Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) voor het jaar 2007 (30800 XIV).

(Zie vergadering van 5 december 2006)

De voorzitter:

Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op vragen, gesteld in eerste termijn.

Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie.)1

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Veerman:

Mevrouw de voorzitter. Toen ik gisterenavond van uw benoeming hoorde, dacht ik dat ik de bevoorrechte zou zijn om u daarmee als eerste geluk te wensen namens de regering, maar de minister van Buitenlandse Zaken die over het algemeen vlotter is dan ik, heeft die eer al gehad. Maar ook ik wil u graag van harte gelukwensen met deze verkiezing en benoeming. Ik hoop op een goede samenwerking, alhoewel ik vrees dat die niet al te lang zal duren. Maar dat ligt nog in de schoot van de toekomst verborgen. Daarover zal ook nog wel gespeculeerd worden.

Ik dank de Kamer voor haar inbreng in eerste termijn. Toen de grote Nederlandse minister van Landbouw Mansholt, uit het Noorden, lid werd van de Europese Commissie en werd voorgesteld aan Adenauer, zei Adenauer: ein Sozialist und ein Bauer, dass ist des Guten zuviel. Of vertaald: dat is van het goede te veel. Ik moest aan die woorden denken toen de heer Waalkens zijn filippica begon. Ik dacht: dass ist vom Slechte zuviel. Maar gelukkig, mijnheer Waalkens, is het schijn.

Dit is mijn laatste begroting, mevrouw de voorzitter. Enig gevoel van weemoed bekruipt je als je na al die jaren dit feit onder ogen moet zien. Sommigen betreuren dat niet en sommigen betreuren dat wel. Laten wij hopen dat het oordeel van de geschiedenis mild zal zijn.

Het hoofdthema van mijn ministerschap is samen te vatten onder het woord verbinden. De vertegenwoordiger van de ChristenUnie heeft dat gisteren nog eens heel duidelijk naar voren gebracht. Ik zeg hem daarvoor dank: zo kort in de Kamer en dat al zo goed begrijpen! Een compliment.

De huidige samenleving is veelkleurig en gecompliceerd. Er zijn veel belangen die om vervulling strijden. Er zijn ook veel externe bedreigingen; bedreigingen die door de burger als het ware onder de huid direct worden gevoeld. Ik wijs op de gevolgen die wij ervaren van opkomende economieën. Voor twee cent vervoerskosten wordt een T-shirt uit China hier gebracht. De opkomende economie in India bedreigt ook hoger gekwalificeerde banen. Wij vragen ons af wat de gevolgen zullen zijn van de klimaatveranderingen, wat dit betekent voor ons land en voor de uitoefening van de land- en tuinbouw. Wij vragen ons af wat de gevolgen zullen zijn van de stijgende energiekosten, niet alleen voor huishoudens maar ook voor belangrijke productiesectoren zoals de glastuinbouw. Ook vragen wij ons af of de spanning tussen voedsel en energie, die eigenlijk zo oud is als de wereld maar die wij hebben kunnen wegnemen door de grote vooruitgang van de landbouwtechnologie, niet opnieuw terugkomt.

Al die bedreigingen vallen ook nog samen met het feit dat er geen dominantewaardensystemen meer zijn na 1989. Dachten wij nog dat het liberalisme zou triomferen, al heel snel werd duidelijk dat dit een eenzijdige gedachte was. Vrijheid en individualisme leken de boventoon te voeren. Komend uit de situatie waarin de overheid als leverancier van geluk en zekerheid werd gezien en de overheid haar burgers als klant beschouwde, uit een situatie van afhankelijkheid van een overheid die gedacht werd alles te kunnen c.q. alles te moeten, gaan wij nu naar een situatie waarbij de overheid kennelijk die rol niet kan waarmaken en naar mijn mening in een aantal gevallen ook niet moet willen waarmaken.

Het gevolg daarvan is dat het ons ontbreekt aan nieuwe oriëntaties, aan nieuwe invulling van vrijheid en aan een nieuw evenwicht tussen verantwoordelijkheden. Dat is naar mijn mening de kern van het maatschappelijk proces en van de maatschappelijke onrust waarvan wij dagelijks kunnen kennisnemen. Het idee dat de mens in zijn volledige vrijheid uiteindelijk zijn hoogste bestemming heeft bereikt, is naar mijn mening onjuist. Vrijheid gezien als een domeinbegrip, als een bezit waarbij de gemeenschap gedacht wordt vanuit de individu, is volgens mij geen houdbare samenleving op termijn.

In tegenstelling daarmee ben ik van oordeel dat het begrip "vrijheid" een begrip is dat gevuld wordt door een relatie, door samenwerking en door samenhang. De mens is niet wat hij vindt of meent, de mens wordt mens samen met anderen! Immers, als wij slechts zijn of willen zijn wat wij vinden, staakt de dialoog als essentieel middel om in de samenleving maatschappelijke vrede te garanderen en te bewerkstelligen. De opgave is dus: verbinden en niet scheiden! Dat betekent omdenken van de vrijheid, omdenken dat vrijheid een relatie is en geen bezit, omdenken dat vrijheid met anderen wordt vormgegeven en geborgd en dat daarmee sociale verbanden ontstaan. Daaruit ontstaat een visie op de gemeenschap en de taak en opdracht van een ieder: verbinden dus ook als taak van de politiek, het bestuur en een daaruit voort bloeiende en groeiende nieuwe belangstelling voor burgerschap. Dat heb ik geprobeerd vorm te geven in de domeinen waarvoor ik verantwoordelijkheid draag, bijvoorbeeld door de visie op de positie van het dier en ook door mijn opvattingen omtrent de rol van regels en administratieve verplichtingen.

Dat is het denkkader waarbinnen ik mij in de afgelopen jaren heb georiënteerd. Vatten wij vrijheid op als een bezit, dan sluiten wij ons af van anderen. Vatten wij vrijheid op als een grondrecht dat met anderen vorm krijgt, dan ontstaan nieuwe mogelijkheden om samen te leven. Sluiten wij de dialoog af doordat wij zijn wat wij vinden, dan ontstaan slechts eilanden van verschil terwijl een maatschappelijke vrede geboden is. Daaraan bijdragen kan ook op andere plaatsen dan alleen hier. Het is om die reden dat ik de keuze heb gemaakt om na een periode van meer dan vier jaar op andere plaatsen maatschappelijke verantwoordelijkheid te willen aanvaarden.

Vanuit dit denken ontstaat ook een opvatting over dierenwelzijn. Met uw welnemen wil ik daar een aantal dingen over zeggen in algemene zin en vervolgens terugkomen op de specifieke vragen die de Kamer daarover heeft gesteld.

Ik beschouw een dier als een medeschepsel. Het debat in de Kamer in eerste termijn was in belangrijke mate gecentreerd rondom de vraag van dierenwelzijn. Een dier is een medeschepsel. Vanuit die visie moeten wij trachten vorm te geven aan onze omgang met het dier. Is het dier een productiemiddel? In zekere zin, ja. Staat het dier in zijn zijn de mens ten dienste? Zeker. Is het dier aan onze zorg toevertrouwd en is het van ons afhankelijk? Absoluut. De vraag doet zich voor op welke wijze wij invulling geven aan die grote verantwoordelijkheid en op welke wijze wij bereid zijn daarin nieuwe evenwichten zoeken. Er is dus geen twijfel over het uitgangspunt, misschien wel verschil van inzicht of taxatie over de weg waarlangs en het tempo waarin dit zou kunnen worden bereikt.

Mevrouw Thieme (PvdD):

U had het over "verbinding". Heb ik het juist gezien dat u het vooral heeft over verbindingen in de maatschappij tussen mensen of denkt u in uw filosofische gedachtegang ook na over verbindingen tussen mens en dier? Zo ja, hoe ziet u dat op dit moment? Is dat een goede verbinding of is die een beetje verstoord?

Minister Veerman:

Ik ken uw voorliefde voor duidelijke antwoorden. Maar als u mij toestaat, dat komt vanzelf. Het is volstrekt duidelijk dat ook de verbinding tussen mens en dier aan de orde is. Immers, hoe kan ik anders een dier als medeschepsel, dus op gelijk niveau wat onze herkomst betreft, beoordelen en waarderen?

Het komt erop aan dat wij ook in dit opzicht de dialoog voeren, met elkaar van gedachten wisselen, wat mij betreft op het scherp van de snede maar altijd vanuit de gedachte: hoe maken wij het beter, hoe proberen wij een betere positie voor mens en dier te bewerkstelligen? Het begin van een slechte dialoog is het stilstaan bij de schuldvraag. Het begin van een goede dialoog is een analyse hoe de situatie is ontstaan en welke krachten en invloeden de situatie hadden kunnen beïnvloeden of stimuleren. Mijn uitgangspunt daarin is eenvoudig: eten is weten, eten is geweten. Dit is een uitspraak van Louise Fresco. Ik heb eerder gezegd dat consumeren een morele daad is. Het komt op hetzelfde neer. Iedereen heeft dezelfde verantwoordelijkheid: consumenten en producenten, degenen die met dieren werken en degenen die dieren opeten of de producten ervan gebruiken. Wij hebben ons af te vragen op welke wijze wij bijdragen aan processen, aan omstandigheden die wij in feite ongewenst vinden. Als dat zo is, dan is er maar één oplossing: gestalte geven aan de verantwoordelijkheid van iedere burger. Dat appel doe ik en heb ik in de afgelopen jaren steeds gedaan.

Naast het goede beginpunt van een discussie en een dialoog is het voor het bereiken van een goede oplossing nodig om partijen de ruimte te geven om de gekozen richting in te slaan. Daarover bestaat geen verwarring. De meningen liggen echter uiteen over de wijze waarop de richting moet worden ingeslagen. Hoe wordt die vormgegeven: door middel van regulering of door de eigen verantwoordelijkheid van betrokkenen op te roepen? Daar scheiden in belangrijke mate nog onze wegen. Die tussen de regering en een belangrijk deel van het parlement en die tussen partijen binnen het parlement. Sommigen willen strengere regels en handhaving, omdat zij bijvoorbeeld de pakkans als criterium nemen voor het bepalen van hun opvatting over het dierenwelzijn. Als je alles toestaat wat niet verboden is, waarop je niet gepakt wordt, dan zet dat het eigen morele kader, de eigen morele afweging, als het ware buiten haken. Dat is buitengewoon ongewenst.

Aan de andere kant, als wij alleen op het goede geweten van de individuele consument of producent zouden vertrouwen, zou dat betekenen dat wij ons verlaten op een mensbeeld dat niet strookt met de realiteit. Althans, zoals ik dat in mijn kring belijd. Ik zie de heer Van der Vlies instemmend knikken. Hier bevinden wij ons vooralsnog op gemeenschappelijke grond. De schrijvers van de Heidelberger hebben ons dat geleerd. Tot op heden vind ik het een voortreffelijke werkhypothese.

Ik verschil dus niet van opvatting met een belangrijk deel van de Kamer over de intrinsieke waarde van het dier. Datzelfde geldt de positie van het dier. Ik verschil wel van mening over de wijze waarop die positie kan worden verbeterd en vooral het tempo waarin dat kan geschieden. Wij moeten in de komende jaren streven naar het voortzetten van de dialoog. Het gaat om een goede analyse en een correct en indringend appel op producent en consument. Wij moeten elkaar de ruimte gunnen om daarbinnen oplossingen te zoeken.

Ik noem eerst een aantal voorbeelden van dingen die gebeurd zijn. Vervolgens zal ik ingaan op concrete vragen van de Kamer. Niet om weg te lopen voor het verleden, maar om slechts op te sommen wat er is gebeurd, stel ik in de eerste plaats vast dat in het denken van producenten, niet alleen van boeren, maar ook van ketenpartijen, een belangrijke verandering is opgetreden in de wijze waarop men het productiedier beschouwt.

In de sector van de gezelschapsdieren is nog veel te winnen. Ik hoor nog steeds mensen zeggen dat zij een hond "nemen". Soms zegt men dat zelfs over nazaten. Een uiterst merkwaardige spreekwijze. Als men een dier toelaat in zijn gezinskring, dan krijgt men een huisgenoot, een deelgenoot aan het eigen leven, en niet slechts een pleziertje, een "pet". Het gaat om een dier dat zijn plek in het huisgezin mag innemen met alle gevolgen van dien. Het stimuleren van het denken en de discussie daarover is belangrijk, zowel ten aanzien van de productiedieren als ten aanzien van de gezelschapsdieren.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Bent u het niet met mij eens dat varkens, koeien en kippen ook als huisgenoten moeten worden gezien? Waarom mag je een kip of een varken wel "nemen", maar een hond niet?

Minister Veerman:

Van oorsprong zijn varkens, koeien, paarden, konijnen en dergelijke huisdieren van mensen. Ik heb het nu even niet over vegetariërs. Ik zal de aandrift bedwingen om het hekeldicht van Speenhoff over de vegetariër hier te citeren. Hij was geen vriend van vegetariërs, maar dat moet men nog maar eens nalezen. Mensen hebben ervoor gekozen om vlees te eten tegen de laagst mogelijk prijs. Dat proces heeft zich niet alleen voltrokken in Nederland of in Europa, maar dit is wereldwijd te zien. In groeiende economieën, zoals in China, blijkt het gebruik van vlees gelijk op te lopen met het welvaartsniveau. Weinig correlaties zijn zo perfect als deze.

Wij hebben daarvoor gekozen, terwijl dat volgens deskundigen niet per se nodig was uit een oogpunt van gezondheid of welbevinden. Voor die keuze dragen wij ook met z'n allen verantwoordelijkheid. Wat wij in de politiek moeten doen, is ervoor zorgen dat wij weer zo dicht mogelijk komen bij de oorspronkelijke opvatting dat deze dieren huisdieren zijn. Daarin hebben Kamer en minister een eigen taak. Wij hebben te maken met productie op een zekere schaal omdat boeren toch een inkomen moeten genereren op een markt die niet bereid is, meer te betalen voor de producten. Wij hebben de opdracht om stapsgewijs verbetering in dit mechanisme te brengen. Het gaat niet aan om de verantwoordelijkheid bij een schakel van de keten te leggen. Dan verbinden wij niet, maar brengen wij een scheiding aan.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Ik concludeer hieruit dat een goede relatie tussen mens en dier ineens niet belangrijk is als er tegen lagere kosten kan worden geproduceerd, dus als er meer geld met die dieren verdiend kan worden. Grootschaligheid is belangrijk omdat er dan meer geld verdiend kan worden. De normen en waarden in de relatie tussen mens en dier reiken niet verder dan een aai over de kop van een hond.

Minister Veerman:

Nu maakt u het wel erg bont. Dat heb ik niet gezegd. Ik probeer te analyseren op welke wijze wij in het verleden met z'n allen een wereldwijd systeem hebben opgezet. De intensieve veehouderij komt niet alleen voor in Nederland, al krijg je wel eens die indruk uit de discussie. U zult ook weten dat de wijze waarop met dieren wordt omgegaan sterk cultureel bepaald is. Er bestaan grote verschillen in opvatting over dierenwelzijn tussen Nederland en bijvoorbeeld het verre oosten. Ik probeerde zojuist duidelijk te maken dat wij niet de schuld bij één partij moeten leggen, maar dat wij ons bewust moeten zijn van het mechanisme wat erachter zit. Alle partijen hebben de opdracht om na te gaan op welke wijze en op welke termijn hierin verbetering gebracht kan worden. Er kan niet simpelweg gezegd worden dat het alleen maar om meer winst gaat. De rendementen in de intensieve veehouderij zijn bedroevend. Daar ligt de oorzaak niet. Het punt is dat de consument uiteindelijk voor een appel en ei dierlijke producten wil hebben en ook krijgt.

