoeverre aan die criteria wordt voldaan en kan hij dat voor de Kamer op papier zetten?

Staatssecretaris Van Hoof:

Dat is geen enkel probleem. Het is juist dat ik die lijst op dat moment niet heb voorgelegd. Ik heb met de sociale partners immers ook niet afgesproken dat er voor iedere sector overleg wordt gevoerd. De betreffende sectoren zijn specifiek genoemd en daarvan maakten de bouw en het transport onderdeel uit. Ik heb al gezegd wat de uitkomst van het overleg met de sector transport was en ik ben bereid om een en ander op papier te zetten. Hetzelfde geldt voor de bouw. Ook heb ik gezegd dat de bezwaren in de laatstgenoemde sector betrekking hebben op het flankerend beleid. Die hebben met deze kwestie niets te maken.

Ik ben tevens bereid om de criteria nogmaals voor te leggen, evenals de ontwikkeling in de WW-cijfers. De Kamer zal na het zien daarvan met mij vaststellen dat er bijvoorbeeld in de bouw in de maanden tot eind oktober van dit jaar sprake was van een daling van 25%. Wij zitten daar dus onder het percentage van 4 dat wij steeds als criterium hebben gehanteerd. Ook aan alle andere criteria is voldaan.

De heer Fritsma (PVV):

De gevolgen van het openstellen van de Nederlandse arbeidsmarkt voor werknemers uit Polen en andere nieuwe EU-lidstaten zijn gewoonweg niet te overzien. Ik noem een enorme toename van immigratie, een extra druk op sociale voorzieningen en verdringing op de arbeidsmarkt door concurrentie van werknemers uit Oost-Europese landen. De staatssecretaris heeft op 17 december maar liefst zestien sectoren opengesteld voor deze nieuwe werknemers. Kennelijk kan de staatssecretaris de bedoelde gevolgen wel overzien. Kan de staatssecretaris garanderen dat deze negatieve gevolgen niet zullen plaatsvinden?

Staatssecretaris Van Hoof:

Voorafgaand aan de discussie over het openstellen van de grenzen is wetenschappelijk onderzoek verricht. Momenteel is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de daarbij aangekondigde ontwikkeling zal worden overstegen. De situatie is dus heel overzichtelijk. In hoeverre is er sprake van verdringing? Als de WW-cijfers laag zijn en het aantal vacatures groot is, kan er geen sprake van verdringing zijn. In hoeverre zien wij integratieproblemen? De Polen komen tijdelijk in Nederland werken en gaan daarnaar weer terug naar hun land. Dat hebben wij in het verleden al gezien. Daar ligt geen probleem. Reguliere werknemers in Nederland kunnen gebruik maken van sociale voorzieningen voor zover de desbetreffende wettelijke regelingen dat toestaan.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

De houding van de Kamerleden is tekenend. De angst en naar binnen gekeerdheid vallen mij zeer op. De D66-fractie is voor open grenzen en voor een vrij verkeer van werknemers. Dat is immers een goede aanpak van de illegaliteit. Het zorgt daarnaast voor gelijke arbeidsvoorwaarden. Ook komen op die manier de mensen in de CWI-bakken eindelijk aan de beurt. Is de staatssecretaris dat met mij eens?

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik kan daar kort iets over zeggen. Het is waar dat het niet openen van de grenzen of het niet verlichten van de eisen ook effecten heeft. Als mensen niet op een legale manier in Nederland kunnen werken, weten wij dat er een grote kans is dat zij langs illegale weg alsnog aan de slag gaan. Ik neem de transportsector als voorbeeld. Dat voorbeeld laat zien dat bij het dichthouden van de grenzen transportbedrijven zich in het buitenland vestigen en dat de werkgelegenheid en de aanpalende werkgelegenheid in Nederland verdwijnt. In dat geval breken wij de eigen arbeidsmarkt af. Wie bedenkt dat het transport de aderen van onze economie vormt, weet dat het slecht is om geen ruimte te geven aan de Nederlandse transportbedrijven.

Naar boven