De heer Waalkens (PvdA):

In het essay van de commissie-Wijffels over het herontwerp van de veehouderij stonden de vijf internationale standaards, vrijheden voor het houden van dieren centraal. Daarbij gaat het zowel om dieren die voor commerciële doeleinden worden gehouden als om gezelschapsdieren. Deelt u het uitgangspunt van die notitie, maar ook het vastleggen van die vijf vrijheden bij het beoordelen van de houderijsystemen? Is dat ook voor u het kader waarbinnen de overheid zich normstellend en kaderstellend zou moeten positioneren?

Minister Veerman:

Het lijkt mij dat de heer Waalkens dat wel kan distilleren uit de dingen die ik de afgelopen jaren heb geprobeerd. Wij kunnen echter niet concluderen dat dat even in een vloek en een zucht zou kunnen. Daar is tijd voor nodig. Het heeft de afgelopen jaren – met name toen dat rapport van Wijffels kwam – vastgezeten op de gekozen beleidslijn. Ik meen de vorige minister correct te citeren als ik zeg dat hij het zo samenvatte: "Dit rapport wordt uitgevoerd; punt." Dat staat mij nog helder voor de geest. Dat is niet het begin van een nieuwe weg, een weg die je in gezamenlijkheid gaat om verbetering aan te brengen. Dat is een vaststelling en een politieke gegeven. Dat is eenieder gegeven, maar het gaat nu om de vraag op welke wijze wij stap voor stap vanuit de door mij gedeelde uitgangspunten kunnen komen tot verbetering in internationaal verband. Laten wij in Nederland maar verzinnen hoe wij het beter kunnen doen en laten wij dat ook in Europees verband bepleiten en toepassen. Wij moeten echter niet zeggen: wij doen dat in Nederland eventjes en voor de rest zien wij dan wel. Dat is een non-discussie; dat hoef ik u volgens mij niet uit te leggen. Waar het mij om gaat, is ervoor zorgen dat het beter gaat, maar wel met alle daarbij betrokken partijen. Dat heb ik de afgelopen jaren gedaan. Ik heb nog veel meer te melden. Ik kan de spanning er dus nog een beetje inhouden.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voordat de spanning ons te veel wordt, zou ik u een vraag willen stellen. U houdt een heel aardige filosofische beschouwing waar dit deel van de Kamer het eigenlijk niet mee oneens kan zijn. Mijn concrete vraag is echter: wat hebt u de afgelopen jaren als minister bijgedragen aan het invullen van de filosofische uitgangspunten die u hier nu poneert? Wat diervriendelijkheid betreft, is het immers niet echt beter geworden; het is juist slechter geworden en er zijn een aantal vervelende maatregelen getroffen. Wat de bio-industrie betreft, zegt u zelf tussen neus en lippen...

Minister Veerman:

Ik heb de vraag goed begrepen, mevrouw Van Gent.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Nog een laatste punt. U zegt dat de boeren in de bio-industrie het heel moeilijk hebben, want zij verdienen nauwelijks iets. Dat is immers heel lastig in de internationale markt. Moeten wij dan wel op die weg doorgaan?

Minister Veerman:

Ik was er juist aan toe om uiteen te zetten wat er gebeurd is. De heer Waalkens stelde mij de vraag naar de basis; die heb ik onderschreven. Mijn centrale punt is de wijze waarop wij dat doen. Daar scheiden de wegen tussen links en – zo zal ik het maar zeggen – rechts. Ik weet precies hoe u het zou willen doen, namelijk morgen alle intensieve veehouderij weg, te beginnen uit Nederland. Die indruk hebt u in ieder geval wel eens gewekt; laat ik het dan voorzichtig zeggen. Dat is geen weg waarmee je die verandering bereikt. Die verandering bereik je alleen als je precies weet vanuit welke beginselen je die met de betrokken partijen wilt bereiken en als de bereidheid bestaat om met elkaar stap voor stap die richting te gaan. Het heeft geen enkele zin als Nederland zou stoppen met de intensieve veehouderij. Daarover hebben wij twee jaar geleden een discussie gehad. De generale conclusie daarvan was dat dat niet het issue was. Het issue is hoe wij in Nederland, vooruitlopend en vooroplopend, stappen kunnen zetten en bepleiten in Brussel om stap voor stap vorderingen te maken. Die vorderingen hebben wij gemaakt. U zegt dat er een aantal verslechteringen zijn, maar daar staan een heleboel verbeteringen tegenover. Ik was juist zover om die op te lezen. Misschien kan ik die even toelichten en kunt u uw oordeel dan wijzigen. Daar ga ik in ieder geval een poging toe doen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Het zal niet zo makkelijk zijn om mijn oordeel te wijzigen.

Minister Veerman:

Wacht u nou mijn argumenten even af!

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ja, maar op het punt van de bio-industrie komt u er natuurlijk niet met een filosofische beschouwing in de zin van "eten is weten" en "daar moeten wij consciëntieus mee omgaan". Daar moet ook een plan aan ten grondslag liggen voor hoe u dingen wilt wijzigen. De bio-industrie is immers natuurlijk niet de duurzame toekomst. Dat weet u net zo goed als ik. GroenLinks heeft een helder plan: investeren in omschakeling en verlaging van de btw-tarieven voor andere producten, zodat die betaalbaar worden voor iedereen. Daar hebben wij een tijdsplanning aan gegeven, want alleen met vage beschouwingen op dit punt komt u niet verder en met die boeren gaat het ook niet geweldig. Wat gaat u nou concreet doen of wat hebt u gedaan? Ik moet vaststellen dat dat de zaak niet echt vooruit heeft geholpen. Als u eerlijk naar uzelf kijkt, moet u dat toch ook vaststellen?

De voorzitter:

Mevrouw Van Gent, ik vraag u om iets kortere interrupties te plegen. Ik begrijp uw passie.

Minister Veerman:

Ik waardeer de passie van mevrouw Van Gent. Zij zit er echter gewoon naast.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Die opmerking vind ik heel gemakzuchtig.

Minister Veerman:

Ik dacht aan het woord te zijn.

De voorzitter:

Mevrouw Van Gent heeft dat allang begrepen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

De minister daagt mij uit.

De voorzitter:

Daar moet u geen gehoor aan geven. Houd het alstublieft zakelijk.

Minister Veerman:

Mevrouw Van Gent daagt mij op haar beurt ook uit.

Mevrouw Van Gent werpt mij voor de voeten vage beschouwingen te houden. Ik was net aan het moment gekomen om te vertellen wat ik heb gedaan. Ik heb daarvoor de kans nog niet gekregen. In de afgelopen jaren is mij overigens al gebleken dat onze wegen zich scheiden. Die wegen scheiden zich echter niet op het beginsel, maar op de wijze waarop. Laten wij dat vaststellen. Ik wil vanuit het beginsel starten om de dingen samen te doen met degene die het betreft. Ik wil niet alleen werken met overheidsgeboden of met overheidsgeld. Wij moeten stap voor stap werken om iets te bereiken. Dat is het verschil van inzicht tussen mevrouw Van Gent en mijzelf. Dat verschil zal wel even blijven. Dat zal de toekomst uitwijzen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik vind het nogal heilloos als de minister de Kamer opnieuw probeert te overtuigen van een toekomst voor de bio-industrie. Die is er immers niet. Hij vindt van wel. Wij gaan elkaar niet meer overtuigen in de paar maanden die de minister nog rest. De overeenkomsten zijn interessanter. De minister zei in zijn betoog dat vooral bij gezelschapsdieren nog veel winst te boeken is. Dat is prachtig. Kan de minister een paar concrete punten noemen waar die winst te behalen is? Wil hij dat ook in het overdrachtsdossier opnemen, zodat wij weten wat het testament van de minister is?

Minister Veerman:

Een deel van mijn testament maak ik niet openbaar. Dat is geen issue voor de Kamer. Ik zal er echter voor zorgen dat de Kamer mijn politiek testament ontvangt. Dat is immers een goed gebruik in Nederland. Ik zal bovendien eind volgende week een aantal gedachten openbaren over hoe het in Europa verder moet.

Ik ben al twee keer uitgedaagd om te vertellen wat er is gebeurd. Ik word echter iedere keer onderbroken.

De voorzitter:

De Kamer heeft het recht om u vragen te stellen. Als u bedoelt te zeggen dat u eerst dit blokje wilt afmaken, geef ik u daartoe het woord.

Minister Veerman:

Mevrouw Van Gent vroeg mij wat ik heb gedaan naast het ophangen van mooie "filosoficaties". Ik heb goede stappen gezet tijdens het Europese voorzitterschap bij het transport van dieren. Wij wilden meer, maar hebben in Europa niet onze zin gekregen. Het non-vaccinatiebeleid is door onze inzet op de helling gezet en is op tal van punten veranderd. Wij hebben vanaf het begin gepleit voor beëindiging van het onverdoofd castreren. Ik heb mij steeds ingezet voor welzijnsregels voor vleeskuikens.

Mevrouw Van Velzen sprak in eerste termijn over honden- en kattenbont. Zij zei dat Nederland de EU daarbij volgt. Het is echter juist andersom. Nederland heeft onderzoek gedaan. De Nederlandse regering heeft bij de Europese Commissie herhaaldelijk aangedrongen op een Europees verbod. Lees de notulen er maar op na. Nu is dat er uiteindelijk gekomen tot onze vreugde, mede op basis van wat de Nederlandse regering aan onderzoeksresultaten heeft aangedragen. De Commissie zegt dat ook met zo veel woorden. Wij sluiten ons aan bij de EU. Daarbij moet echter de inzet niet worden vergeten.

Samen met de Italiaanse autoriteiten is een protocol opgesteld voor het internationale langeafstandstransport. Wij gaan daarbij strenger controleren. Ik informeer de Kamer daarover nog via een brief die over enkele weken zal worden verstuurd.

Wij hebben een fiscale investeringsaftrek opengesteld voor diervriendelijke houderijsystemen, de zogenaamde MIA. Wij hebben via het Forum Welzijn Gezelschapsdieren stappen gezet op het vlak van de gezelschapsdieren. Mevrouw Van Velzen vraagt mij of daar nog winst te boeken valt. Dat is zeker het geval. Wij hebben daar in het verleden ook over gesproken. In het forum van gezelschapsdieren spreken wij over mogelijkheden om illegale handel te voorkomen en de controle op het houden van dieren te versterken. Ik zal dit gaarne als een belangrijk punt in mijn politieke testament opnemen.

Verder hebben wij stappen gezet in het kader van het ingrepenbesluit waar wij in juni over hebben gesproken. Voor het eind van het jaar krijg ik van de pluimvee- en varkenssector een onderzoek en een plan van aanpak. Ik moet dat nog ontvangen, maar ik ga ervan uit dat daarin een aantal praktische toepassingen zal staan. Ook heb ik een commissie ingesteld die kortelings zal rapporteren over het couperen van schapenstaarten. De Kamer weet hoe dat debat is verlopen. Als de commissie concludeert dat het verantwoord is om te stoppen, dan zal ik dat ook doen. Dat heb ik al bij voorbaat gezegd.

Mevrouw Thieme heeft gevraagd naar het preventief couperen van varkensstaarten. Preventief couperen is nu al verboden. Die afleidingsmanoeuvre van een ketting vind ik ook niet voldoende. Ik zal dat vanaf medio volgend jaar ook niet meer toestaan. Met de sector werk ik op dit moment aan een voorbeeldlijst van alternatieve materialen om tegemoet te komen aan het natuurlijke gedragspatroon van varkens. Er had nog veel meer kunnen gebeuren, maar wij hebben in het kader van het regeerakkoord afgesproken dat wij binnen het Europese kader aan het werk gaan. Dit is de achterliggende filosofie. Ik heb mij op die punten ingezet. Ik heb misschien niet de resultaten bereikt die ik had willen bereiken. Het was mij een lief ding waard geweest als ik meer mogelijk had gemaakt voor de dieren in Europa. Er ligt dus nog een lange weg voor ons.

Op het gebied van de veemarkten en de slachterijen is ook het nodige te verbeteren. Ik begrijp de zorgen over de handhaving op de veemarkten en over het bedwelmen en doden van dieren. De situatie op de veemarkten heeft geleid tot een samenspraak van alle partijen en een protocol. Daar zal ik een belangrijk punt aan toevoegen, namelijk meer aandacht van de AID. Mevrouw Van Velzen heeft gesuggereerd om het installeren van camera's mogelijk te maken, maar dat vind ik een taak van de veemarkten zelf. Ik zal de veemarkten daar wel op aanspreken. Ik zal de aanbeveling doen om camera's te installeren, vooral ook omdat ze een bewijsmiddel kunnen zijn in strafrechtelijke vervolging. Ook heb ik besloten om de handhavingscapaciteit van de AID op het punt van dierenwelzijn met 15 fte, ongeveer 20% van de capaciteit, uit te breiden.

De heer Van der Ham (D66):

Met het laatste ben ik erg blij, want daar hoef ik dan geen motie over in te dienen. Ook ik heb een vraag gesteld over het cameratoezicht. U hebt gezegd dat u het aan de veemarkten wilt overlaten. U zult dat die mensen waarschijnlijk wel inpeperen. Waarom zou u het echter niet verplichten?

Minister Veerman:

Het installeren van camera's moet niet per definitie een overheidstaak worden. Daar moet je voorzichtig mee zijn. In sommige gevallen is het nodig, bijvoorbeeld om rellen tegen te gaan. Kijk maar naar de gebeurtenissen van een aantal jaren geleden bij disco's. Warenhuizen doen het zelf, met het oogmerk diefstal tegen te gaan. Ik vind dit op het grensvlak liggen. Ik zal er echter met de organisatie van de veemarkten over spreken. Die organisatie wil zelf ook tegen deze praktijken optreden. Dat leggen wij ook vast in een protocol. Die praktijken zijn afschuwelijk. Toen ik de beelden zag, heb ik dat ook onmiddellijk gezegd. Dieren zijn medeschepselen. Wij zijn het er allemaal over eens dat dit niet mag gebeuren. Ik denk dat het een taak is van de veemarkten om camera's te plaatsen. De opnamen kunnen zij twee dagen bewaren en dan kan iedereen in twijfelgevallen zien wat er feitelijk is gebeurd. Ik denk dat een indringend gesprek wel een oplossing voor de veemarkten zal opleveren.

De heer Van der Ham (D66):

Ik vrees dat degene die bepaalt waar de camera's komen, ook bepaalt waar ze niet komen. Die vrees wordt natuurlijk door velen gedeeld en ik denk dat de minister die mogelijkheid ook onderkent.

Minister Veerman:

Wij plaatsen natuurlijk geen camera's op plaatsen waar niets aan de hand is. Wij plaatsen camera's om te kijken wat er gebeurt en niet om te zien hoe het er in de kantine aan toe gaat.

De heer Van der Ham (D66):

Het nadeel kan zijn dat er nu juist dingen gebeuren die wij niet willen op plaatsen waar net geen camera staat. Laten wij nog eens nadenken over de vraag hoe dit moet worden ingericht.

Ik heb al eerder gezegd dat er bij het Openbaar Ministerie en de AID meer bewustzijn moet ontstaan over dierenwelzijn. Hoe wil de minister dit bevorderen?

Minister Veerman:

De AID en de VWA zullen samen een concreet plan opstellen om de extra handhavingcapaciteit die ik zojuist heb aangekondigd, effectief in te zetten. Dit plan zal zich in ieder geval richten op de transporteurs, slachthuizen en veemarkten. Ik zal verder onderzoeken of het huidige strafrechtinstrumentarium moet worden aangevuld met een andere wijze van sanctionering.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Sinterklaas komt een beetje laat dit jaar, maar ik ben wel blij met de toezeggingen van de minister, vooral met de toezegging dat hij in overleg zal treden met de veemarkten over het plaatsen van camera's. Ik wacht de uitkomst van dit overleg met belangstelling af, maar vraag de minister of hij alvast wil nadenken over zijn reactie als de veemarkten zeggen dat zij dit niet nodig vinden. Dit is misschien nog wel een helderder signaal dan de beelden die ons allen bekend zijn.

Minister Veerman:

Ik denk dat mevrouw Van Velzen even moet vertrouwen op mijn overtuigingskracht.

Met de castratie van biggen is iedereen begaan, ook de regering. Het is en blijft mijn opzet en inzet om het castreren van biggen volledig te beëindigen. De heer Cramer heeft gevraagd of ik gas wil geven in Europees verband. Ik zal me dit nog een keer ter harte nemen, maar het gas staat er al op. Ik wil mij vooral richten op Duitsland en het aansporen om stappen te ondernemen, want er zijn mogelijkheden om dit op een andere wijze te doen, maar de Duitse retail belemmert dit.

In nauwe samenwerking met het bedrijfsleven, ketenpartijen en maatschappelijke organisaties heb ik dit onderwerp op de agenda van de Europese Commissie gezet. De Europese Commissie wil actie ondernemen. In januari 2007 organiseert zij een bijeenkomst van deskundigen om precies op een rijtje te zetten welke mogelijkheden er zijn. Ik streef ernaar om de castratie van biggen in Europa zo snel mogelijk te beëindigen. Er wordt wel gezegd dat 2009 redelijk ambitieus is, maar ik wil dat dit zo spoedig mogelijk gebeurt.

De Duitse retail is niet bereid om het vlees van ongecastreerde varkens af te nemen. Wij hebben de Duitsers en de Duitse retail hier natuurlijk op aangesproken. De Denen hebben een geurdetectiesysteem ontwikkeld – dit kostte bijna 100 mln. – maar de Duitse markt ging dicht voor het Deense vlees, omdat er geen "zero tolerance" kon worden gegeven voor deze methodiek. Dit is buitengewoon spijtig. De systemen zijn nu bij wijze van spreken weer opgeborgen, maar de enige goede manier om dit te regelen is detectie aan de slachtlijn. Zo ver zijn wij dus nog niet. Er zijn nu twee dingen nodig. In de eerste plaats moet het systeem verder worden verbeterd. Wij dragen hieraan bij door middel van onderzoek. In de tweede plaats moeten wij de retail en de consument overtuigen dat hier niets mis mee is. Het ontdekken van berengeur aan de slachtlijn is een kansrijk alternatief. Ik financier onderzoek om dit te bereiken met€ 300.000 in 2007. Dit lijkt mij voorshands voldoende, want andere landen doen hier ook aan mee. Bovendien kan de expert meeting in januari aanstaande ons een beter beeld geven van wat er is en wat er eventueel nog nodig kan zijn. Het gewijzigde amendement op stuk nr. 29 van mevrouw Van Velzen beschouw ik dan ook als ondersteuning van mijn beleid. Ik heb € 300.000 beschikbaar gesteld en in het amendement staat € 500.000, maar die € 200.000 zal het probleem niet zijn. Laten wij eerst maar eens zien wat nodig is. Onze intentie en aanpak zijn immers hetzelfde. De ketenpartijen werken aan de ontwikkeling van detectieapparatuur. Ik ben bereid om daarin te participeren als men een beroep zou doen op de overheid. Ik denk dan niet aan een financiële bijdrage, maar aan de kennis die wij ter beschikking kunnen stellen.

Nu er nog geen detectie aan de slachtlijn mogelijk is, richt de discussie zich op verdoofde castratie. Vanmorgen stond in de krant dat het Centraal Bureau Levensmiddelen daarop inzet. Het aanbrengen van een verdoving op een zo gevoelige plek eist uiterste voorzichtigheid. Verbeteren wij het dierenwelzijn werkelijk met deze methodiek? Dat is een wezenlijke vraag. Als tussenstap beoordeel ik het wel positief. Het is dan een tussenstap tussen onverdoofde castratie en detectie aan de slachtlijn. De biologische sector gaat hiermee experimenteren. Ik zal een aantal ethologen vragen om deze pilot nauwgezet te begeleiden en te onderzoeken of verdoofde castratie werkelijk het dierenwelzijn verbetert. Als het middel erger blijkt dan de kwaal, hebben wij immers niets gewonnen. Ik zal de Kamer op de hoogte houden van de ontwikkelingen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Uit onderzoek van de Wageningen Universiteit is toch al gebleken dat hierdoor de stress en pijn bij biggen alleen maar toeneemt? Is het dan wel nodig om nogmaals onderzoek te laten doen?

Minister Veerman:

De geleerden zijn het niet met elkaar eens. De biologische sector wil een pilot houden en ik beschouw die als een praktijkproef die moet uitwijzen of het ene of het andere wetenschappelijke kamp gelijk heeft. Ik benadruk dat het een tussenstap is, want het moet iedereen kraakhelder zijn dat wij toe willen naar detectie aan de slachtlijn.

Mevrouw Thieme (PvdD):

De bio-industrie beweert al jaren dat zij het dierenwelzijn wil verbeteren en dat zij alles op alles zet om dieren een beter leven te geven. Is het dan niet vreemd dat deze pilot en de ontwikkeling van detectiesystemen gedragen worden door de biologische veehouders en dat geen enkele gewone veehouder zich heeft aangemeld voor deze pilot? Zegt dat niet iets over de onwil van de bio-industrie om werkelijk iets te veranderen?

Minister Veerman:

Nee. Dat ben ik niet met u eens. Ik weet ook niet of de gewone veehouderij wel of niet mee wil doen aan dit experiment. Ik kan dat onderzoeken. Ik denk dat het helemaal niet verkeerd zou zijn als ook een aantal niet-biologische veehouders bij de pilot wordt betrokken. Het is echter geen wezenlijk punt, want wezenlijk is dat wij in de praktijk moeten vaststellen of het middel wel of niet erger is dan de kwaal. Ik kan mij daar namelijk van alles bij voorstellen.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Het lijkt mij wel wezenlijk dat hierbij mensen uit de bio-industrie worden betrokken, zeker gezien de verbindingen, waaraan u zo veel belang hecht.

Minister Veerman:

U hebt het goed begrepen.

De heer Waalkens (PvdA):

Het is goed dat de minister zegt dat verdoofde castratie een tussenstap is en dat het uiteindelijke doel een verbod blijft. Wij kunnen wetenschappelijke publicaties van voor- en tegenstanders blijven verzamelen. Door de Animal Science Group waaraan net gerefereerd is, is inderdaad gezegd dat zich onvolkomenheden voordoen. Ook de European Food and Safety Authority heeft ernaar gekeken. Aangegeven op een schaal wordt aan onverdoofd castreren een tien en aan verdoofd castreren een zeven gegeven. Ik stel mij toch voor dat wij een politieke uitspraak doen over die tussenstap, ongeacht de pilots die worden gestart. De kwestie heeft ook een ethische kant. Onverdoofd castreren past naar mijn mening niet bij het houden van dieren.

Minister Veerman:

De vraag is welk ethisch criterium wordt gehanteerd. Wij gaan niet filosoferen, maar er is een groot verschil tussen de benaderingen. Hanteren wij het nuttigheidscriterium, waarbij de pijn wordt geminimaliseerd, of achten wij een onverdoofde ingreep als zodanig onacceptabel? Mijn opvatting verschilt van die van de heer Waalkens. Op het punt van het dierenwelzijn is het mijn intentie om dieren niet meer te laten lijden dan nu nog nodig is. Mensen die vlees kopen willen het niet hebben.

De heer Waalkens (PvdA):

Uit alle onderzoeken blijkt dat het beter is om verdoofd dan om onverdoofd te castreren. Om die reden vind ik dat wij hierover een politieke uitspraak moeten doen. Wij moeten alles doen wat in ons vermogen ligt om dat leed te minimaliseren en in elk geval te verminderen.

Minister Veerman:

Ik ben het daar dus niet mee eens. Dit staat niet volledig vast. Gelet op de rapportages hierover van zowel veterinaire artsen als dierethologen blijkt dat het om twee ingrepen gaat in plaats van één en dus om twee keer stress veroorzaken bij de dieren. Verder is het proces logistiek zeer ingewikkeld; dat moet tot in de puntjes worden geregeld. Stelt u zich eens voor: de verdoving mag alleen door een veearts worden toegediend. Er wordt een tamelijk agressief goedje ingespoten; als iemand het binnenkrijgt, kan het hartfalen veroorzaken. Door de logistieke ingewikkeldheid kunnen zich allerlei fouten voordoen. Wij moeten daar niet op inzetten. Wij moeten vaststellen of verdoving in de praktijk inderdaad leidt tot minder belasting van het dier en op welke wijze een en ander optimaal kan worden geregeld in de komende periode. Dat is verstandig. Laten wij ons die ruimte nu gunnen. Het lijkt mij onverstandig dat een politicus een uitspraak doet als hij niet beschikt over feiten die voldoende duidelijk maken dat de ene of de andere wijze beter is. Het is natuurlijk toegestaan, maar ik vind het niet verstandig. Geef dit gewoon de kans.

De heer Van der Ham (D66):

Ik heb in mijn bijdrage mijn twijfels geuit over dat verdoofd castreren, juist omdat er ongelooflijk veel discussie is over de vraag of daarmee een bijdrage wordt geleverd. Ik wil dus verstandig naar dit punt kijken. Ik vind het goed dat door de biologische varkenshouders een onderzoek wordt gedaan, maar ik ben het met mevrouw Thieme eens dat het erg jammer is dat slechts weinig meer gangbare veehouders zich daarvoor hebben ingeschreven. Dat is jammer omdat door de soms fabrieksmatige omgang met de dieren fouten kunnen worden gemaakt, waarmee het dierenwelzijn kan worden geschaad. Voor de kwaliteit van het onderzoek is het belangrijk dat de gangbare veehouders worden uitgedaagd en verleid om mee te doen aan een dergelijk onderzoek. Jaarlijks worden 13 miljoen biggetjes gecastreerd. Het kost geld om deze verdoofd te castreren, van 50 cent tot € 1 per big. Speelt wellicht het financiële aspect een rol in de overweging van gangbare veehouders om al dan niet mee te doen? Is de minister bereid om daar een bijdrage ten bate van deze pilot aan te leveren? Op die manier willen mogelijk meer gangbare veehouders meedoen aan dit project.

Minister Veerman:

Het financiële aspect speelt geen rol. Uit berekeningen blijkt dat onverdoofd castreren misschien 1 cent per kilo geslacht gewicht uitmaakt. LTO-Nederland heeft bij monde van mevrouw Annegien ten Have uitgesproken graag te willen meewerken aan het verdoofd castreren van biggen, maar dat de logistiek, het doorvoeren van het systeem op deze wijze, een groot vraagstuk is. Zijn er voldoende gekwalificeerde veeartsen? Is de logistiek van het twee keer in de hand nemen doenbaar? Ten eerste moet worden beantwoord wat pijnlijker is en ten tweede of wij het aankunnen. Zolang daarover geen duidelijkheid bestaat, moeten wij geen nieuw systeem introduceren vanwege politieke redenen.

De heer Van der Ham (D66):

De minister doet onrecht aan mijn vraag, want ik vroeg...

Minister Veerman:

Ik ben nog in het geheel niet uitgesproken! Ik ben er zeker van dat ik ook de gangbare veehouderij kan interesseren voor een pilot. Dit had ik overigens al in antwoord op de vraag van mevrouw Thieme gezegd.

De heer Van der Ham (D66):

Wij willen vandaag natuurlijk wel zaken doen, met de minister of met elkaar. Op welke termijn zullen die gangbare veehouders meedoen aan de pilot? Dat dit snel gebeurt, is belangrijk om de door LTO-Nederland opgeworpen praktische bezwaren mee te nemen in de pilot.

De voorzitter:

Die toezegging is volgens mij al gedaan.

De heer Van der Ham (D66):

De minister heeft geen toezegging gedaan over het tijdstip.

Minister Veerman:

De pilot gaat van start in de biologische sector en die laten wij gelijk oplopen met een pilot in de gangbare sector. Ik weet dat LTO-Nederland daaraan wil meedoen. De enige bedoeling is om aan de weet te komen waarmee wij bezig zijn. Dat moeten wij toch willen weten? De heer Van der Ham krijgt dus 100% zijn zin. Mevrouw Thieme had dat al gekregen, maar ik geef het graag twee keer weg.

De heer Van der Ham (D66):

Het gaat mij om het tijdstip. Wij willen nu zaken doen. Het is voor de Kamer van belang – mevrouw Thieme heeft dat ook gezegd – dat de minister er snel mee komt.

Minister Veerman:

Laten wij niet twisten over mijn duidelijkheid: mijn intentie is hetzelfde.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik las vanochtend tot mijn vreugde in de krant dat niet alleen de ZLTO en de dierenartsen tegen het onverdoofd castreren zijn, maar dat ook het CBL zich ertegen heeft uitgesproken. Dat schept mogelijkheden om geen discussie meer te voeren over het wel of niet verdoven maar om in één keer te stoppen met castreren bij de productie voor de Nederlandse markt. Die opening biedt het CBL. Ik heb mijn amendement daarom gewijzigd, in de zin dat er geen extra geld voor onderzoek moet worden uitgetrokken – de minister zegt terecht dat dit al gebeurt – maar voor het in één keer komen tot een stroom totaal niet-verdoofde en -gecastreerde varkens die in de Nederlandse supermarkten terecht kunnen komen. Dat geld kan worden gebruikt om de varkenboeren en -slachterijen te helpen bij geurdetectie. Ik hoop op een positieve grondhouding van de minister.

Minister Veerman:

Die grondhouding is er wel, maar het allergrootste deel van het varkenvlees wordt naar Duitsland geëxporteerd. Het apart houden van een stroom varkensvlees voor de Nederlandse markt vergt een logistieke operatie. Ik kan niet zonder het bedrijfsleven te raadplegen hier toezeggen dat dit wel even kan. Stel dat het het CBL menens is: wij willen vlees in de schappen leggen dat via detectie aan de slachtlijn is gepasseerd. In dat geval wil ik samen met het bedrijfsleven bezien of een gescheiden stroom kan worden gecreëerd. Dat kunnen wij echter niet nu hier regelen. De grote slachterijen zullen daarover eerst hun oordeel moeten geven. Dit politieke signaal van de Kamer en van mij als minister zal de betrokken partijen ongetwijfeld sterken in de mening dat dit een aardige pilot kan zijn.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Het CBL heeft een eerste stap gezet. Ik sluit mij graag aan bij de minister om de betrokkenen ervan te overtuigen dat zij ook de volgende stap moeten zetten. Daarom heb ik een amendement ingediend om dat financieel te steunen. Ik hoop dat de minister daarover een positief oordeel geeft.

Minister Veerman:

Mevrouw Van Velzen begrijpt dat ik dat eerst heel goed moet bestuderen.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van der Vlies

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik was inderdaad eerst, maar ik heb een vraag over een ander punt, aangezien ik had gewacht op het einde van het blokje. Mevrouw Van Gent wil waarschijnlijk aansluiten bij dit punt.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

De heer Van der Vlies is even galant als altijd. De minister vindt 2009 redelijk ambitieus. Dat is gek, want LTO-Nederland gaat ook al uit van 2009. Verdoofd castreren brengt inderdaad ook problemen met zich mee. Het geven van een prikje doet ook bij de tandarts zeer, maar de behandeling is vervolgens een stuk prettiger. Verdoofd castreren moet daarom op zo kort mogelijke termijn worden ingevoerd. 2009 is dan wel erg lange termijn. Kan dat niet wat sneller? LTO-Nederland is het er al mee eens dat het sneller moet kunnen, dus 2009 is niet ambitieus.

Minister Veerman:

U hebt de conclusie al getrokken dat verdoofd castreren minder dieronvriendelijk is, maar zo ver ben ik nog niet. Daarvoor lijken mij bovendien geen goede gronden te zijn, maar u mag dat natuurlijk vinden. Mijn intentie is juist om dit eens goed uit te zoeken. Wij moeten het einddoel, niet castreren, ook op Europees niveau voor elkaar zien te krijgen. Het heeft namelijk geen enkele zin als wij dit in ons eentje doen en de Duitsers ons vlees niet meer willen hebben. Wij leggen dan 60 à 65% van onze export stil. De molens in Brussel malen, maar niet in het tempo dat wij graag zouden zien.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

U moet wel de druk op de ketel houden. U hebt gezegd dat u onderzoek gaat doen naar verdoofd castreren en detectie aan de slachtlijn, dus stoppen met castreren. Hierover is natuurlijk al veel informatie. Wanneer komt u met uitkomsten, aangezien er op korte termijn knopen doorgehakt moeten worden? Als de onderhandelingen met Brussel zo moeilijk zijn en Duitsland zo lastig doet, blijft het ook in 2009 lastig. Daarom moet u nu hard ingrijpen en keihard onderhandelen.

Minister Veerman:

Met alle respect, maar u haalt nu een paar dingen door elkaar. Wij zijn het er allemaal over eens dat onverdoofd castreren moet worden beëindigd. De vraag is op welke manier wij dat kunnen bewerkstelligen. Van verdoofd castreren staat niet vast of dat niet pijnlijker, vervelender of stressvoller is voor dieren. U hebt hierover wel een opvatting, maar ik nog niet.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Duurt het nog lang voordat u hierover een opvatting heeft?

Minister Veerman:

Daarover wilde ik nu net iets zeggen, maar u bent mij steeds voor.

De voorzitter:

Dat ligt ook een beetje aan uzelf.

Minister Veerman:

Ik probeer mijn gedachten te ordenen en ik probeer zo helder mogelijk te antwoorden. U bent mij echter steeds één stap voor. Ik denk niet sneller. Mijn opvatting over verdoofd castreren komt echt! Mijn grootmoeder zei altijd dat geduld met een grote "G" wordt geschreven. Deze opmerking houd ik altijd voor ogen. Ik probeer ook redelijk systematisch te antwoorden.

Wij gaan experimenten in de biologische en de gewone sector aan. Deze experimenten moeten ten minste een half jaar de tijd hebben om uit te kristalliseren. Hierbij ga ik ook af op de waardevolle adviezen van mensen uit de praktijk, die zeggen dat een en ander niet binnen twee maanden vastgesteld kan worden. Dat zal duidelijk moeten worden in de loop van 2007. In 2009 is het afschaffen van castreren op Europees niveau voorzien. De manier waarop dit moet gebeuren is detectie aan de slachtlijn. Hiervoor moeten wij Europees draagvlak vinden. De vraag is of wij dat voor elkaar krijgen. Dat bedoelde ik toen ik mij afvroeg of dit experiment niet te ambitieus is. Als de experimenten uitwijzen dat verdoofd castreren beter is dan de huidige methode, dan kunnen wij dat in de tussenliggende periode tot 2009 breder uitrollen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Volgens mij maakt de minister één klein foutje. LTO-Nederland zegt in 2009 – wat ik niet ambitieus genoeg vind – helemaal van het castreren af te willen zijn en niet alleen van het onverdoofd castreren. Dat hebt u toch wel goed begrepen?

Minister Veerman:

Het mag dan aan mijn spraakvermogen laboreren, maar niet aan mijn begrip.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

U sprak over onverdoofd castreren in 2009. Dat was blijkbaar een foutje.

Minister Veerman:

Op Europees niveau. LTO gaat nog steeds alleen over Nederland.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Dan kan het dus wel alleen in Nederland. Je kunt dan nog discussiëren over die termijn.

Minister Veerman:

Nee.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Jawel, zelfs uw bondgenoot in dezen, LTO-Nederland, is het daarover eens. Waarom kan het dan niet eerder? Wij wijken dan ook af van Europa.

Minister Veerman:

Als u de brief van LTO-Nederland goed tot u neemt, dan zal daaruit blijken dat LTO-Nederland dat vóór 2009 of ten minste in 2009 wil. De uitdrukkelijke voorwaarde is echter dat het op Europees niveau gebeurt. Anders zou LTO-Nederland 60% à 65% van de eigen export stilleggen. Dat zal niet de prijs zijn die LTO wil betalen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dit is precies het punt waarop ik even met de minister wil doorpraten. Wat zijn de perspectieven op Europees niveau voor het halen van het jaartal 2009? De minister heeft gezegd dat het nog een lastige klus zal worden. Ik begreep dat er een deskundigenmeeting zal worden georganiseerd op Europees niveau. Duitsland ligt dwars en moet in beweging komen. Wat kunnen wij nu nog meer inzetten dan alleen overredingskracht en onderzoek om Europa zover te krijgen per 2009? Is die datum taakstellend of is er een inspanningsverplichting?

Minister Veerman:

Nederland is in de EU op het gebied van land- en tuinbouw gezaghebbend. Als de nieuwe regering erin slaagt een voortreffelijke minister van LNV te detacheren, helpt dat. Het is echter een onmiskenbaar feit dat in grote delen van Europa vanuit cultuurverschillen en andere opvattingen over dierenwelzijn heel andere ideeën bestaan over wat pijn bij dieren is en tot welke mate die mag worden toegebracht ter wille van een gewin. Er bestaan heel grote verschillen op dit terrein. Het zal een reusachtige toer worden. Voor ons is 2009 taakstellend voor het behalen van het einddoel van niet castreren. Wij doen alles wat politiek en bestuurlijk mogelijk is om met name de twee grote landen die vanwege onze exportpositie en hun politieke invloed van belang zijn, namelijk Duitsland en Frankrijk, aan onze kant te krijgen.

Het probleem in Duitsland zit overigens niet bij de overheid of bij het bedrijfsleven, maar bij de consumenten en de aanbieders van consumentenproducten. Daar zullen wij ons op moeten concentreren. Daarnaast moet het systeem worden verfijnd en verbeterd. Daarom is de periode tot 2009 een goede overgangsperiode. Nul tolerantie zal niet worden bereikt. Waar wordt immers in het leven 100% zekerheid gegeven? Er zal een soort vangnet moeten komen voor het geval dat er een keer een dier tussendoor schiet bij de detectie in de slachtlijn waarvan het vlees een heel vervelende geur verspreidt bij verwarming. Het is volstrekt duidelijk wat er aan de hand is, als dat gebeurt. Dan moet zo'n batch worden teruggehaald. Daar ziet het bedrijfsleven natuurlijk tegenop, vooral de retailsector. Dat begrijp ik wel.

Het moet duidelijk zijn dat het knelpunt bij de afname zit. Daarnaast moet de detectietechnologie worden verbeterd. Daar steek ik geld in. Ik help daar samen met het bedrijfsleven aan mee. Er moet ook druk worden uitgeoefend op andere landen in Europese kaders. Dat is soms succesvol. Het doorbreken van het non-vaccinatiebeleid was vier jaar geleden onbespreekbaar, maar het is ons wel gelukt. Zo zal ons dit ook lukken.

De heer Van der Vlies (SGP):

Wij hopen dat het lukt. Het kan echter op Europees niveau wel eens langer duren dan nodig en gewenst is. Wij moeten er ons voor inzetten om de onderzoeksresultaten die wij nog nodig hebben op tijd beschikbaar te hebben. Hopelijk hebben deze voldoende overtuigingskracht voor lidstaten die daar om allerlei reden nog niet erg aan toe zijn gekomen.

Minister Veerman:

De exportbelangen van andere lidstaten spelen ook een rol. Lidstaten die geen exportbelangen hebben, zullen natuurlijk veel gemakkelijker de detectie aan de slachtlijn als geautoriseerde opsporing van berengeur goed vinden in andere landen. Zij kunnen immers besluiten om dat in eigen land niet te doen zonder daar verder last van te hebben. Het gaat erom dat het mogelijk wordt om de methodiek in Europees verband toe te passen. Daarnaast moet het handelskanaal worden opengesteld voor die producten.

Een volgende kwestie is het opnemen van dierenrechten in de Grondwet. De heer Graus en andere leden hebben daarover gesproken. Ik kan daar als minister van LNV niet in treden. Ik zal dit verlangen van een deel van de Kamer aan mijn ambtgenoot van BZK overbrengen. Naar mijn mening is de positie van het dier echter al goed geborgd in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de regelgeving die daarmee samenhangt. Het expliciete uitgangspunt van deze wet is de intrinsieke waarde van het individuele dier. Het gaat om de afweging van het doel van de ingreep en van het belang dat daarmee wordt gediend ten opzichte van het belang van het dier. U weet dat wij bezig zijn met een nieuwe wet dier en dierlijke productie. Iemand zei – ik dacht mevrouw Van Velzen – dat het daar allemaal nog gekker van wordt, maar dat is niet zo. Als het voorontwerp van wet publiek wordt gemaakt, zal men kunnen vaststellen dat er op dat vlak geen enkel verschil is met de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Het uitgangspunt is en blijft de integriteit van het dier.

De heer Graus en mevrouw Van Velzen spraken over dierenmishandelaars, vooral gericht op gezelschapsdieren maar ook in algemene zin. Zij zeggen dat ik die harder moet aanpakken. Over de strafmaat kan ik zeggen dat die vorig jaar verhoogd is. De maximumstraf is van twee jaar naar drie jaar gegaan. Dat is geregeld in de Wet herijking strafmaxima die op 1 februari jongstleden in werking is getreden. Daarbij is ook het Wetboek van Strafvordering gewijzigd. Op grond daarvan kan een verdachte in voorlopige hechtenis worden genomen. Dat is een wezenlijk punt, want over het houdverbod moet ik het volgende zeggen. De minister van Justitie heeft in augustus op vragen van de heer Wilders geantwoord dat de huidige mogelijkheid, dus een houdverbod als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling, effectiever is dan een zelfstandig verbod op het houden van dieren. Het is een beetje technisch, maar dat is in de afgelopen maanden wel duidelijk geworden. De reden ervoor is dat tegen een beslissing om een voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer te leggen, geen rechtsmiddel open staat, terwijl bij het overtreden van een zelfstandig verbod op het houden van dieren opnieuw vervolging moeten worden ingesteld voor een nieuw feit. Daarover zou vervolgens tot in hoogste instantie kunnen worden geprocedeerd. Een zelfstandig houdverbod naast de bestaande mogelijkheid van de bijzondere voorwaarde heeft naar de mening van de regering dan ook geen meerwaarde.

Overeenkomstig mijn toezegging in het algemeen overleg van 14 september jongstleden heb ik de minister van Justitie nog een keer gevraagd te kijken naar de mogelijkheden voor een expliciet houdverbod. Zijn reactie was op grond van de voorgaande redenering dat hij bij zijn standpunt bleef. De minister van Justitie heeft bovendien gewezen op het initiatiefwetsvoorstel-Eerdmans/Wolfsen, waarin een houdverbod wordt voorgesteld. Het lijkt de regering correct om dit voorstel zijn correcte gang in dit huis te laten hebben.

De heer Graus (PVV):

Wij hebben niets aan maximumstraffen. Het moeten minimumstraffen worden. De maximumstraf moet inderdaad verhoogd worden, maar de maximumstraffen worden nu niet gegeven. Ik heb het in de praktijk gevolgd. Iedere dag lopen recidivisten van ernstige dierenmishandeling na een paar uur vrij rond. Ik heb hier echt dingen samen met de politie gedaan. De politie raakt hiervan ook totaal gefrustreerd. Laten wij nog zwijgen over wat er met kinderen of andere mensen kan gebeuren, want de vergrijpen worden meestal zwaarder. Daarom pleiten wij voor minimumstraffen. Het is heel belangrijk dat daarvoor wordt gezorgd.

De voorzitter:

Dat mag u zeggen, maar een interruptie is niet bedoeld om een standpunt naar voren te brengen maar om een vraag te stellen.

Minister Veerman:

Zoals ik zojuist heb gezegd, zal ik het standpunt van de heer Graus aan de minister van Justitie overbrengen. Die gaat echter evenmin over de straftoekenning, zal dan zijn antwoord zijn, vrees ik. Voor het overige verwijs ik de heer Graus naar de behandeling van de begroting van Justitie.

Er liggen nog een paar amendementen over het onderwerp dierenwelzijn. Het amendement-Van Gent op stuk nr. 17 strekt ertoe, 2 mln. vrij te maken voor het onderzoek naar diervriendelijke dodingsmethoden en het prenataal seksen van kippeneieren om te voorkomen dat haantjes moeten worden vernietigd.

In het recente verleden hebben wij onderzoek gedaan naar het diervriendelijk doden van gehouden dieren, onder andere pluimvee en paling. De Europese Commissie is bezig met een evaluatie van de richtlijn voor doden van dieren, waarbij de beschikbare methoden worden bekeken. Nieuw onderzoek, vooruitlopend op die evaluatie van de Europese richtlijn, lijkt mij niet zo zinvol. Ik stel voor om de evaluatie af te wachten en dan te bezien in hoeverre Nederland er verder aan kan bijdragen, mede gelet op het feit dat Nederland er al heel veel aan heeft gedaan. In die zin moet ik aanvaarding van het eerste deel van het amendement ontraden.

Over het tweede deel het volgende. In 2004 heeft de Animal Sciences Group op mijn verzoek onderzoek gedaan naar deze mogelijkheid. Het blijkt dat het nog niet mogelijk is om in een vroeg stadium van het broedproces embryo's in broedeieren te seksen. In een laat stadium is dat in theorie wel mogelijk maar nog niet praktijkrijp. Ik heb in oktober een brief aan de Kamer geschreven waarin ik heb aangegeven dat ik, wanneer het bedrijfsleven die weg verder op wil, bereid ben om daaraan financieel bij te dragen. Dat aanbod staat nog steeds. De kosten zijn buitengewoon hoog; dat staat wel vast. Naast het feit dat ik bereid ben om daaraan een bijdrage te leveren samen met het bedrijfsleven, zal ik dat ook op Europees niveau aankaarten. Daar zijn ook fondsen beschikbaar voor dergelijk onderzoek.

Het Research Centrum van de universiteit van Wageningen doet op dit moment een literatuur onderzoek naar de technische mogelijkheden en naar de ethische aspecten van genbeïnvloeding, dat is genetische modificatie als een methode om geboorte van niet gewenste eendagskuikens te voorkomen. Dat is dus het voorstadium. Dat rapport komt begin 2007 beschikbaar. Ik zal dat aan de Kamer aanbieden en dan kan daarover met mij of met de nieuwe minister gediscussieerd worden. In dat opzicht acht ik het tweede deel van het amendement overbodig.

Dan kom ik bij het amendement-Waalkens op stuk nr. 23 over schutstallen. Mijnheer Waalkens, vorig jaar hebben wij daarover een interessant debat gevoerd. U hebt geen nieuwe argumenten aangedragen en ik heb geen nieuwe visie kunnen ontwikkelen. Laten wij het hierbij maar laten. Ik ontraad aanvaarding van het amendement met respect voor de passie die erachter schuilt.

Ik vervolg met het amendement-Van der Ham op stuk nr. 20. De heer Van der Ham wil 1 mln. méér voor onderzoek naar het effect van voorlichting. Dit past prima in het door mij ingezette beleid op het terrein van voedselkwaliteit. De overheid dient de producent en de consument waar nodig te faciliteren om hun morele verantwoordelijkheid op dit punt duidelijk te maken. LNV heeft het Voedingscentrum gevraagd om na te gaan hoe consumenten bewuster gemaakt kunnen worden van die waarden. In het najaar is een uitgebreide nulmeting gedaan. Dat is het begin van een campagne over dierenwelzijn die uiterlijk 1 april 2007 van start gaat. Daarvoor is een kleine 2 mln. gereserveerd. Die campagne is erop gericht dat consumenten een bewuste afweging maken bij de aankoop van dierlijke producten. In latere jaren – 2008 tot en met 2010 – zal met die campagne ook worden ingegaan op andere waarden van de voedselkwaliteit: fair trade, biodiversiteit en milieu. Mijnheer Van der Ham krijgt nog meer dan hij heeft gevraagd!

De voorzitter:

Heeft mijnheer Van der Ham het ook allemaal gehoord? U heeft zo veel binnengehaald, maar u heeft het niet opgemerkt.

Minister Veerman:

Ik neem aan dat de heer Van der Ham zijn amendement kan intrekken.

De voorzitter:

U hoeft niet per se iets te zeggen, mijnheer Van der Ham, maar ik hoop dat u weet welke toezeggingen u heeft gehad!

Minister Veerman:

Ik sta hier mijn best te doen om iedereen te coifferen, maar dan moet men wel luisteren.

Mevrouw Thieme vroeg of in het lesprogramma van de basisscholen ook over smaak kan worden gesproken, met name op het aspect van het dierenwelzijn. Ik kan melden dat in de smaaklessen met name aandacht besteed wordt aan de herkomst en de waarde van voedsel. Dat hangt samen met de wijze waarop dat wordt voortgebracht. In verband met dierenwelzijn is dat een issue en dat zal worden voortgezet.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Het doet mij deugd te horen dat in de smaaklessen gesproken wordt over de herkomst van dierlijke producten. Ik vraag mij alleen af wie de auteur is van deze lessen.

Minister Veerman:

Dat antwoord moet ik u nu schuldig blijven. Ik zal u dat schriftelijk laten weten, mevrouw Thieme.

Een aantal leden heeft gesproken over de biologische landbouw. Mevrouw Van Velzen heeft op stuk nr. 21 een amendement ingediend rondom de vraag, op welke wijze de biologische landbouw verder kan worden gestimuleerd. Het zal geen verrassing zijn dat ik met mevrouw Van Velzen verschil over de manier waarop dat zou moeten gebeuren. Zij wil het vooral doen via het subsidiëren van de omschakeling. Eerdere evaluaties op dat punt hebben laten zien dat de stimulerende rol van de overheid veel effectiever tot zijn recht komt, wanneer wij het zoeken in het stimuleren van de markt, van de consumptiekant in plaats van de productiekant. Elk aanbod schept zijn eigen vraag, zei een belangrijke econoom. Wij hebben vastgesteld dat die wet verleden tijd is, maar het was ook lang geleden dat hij dat formuleerde. Hier schept elke vraag zijn eigen aanbod. Dat blijkt ook steeds weer. Als een rendabele productie mogelijk is, is een omschakeling verder een bedrijfseconomische rekensom. Ik heb gekozen voor een vraaggerichte aanpak en het blijkt daadwerkelijk te helpen. De inzet van publieke middelen kan dan ook veel beter aan die kant plaatsvinden dan aan de andere kant, zoals onderzoekingen uitwijzen. Het spijt mij voor mevrouw Van Velzen, maar ik moet aanneming van dat amendement ontraden.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Toch vrees ik dat de minister zijn eigen doelstellingen op het gebied van het vergroten van de biologische markt niet zal halen. Hij is rechtlijnig: ik ga voor de vraagkant en niet voor de aanbodkant, ik verschil daarover van mening en het is aan de Kamer om daarover te beslissen. Ik heb hem in eerste termijn een paar vragen over de vraagkant gesteld, bijvoorbeeld of hij bereid is om alsnog in Europa te kijken of er draagvlak is voor het verlagen van het btw-percentage op biologische producten en wat de mogelijkheden zijn om de nationale envelop, 10% van de inkomensondersteuning, te gebruiken voor het verlagen van de marktprijs.

Minister Veerman:

Daar kom ik nu op. U vroeg om van de nationale envelop gebruik te maken om het prijsverschil tussen regulier en biologisch weg te nemen. Dat is een sympathiek idee, maar het is werkelijk jammer dat het niet uitvoerbaar is. In 2004 is vanwege de complexe uitvoerbaarheid en de beperkte aanwendingsmogelijkheden bij de vaststelling van het nieuwe gemeenschappelijk landbouwbeleid besloten om van de mogelijkheid van de nationale envelop geen gebruik te maken. Dat is in 2004 per brief aan uw Kamer gemeld en het is aan de Europese Commissie gemeld. Dat ligt nu vast en wij kunnen het in deze periode niet terugdraaien. Ik begrijp wel dat u het prijsverschil wilt wegnemen. Ik krijg binnenkort de onderzoeksresultaten van het prijsexperiment dat wij hebben gedaan, om precies te zijn op 18 december. Ik ga ervan uit dat die resultaten ons beter inzicht geven in datgene waarover wij in het verleden veronderstellenderwijs hebben gesproken. Zo krijgen wij er steeds beter inzicht in wat zich nu precies afspeelt in die markt.

Mevrouw Thieme heeft gevraagd wat wij fiscaal kunnen doen. Er zijn verschillende mogelijkheden die vooral zijn gericht op investeringssteun. Wij hebben de Vamil, de willekeurige afschrijving milieu-investering, de MIA, de milieu-investeringsaftrek en de EIA, de energie-investeringsaftrek. Die zijn gekoppeld aan energiezuinige of milieuzuinige bedrijfsmiddelen. De biologische sector kan er volop gebruik van maken. Vorig jaar waren de regelingen overtekend, met name de MIA en de EIA. Collega Zalm moest die sluiten. Het zijn gebudgetteerde regelingen; als ze worden overschreden, moeten ze worden gesloten. De minister van Financiën heeft, genereus als hij altijd is, de overschrijding niet ten laste willen brengen van het budget van volgend jaar, wat wel gebruikelijk is. Daardoor zijn er dit jaar tientallen miljoenen meer aan de sector ten goede gekomen dan normaal binnen het budget zou hebben gepast. Wij zijn de minister van Financiën daar zeer dankbaar voor, maar wij hadden dan ook heel goede argumenten. En dat is het enige wat hem beweegt, zoals u weet.

Een andere mogelijkheid is de fiscale groenregeling. Een ondernemer kan daarvan gebruikmaken om tegen een lager renteniveau dan het normale niveau geld aan te trekken om zijn bedrijf te financieren.

Ik kom op de vraag van mevrouw Van Velzen over het btw-tarief. Mevrouw Thieme vroeg daar ook naar. Over de toepassing van het btw-nultarief voor biologisch vlees hebben wij al meerdere malen zeer uitvoerig gesproken. Ik heb toen aangeven dat een laag btw-tarief op biologisch vlees en een hoog btw-tarief op gangbaar vlees volgens de Europese regels niet is toegestaan. Btw is een objectieve belasting, gekoppeld aan het goed als zodanig, ongeacht de milieu- of diervriendelijke karakters van dat goed. Het is ook niet toegestaan omdat biologische en niet-biologische producten op het oog niet van elkaar zijn te onderscheiden. Er zijn dus twee redenen: een zuiver fiscaal-juridische en een praktische. Ik kan verwijzen naar mijn brief van 6 oktober 2003, die ik de Kamer gaarne nog een keer toezend, en het debat dat wij daarover hebben gevoerd tijdens de begroting 2004. Meer kan ik daarover niet zeggen. De argumenten zijn herhaaldelijk gewisseld en de feiten zijn niet veranderd.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Wat zijn wij als dierenbeschermers toch blij met Europa, maar niet heus. Ik wil toch nog wel bekijken of er niet creatiever kan worden omgegaan met die hantering van het btw-tarief. Er moet eigenlijk een onderzoek naar worden gedaan.

Ziet de minister mogelijkheden om een fiscale vrijstellingsregeling te maken voor investeringen in meer plantaardige eiwitten om zo die transitie van dierlijke eiwitten naar plantaardige eiwitten te bewerkstelligen? Die transitie is zeer gewenst voor de toekomst van onze aarde en de milieuvoordelen die het oplevert.

Minister Veerman:

Het is handig als mevrouw Thieme eerst naar die brief van 6 oktober 2003 en het debat daarover kijkt voordat zij zich het hoofd breekt over initiatieven. Daarin zijn alle argumenten en alle mitsen en maren de revue gepasseerd. Dat hoeft haar creativiteit niet te doden, maar dan weet zij in ieder geval waarover zij niet verder hoeft na te denken.

De manieren om meer plantaardig eiwit te maken, zijn zo oud als de wereld. Erwten, bonen en kapucijners zijn plantaardige eiwitten van een voortreffelijke kwaliteit, maar ons bevalt als consument de smaak van dierlijk eiwit beter. Het is spijtig maar waar. PROFETAS heeft een rapport opgesteld, waaraan wij in het onderzoek zeker nog aandacht zullen besteden. Dat gebeurt ook in Wageningen. Ik stel vast dat het bedrijfsleven op een aantal punten stappen heeft gezet. Campina is met een product van kunstvlees gekomen. Het is een duidelijke poging om te trachten uit melk een product à la vlees te maken. Als de consument gaat vragen om andere producten – dat gebeurt onmiskenbaar – is het de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven om daaraan gehoor te geven. Het debat rondom de begroting ging voor 80% over dierenwelzijn. Dat ontgaat de industrie niet. Dat ontgaat het bedrijfsleven niet. Er ligt een stimulans om na te denken over de manier waarop het daarop kan inspelen in de ontwikkelingsrichting en het assortiment.

Mevrouw Thieme (PvdD):

Het ontgaat de minister volledig dat PROFETAS de alarmklok heeft geluid. Het gaat niet zozeer om lekkere trek of om smaakoverwegingen, als wel om het feit dat wij zagen aan de taak waarop wij met z'n allen zitten. Als wij op deze schaal doorgaan met de productie van vlees, hebben wij op een gegeven moment gewoon geen aarde meer. De FAO onderschrijft dat. Ik verbaas mij erover dat de minister zegt dat het bedrijfsleven moet reageren op de vraag van de consument.

Minister Veerman:

Dat is niet wat ik zei. Mevrouw Thieme moet mijn woorden niet verdraaien, wij moeten eerlijk blijven discussiëren. Ik zei dat naar mijn overtuiging het bedrijfsleven de maatschappelijke tendens zal oppakken om te komen tot producten die in de richting gaan van de aanbevelingen van het PROFETAS-rapport. Het bedrijfsleven begrijpt heel goed wat de maatschappelijke trend is, soms nog beter dan wij hier. Mevrouw Thieme hoeft mij niet duidelijk te maken hoe het met de aarde gesteld is. Daarover draag ik dezelfde zorgen als u. Als u aan deze kant van de lijn staat, leert u dat tussen droom en daad wetten in de weg staan en praktische bezwaren en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.

De voorzitter:

Dames en heren, er zijn elf blokjes bij de minister en daar hebben wij er nu drie van gehad. Ik wil om 13.30 uur klaar zijn met het antwoord van de minister. Ik ga u nu dus echt helpen om het heel kort te houden. De minister kan helpen door korter en beknopter te beantwoorden. Mevrouw Van Velzen heeft een vraag.

Mevrouw Van Velzen (SP):

In de hele kwestie van het verlagen van btw-tarieven voor biologische producten zitten veel meer mogelijkheden dan de minister schetst. Die discussie wil ik graag voortzetten met zijn opvolger. Ik heb wel een vraag over het PROFETAS-rapport. Ik heb in mijn termijn namelijk aangegeven dat er knelpunten liggen. De onderzoekers hebben aangegeven dat er wettelijke knelpunten liggen en dat er knelpunten liggen in de WTO-afspraken die de VS en Zuidelijk Amerika hebben gemaakt en die hier de introductie van grootschalige voor humane consumptie bestemde eiwitten in de weg staan. Ik zou de minister nogmaals willen vragen of hij daar inhoudelijk op wil ingaan. Dat mag van mij ook schriftelijk, maar wil hij inhoudelijk ingaan op de wettelijke knelpunten die er zijn om die omslag van dierlijke naar plantaardige eiwitten nu al echt te gaan maken?

De voorzitter:

Dit is een veel te lange vraag, mevrouw Van Velzen. Dat kan echt in eenderde van de tijd.

Minister Veerman:

Ik zal daar ongedacht kort op antwoorden: dat laat ik aan mijn opvolger.

Ik kom bij de jongeboerenregeling. Op dat punt zijn twee amendementen ingediend, het amendement op stuk nr. 26 en het amendement op stuk nr. 28. Iedereen bekommert zich om de jonge boeren. Eigenlijk moeten wij spreken van "de gulden vlies"-regeling, want het is Van der Vlies geweest die daar vanaf het allereerste begin aandacht voor heeft gevraagd. Dat heeft later brede steun in deze Kamer gekregen. De heer Atsma heeft daar herhaaldelijk een lans voor gebroken. De heer Cramer ondersteunt hem thans daarin en wie eigenlijk niet? Ook de heer Waalkens heeft het amendement immers ondertekend. Voor de subsidie van de investeringen hebben wij de afgelopen jaren 20 mln. gereserveerd en daarbovenop nog 6 mln. vanuit de bijdragen van provincies en de EU in cofinanciering. Nagenoeg alle aanvragen die voor de subsidie in aanmerking komen, konden – in tegenstelling tot wat in het amendement van de heer Van der Vlies wordt gesuggereerd – worden gehonoreerd. In 2005 werden van de 1500 aanvragen – dat was een stuwmeer van aanvragen, omdat iedereen voelde dat die regeling er zou komen – 70 aanvragen niet gehonoreerd omdat er onvoldoende budget was. Bij openstelling in 2006, toen men weer kon meedoen, zijn van de 770 aanvragen – dat is meteen iets meer dan de helft; het stuwmeer is dus in belangrijke mate geabsorbeerd – konden 40 à 50 aanvragen niet worden gehonoreerd omdat er onvoldoende budget was. Het afwijzen van aanvragen als gevolg van een ontoereikend budget betrof uitsluitend de provincies die niet hadden meebetaald. Met andere woorden: daar konden de cofinanciering en de eigen bijdragen niet worden ingezet. De overige afgewezen aanvragen voldeden niet aan de voorwaarden voor deelname. Het is logisch dat zij daardoor werden afgewezen.

In de begroting is rekening gehouden met 3 mln. Voor de POP-periode is er nationaal jaarlijks een bedrag van 1,5 mln. Dat wordt samen met Brussel verdubbeld. Dat is in totaal 18 mln. in deze POP-periode. Ik vind dat met die gereserveerde bedragen de aangegane verplichtingen voor 18 mln. best kunnen worden geholpen. Ik neem mij dus voor om die maatregel ongewijzigd open te stellen. Als er voor meer dan 3 mln. aan rijksmiddelen wordt aangevraagd, zal ik ervoor zorgen dat tot een maximum van 5 mln. kan worden gehonoreerd. Dat is nog eens zakendoen! In totaal gaat het dus om maximaal 8 mln. Ik zal mijn ogen dan niet alleen richten op de heer Koopmans, maar ook op de gelden die naar zijn naamgenoot zijn vernoemd. Om die reden vind ik het amendement overbodig. Ik neem het dus in feite over, met de conditie dat wij geen geld hoeven te bestemmen als daar geen bestemming voor is. Ik stel de regeling dus ongewijzigd open.

De heer Atsma heeft ook nog gevraagd naar de modulatiegelden. Het bedrag dat de EU in de kader van het POP voor Nederland heeft vastgesteld, is voor een deel afkomstig uit die modulatiegelden. Dat is ongeveer 1,5 mln. per jaar.

De heer Atsma (CDA):

Ik dank u voor uw uitleg en toelichting. U zegt dat u het initiatief overneemt omdat u het daarmee eens bent. Dan willen wij nog maar één ding: de toezegging dat er hoe dan ook voldoende geld is om de aanvragen te kunnen honoreren als zij aan alle voorwaarden voldoen. Dan maakt het ons op zich niet uit of het om 4 mln., 5 mln. of 6 mln. gaat; het gaat erom dat er voldoende geld is. Dat is de achterliggende intentie, want loten is de oneerlijkste manier om het doel te bereiken dat wij allemaal voor ogen hebben. Er zijn andere oneerlijke methoden. Dat geef ik toe. Daarin moet dan ook een keuze worden gemaakt. Wij willen de zekerheid hebben dat er hoe dan ook voldoende geld is. Ik wil dat de minister dat toezegt. Ik doel dan niet op eventuele bijdragen van de provincies. Ik vind het overigens jammer dat niet elke provincie daarvoor de ogen heeft geopend. Wij willen de toezegging dat er voldoende geld is. Dat moet ook in de begroting worden verwerkt. Ik neem aan dat de minister met een begrotingswijziging komt.

Minister Veerman:

Ik wil een maximum afspreken van 8 mln. Daar voel ik mij comfortabel bij, gezien de genoemde cijfers. Het stuwmeer is immers afgewikkeld. Ik stel de regeling dan ook ongewijzigd op. Ik ben er immers zeker van dat het genoemde bedrag voldoende is. De Kamer moet het maar aan mij overlaten waar ik het geld vandaan haal.

De heer Van der Vlies (SGP):

Er zijn tientallen bedrijven uitgeloot. Dat is minder dan in de toelichting op mijn amendement is gesuggereerd. Ik zal daar nog naar kijken.

Minister Veerman:

Die bedrijven kunnen weer meedoen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Als die bedrijven weer in een loting mee moeten doen, zouden die opnieuw de neus kunnen stoten. Een dergelijke ontmoediging moet worden voorkomen. Als de minister toezegt dat er voldoende geld is, onder randvoorwaarden van billijkheid en redelijkheid, is mijn probleem verdwenen. Kan de minister dat bevestigen?

Minister Veerman:

Bedrijven die vorig jaar zijn uitgeloot, maar die wel een goed plan hadden, krijgen een streepje voor.

Ik kom bij de glastuinbouw. De heer Atsma en mevrouw Snijder hebben vragen gesteld over het overhevelen van fiscaal geld naar de LNV-begroting. Qua systematiek is dat, zoals bekend, in strijd met de begrotingsregels van de minister van Financiën. Ik kan dus geen uitspraak doen over deze verschuiving. Dat ligt niet binnen mijn mogelijkheden.

Inhoudelijk wil ik er het volgende over zeggen. Op Prinsjesdag is een fors bedrag gereserveerd voor ondersteuning van de sector bij de omschakeling naar innovatieve, energiebesparende systemen. Het gaat om 105 mln. voor de komende drie jaren. Daarnaast is er 105 mln. beschikbaar via de bestaande fiscale maatregelen. Vanuit die middelen zet ik voor semigesloten kassystemen 15 mln. investeringssubsidie in. Dat budget heb ik opgehoogd met 4 mln. uit de CO2-reductiegelden. In totaal is er voor de semigesloten kassen dus 19 mln. ingezet, binnen de in ontwikkeling zijnde subsidieregeling gericht op het stimuleren van de vroege marktintroductie van energie-innovaties.

Ik vind het een goed plan om nog eens te kijken hoe de besteding van deze 105 mln., plus de 4 mln. uit de CO2-reductiegelden, in de praktijk uitwerkt alvorens nieuwe middelen toe te voegen. Bij de voorbereiding van de claim is met Financiën, het bedrijfsleven en het Landbouwkundig Economisch Instituut hard gestudeerd en gerekend op het bedrag. Alleen voor stimulering van dit type investeringen kan overigens een rechtvaardiging worden gevonden vanuit de publieke sector. Er is 19 mln. beschikbaar voor de semigesloten kassen. De vraag is of de sector in het jaar 2007 in staat is om dit extra geld uit te geven.

Ik zeg de Kamer toe om het bedrag van drie keer 12 mln. in overleg met de minister van Financiën over te hevelen. Ik heb gelet op mijn goede verstandhouding met hem goede moed dat het zal lukken. Het moet dan gaan om goede, op korte termijn uitvoerbare plannen. Het geld moet immers uitgegeven worden aan zinvolle projecten. Het is niet de bedoeling om publiek geld, omdat het nu eenmaal uitgegeven moet worden, toe te wijzen aan minder goede projecten.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Dit is een prachtige toezegging. Ik herinner de minister er alleen aan dat wij uitgaande van de begroting voor 2006 denken aan drie keer 20 mln. Ik hoop dat de minister dat in zijn overwegingen meeneemt. Ik ben blij met deze inzet, want dan hoef ik geen motie in te dienen. Natuurlijk zijn wij het ermee eens dat het geld goed moet worden weggezet. De achterliggende gedachte is dat de fiscale faciliteit niet goed benut kan worden. Wij willen allemaal dat er iets gebeurt. Daarom willen wij nu een slag maken voor de semigesloten kassen.

Minister Veerman:

Die slag maken wij om tot een lagere energieconsumptie te komen, dus een lagere rekening, een lagere kostprijs, een betere marge en een hogere winst. Dan ontstaat de mogelijkheid om van het fiscale spoor gebruik te maken. Een deel hevelen wij dus over en een deel houden wij in stand. U hebt gelijk dat het rendement slechter is geworden. Daarom is die overheveling, zij het niet geheel, te verdedigen. Daar zal ik mijn best voor doen, maar ik denk dat de minister van Financiën en ik daar wel uitkomen.

De heer Atsma (CDA):

Ik ben blij met de toezegging. Dan hoeven wij het aangekondigde amendement niet in te dienen. Ik neem aan dat wij bij Voorjaarsnota duidelijkheid zullen krijgen over de financiën.

Minister Veerman:

Ik help u. Nu hoeft u geen ingewikkeld amendement te maken. Ik heb tenminste begrepen dat het nog niet is geschreven.

De heer Atsma (CDA):

Nee.

Minister Veerman:

Het is niet waterdicht; laat ik het dan zo zeggen. Dit is een veel betere oplossing. Dat zult u met mij eens zijn.

De heer Atsma (CDA):

U hebt het amendement nog niet gezien, maar het is er wel. Het moet alleen nog uit onze boezem komen, dus uit de boezem van mevrouw Snijder en mij.

Minister Veerman:

Laat het daar dan maar liggen.

De heer Waalkens (PvdA):

Deze dode mus kan naar mijn idee bijgezet worden in museum Naturalis bij de andere dode mussen. De tuinbouw is de dupe van dit politieke spel.

Minister Veerman:

Kunt u dit nader verklaren?

De heer Waalkens (PvdA):

De coalitiepartijen hebben meermalen gezegd dat er drie keer 70 mln. beschikbaar zou komen. Daar hebben wij een debat over gevoerd. Dat heeft geleid tot een niet-geschreven amendement, dat overigens onuitvoerbaar zou zijn. Het heeft geleid tot een motie die niet wordt ingediend. Vervolgens zegt u toe dat u eventuele projecten van de sector welwillend zult bekijken. Waarom passen sommige projecten, die zijn beoordeeld door SenterNovem, niet binnen de kaders die SenterNovem toepast? De projecten kwalificeren zich wel voor een publieke ondersteuning. Ik vind dat een treurige constatering. Ik constateer verder dat er nog een aantal dode mussen op tafel ligt.

Minister Veerman:

Die kwalificatie doet niet ter zake. Ik probeer de sector tegemoet te komen. Wij hebben geconstateerd dat er voor 105 mln. aan projecten is en dat er zinvolle innovaties zijn en niet meer. U kunt niet van de regering verwachten dat zij meer geld geeft. Wij moeten voorzichtig omgaan met publieke middelen. Daarom heb ik ook gezegd dat drie keer 70 mln. niet aan de orde is, maar dat drie keer 35 mln. in de fiscale sfeer prima is. In een tijdsbestek van een halfjaar is het rendement slechter geworden. Ik ben gevoelig voor het argument van de heer Atsma en mevrouw Snijder dat de sector vanwege het opgedroogde rendement niet zo gemakkelijk van dat fiscale voordeel kan profiteren. Daarom willen wij nog wat aan de subsidiekant doen, maar wij moeten niet te ver gaan. Wij moeten het besluit nog wel kunnen beargumenteren. Op de vraag naar de projecten moet ik het antwoord schuldig blijven, maar ik zal dat laten uitzoeken. Die vraag kan ik misschien in tweede termijn beantwoorden.

Mevrouw Snijder heeft gesproken over de greenports en de herstructurering van de verouderde glastuinbouw. Op het Greenportcongres op 29 juni 2006 is gekozen voor een gebiedsgerichte aanpak. Dit is ook mijn beleidslijn. Die visie vormde de aanzet voor een nieuwe uitvoeringsagenda die momenteel door het bedrijfsleven en overheden wordt uitgewerkt.

De zogenaamde Greenportclaim is ruim 36 mln. en past binnen de versnellingsgelden van de nota Ruimte die 250 mln. bedragen voor de periode 2007-2011. De claim bevat vooral infrastructurele projecten die deel uitmaken van de integrale gebiedsherstructurering. De greenport Venlo is daar onderdeel van. De FES-claims worden beoordeeld door het Centraal Planbureau.

Mevrouw Snijder heeft gezegd dat er nog 37 mln. van de Stidug-gelden op de plank liggen. Dit was voor mij een aansporing om na te gaan of dit echt het geval is. Er ligt geen 37 mln. op de plank. Het overgrote deel van dit budget, namelijk ruim 25 mln., wordt via het ILG besteed en in de ILG-contracten met de provincies Noord-Brabant, Zeeland en Zuid-Holland zijn maximale subsidiebedragen afgesproken voor het realiseren van duurzame glastuinbouwgebieden in Steenbergen, Terneuzen en de Zuidplaspolder.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

In het kader van de herstructurering heb ik doorgevraagd over de Rood-voor-Roodregeling. De voornemens voor de infrastructuur en de greenports zijn ons uit het hart gegrepen. Wij hebben daar bij vorige begrotingsbehandelingen naar verwezen en om gevraagd. De provincies hebben de mond vol over de Rood-voor-Roodregeling en volgens ons kan er op dit terrein veel meer gebeuren zonder dat er veel geld nodig is. Is de minister bereid om hier meer de nadruk op te leggen?

Minister Veerman:

Dit is vooral een zaak van de provincies.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Mijn vraag is of de minister de provincies nog een extra duwtje wil geven.

Minister Veerman:

Voor duwtjes geven ben ik altijd in de markt. Als ik kan helpen om het denken wat verder te brengen, zal ik dat vanzelfsprekend doen, maar de verantwoordelijkheid ligt bij de provincies.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Mijn vraag over de Stidug-gelden had niet zo zeer betrekking op het bedrag, maar op de uitvoering. Wij krijgen signalen dat er een aantal projecten op de plank ligt dat kan worden uitgevoerd, maar dat niet wordt meegenomen. In eerste termijn heb ik er al op gewezen dat mensen gaan procederen en dat is een slechte zaak. Zo is er geen voortgang in het beleid.

Minister Veerman:

Ik ben hier in de schriftelijke antwoorden al op ingaan. Ik zal nagaan in hoeverre zich bij de provinciale uitvoering problemen voordoen.

De heer Atsma heeft behartigenswaardige woorden gesproken over het melkquotum. Hij heeft gepleit voor internationale verhandelbaarheid van quota, verlaging van de superheffing, verevening van het quotum binnen de Europese grenzen en een geleidelijke quotumverruiming. Al die maatregelen gaan in de richting die ik ook in Europa zie, namelijk naar een geleidelijke afschaffing van het quotum in 2015. Feitelijk zal het belang van het quotum al eerder minder worden, doordat de prijs op de wereldmarkt en de prijzen op de interne markt elkaar steeds dichter naderen. Mede op grond van een studie van het Landbouwkundig Economisch Instituut heb ik aan de sector duidelijk gemaakt dat het investeren in melkquota in toenemende mate een zaak wordt van zeer grondige afweging gelet op deze ontwikkeling. Ik ben het dus met de heer Atsma eens dat deze maatregelen passen in het patroon van een geleidelijke afschaffing van de melkquotering. De instrumenten zijn bruikbaar voor de discussie en wij zullen ze hanteren bij de evaluatie van het zuivelbeleid in 2008.

Velen hebben gesproken over de koe in de wei. De heer Atsma heeft tijdens de begrotingsbehandeling vorig jaar hierover een motie ingediend die door de Kamer is aangenomen. Dit thema heeft de aandacht van velen getrokken. De weidende koe is een visitekaartje voor de sector in brede zin. Gisteren mocht ik een bezoek brengen aan CONO in Middenbeemster. Deze coöperatie betaalt een halve cent extra op een liter melk als de koeien buiten lopen. In een ander deel van Nederland doet de kleine coöperatie Rouveen hetzelfde. Verder heeft ook Campina een initiatief genomen om weidegang te stimuleren en wel door specifieke producten op de markt te brengen. Om de motie-Atsma te kunnen uitvoeren heb ik andere maatregelen getroffen. Daarbij moet vooral gedacht worden aan het project Koe en wij, waarbij ingezet wordt op het verbeteren van de beweiding door kavelruil. Dit project loopt prima. De primaire sector en maatschappelijke organisaties voelen zich bij Koe en wij betrokken. Er zijn veel concrete ideeën geopperd en op dit moment worden bestudeerd of er ideeën bij zitten die de sector kunnen stimuleren om vast te houden aan beweiding.

Het onderzoek waaraan mevrouw Thieme refereerde, laat zien dat er nog een wereld te winnen is in de perceptie van veehouders van het weiden. Met name het project Koe en wij is erop gericht om dat in belangrijke mate te realiseren. Uit de bezoeken die ik breng aan de zuivelindustrie en veehouders blijkt dat die gedachte steeds meer veld wint. De samenwerking in het kader van het project Koe en wij wil ik samen met maatschappelijke organisaties als Natuur en Milieu en de Dierenbescherming blijven stimuleren.

Voorzitter. Ik kom nu toe aan het onderwerp natuur. De heren Waalkens en Van der Ham noemen het rapport van de Rekenkamer vernietigend. Ik begrijp de achtergrond van hun commentaar, maar ik wil toch herhalen wat ik in de begeleidende brief bij het rapport heb geschreven. Wellicht leidt dat tot een milder oordeel. Het rapport van de Rekenkamer beslaat de periode tot en met 2004. De Rekenkamer heeft dus bijna twee volle jaren niet bij haar beoordeling betrokken. Ik heb de volle verantwoordelijkheid gedragen voor deze jaren, jaren waarin de injectie van 700 mln. in natuur en reconstructie uit het begin van de kabinetsperiode tot wasdom kon komen. Als deze jaren bij de beoordeling waren betrokken, was er naar mijn stellige overtuiging een ander beeld ontstaan.

Het is een kwestie van techniek, maar zeker niet zonder consequenties dat de Rekenkamer niet de hectaren heeft meegenomen die in bewerking zijn en de hectaren die in de portefeuille van het BBL zitten en door de provincies aan natuurdoelen zijn toegewezen. Als men die hectaren had meegeteld, hadden de calculaties een aanzienlijk andere uitkomst gehad. Desondanks heeft de Rekenkamer gelijk met haar conclusie dat er nog veel moet gebeuren. Belangrijk is ook dat het concept ehs door de Rekenkamer als een volstrekt valide concept wordt beschouwd.

De nieuwe systematiek van het ILG – eergisteren heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel – geeft de provincies vanaf 1 januari de nodige waarborgen en flexibiliteit om de natuurdoeltypekaarten gestalte te geven. Er moet nog wat gedaan worden aan de begrenzingen van deze kaarten en bovendien moeten de beheerplannen worden opgesteld in het kader van Natura 2000.

De aanwijzingsbesluiten voor Natura 2000-gebieden gelden voor 45% van de ehs. Zowel begrenzingen als kwaliteitsambities zijn daarin nauwkeurig vastgelegd. In 2003 heb ik de Kamer de voorlopige landelijke natuurdoelenkaart toegestuurd. Deze kaart was zoveel mogelijk een aggregaat van de provinciale natuurdoeltypekaarten. Daardoor wordt alle betrokkenen aanzienlijke duidelijkheid gegeven. Er is dus veel informatie beschikbaar over de natuurkwaliteit. Op dit moment bestaan er nog een aantal kwaliteitssystemen naast elkaar. Het is een belangrijke opgave om die te synchroniseren en om met provincies en terreinbeherende organisaties te komen tot een integraal, eenduidig en effectief sturingssysteem voor natuurkwaliteit. Afgesproken is dat uiterlijk in 2010 een midterm review in de ILG-contracten wordt opgenomen. Ik kan mevrouw Snijder echter geruststellen: ik zal dit zoveel eerder doen als mogelijk is. Door dit instrumentarium, de duidelijke verantwoordingsafspraken en de rapportages zijn aanvullende maatregelen zoals de grote projectenprocedure overbodig. Deze zouden zelfs contraproductief kunnen werken en in elk geval tot meer ambtelijke drukte leiden.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ik kom nog even terug op de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur. Wij hebben in het verleden regelmatig gezegd dat mogelijkheden voor versnelling goed moeten worden bekeken. Ik doel daarbij vooral op de saldobenadering en op herbegrenzen. Wij hebben er echt twijfels over of daar grondig op wordt ingegaan. De Rekenkamer legt heel nauwlettend de vinger op de zere plek door te stellen dat het niet duidelijk is. Ik vind dat er op heel korte termijn duidelijkheid moet zijn. Wij moeten ervoor zorgen dat bedrijven die eigenlijk niet binnen de ehs hoeven te vallen, daarbuiten kunnen blijven. Ik roep u op om druk op de provincies te leggen om daarmee aan de slag te gaan. Ik heb hier echt mijn twijfels over.

Minister Veerman:

Er wordt voortdurend overlegd met de provincies, ook in het kader van de vorming van de beheersplannen. Een voorwaarde voor het maken van de beheersplannen is de beschikking over een goede provinciale natuurdoeltypenkaart en een adequate begrenzing. Die gaan hand in hand. Met de provincies is afgesproken dat de beheersplannen binnen drie jaar worden opgesteld. De begrenzing gaat daaraan vooraf.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Na het alarmerende Rekenkamerrapport lijkt het mij wenselijk dat de Kamer wat dichter op de afspraken gaat zitten die de minister met de provincies maakt op het punt van de kwantitatieve en kwalitatieve invulling van de ecologische hoofdstructuur. Is de minister bereid om de contracten die getekend worden met de provincie voor te leggen aan de Kamer, zodat de Kamer inzicht krijgt in de kwaliteit en de kwantiteit?

Minister Veerman:

Ik leg ze niet voor maar ik breng ze wel ter kennisname.

De heer Van der Ham (D66):

Ik vertrouw u wel toe dat u de gesprekken goed ingaat, maar het is mogelijk dat het particuliere natuurbeheer, waarbij veel vraagtekens worden gezet en waarover diverse keren in de Kamer is gediscussieerd, niet de ideale vorm van invulling van de MEP is. Er wordt een evaluatie daarvan verwacht. Deze zou ertoe kunnen leiden dat de overeenkomsten worden aangepast, in overeenstemming met de provincies. Bent u daartoe bereid?

Minister Veerman:

De zaak wordt in de komende jaren in een aantal fases geëvalueerd. Vervolgens kan de balans worden opgemaakt. Bij de start van het kabinet-Balkenende I moest een stop worden gezet op de aankopen. Uw partij maakte daar geloof ik geen deel van uit?

De heer Van der Ham (D66):

Met onze kabinetsdeelname is dat punt toen hersteld.

Minister Veerman:

Ik stelde mijn deelname aan dat kabinet daar ook van afhankelijk. Laten wij het beeld in zijn totaal bezien. Er doen zich verheugende ontwikkelingen voor. Vorige week was ik getuige van het tekenen van een contract voor 250 ha particulier natuurbeheer rondom Meerstad in Groningen. Dat was een eerste initiatief van boeren die zeggen: wij kopen die grond en wij gaan die beheren. Die grond hoefde niet per se naar een grote natuurbeschermingsorganisatie. Mijn opvatting is bekend: grond die echt moet worden bewaard voor de eeuwigheid, moet bij grote organisaties worden ondergebracht. Als het echter kan, kan grond in particuliere handen of via agrarisch natuurbeheer worden ondergebracht.

De heer Atsma (CDA):

Er werd net gezegd dat het rapport van de Rekenkamer alarmerend was, maar ik stel vast dat de Rekenkamer soms erg kort door de bocht gaat. Is de minister het met de CDA-fractie eens dat het uitgangspunt van het realiseren van de ehs is dat boeren op basis van vrijwilligheid hun grond aanbieden? De ambitie is volstrekt helder, maar vrijwilligheid is het uitgangspunt in convenanten met provincies om te komen tot realisering van de ehs.

Minister Veerman:

Dat is inderdaad het uitgangspunt. Vrijwilligheid is op tal van manieren te genereren. Mensen zijn daar vindingrijk in. Ook spelen sommige personen een belangrijke rol om die vrijwilligheid te genereren. Ik heb dat van zeer nabij meegemaakt omtrent de verwerving van Tiengemeten. Personen spelen in dergelijke gevallen vaak een belangrijke rol. Ik zou daar prachtige anekdotes over kunnen vertellen, maar dat vindt de voorzitter niet goed. Als een laatste diehard completering in een gebied tegenhoudt, dan kan de publieke sector nooit uitsluiten dat er meer nodig is dan vriendelijke gesprekken alleen om tot afronding te komen. De inzet is helder, maar"zero" kan ik niet beloven, omdat dit van de publieke sector niet kan worden gevraagd. Dit zou betekenen dat degene die het langste wacht de hoogste prijs krijgt en dat is niet fair ten opzichte van anderen.

De heer Atsma (CDA):

Het eerste aspect is dat er sprake van vrijwilligheid moet zijn om draagvlak te creëren en te behouden. Een ander aspect is, en ook hier legt de Rekenkamer niet de vinger op, dat er ook een aankoopplicht moet zijn als er grond wordt aangeboden. Kan de minister bevestigen dat deze aankoopplicht voor 100% kan worden waargemaakt?

Minister Veerman:

Absoluut. Dat was de reden dat die financiële injectie aan het begin van het kabinet-Balkenende II noodzakelijk was.

De heer Atsma (CDA):

Klopt het vanuit verschillende provincies naar voren gebrachte bericht dat de aankoopplicht nog steeds niet overal waargemaakt kan worden als er grond wordt aangeboden?

Minister Veerman:

Dat is mij niet bekend.

De heer Waalkens (PvdA):

Het rapport van de Algemene Rekenkamer was vernietigend over de verslaglegging, want deze zou niet volledig, niet betrouwbaar en niet consequent zijn. Ik vind dat de Kamer hieruit haar consequenties moet trekken. De PvdA-fractie zal gaan voorstellen om hiervan een groot project te maken. Met betrekking tot het ILG ging het gerucht dat hiervoor inspanningsverplichtingen zouden gelden. In de beantwoording op de vragen heeft de minister van LNV gezegd dat deze verplichtingen grotendeels resultaatsverplichtingen zijn. Voor welke punten gelden de inspanningsverplichtingen dan eigenlijk? Het particulier natuurbeheer heeft overigens geen betrekking op Meerstad maar op de Blauwe Stad.

Minister Veerman:

Neemt u mij niet kwalijk, er zijn ook zo veel steden in Groningen. Wat betreft het eerste deel van de vraag blijven de heer Waalkens en ik, mede om politieke redenen, van mening verschillen. Laten wij dit gedeelte dus maar niet overdoen. De inspanningsverplichting concretiseert zich met name op het punt van het nationale landschap. De provincies hebben op dit punt grotere ambities dan waarvoor nu rijksmiddelen voorhanden zijn. Wij hebben afgesproken dat deze minister van LNV en zijn opvolgers zich blijven inspannen om in de toekomst, bijvoorbeeld bij een kabinetsformatie, meer rijksmiddelen voor dat specifieke doel te genereren. Voor dit doel divergeren namelijk momenteel de middelen en de ambities.

De heer Waalkens (PvdA):

Mede naar aanleiding van de uitspraak over de motie-Kruijsen, kan ik mij voorstellen dat u de contracten vóór ondertekening ter kennisname bij het parlement neerlegt.

Minister Veerman:

Wij zijn het volstrekt met de provincies eens geworden na een lang, intensief, uitvoerig en minutieus onderhandelingsproces. Daaraan hebben drie commissies bijgedragen. Wij zijn het volstrekt met elkaar eens. Het gaat hier om een bevoegdheid die is gemandateerd aan de minister van LNV. Dit is door gedeputeerde en provinciale staten goedgekeurd of moet de komende dagen nog worden goedgekeurd. Op dat niveau zijn wij contractpartners. De Kamer krijgt het te zien, maar ik leg het de Kamer niet voor.

Een aantal leden hebben over de Flora- en faunawet gesproken en dan met name over het jachtverbod in natuurgebieden en de drijfjacht op wilde zwijnen. Dit wetsontwerp ligt nu voor advies bij de Raad van State. Naar mijn mening is opheffing verantwoord. Waarom? Het gaat hier om een bepaald aantal soorten, namelijk de haas, de fazant, de patrijs, de wilde eend, het konijn en de houtduif. Het gaat niet om wilde zwijnen en reeën. Met de opheffing wordt de jacht in natuurgebieden niet vrijgegeven. Er is altijd toestemming van de jachthouder vereist. In natuurgebieden kunnen dit grote natuurbeschermende organisaties zijn. Daarnaast geldt het beschermingsregime van de Natuurbeschermingswet 1998. Het uitgangspunt is dat per gebied in het beheersplan wordt bepaald of en onder welke voorwaarden jacht kan worden toegestaan. Een categorisch, generiek jachtverbod gaat te ver. Na ontheffing kan per gebied een belangenafweging worden gemaakt afhankelijk van de specifieke kenmerken van het gebied. Dat is aan de orde, in tegenstelling tot de beeldvorming die hier en daar is ontstaan. Ik meen dat ik mevrouw Van Velzen iets hoorde zeggen over een schiettent. Dat is geenszins het geval. De jachthouder bepaalt of het gebeurt. De jachthouder is in dit geval de eigenaar van het natuurgebied. Het gaat uitdrukkelijk ook alleen om de soorten die ik net heb genoemd. Deze mogen alleen worden bejaagd als zij ten detrimente van andere soorten gaan. De natuurbeheerder is immers gehouden om de totale biodiversiteit in het betrokken gebied evenwichtig in stand te houden.

Het verbod op de drijfjacht op wilde zwijnen is niet opgeheven. Afschot van wilde zwijnen kan alleen worden toegestaan in het kader van het noodzakelijke populatiebeheer of schadebestrijding. Jacht op wilde zwijnen is verboden. Populatiebeheer is noodzakelijk omdat bij een te hoge dichtheid van wilde zwijnen in een leefgebied de dieren elkaar schade doen en schade aanrichten in het eigen leefgebied en daarbuiten. Er moet dan worden ingegrepen.

Bij dit noodzakelijke populatiebeheer kan op grond van de Flora- en faunawet worden toegestaan dat één persoon wilde zwijnen binnen het schootsveld van één jager brengt, dat is de zogenaamde een-op-eenmethode. De dieren kunnen dan direct met één schot worden gedood. Drijven is hier dus niet aan de orde. Deze methode moet zo worden toegepast dat het zwijn rustig blijft en stilstaat. Het is dus echt een misverstand dat dit een dieronwaardige methode is in het licht van het te groot worden van de populatie in het leefgebied, in tegenstelling tot de in Nederland verboden drijfjacht. Dat is een totaal andere wijze van bejagen. Hierbij worden wilde zwijnen in grote groepen opgedreven in de richting van een in linie opgestelde groep jagers, waardoor het vaak niet lukt om de zwijnen direct metéén schot te doden. Dat is om redenen van dierenwelzijn uiteraard sterk af te wijzen.

Gedeputeerde staten kunnen alleen ontheffing verlenen om de een-op-eenmethode te mogen toepassen wanneer volgens artikel 7a van het Besluit Beheer en schadebestrijding dieren de minister heeft bepaald dat het leggen van lokvoer in enig jaar niet voldoende effectief is om het benodigde afschot van wilde zwijnen te kunnen realiseren. Dat hangt natuurlijk samen met de beschikbaarheid van de natuurlijke voedselhoeveelheid die, zoals bekend, van jaar tot jaar sterk kan variëren. Het Faunafonds heeft een advies uitgebracht. Hierin wordt vastgesteld dat er zoveel natuurlijk voedsel is voor wilde zwijnen, met name eikels en beukennoten, dat het benodigde afschot niet alleen met behulp van lokvoer kunnen worden gerealiseerd. Op grond van dat advies heb ik in de Staatscourant bekend gemaakt dat binnen het leefgebied van wilde zwijnen op de Veluwe het leggen van lokvoer niet voldoende effectief is gebleken om tijdens het seizoen 2006/2007 binnen het leefgebied het benodigde afschot te realiseren. Daardoor kunnen gedeputeerde staten ontheffing verlenen. Dat is de goede gang van zaken voor het toepassen van de een-op-eenmethode.

Ik kom nu tot het weidevogelbeheer. Het verbeteren van weidevogelbeheer zal vorm krijgen via het uitwerken van de acties uit het programma Een rijk weidevogellandschap. Daar is een regiegroep voor ingesteld onder voorzitterschap van gedeputeerde Jansen van de provincie Overijssel. Onder die regiegroep zullen in korte termijn in samenwerking met de provincies pakketten worden ontwikkeld die beter aansluiten bij de beleidsdoelen. De pakketten die worden ontwikkeld met betrokkenheid van Natuurlijk Platteland Nederland, zijn gericht op samenwerking tussen agrariërs, vrijwilligers, terreinbeheerders en andere beheerders. Het gaat hierbij om de realisatie van gebiedsmozaïeken van voldoende omvang en samenhang, dus plaatsen met een goede leefomgeving voor weidevogels.

Het project leidt tot bouwstenen voor een nieuw weidevogelpakket, dat in provinciale verordeningen kan worden opgenomen. Met de inwerkingtreding van de Wet inrichting landelijk gebied ligt de verantwoordelijkheid voor het beheer bij de provincies. In het amendement van de heren Waalkens en Atsma wordt gevraagd om vooruitlopend hierop 5 mln. vrij te maken voor weidevogelbeheer en 1 mln. voor een aantal pilots. Op dit moment voert het Milieu- en Natuurplanbureau de ecologische evaluatie van zowel het Programma Beheer als Staatsbosbeheer uit. De conclusies moeten wij afwachten. In het eindrapport van het Weidevogelverbond is de ambitie neergelegd om in 2010 de achteruitgang van de weidevogels te stoppen en de vooruitgang in te zetten inclusief een opschaling tot 250 ha. Zowel de ecologische evaluatie als de ambitie van het Weidevogelverbond moeten in samenhang tot een herzien weidevogelbeleid leiden en tot instrumentalisering voor de nieuwe pakketten, zowel op het gebied van agrarisch natuurbeheer als van het beheer van natuurterreinen. Het naar aanleiding van de evaluatie herziene beleid zal een grote inspanning van alle betrokkenen vergen. Dat staat wel vast. Hoe dan ook constateer ik dankzij dit amendement dat de Kamer mijn visie deelt dat het weidevogelbeheer een belangrijk onderwerp is. Toch moet ik de aanneming vanwege de ontijdigheid ervan ontraden. Het eventueel uittrekken van extra geld voor de weidevogelproblematiek moet namelijk in samenhang met de uitkomsten van de evaluatie worden overwogen. Het is op dit moment dus te vroeg. Als de evaluatie bovendien uitwijst dat bepaalde weidevogelpakketten niet opleveren wat wij hopen en verwachten, is het verkeerd om aan degenen die het weidevogelbeheer ten principale of om meer principiële redenen een minder gewenste ontwikkeling vinden, het signaal af te geven dat er meer geld voor moet worden uitgetrokken. Ik kan mij vinden in de geest van het amendement, maar vind het onverstandig om nog voor de evaluatie extra geld uit te trekken. Als die negatief uitpakt, slaat die als een boemerang op de sector en het weidevogelbeheer terug, vrees ik. Dat moeten wij allemaal willen vermijden.

Mevrouw Van Gent doelt in het door haar ingediende amendement op stuk nr. 31 op de langeafstandspaden. Er is nu al 5,5 mln. beschikbaar voor de periode 2007-2013 in het kader van het ILG. Wij zetten het rijksbudget dus in dat kader in. Minister Peijs heeft bovendien nog eens 2,8 mln. vrijgemaakt voor de knelpunten op het Pieterpad. Het uitgangspunt voor de keuze van de op te lossen knelpunten in de routenetwerken ligt vast in het meerjarenprogramma Landelijke routenetwerken, wandelen, fietsen en varen 2007-2013. Dat is namelijk de periode dat ik er ook gebruik van ga maken. In 2007 wordt de nulmeting geëvalueerd. Die evaluatie kan leiden tot een verandering in de aanpak. Ook de aanneming van dit amendement ontraad ik dus vanwege de ontijdige indiening ervan.

In de Noordzeevisserij in Nederland is veel geïnvesteerd. De Noordzeekottervloot heeft toekomst, maar moet die toekomst zelf wel willen regisseren. Een belangrijke opgave is rendementsverbetering en tegelijkertijd duurzame visserij. Het Visserij Innovatieplatform dat ik heb geïnstalleerd, heeft de opdracht gekregen om vernieuwingen voor te stellen. Nodig zijn versterking van het ondernemerschap, samenwerking tussen de vissers onderling, maar ook in de keten en bovenal samenwerking met de samenleving. De overheid moet ruimte scheppen om duurzaam ondernemen mogelijk te maken. De afgelopen periode is het vertrouwen van de sector in de overheid gegroeid. Er is gewerkt aan verbinding en herstel van vertrouwen. Ik zie ook een begin van samenwerking tussen ondernemers ontstaan. Ondernemers steken hun nek uit. Dat beschouw ik als belangrijke signalen van vernieuwing.

Naar aanleiding van het amendement van de heer Van der Vlies op stuk nr. 27 merk ik op dat in de LNV-begroting structureel 7 mln. voor de duurzame Noordzeevisserij in de periode tot en met 2010 opgenomen is. Dat is exclusief de Europese cofinanciering die op een zelfde bedrag uitkomt. In 2007 en de jaren erna is er dus inclusief de Europese Unie-middelen jaarlijks zo'n 10 à 15 mln. ter beschikking. In totaal is er dus bijna 100 mln. voor de visserij beschikbaar. Dat is een enorm bedrag in verhouding tot de omzet van rond de 300 mln. die de sector maakt. Die verhouding brengt mij ertoe, te zeggen dat hier meer dan geld genoeg is voor innovatie. Daar voeg ik aan toe dat in de afgelopen jaren 35 mln. in een saneringsregeling is geïnvesteerd. In totaal kan de sector dus over een periode van acht jaar rekenen op een maatschappelijk kapitaal van bijna 135 mln. Dat lijkt mij vooralsnog voldoende.

Het is niet goed als wij geld gaan geven terwijl er nog geen goede plannen zijn. De financiële mogelijkheden die via de begrotingen voor de komende jaren zijn aangegeven, zijn ruim bemeten. Ik heb daarover met de sector herhaaldelijk overleg gehad. Ik heb een nieuw innovatieplatform ingesteld. Hier moet het makkelijk mee kunnen. De sector vindt dat misschien niet helemaal, want de sector denkt "dubbel is eens zo dik". Ik ga daar niet in mee. Ik zeg dat ook in de richting van de heer Van der Vlies. De heer Van der Vlies is in het algemeen geen grote vrager, maar laten wij het hier maar even bij laten. Laten wij ook hier druk op de sector zetten om echt te vernieuwen en niet vallen in de valkuil van een nieuwe saneringsronde. Ik heb de sector helder aangegeven dat men kon inschrijven op een saneringsronde. De sector heeft voor ongeveer 30 mln. ingeschreven, waar 5 mln. van overbleef. Ik heb de periode verlengd, waarna nog een paar spijtoptanten hebben ingeschreven. Uiteindelijk heb ik gezegd dat dat het was. U weet: ik saneer maar een keer. Iedereen heeft zijn belang kunnen wegen en kunnen bepalen of meedeed.

Ik vind het dus niet aan de orde om weer een nieuwe saneringsronde te starten. Dat zal namelijk wel de achtergrond zijn van de brief van het productschap, een brief die mij niet heeft bereikt maar u kennelijk wel. Ik heb daarover mijn ongenoegen kenbaar gemaakt. Ik zit met de sector aan tafel. Ik doe met de voormannen, met het productschap, zaken. Ik heb mij ingespannen om veel geld, zeer veel geld voor deze sector op de plank te krijgen. Dan stoort het mij als ik niet op de hoogte ben van een brief van het productschap waarin een nog hogere claim wordt gelegd, die uitmondt in een overigens zeer te prijzen initiatief van de heer Van der Vlies om er nog geld bij te doen. Ik zeg het u vierkant, mijnheer Van der Vlies: ik vind het niet nodig. De sector weet precies waar men staat. Ik zal mij tot het uiterste inspannen om de beperking van de quota en de zeedagen in de week voor kerst tot een minimum te beperken, maar hiermee moet het maar kunnen.

De voorzitter:

Mijnheer Van der Vlies, ik heb gezegd dat ik geen interrupties meer wil omdat wij het moeten afronden.

Minister Veerman:

Voorzitter. Over het Groene Hart vroeg de heer Van der Ham of het niet structureel kan worden. Het kabinet heeft twee keer 15 mln. vrijgemaakt. Voor latere jaren zal moeten worden bekeken of het rijksprogramma het Groene Hart in de FES-middelen, ongeveer 1 mld., een plek kan krijgen. Wat mij betreft zijn er in de komende jaren ruim voldoende middelen, gelet op de twee keer 15 mln. en het feit dat de FES-middelen er nog voor open staan.

Mevrouw Van Velzen heeft twee amendementen, stuk nrs. 5 en 6, ingediend over de AID. Ik begin bij het amendement op stuk nr. 5. En dat is aardig, ik kan melden dat ik binnen mijn eigen begroting middelen heb kunnen vrijmaken voor de AID. Hiermee is het budget voor de AID voor 2007 iets hoger geworden dan in 2006. Het amendement wordt daarmee dus overbodig.

Het amendement op stuk nr. 6 beoogt het versterken van de opsporingsafdeling. Ik sta positief tegenover de strekking van het amendement. In 2007 zal expliciet aandacht worden besteed aan de illegale handel, vooral die via het internet. Wij hebben daarover eerder in een algemeen overleg met elkaar gesproken. Wij zullen ook samenwerking zoeken met andere opsporingsdiensten. Over de illegale handel in exoten is in het handhavingsarrangement 2007 afgesproken, dat de AID in 2007 een marktverkenning realiseert en dat de handel via internet hiervan expliciet onderdeel zal uitmaken. Aan de hand van die marktverkenning wordt bezien welke vervolgstappen wij in dat opzicht kunnen zetten. Met de afgesproken acties tegen de illegale handel in exoten en de stappen die ik heb gezet, is dus dit amendement niet nodig. Daarom ontraad ik aanvaarding van het amendement. Ook bij de gezelschapsdieren zet ik nog een stap. De inzet van de AID zal met drie fte's worden versterkt. In 2008 komen er nog eens drie bij. In totaal komen er dus zes fte's bij.

Mevrouw Van Velzen had ook kritiek op het niet halen van de doelen van de AID en het jaarverslag. Het jaarverslag van 2005 verschijnt nog dit jaar. Het is laat, maar daar zijn goede redenen voor.

De resultaten bij handhaving dierenwelzijn, vooral bij natuur, dierentuinen, verwaarlozing en veetransport, worden ruim tot goed behaald. Maar eerlijk is eerlijk, op enkele thema's is er een onderrealisatie. Die wordt veroorzaakt doordat prioriteit gegeven wordt aan verificaties die door Brussel verplicht zijn voorgeschreven en door de inzet van de AID bij crises, zoals vogelpest of het voorkomen van vogelpest door bijvoorbeeld controle op naleving van de ophokplicht. Het jaarverslag 2004 laat zien dat er hier en daar sprake is van overrealisatie. De AID stelt nog een onderzoek in naar de klachten. De AID probeert altijd te reageren op klachten.

Het amendement-Van de Ham op stuk nr. 19 betreft rasveredeling wiet. Daar begin ik niet aan.

Mevrouw de voorzitter. Dit was mijn reactie op de eerste termijn van de Kamer. Het is mijn laatste begroting. Het is een afsluiting van een periode. Het is altijd aardig om vast te stellen. Ik heb al eerder aangehaald wat Felix Timmermans schreef over de boerenstiel, maar ik vind het zo mooi dat ik het nu nog een keer voorlees. "Vraag aan de dichters, de schilders en de filosofen wat het schoonste der bedrijven is en zij zullen antwoorden: de boerenstiel. Men kan aan de wereld alles ontnemen: de juweliers, de artiesten, de professoren, maar neemt ge den boer weg dan is de wereld om zeep."

De voorzitter:

Zijn er nog vragen die dringend in eerste termijn gesteld moeten worden? Dat geldt in ieder geval voor mevrouw Van Velzen die geen antwoord op een amendement heeft gehad.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik heb gevraagd hoe het staat met het implementeren van criteria voor de duurzaamheid van soja-import. Het is al een jaar geleden dat wij daarover het laatst gehoord hebben.

Verder heb ik twee amendementen ingediend met als doelstelling om de regeling draagvlak natuur wat meer financiële middelen te geven. Ik weet niet of de minister over die amendementen beschikt, maar ik wil wel graag een reactie.

Minister Veerman:

Het lijkt mij typisch een zaak voor mijn opvolger om in den brede terug te komen op het veelomvattende vraagstuk van de duurzaamheid van soja-import.

Mevrouw Van Velzen heeft een amendement ingediend over kennis- en innovatiemiddelen, maar zij heeft daarop een andere toelichting gegeven. Ik moet dat bestuderen en kom daarop in tweede termijn terug.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Dat is niet het amendement waarop ik doel. Ik heb twee amendementen ingediend, een bij de LNV-begroting en een bij VROM met als doelstelling extra geld vrij te maken voor de regeling draagvlak natuur. Uit de gezichtsuitdrukking van de minister krijg ik de indruk dat hij die amendementen niet heeft ontvangen.

Minister Veerman:

Ik zal dat bezien.

De heer Atsma (CDA):

De CDA-fractie heeft een aantal punten gemist, onder andere wat wij naar voren hebben gebracht over de WTO-onderhandelingen in relatie tot de markttoegang.

Verder hebben wij een amendement ingediend voor een meerjarige financiële impuls voor de Floriade.

Afgelopen dagen is met name vanuit het ministerie van Economische Zaken het een en ander gekomen over de MEP-regeling. Hoe kijkt deze minister aan tegen de laatste brieven van Economische Zaken in relatie tot het kunnen helpen van die bedrijven in de primaire sector die een beroep op deze regeling zouden willen doen?

Ten slotte willen wij graag een reactie van de minister op de problematiek van de vetmelk. Kan de minister daarop terugkomen bij de eerstvolgende Landbouwraad?

Minister Veerman:

Op de vraag over de Floriade heb ik schriftelijk geantwoord. Het ligt niet op de weg van de overheid om aan dat evenement te betalen, hoewel ik de herkomst van dat verzoek wel begrijp.

Over de WTO zijn op dit moment geen nieuwe feiten te melden. Alles is in de discussies rondom de Landbouwraad gewisseld. Het leek mij niet aan de orde om daarover weer te filosoferen. Er zit weinig schot in. Het Europese standpunt over de non trade concerns krijgt in de ogen van de WTO geen enkele vorm van steun omdat dit wordt uitgelegd als een bijzondere vorm van marktbescherming.

Dan kom ik bij uw laatste vraag. Als Economische Zaken een brief schrijft, schrijft hij die namens de regering.

De heer Atsma (CDA):

Mijn vraag ging over de MEP-regeling.

Minister Veerman:

Het is een brief van EZ. U mag ervan uitgaan dat het een brief van de regering is.

De heer Atsma (CDA):

Dat heb ik gezien; de brief is ondertekend door minister Wijn. Wij hebben het hier ook over het leefbaar houden van het platteland, over de activiteiten op het platteland. Wij weten allemaal hoe de problemen zich hebben ontwikkeld in de afgelopen maanden, toen bekend werd dat de regeling half augustus werd gesloten, overigens om valide redenen. Kunt u een inschatting maken van het effect dat de overgangsregeling zal hebben op datgene wat wij allen beogen?

Minister Veerman:

Dat zal ik moeten uitzoeken. Daar ga ik op dit moment niet over filosoferen.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn antwoord in eerste termijn.

Het amendement-Van Velzen (stuk nr. 5, herdruk) is overgenomen.

Dan beginnen wij aan de nieuwigheid van het vaststellen van de toezeggingen van de minister.

1. De Kamer ontvangt dit jaar een brief over de stand van zaken van de beleidsvoornemens op het terrein van diertransport.

2. Begin 2007 krijgt de Kamer een kabinetsreactie op dit jaar te verschijnen onderzoek en een plan van aanpak voor de sector met betrekking tot het Ingrepenbesluit.

3. De handhavingscapaciteit van de AID wordt uitgebreid met 15 fte ten behoeve van het dierenwelzijn, onder andere voor de veemarkten.

4. Inzet is om in de EU zo spoedig mogelijk te komen tot een verbod op het castreren van biggen in de EU in 2009. Tot die tijd is er als tussenstap het verdoofd castreren, als pilots positief zijn, in 2007.

5. Vanaf 1 juli 2007 is het verboden om alleen kettingen als afleidingsmateriaal te gebruiken ter voorkoming van staartbijten van varkens.

6. Er komt een schriftelijk antwoord op vragen over onderwijsmateriaal voor smaaklessen en over toekenning van subsidie voor glastuinbouwprojecten.

7. De regeling voor jonge boeren wordt onveranderd opengesteld met een maximum van 8 mln. Boeren die vorige keer afvielen, hebben een streepje voor.

8. Er wordt overlegd met de minister van Financiën over overheveling van de fiscale middelen voor glastuinbouw ten behoeve van de gesloten kassen.

9. Er komt een rapport over dodingsmethoden van dieren, waaronder kippen en kuikens.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 13.45 uur tot 14.30 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven