Noot 1 (zie blz. 1638)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (30 800-XIV) voor het jaar 2007

Antwoorden op vragen gesteld door de PvdA

Vraag: De PvdA doet nogmaals een beroep op de minister om op de begroting geld te reserveren voor de leefgebiedenbenadering. Er gebeurt nu helemaal niets, terwijl alle maatschappelijke partijen (van natuurclub tot de bouwlobby van Brinkman) het met elkaar eens zijn.

Antwoord: De leefgebiedenbenadering betekent een belangrijke extra impuls aan het soortenbeleid om de biodiversiteitsdoelstellingen te behalen. Ik heb op de begroting circa € 1 miljoen gereserveerd om het concept definitief uit te werken en een aantal pilots te financieren. Voor de daadwerkelijke uitvoering van het soortenbeleid zal op basis van deze pilots moeten worden bepaald welke extra investering nodig is.

Vraag: De PvdA maakt zich zorgen over een concept van de overeenkomst van het rijk met de provincies over het ILG circuleert waarin geen resultaatverplichtingen, maar inspanningsverplichtingen zijn opgenomen. Hoe kan de minister zijn woorden waarmaken dat als doelen na 7 jaar niet worden gehaald gelden worden teruggevorderd?

De PvdA rekent erop de contracten met de minister te kunnen bespreken vóór deze worden ondertekend, dus vóór 18 december.

Antwoord: Voor de meeste doelstellingen worden in de bestuursovereenkomsten afrekenbare prestatieafspraken als een resultaatsverplichting vastgelegd. Slechts in een enkel geval is sprake van nadere procesafspraken, die op een later moment worden omgezet in afrekenbare prestaties.

Het níet behalen van deze prestaties kan ingevolge de net in de Eerste Kamer aangenomen Wet Inrichting Landelijk Gebied gevolgen hebben voor het ILG-budget.

De overeenkomsten tussen rijk en provincies zijn gebaseerd op het in uw Kamer behandelde Rijksmeerjarenprogramma II (het uitvoeringskader onder de Agenda Vitaal Platteland (Kamerstuknummer 29 576, nr. 1)). Hierin zijn de landelijke uitgangspunten uitgewerkt op provincieniveau. In de afzonderlijke overeenkomsten worden daarom geen afspraken gemaakt die niet reeds bij uw Kamer bekend zijn. De overeenkomsten worden ondertekend op 18 december.

Ik zal de overeenkomsten met een samenvatting van de met de 12 provincies afgesproken doelen zo snel mogelijk aan uw Kamer toesturen.

Vraag: De omsluiting van paarden met hoog water bij Marrum was een illustratie dat er nauwelijks rampenplannen zijn voor calamiteiten met dieren en dat organisaties als dierenambulances en dierenopvang niet betrokken zijn bij het opstellen van algemene rampenplannen. De PvdA stelt voor dat deze organisaties worden betrokken bij de opstelling van rampenplannen.

Antwoord: Onlangs heb ik in antwoord op Kamervragen over de paarden in Marrum aangegeven hoe ik hier tegenaan kijk (TRCDL/2006/3009). Voor een situatie als in Marrum had het naar mijn overtuiging niet uitgemaakt of hier al dan niet rampenplannen waren.

De koepel van dierenambulances en dierenopvangorganisaties worden zoveel mogelijk betrokken bij de verschillende crisisdraaiboeken van mijn departement.

Vraag: De PvdA is van mening dat certificering van dierenhandel en I&R verplicht moet worden gesteld om malafide hondenhandel vanuit Oost-Europa tegen te gaan.

Antwoord: Certificering is een belangrijke pijler in mijn beleid voor gezelschapsdieren. Certificering draagt bij aan een kwaliteitsverbetering in de sector en zorgt daarnaast voor meer transparantie richting de potentiële koper van een dier. Begin 2007 start het certificatietraject voor diegenen die vallen onder het huidige Honden- en kattenbesluit. Tegelijkertijd werk ik aan de daaraan verbonden regelgeving.

Ik heb tijdens een debat met uw Kamer, september jl., toegezegd onderzoek te doen ten aanzien van een verplichte I&R voor honden. Dat onderzoek wordt medio 2007 afgerond. Daarna zal ik uw Kamer informeren.

Vraag: De PvdA wil de discussie over overhevelen van verantwoordelijkheden voor dierziektebestrijding van het rijk naar de productschappen nu eindelijk beslechten. Dierziektebestrijding is een overheidstaak, die onder controle van het parlement moet blijven vallen. De PvdA roept de minister op bij de productschappen zijn stem te gebruiken tegen te stemmen en zelf geen onomkeerbare maatregelen te nemen.

Antwoord: Dierziektebestrijding is een primaire verantwoordelijkheid van de houder. Waar dat nodig is, is het een taak van de rijksoverheid om maatregelen te treffen, niet die van het productschap. De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren geeft de minister van LNV bevoegdheden om bestrijdingsmaatregelen te treffen, om welke besmettelijke ziekte het ook gaat. Van overheveling van taken naar het productschap is dus geen sprake.

Het productschap heeft een rol in:

– de preventieve routinematige vaccinatie en de monitoring – maar niet de bestrijding van NewCastle Disease en

– de aanpak van de ziekte van Aujeszky, die op dit moment geschiedt via preventieve routinematige vaccinatie, en een verbod op aan- en afvoer. Het productschap heeft hiervoor eigen, autonome, bevoegdheden.

Wat Aujeszky betreft geldt dat, als Nederland de status van Aujezsky-vrij verkrijgt (de zogenoemde artikel 10-status), de bestrijdingsbevoegdheden op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren worden uitgevoerd door het productschap (via medebewind) van de minister van LNV.

Vraag: De PvdA hoopt dat de Taskforce Multifunctionele landbouw snel met resultaten komt.

Antwoord: In lijn met de wens van uw Kamer is vanuit mijn departement met veel energie ingezet op de ontwikkeling van een Taskforce multifunctionele landbouw. In het kader van mijn filosofie «van zorgen voor naar zorgen dat» hecht ik eraan dat de betrokken marktpartijen zelf hun verantwoordelijkheid nemen voor de oprichting van een taskforce. LNV treedt vooral stimulerend en faciliterend op om de betrokken partijen bij elkaar te krijgen.

Een eerste resultaat is het gezamenlijke, in november uitgebrachte manifest «Veelzijdig platteland». De partijen werken nu intensief aan een programma van aanpak voor de taskforce. Naar verwachting zal de taskforce begin 2007 worden opgericht.

Vraag: De PvdA wil een Agrarische Hoofdstructuur die ruimte biedt aan een geclusterde intensieve veehouderij en aan de grootschalige grondgebonden landbouw op goede gronden, ver genoeg van de EHS.

Antwoord: Ik heb eerder aangegeven dat ik het geografisch vastleggen van een Agrarische Hoofdstructuur (AHS) niet gewenst vind. Ik ga namelijk uit van het een drielagenmodel. In de eerste laag van dit model is ruimte voor ondernemers, die vooral produceren voor de internationale markt en dit op termijn ook kunnen doen zonder financiële ondersteuning door de overheid. Ik veronderstel dat dit de bedrijven zijn die de PvdA zou willen onderbrengen in een AHS.

Ik vind het onwenselijk om geografisch vast te leggen waar deze bedrijven gesitueerd zijn en zich verder kunnen ontwikkelen. Dit geldt ook voor de bedrijven die zich richten op verbreding. Op dit moment is juist het ontstaan van diversiteit op het platteland zichtbaar. Bedrijven ontwikkelen zich afhankelijk van de specifieke omstandigheden en de specifieke kennis en ondernemers­vaardigheden. Een geografische inkadering zal eerder werken als rem, dan als stimulans voor ontwikkeling.

Vraag: De PvdA wenst een koppeling van de directe inkomenssteun aan de maatschappelijke legitimatie, bijvoorbeeld landschapsbeheer. Hierbij zou de hoogte van de steun die in het systeem van bedrijfstoeslagen gebaseerd is op historische referentie moeten worden bepaald door een systeem van hectaretoeslagen dat meer flexibel is en variabel kan zijn naar locatie en maatschappelijke functie.

Antwoord: Er is nu gekozen voor een systeem van bedrijfstoeslagen op basis van historische referentie om een zekere stabiliteit in gezinsinkomen veilig te stellen. Dit systeem wordt thans in Nederland geïmplementeerd. Op Europees niveau zal rond 2008 de discussie over de diverse typen van directe inkomenssteun bij de zogenaamde «health check» gevoerd worden. Daarbij sta ik op voorhand niet afwijzend tegen het op termijn overgaan naar een systeem van inkomenssteun dat variabel is naar locatie en maatschappelijke functie. Dit betekent dat ik de richting die de PvdA voorziet niet per definitie afwijs, maar in snelheid en omvang behoedzaam wil opereren. Een fundamentele discussie over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid zal in de komende jaren worden gevoerd en daarin zal dit onderwerp ongetwijfeld een belangrijke rol krijgen.

Antwoorden op vragen gesteld door het CDA

Vraag: Door Blauwtong (BT) mogen koeien niet naar Portugal worden geëxporteerd. Dit levert op drie gebieden problemen op: met mest, de superheffing en met huisvesting. Het CDA vraagt een reactie van de minister.

Antwoord: Allereerst moet worden opgemerkt dat het in dit soort gevallen noodzakelijk is om alle feiten en omstandigheden te kennen alvorens een afgewogen oordeel te kunnen geven. De ondernemer is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor besluiten ten aanzien van zijn bedrijfsvoering.

Ten algemene kan worden gezegd dat er geen algemene hardheidsclausule bestaat voor dit soort gevallen. De betreffende ondernemer kan natuurlijk altijd bezwaar en beroep aantekenen, hij heeft dezelfde rechten en plichten als elke andere boer in Nederland. Daarvoor is de reguliere procedure van bezwaar en beroep van toepassing. De bewijslast en het initiatief zijn echter de verantwoordelijkheid van de betrokken ondernemer.

Vraag: Per 1 april 2007 wordt de regeling Superheffing aangepast, zodat men maximaal 25% van de hoeveelheid geleverde melk als vetcorrectie mag toepassen. Wat is het standpunt van de minister over de vetmelkers? Is de minister bereid de 16 gevallen die gedupeerd worden door deze aanpassing individueel te beoordelen?

Antwoord: Ik heb besloten geen voorziening te treffen, voor zover dit al mogelijk zou zijn. De betrokken bedrijven hadden sowieso al niet de garantie dat de vetcorrectie elk jaar toegepast kon worden. Tevens kon men er niet voetstoots van uit gaan dat deze zeer ruime mogelijkheid altijd zou blijven bestaan en tot slot is de situatie vergelijkbaar met eerdere situaties waarbij ook op een vergelijkbare termijn is besloten tot het van kracht worden van gewijzigde regels.

Vraag: Wil de minister reageren op de dreigende teloorgang van het Gelderse ras (paarden) en aangeven of hij, als het de sector niet lukt passende maatregelen te treffen, bereid is op dit gebied een impuls te geven?

Antwoord: Ik constateer dat in de paardenfokkerijwereld verschil van inzicht bestaat over de vraag of het Gelderse type in zijn voortbestaan bedreigd wordt. Het KWPN-stamboek heeft een eigen fokrichting Gelders Paard en deelt de door het CDA geuite vrees niet. Ik zie dan ook geen aanleiding voor een impuls in dezen.

Vraag: Er zijn plannen om over te gaan tot de invoering van een tractorrijbewijs en een kenteken voor tractoren. Nieuwe regels in een tijd van deregulering. Een landbouwbedrijf heeft meerdere tractoren en meerdere machines die achter de tractor gekoppeld worden, deze moeten dan allemaal voorzien zijn van een kenteken. Dit geeft een enorme lastenverzwaring voor agrariërs waar de CDA-fractie zich niet in kan vinden en deze fractie verzoekt de minister hier dan ook op te reageren.

Antwoord: Dit onderwerp valt onder het beleidsterrein van mijn collega van Verkeer en Waterstaat. Het betreft hier voornemens die in 2009 gerealiseerd zouden moeten worden. Voor die tijd heeft de Kamer uiteraard ruimschoots de gelegenheid hierover met de minister van V&W van gedachten te wisselen.

Vraag: Vorig jaar bij de behandeling van de landbouwbegroting heeft collega Koopmans een motie ingediend waarin hij de regering oproept om € 15 miljoen beschikbaar te stellen voor luchtwassers voor het jaar 2006. Luchtwassers zijn een belangrijke impuls voor het milieu.

Tot op heden hebben we hierover evenwel nog niets vernomen. Wat is de stand van zaken nu? Wie moeten we hier op aanspreken, de staatssecretaris van VROM?

Antwoord: De investeringsregeling voor de stimulering van gecombineerde luchtwassers in de praktijk zal onderdeel gaan uitmaken van het modulair subsidiestelsel. Hierdoor is het mogelijk om de regeling meerdere keren open te stellen. De eerste openstelling zal zo spoedig mogelijk plaatsvinden na goedkeuring van het modulair subsidiestelsel door de Europese Commissie (zie Kamerstuknummer 30 654, nr. 6). Hiervoor is een bedrag van € 15 miljoen beschikbaar. Dit bedrag zal in overleg met VROM bij voorjaarsnota 2007 worden verwerkt in de begroting.

Vraag: Het CDA is van mening dat de aanwijzing van de rest van de Natura 2000-gebieden pas plaats kan vinden na afhandeling van het debat over de Nota Jager/Koopmans: «Natuurbeleid, een onnodig groeiend ongenoegen» (Kamerstukken 30 690, nr. 2). Wat is de mening van de minister hierover?

Antwoord: Er zijn nog geen Natura 2000-gebieden aangewezen. Ik heb alleen bekendgemaakt dat op 9 januari 2007 de procedure begint om zienswijzen in te dienen voor 111 gebieden. Er is naar mijn mening dus nog voldoende tijd om met de Kamer verder van gedachten te wisselen over de Nota «Natuurbeleid, een onnodig groeiend ongenoegen».

Vraag: Bij de sanering van de IJsselmeervisserij werden de visvergunningen wel maar de netten niet opgekocht. Dit leidt nu tot stroperij, hetgeen niet de bedoeling kan zijn. Er zijn op dit moment nog 71 legale vissers in het IJsselmeer die door deze stroperij benadeeld worden. Daarbij komt dat door stroperij het doel van de saneringsregeling niet behaald wordt. Kan de minister aangeven wat de Algemene Inspectiedienst (AID) hieraan doet en kan doen?

Antwoord: In het kader van de saneringsregeling voor het IJsselmeer is subsidie verleend voor de vermindering van de IJsselmeervisserij. Mijn beleidsdoelstelling voor het IJsselmeer is een reductie van de toegestane visserij-inspanning met 50% ten opzichte van het begin 2005 geldende niveau. Deze beleidsdoelstelling is inmiddels gerealiseerd.

Visstroperij is over het algemeen lastig te bestrijden, aangezien het meestal ’s nachts plaatsvindt en het terrein de stropers in de kaart speelt. Ook ik acht stroperij een ernstig feit. Daarom heb ik voor de controle, naast de reguliere controles, een aantal stroperijteams ingesteld, waaronder een team voor het IJsselmeer. Dit team, waarbinnen medewerkers van de AID samenwerken met de politiediensten, is actief sinds begin van dit jaar en heeft al meerdere malen opgetreden tegen visstroperij. Ook is er een speciaal meldpunt ingesteld voor visstroperij en zijn er contacten gelegd tussen de AID en de belastingdienst, de Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst en de hengelsportverenigingen. Dit alles gericht op een zo effectief mogelijke aanpak van visstroperij.

Vraag: De visserij heeft het zwaar. Jaar op jaar heeft deze sector te maken met quota’s die wijzigen en daarom kan er nooit voor de lange termijn worden gepland. De CDA-fractie heeft meermaals aangegeven daarom voor meerjarige quota’s te zijn zodat ondernemers weten waar ze aan toe zijn. Kan de minister aangeven of dit streven ooit nog gehaald zal worden?

Antwoord: De discussie over meerjarige quota’s is meegenomen bij de vaststelling van meerjarige beheers- en herstelplannen. Deze plannen omvatten meerjarige vangstdoelstellingen voor bestanden die zich bijna of geheel buiten biologisch veilige grenzen bevinden. Een voorbeeld is het kabeljauwherstelplan en het momenteel in de Raad in discussie zijnde beheersplan voor schol en tong. Deze aanpak voorkomt dat de vangstbeperkingen (TAC’s) van het ene op het andere jaar plotseling sterk moeten worden gewijzigd en biedt de vissers stabielere omstandigheden waaronder zij hun werkzaamheden beter kunnen plannen. In het algemeen geldt in deze plannen dat de quota van jaar tot jaar niet meer dan 15% (plus of min) mogen variëren.

Vraag: De wereldwijde aandacht voor de Floriade levert in de ogen van de CDA-fractie zeer veel publiciteit op voor greenport Venlo en voor de tuinbouw in het algemeen. De CDA-fractie zou de minister willen vragen Zuid-Limburg op dit punt te ondersteunen en daar ruimte voor te maken in de begroting?

Antwoord: Het Rijk heeft geen directe rol bij de voorbereiding van de Floriade. Initiatief en verantwoordelijkheid liggen bij de regio en bij de Nationale Tuinbouw Raad.

LNV draagt de Floriade wel een warm hart toe en faciliteert derhalve de planvorming van harte. Een eventuele rijksinzending (paviljoen of iets dergelijks) zal nog nader worden bezien.

Antwoorden op vragen gesteld door de SP

Vraag: Is er in Nederland (in tijden van toenemende internationale concurrentie) nog plaats voor de kleinschalige boer? De SP is van mening dat een andere manier van denken vereist is om de landbouw niet ten koste te laten gaan van de natuur en het milieu. Wat is de mening van de minister op dit punt?

Antwoord: De Nederlandse agrarische sector kent een grote diversiteit van bedrijven. De algemene tendens is naar grotere bedrijven, omdat grotere bedrijven over het algemeen efficiënter werken dan kleinere. Er zijn echter ook bestaansmogelijkheden voor kleinere bedrijven, bijvoorbeeld als zij zich richten op bijzondere producten, nevenactiviteiten op het bedrijf ontplooien (multifunctionele landbouw) of het beroep van landbouwer combineren met een ander beroep.

Vraag: De SP verzoekt de minister te reageren op haar voorstel om de grenzen te sluiten voor producten die op het gebied van dierenwelzijn en milieu niet aan de in Nederland en Europa gestelde eisen voldoen. Zolang dat niet mogelijk is zou er tenminste gedurfd moeten worden gecertificeerd, dat wil zeggen op producten moeten worden vermeld dat ze niet aan genoemde eisen voldoen.

Antwoord: Etikettering van voedselproducten met certificaatvermelding is al mogelijk. Er zijn al diverse private kwaliteitssystemen met certificaten die vaak verder gaan dan wettelijke eisen en normen, zoals IKB, GFSI, BRC en EurepGap. Dit type etikettering op vrijwillige basis is in beginsel geen probleem in EU- en WTO-verband. Van overheidswege verplichte etikettering op nationaal en Europees niveau is daarentegen omgeven met meer onzekerheden. Als in de fysieke kenmerken van het eindproduct het meer of minder welzijnsvriendelijk geproduceerd zijn van vlees niet aantoonbaar kan worden onderscheiden mag er aan de grens in beginsel geen onderscheid gemaakt worden. De SPS- en TBT-overeenkomsten laten alleen uitzonderingen toe waar het gaat om de bescherming van diergezond­heid, plantgezondheid en voedselveiligheid. Wetenschappelijke bewijsvoering is in beginsel leidend. Er mogen in WTO-verband alleen maatregelen worden genomen als die gerelateerd zijn aan de diergezondheid en/of publieke moraal (GATT art. XX). Meer en meer concentreert de discussie zich op het aspect van dierenwelzijn. De implementatie van een verplicht systeem om op dat punt onderscheid te maken, bijvoorbeeld door een stippensysteem, stuit op exact dezelfde problemen als hierboven genoemd rond verplichte etikettering.

Wel is de Europese Commissie van plan de discussie over een vorm van verplichte etikettering opnieuw te entameren. In het eerder dit jaar gepresenteerde Actieplan Dierenwelzijn zet de Europese Commissie in op transparantie/etikettering richting de consument. Ik vind het van belang de ontwikkelingen bij de Europese Commissie te volgen en te stimuleren, maar ook de Commissie weet zich geconfronteerd met de noodzaak van WTO-conformiteit.

Vraag: Nederland is ingehaald door Europa met een verbod op honden- en kattenbont, wat vindt de minister daarvan?

Antwoord: Een Europees verbod voor honden- en kattenbont heb ik altijd voorgestaan. Ik ben dan ook blij dat mijn inzet er mede toe heeft geleid dat de Commissie een voorstel heeft gedaan voor een verbod op honden- en kattenbont. Zowel om juridische redenen (interne markt) als beleidsmatig (effectiviteit) is de instelling van zulk een verbod alleen mogelijk en effectief in Europees verband. Het voorstel wordt nu verder besproken in Brussel en zal na vaststelling worden geïmplementeerd.

Vraag: De SP-fractie is van mening dat Nederland het initiatief zou moeten nemen bij het opstellen van regels met betrekking tot dierenwelzijn, in plaats van te wachten op initiatieven vanuit Europa. Wat is de mening van de minister op dit punt?

Antwoord: Ik ben met de SP-fractie van mening dat het dierenwelzijn in de Nederlands veehouderij op een aantal punten verbeterd kan worden. Wij verschillen echter van mening langs welke weg dit te het beste te realiseren valt. Dit kabinet heeft ingezet op de eigen verantwoordelijkheid van de sector en burgers en daarnaast op de instandhouding van een level playing field. Ik sta nog steeds achter deze kabinetslijn.

Vraag: De SP vindt dat dierenmishandeling zwaarder zou moeten worden gestraft. Is de minister het daar mee eens?

Antwoord: Ten aanzien van de strafmaat kan ik u melden dat deze vorig jaar is verhoogd. De maximum gevangenisstraf op dierenmishandeling en dierenverwaarlozing is verhoogd van twee naar drie jaar. Dit is geregeld in de Wet herijking strafmaxima die op 1 februari 2006 in werking is getreden. Daarbij is ook het Wetboek van Strafvordering gewijzigd. Op grond daarvan kan een verdachte van dierenmishandeling en dierenverwaarlo­zing in voorlopige hechtenis worden genomen.

Vraag: De SP verzoekt de minister te reageren op Profetas rapport.

Antwoord: Op 16 oktober jl. heb ik mijn reactie op het onderzoek van Profetas naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuknummer 28 807, nr. 114). Ik heb daarbij onder andere aangegeven dat de onderzoeksresultaten zullen worden gebruikt voor het vervolgonderzoek naar de maatschappelijke kosten en baten van de intensieve veehouderij, waarover ik de Kamer op 24 juli jl. heb geïnformeerd. De resultaten van dit vervolgonderzoek zullen naar verwachting in de loop van 2007 beschikbaar komen.

Vraag: De SP vraagt een reactie van de minister op de randvoorwaarden die de Raad voor het Landelijk Gebied (RLG) in een advies stelt aan varkensflats.

Antwoord: Mijn beleid is de afgelopen jaren erop gericht geweest om niet op de stoel van de ondernemers te gaan zitten, maar ondernemers te ondersteunen bij de ontwikkeling van hun bedrijven binnen de maatschappelijke randvoorwaarden.

Bij de vestiging van megabedrijven als varkensflats is de afweging van landschappelijke en ruimtelijke aspecten van groot belang. De provincies en gemeenten hebben, binnen de randvoorwaarden die het kabinet heeft gesteld in de Nota Ruimte, hierbij het voortouw.

Ten aanzien van varkensflats zie ik geen reden dat de eisen ten aanzien van dierenwelzijn niet gerealiseerd kunnen worden of om op voorhand strengere dierenwel­zijnseisen te gaan stellen. De daadwerkelijke oprich­ting van varkensflats vind ik bij uitstek een gezamenlijke verantwoordelijkheid van bedrijfsleven, ketenpartijen en maatschappelijke organisaties, mits voldaan wordt aan de wettelijke eisen en randvoorwaarden.

Vraag: De SP verzoekt de minister om nogmaals een discussie te entameren over het heffen van geld bij bedrijven om bij te dragen aan onderzoek voor alternatieven voor dierproeven.

Antwoord: De beleidsverantwoordelijkheid voor proefdieren ligt op het terrein van het ministerie van VWS.

Voor zover het het LNV-beleidsterrein betreft wordt onder andere onderzoek gedaan naar nieuwe toxiciteitstesten waarbij geen proefdieren worden ingezet. Binnen het onderzoeksbudget van LNV wordt jaarlijks tussen € 0,2–0,3 miljoen ingezet voor het zoeken naar alternatieven voor proefdieren.

Vraag: De SP is bijzonder bezorgd over de huidige gang van zaken omtrent diertransporten. De SP wil diertransporten zoveel mogelijk voorkomen door bijvoorbeeld op EU-niveau afspraken te maken over transport voor de slacht. In ieder geval zouden de lengte van en het aantal transporten moeten worden verminderd. De SP verzoekt de minister hierop te reageren.

Antwoord: Tijdens het Nederlands EU-voorzitterschap is na moeizame onderhandelingen de nieuwe Transportverordening tot stand gekomen. Zoals u weet was mijn inzet hoger en wilde ik ook een verkorting van de transportduur. Dat is helaas niet gelukt.

Tijdens de eerstvolgende wijziging van de Transportverordening, zal de transportduur expliciet onderdeel uitmaken van de bespreking.

Vraag: De SP is van mening dat het houdverbod voor dierenmishandelaars van 3 naar 10 jaar moet worden verhoogd, of zelfs naar levenslang. Wat is de mening van de minister op dit punt?

Antwoord: De mogelijkheid om een verbod op het houden van dieren op te leggen bestaat in de vorm van een bijzondere voorwaarde bij een geheel of ten dele voorwaardelijke veroordeling. De besluitvorming over de eventuele verruiming van dit houdverbod is aan mijn collega van Justitie.

Momenteel is er een initiatiefwetsvoorstel van de leden Eerdmans en Wolfsen bij de Tweede Kamer aanhangig waarin een verruiming van het voorwaardelijk houdverbod wordt voorgesteld. De minister van Justitie heeft aangegeven dat het in de rede ligt het initiatiefwetsvoorstel zijn procedurele beloop te laten.

Vraag: De SP constateert dat er grootschalige armoede bestaat op het platteland, 29% van de agrarische gezinnen leefde de afgelopen jaren met een inkomen onder de minimumgrens. Kan het instrument van cofinanciering worden ingezet om deze armoede te verlichten? Kan hier een link worden gelegd met groenblauwe diensten?

Antwoord: Cofinanciering heeft altijd betrekking op het leveren van een prestatie (investering, leveren van groenblauwe diensten). Voor zover deze prestaties worden geleverd door boeren onder de inkomensgrens kunnen deze een bijdrage leveren aan vermindering van armoede, doch de prestatie staat altijd voorop.

Vraag: De SP is van mening dat de overzomerende grauwe gans niet op de landelijke vrijstellingslijst thuishoort? Wat vindt de minister hiervan? Hetzelfde geldt volgens de SP ook voor de kauw, de zwarte kraai, de vos en mogelijk andere diersoorten. De SP pleit voor een herbezinning op de Flora en fauna wet (Ff-wet), deze moet dienen om dieren te beschermen en niet jagers. Wat is de mening van de minister op dit punt?

Antwoord: De overzomerende grauwe gans vraagt om een effectieve aanpak. Deze komt nu op provinciaal niveau moeizaam of niet van de grond komt. Derhalve heb ik overwogen om gebruik te maken van het instrument van de landelijke vrijstelling. Naar aanleiding van het Algemeen Overleg van 5 oktober jl. over de Ff-wet en signalen van de overlegpartners heb ik besloten om eerst ruimte te bieden voor alternatieve effectieve aanpakken, alvorens de grauwe gans daadwerkelijk op de landelijke vrijstellingslijst wordt geplaatst.

Overigens zijn de genoemde andere dieren op goede gronden op de (landelijke) vrijstellingslijst geplaatst. Zo is onder meer komen vast te staan dat deze dieren in het gehele land (of delen van het land) belangrijke schade aanrichten, dat er geen andere bevredigende oplossing is en dat geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Beheer- en schadebestrijding dient overigens goed te worden onderscheiden van de jacht.

De Ff-wet dient ter instandhouding van dieren en planten. Daarbinnen is ook de jacht gereguleerd, ook in het bijzonder in het belang van populatiebeheer. Mochten er elementen van deze wet tot herbezinning aanleiding geven dan zal dat blijken uit de evaluatie van deze wet.

Wat betreft de bepleite herbezinning van de Ff-wet wijs ik erop dat inmiddels de evaluatie van de natuurwetgeving (inclusief natuurbeschermingswet en boswet) is gestart. In deze evaluatie zal ook de toepassing van een instrument als de vrijstelling worden onderzocht. Voltooiing van de evaluatie is voorzien voor 1 november 2007.

Antwoorden op vragen gesteld door de VVD

Vraag: De VVD vraagt naar de relatie tussen de vermindering van regeldruk, toezicht op controle en het gebruik maken van de bij de ondernemer aanwezige bedrijfsgegevens, bijvoorbeeld de identificatie en registratie van dieren.

Antwoord: Ik ben met het bedrijfsleven in gesprek over diverse initiatieven tot toezicht op controle. Het gaat onder andere om initiatieven in de sierteelt-, de diervoeder- en varkenssector. Uitgangspunt is dat het toezicht door de AID en VWA kan worden aangepast bij betrouwbare zelfcontrole door het bedrijfsleven. Uiteraard blijft de overheid eindverantwoordelijk voor toezicht. Dat betekent dat er een goed informatiesysteem moet zijn. Daaruit kunnen VWA en AID informatie halen die nodig is voor een effectief en efficiënt, op risicobenadering gebaseerd toezicht.

Dat zorgt voor vermindering van regeldruk. Maar vermindering van regeldruk ontstaat ook door de modernisering van gegevensbestanden.

Wat I&R betreft wijs ik op de nieuwe regels m.b.t. runderen (Staatscourant nummer 233). De rundveehouder moet diverse gegevens aan dit systeem melden, zoals de geboorte van kalveren en verplaatsingen van runderen. Tot dusver moest de melding via de papieren weg of telefonisch worden gedaan, nu kan dit ook via internet. Ook kan de rundveehouder zijn bedrijfsregister voortaan bijhouden via internet. In plaats van zelf een register bij te houden hoeft hij alleen nog de bij de overheid geregistreerde gegevens te controleren. Hierdoor verbetert het gebruikersgemak en de gebruiksvriendelijkheid van het systeem voor de rundveehouder. Deze regeling treedt op 8 december 2006 in werking. Dat betekent minder lasten voor de ondernemers.

Vraag: De VVD merkt op dat een betere concurrentiepositie van ondernemers een belangrijk streven is. LNV heeft echter vooral slapende regelgeving afgeschaft, terwijl er toch nieuwe regels zijn gekomen als uitvloeisel van EU-wetgeving. Van de 37% verminderde lastendruk is dus bij ondernemers te weinig merkbaar. Graag een reactie.

Antwoord: De LNV-regelgeving is in belangrijke mate vereenvoudigd. Daarnaast wordt 50% van de nationale vergunningenstelsels afgeschaft. Dat gaat verder dan slapende regelgeving. Ik ben het er echter mee eens dat de lastenreductie voor ondernemers nog onvoldoende merkbaar is. Ik ben in gesprek met ondernemers om daar iets aan te doen.

Ook het reduceren van toezichtlasten is een aandachtspunt. Het project Eenduidig toezicht (Kamerstuknummer 29 362, nr. 107) draagt hieraan bij. Daarbij wordt uitgegaan van een frontoffice per doelgroep. Ook toezicht op controle zal bijdragen aan de vermindering van toezichtlasten.

Dit gaat écht verder dan slapende regelgeving.

Vraag: De VVD merkt op dat de problematiek rond dierenwelzijn eenzijdig wordt belicht. Nederland neemt samen met enkele andere EU-landen een koploperrol in. Daardoor hebben de ondernemers in deze landen een ongelijke concurrentiepositie en verplaatst productie zich naar andere landen. Daarom moet het vraagstuk dierenwelzijn in een internationale context worden bekeken. Graag uw reactie.

Antwoord: Ja, dierenwelzijn moeten we zien in een internationaal kader. Ik zet me er daarom ook in voor een ambitieuze Europese agenda op dit gebied.

Vraag: Innovatie en meer samenwerking daarin is heel belangrijk. Een voorbeeld is het Instituut Groene Genetica. Wanneer gaat dit van start?

Antwoord: TTI Groene Genetica heeft de volle aandacht van LNV. Het voornemen tot oprichting van de rechtspersoon TTI Groene Genetica moet op grond van de Comptabiliteitswet worden voorgehangen bij de Staten-Generaal. Maar eerst moet de ministerraad ermee instemmen en de Algemene Rekenkamer goedkeuring verlenen. Naar verwachting wordt de brief naar de Staten Generaal nog voor de kerst verzonden.

Vraag: De VVD merkt op dat de komende tijd de grenzen van Nationale Landschappen en Natura 2000 worden aangewezen en vastgelegd. Deze grenzen mogen niet belemmerend werken en moeten haalbaar en betaalbaar zijn. Er wordt gesproken over 111 gebieden. Klopt het dat niet voor alle gebieden een beheerplan nodig is?

Antwoord: Voor alle Natura 2000-gebieden die worden aangewezen, moet volgens de Natuurbeschermingswet 1998 een beheerplan worden opgesteld.

Vraag: De VVD verzoekt de minister om op het gebied van natuur en platteland samen met de ministeries van VROM en OCW nieuw beleid te ontwikkelen voor natuur- en milieueducatie. Doel is de band tussen jongeren en natuur te versterken. De fractie noemt onder meer het initiatief om natuur in het lespakket te introduceren op scholen.

Antwoord: Samen met de ministeries VROM en OCW werkt LNV aan een nota voor het Natuur- en milieueducatiebeleid (NME). Het voorstel voor een nieuw NME-beleid is naar verwachting medio 2007 klaar. Ook de provincies, gemeenten en waterschappen praten mee, omdat zij verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van NME.

Met het nieuwe NME-beleid wil ik niet alleen simpelweg draagvlak voor beleid creëren. De educatie moet ook voldoen aan vragen uit de samenleving en de competenties van mensen versterken. Mensen moeten immers zelf keuzes maken voor een groene omgeving, gezonde voeding en verantwoord gedrag t.a.v. natuur en milieu. Daarvoor dienen wel bewustwording, kennis en de mogelijkheden om actie te ondernemen, ontwikkeld te worden.

Scholen zijn een belangrijke doelgroep voor NME. De betrokkenheid van OCW is dan ook essentieel. NME is ook een van de meest gestructureerde instrumenten om te werken aan de binding van jeugd en natuur, hun leefomgeving, gezonde voeding. Op veel plekken, zoals kinderboerderijen, schooltuinen, NME-lescentra, bezoekerscentra en dierentuinen kunnen Nederlanders kennis maken met en leren over natuur en milieu.

Vraag: Volgens de VVD hebben schaapskuddes zorgen over de uitvoering van het beleid door de provincies. Duidelijk is dat schaapskuddes vanaf 1 januari 2007 bij de provincies moeten zijn voor aanvragen van subsidies. Onduidelijk is wat voor regime geldt. Graag uw reactie.

Antwoord: Conform de in voorgaande jaren uitgesproken wens van de Kamer worden de schaapskuddes gesubsidieerd. Deze middelen zijn ondergebracht in het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG), dat de provincies per 1 januari 2007 gaan beheren. Daarom worden de schaapskuddes vanaf die datum gesubsidieerd door de provincies. De provincies hebben de financiële middelen voor de uitvoering van hun subsidieverordening tot hun beschikking en zijn nu bezig om dit verder vorm te geven.

Vraag: De VVD vraagt op het klopt Nederland 50 000 hectare probleemgebieden op de plank in Brussel laat liggen. De fractie vraagt of dit beter ingezet kan worden.

Antwoord: Het klopt dat er nog mogelijkheden zijn binnen de ruimte die Europa biedt voor het geven van probleemgebiedenvergoedingen. De Europese Plattelandsverordening 2007–2013 geeft aan dat een lidstaat maximaal tien procent van het grondgebied mag aanwijzen als probleemgebied, voor Nederland 349 000 hectare. In Nederland is al 225 000 hectare begrensd en zijn de provincies druk bezig om conform mijn toezeggingen in het Westelijk Veenweidegebied, Heuvelland en Midden-Delfland te begrenzen. Zodra dit is afgerond zal er nog minimaal 50 000 hectare beschikbaar zijn.

Om nog meer gebieden als probleemgebied aan te wijzen, zullen nieuwe criteria moeten worden ontwikkeld. Ik heb u toegezegd in mijn brief van 1 december 2006 (DN/2006/3723) om in 2007 het probleemgebiedenbeleid te evalueren. Ik wil daarin de mogelijkheden voor verdere opschaling naar 349 000 hectare onderzoeken.

Hiermee wordt overigens het budget dat de Europese Commissie beschikbaar stelt niet groter. De Europese cofinanciering moet worden gevonden binnen het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP). Eventuele extra inzet op de maatregel voor probleemgebieden zal dan ook leiden tot verminderde inzet op andere onderdelen.

Antwoorden op vragen gesteld door de PVV

Vraag: De PVV vraagt of de minister invoering van een dierenpolitie met zijn collega’s van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties wil bespreken.

Antwoord: Op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren hebben zowel de Algemene Inspectiedienst (AID) als de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) toezichthoudende en opsporingsbevoegd­heden. Via een convenant is geregeld wie primair in welke situaties optreedt om overlap in de werkzaamheden te voorkomen. Daarbij richt de LID zich primair op de gezelschapsdieren en de AID op de landbouwhuisdieren. In mijn ogen volstaat de huidige structuur. Invoering van een dierenpolitie is naar mijn stellige overtuiging overbodig en heeft geen toegevoegde waarde.

Vraag: De PVV vraagt of een nationaal alarmnummer voor dieren wenselijk is.

Antwoord: Wanneer burgers mishandeling of verwaarlozing van dieren constateren, kunnen zij dit via een speciaal telefoonnummer melden bij de Algemene Inspectiedienst (AID) of de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID).

De ervaring leert dat mensen die misstanden constateren, deze instanties prima weten te bereiken: rechtstreeks of via de politie. Ik acht het dan ook onnodig om een nieuw en landelijk centraal nummer te introduceren.

Vraag: De PVV oppert om aan de drie criteria van duurzaam ondernemen – people, planet, profit – een vierde criterium, te weten dierenwelzijn (People, Planet, Animal, Profit), toe te voegen.

Antwoord: Een sympathiek voorstel. Maar niet nodig als we de betekenis van deze p’s nader bekijken. «People» staat voor sociaal welzijn, voor mensen binnen en buiten de onderneming. «Planet» staat voor gevolgen voor het (leef)milieu of ecologische kwaliteit. «Profit» staat voor economische welvaart ofwel opbrengst en winst. Een juiste balans tussen People, Planet en Profit is het basisidee achter maatschappelijk verantwoord ondernemen. En daar hoort ook het welzijn van dieren bij. Ik interpreteer de P van Planet onder andere als het respecteren van de intrinsieke waarde van dieren en de zorgplicht die de mens heeft ten opzichte van al wat leeft.

Vraag: De PVV vindt dat de opvang van beschermde dieren niet goed geregeld is. Er zijn geen middelen om gevolg te geven aan de wettelijke beschermingsplicht.

Antwoord: De Flora- en faunawet is met name gericht op behoud van populaties van in het wild levende soorten. De opgenomen begrippen «intrinsieke waarde» en «zorgplicht» maken dat het opvangen en verzorgen van dieren, die uit de natuur zijn gehaald, geen plicht is, maar een gunst die bij uitzondering kan worden verleend. Derhalve steunt de overheid de opvang van in het wild levende dieren ook niet financieel. Wel stimuleer ik de Vereniging van Opvangcentra voor Niet-gedomesti­ceerde Dieren (VOND) om een protocol te ontwikkelen voor een goede opvang van in het wild levende dieren.

Overigens is de relatie tussen de Flora- en faunawet en de opvang van in het wild levende dieren eerder uiteengezet in een brief d.d. 16 juli 2002 aan de Stichting Hulpcentrum voor Wilde Dieren. Deze brief is ook in afschrift aan de Tweede Kamer gestuurd (LNV0200535).

Vraag: Kan dierenwelzijn worden opgenomen als hoofdvak in het agrarisch onderwijs?

Antwoord: Dierenwelzijn is in het groen onderwijs (VMBO, MBO en HBO) geen afzonderlijk vak, maar een aspect van alle diergerelateerde opleidingen. Het maakt onlosmakelijk deel uit van de beroepsvorming en de attitudevorming in die opleidingen. De aandacht voor dit aspect neemt toe. Zo is aan de hogeschool Van Hall Larenstein een lector verbonden met de leeropdracht Welzijn van dieren; deze is tevens programmaleider van het LNV onderzoeksprogramma Dierenwelzijn bij Wageningen Universiteit en Research Centrum.

Ik zal bij de vaststelling van eindtermen en bij de toekenning van vakdepartementale middelen dit aspect zwaarder laten wegen in de komende tijd. Overigens is een van de aantrekkelijke kanten van het groen VMBO juist de wijze waarop met dieren en planten wordt omgegaan.

Antwoorden op vragen gesteld door GroenLinks

Vraag: Groen Links vraagt extra budget beschikbaar te stellen voor provinciale uitvoeringsprogramma’s voor Nationale Landschappen.

Antwoord: Ik stel voor de komende jaren via het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) ruim € 50 miljoen beschikbaar voor uitvoeringsplannen. De provincies vullen dat bedrag aan met nog eens € 50 miljoen. Uit de provinciale plannen wordt zichtbaar dat er meer geld nodig is om de kwaliteit en de toegankelijkheid van de Nationale Landschappen te behouden en versterken. Wat mij betreft moeten rijk én provincies de komende jaren blijven werken aan behoud en ontwikkeling van deze waardevolle agrarische cultuurlandschappen.

Vraag: Wil de minister een reactie geven op het idee voor een Deltaplan voor het landschap van stichting Nederlands cultuurlandschap?

Antwoord: Ik ben blij met de aandacht voor het Nederlandse landschap, waarvan onder meer de Stichting Nederlands Cultuurlandschap blijk geeft. Het Deltaplan voor het Landschap, dat deze stichting heeft uitgebracht, spreekt mij aan. Het beoogt namelijk om waardevolle Nederlandse cultuurlandschappen in ere te herstellen. Zelf ben ik ook bezig om het beleid ten aanzien van landschap te versterken. In dat kader heb ik aan uw Kamer recent de «Kwaliteitsagenda Landschap; een tussenstand» aangeboden.

Eén van de daarin genoemde acties is het opstellen van een maatschappelijke kosten baten analyse van het Nederlandse landschap. Daarin worden kosten en baten van investeringen in landschap voor onze samenleving (voor zover mogelijk) in beeld gebracht. Het door u genoemde Deltaplan voor het Landschap wordt bij de analyse betrokken.

Antwoorden op vragen gesteld door de ChristenUnie

Vraag: Momenteel bereiken ons berichten dat de mestboekhouding een enorme spreiding in uitkomsten laat zien. Kan de minister dit bevestigen? Wat voor consequenties heeft de spreiding in uitkomsten voor de sanctionering? Kan de minister duidelijkheid geven wanneer een boer wordt beboet en wanneer niet? Vanaf welke marge gaat de minister onverkort handhaven?

Antwoord: Pas als is vastgesteld dat een gebruiksnorm is overtreden volgt een sanctie. Er wordt zoveel mogelijk gewerkt met feitelijke cijfers, aangevuld met forfaits die zijn vastgesteld op basis van wetenschappelijk onderzoek. De meeste forfaits komen goed overeen met de praktijk. In overleg met de sector inventariseer ik welke forfaits in dit verband aanpassing behoeven. Daarnaast heb ik al eerder aangegeven over 2006 een generieke handhavingmarge van 5% te hanteren. Bedrijven die aantonen dat ze voldoende mest hebben afgevoerd hoeven niet te vrezen voor een boete op basis van mogelijke papieren overtredingen.

Vraag: De CU vraagt de minister vragen of hij – naast het Veenweidegebied, het Limburgs Heuvelland en Midden-Delfland – de Noordelijke Wouden (Nationaal Landschap) en Texel in aanmerking wil laten komen voor de regeling Natuurlijke handicaps.

Antwoord: Zoals ik in mijn brief van 1 december 2006 over het probleemgebiedenbeleid (TRCDN/2006/3723) heb aangegeven, ben ik van plan om het probleemgebie­denbeleid in 2007 te evalueren. Ik wil u toezeggen om bij deze evaluatie de mogelijkheden voor Texel als probleemgebied in kaart te brengen. Ik ben niet bereid om voor Texel nu al een probleemgebiedenvergoeding mogelijk te maken, omdat Texel niet past binnen de bestaande criteria van het plattelandsontwikkelingsplan. Als ik Texel alsnog zou opnemen in dit plan leidt dat onherroepelijk tot vertraging van de goedkeuring door de Europese Commissie van dit plan.

De Noordelijke Wouden zijn al begrensd als probleemgebied. Het probleem is dat de vergoeding daar gekoppeld is aan vlakdekkend beheer, terwijl de landschapselemen­ten (houtsingels) lijnvormig zijn. In mijn evaluatie van 2007 wil ik ook dit punt tegen het licht houden.

Vraag: De Boswet is verouderd. Is de minister bereid de wet te wijzigen, zodat deze weer bij de tijd is, dus afgestemd op de wensen van (decentrale) overheden, maatschappij en EU-regelgeving?

Antwoord: Ik ben inmiddels met de toegezegde evaluatie van de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 gestart. In deze integrale evaluatie van de natuurwetgeving betrek ik ook de Boswet. Nadrukkelijk zal ik kijken of het instrumentarium van de Boswet (de meldplicht en de herplantplicht) nog bij de tijd is.

In de evaluatie is de nodige ruimte ingebouwd voor consultatie van andere overheden, doelgroepen en natuurorganisaties, zodat ook met hun wensen ten aanzien van de inrichting van de natuurwetgeving rekening kan worden gehouden. Voltooiing van de evaluatie is voorzien voor 1 november 2007.

Vraag: Volgens de Christen Unie is voor de Regeling Draagvlak Natuur (RDN) een totaalbedrag wenselijk van € 10 miljoen, om het enthousiasme in het middenveld voor deze activiteiten te ondersteunen.

Antwoord: Er komt een beleidsnota betreffende «Jeugd, natuur, voedsel en gezondheid», waarbij investeringen in het middenveld zeker ook zullen worden meegenomen. Daarnaast werk ik samen met het ministerie van VROM en OCW – in samenspraak met de andere overheden – aan een nota voor het natuur- en milieueducatiebeleid (NME). Het voorstel voor een nieuwe NME-beleid is naar verwachting medio 2007 klaar. Om vooruitlopend hierop nu reeds een bedrag van € 10 miljoen vrij te maken vind ik prematuur.

Antwoorden op vragen gesteld door D66

Vraag: Wat is uw reactie op de onderzoeken over klimaatsveranderingen en groenblauwe buffers?

Antwoord: Ik ben blij dat de natuurorganisaties zelf de verantwoordelijkheid hebben genomen om in het licht van de verwachte klimaatverandering te onderzoeken in hoeverre natuurterreinen en multifunctionele gebieden een rol kunnen spelen als natuurlijke klimaatbuffers. De organisaties bepleiten om daarvoor specifieke gebieden in te richten. De ideeën die in het rapport «Natuurlijke klimaatbuffers» naar voren worden gebracht spreken mij aan. De voorstellen passen bij de gedachten die in het Adaptatieprogramma Ruimte en Klimaat leven over groen-blauwe dooradering van het landelijk gebied in aansluiting op groen (en blauw) in stedelijke gebieden. Ik zal in het Nationaal Programma Adaptatie en Klimaat (ARK) dit rapport inbrengen. Het ARK programma, waarvoor VROM de eerstverantwoordelijke is en waarin LNV een actieve inbreng heeft, is gericht op het opstellen van een ruimtelijke strategie en agenda voor het omgaan met klimaatverandering. Ik ga ervan uit dat het volgende kabinet hier verder mee gaat.

Vraag: Wat is de reactie van de minister op de suggestie om op het punt van dierenwelzijn voedingsmiddelen te etiketteren, zodat de consument een keuze heeft?

Antwoord: Er kleven behoorlijke juridische haken en ogen aan verplichte etikettering op grond van dierenwelzijn, omdat er geen fysiek onderscheid bestaat tussen meer of minder welzijnsvriendelijk geproduceerd vlees. Wil er een opening komen voor dit onderscheid dan zou er binnen de WTO ruimte moeten komen voor onderscheid op basis van productie- en verwerkingsmethoden.

Het initiatiefwetsvoorstel zie ik met belangstelling tegemoet, ik verwacht dat het aan het volgend kabinet zal zijn daarop inhoudelijk te reageren.

Vraag: Is het mogelijk het investeringsbudget Stedelijke vernieuwing dan wel het Besluit locatiegebonden subsidies ook op lange termijn beschikbaar te hebben voor de uitvoering van binnenstedelijke woningbouwprogramma’s ten gunste van het ophouden van het Groene Hart?

Antwoord: Het is nu al mogelijk om in het kader van het investeringsbudget Stedelijke vernieuwing dan wel het Besluit locatiegebonden subsidies hiervoor middelen te benutten. De verdichtingsdoelstelling in de Nota Ruimte en ook recente afspraken tussen de G4 en de P3 zij bedoeld om het Groene Hart en andere groene gebieden rond en in stedelijke gebieden open te houden.

Antwoorden op vragen gesteld door de PvdD

Vraag: Zijn er volgens de minister mogelijkheden tot elektrische bedwelming van vissen en is de benodigde apparatuur voorhanden?

Antwoord: Ik heb de afgelopen jaren onderzoek laten verrichten naar de invloed van verschillende bedwelmings- en dodingsmethoden op de fysiologie van de vis. Om praktische redenen heb ik mij allereerst gericht op welzijnsvriendelijke methoden voor het doden van gekweekte vis, met name de voor Nederland relevante soorten, paling, meerval en tilapia. Mede op basis van dit onderzoek is er nu een Europees programma gestart waarbij op praktijkschaal dodingsmethodes verder worden ontwikkeld. Dit onderzoek is inmiddels zo ver gevorderd dat er prototypen van installaties voor het welzijnsvriendelijk doden van kweekvis op de viskwekerijen zelf worden getest. De resultaten worden in 2007 verwacht. Onlangs heeft de welzijnscommissie van de EU een inspectiebezoek gebracht aan Nederland. Deze commissie was onder de indruk van de voortgang. Het is echter niet zo dat er nu ook direct een gebruiksklaar apparaat beschikbaar is. Ik verwacht dat er nog 1 of 2 jaar nodig is voor het verder ontwikkelen van dit prototype naar een commercieel apparaat wat geschikt is voor meerdere vissoorten.

Vraag: Wil minister etikettering verplichten, zodat vlees van ritueel geslachte dieren niet in het normale voedselcircuit terechtkomt? En wil de minister bedwelming bij ritueel slachten verplichten?

Antwoord: De vrijheid van godsdienst is in de Grondwet en verdragen verankerd. Dit grondrecht omvat niet alleen het huldigen van een godsdienstige overtuiging, maar ook het zich daarnaar gedragen. Op grond van de Europese regelgeving (artikel 5 lid 2 van de RL 93/119/EC) is het doden van dieren zonder voorafgaande bedwelming toegestaan als dieren worden geslacht volgens speciale methoden die vereist zijn voor bepaalde religieuze riten. In de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en het Besluit ritueel slachten zijn regels gesteld aan het slachten voor de Israëlitische en islamitische ritus.

Ik ben van mening dat de supermarkten en slachthuizen hun eigen verantwoordelijkheid met betrekking tot het geven van duidelijke informatie over de aangeboden producten dienen te nemen opdat consumenten kunnen weten of het aangeboden vlees en/of vleesproduct afkomstig is van bedwelmd of onbedwelmd geslachte dieren.

Door mijn ministerie wordt momenteel een overleg voorbereid met de supermarkten en slachthuizen over het verstrekken van dergelijke informatie.

Vraag: Wil de minister een reactie geven op het Profetas-rapport? Is de minister bereid een Bureau Plantaardige Voeding op te richten?

Antwoord: Op 16 oktober jl. heb ik mijn reactie op het onderzoek van Profetas naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken 28 807, nr. 114). Zie ook mijn antwoord aan de SP.

Vraag: De milieuregels voor intensieve veehouderij worden versoepeld waardoor de belasting voor woonwijken toeneemt. Is de minister bereid zijn steun aan het conceptvoorstel voor het Besluit landbouw van het ministerie van VROM in te trekken?

Antwoord: Voor het kabinet is het verminderen van de administratieve lastendruk een belangrijke doelstelling. In dit verband is het ministerie van VROM bezig met het opstellen van een wijzigingsvoorstel van het Besluit landbouw waarbij de milieuvergunningsplicht voor intensieve veehouderijbedrijven met een bepaalde maximale omvang wordt vervangen door een meldingsplicht.

Daarbij is het niet waar dat er ongebreideld uitgebreid kan worden en de milieubelasting kan toenemen. Ook deze bedrijven moeten aan alle wettelijke eisen ten aanzien van mest, ammoniak, geur, fijn stof en geluid voldoen. Binnen deze wettelijke normen kan alleen een uitbreiding van de varkens- en pluimveestapel plaatsvinden als er voldoende productierechten op het bedrijf aanwezig zijn. Deze zijn afkomstig van bedrijven die hun activiteiten beëindigen.

Ik zie geen reden om mijn steun aan het wijzigingsvoorstel van het Besluit landbouw in te trekken.

Vraag: De minister vindt het preventief inenten van pluimvee een succes, maar zijn pluimveehouders dat met hem eens nu slachterijen ingeente dieren blijken te weigeren?

Waarom betalen biologische veehouders voor de inenting van vee terwijl hiermee het belang van de bio-industrie wordt gediend?

Antwoord: Ik heb de mogelijkheid geschapen voor dierhouders om pluimvee te laten vaccineren als alternatief voor het verplicht afschermen tijdens de vogeltrek. Daarmee is een succesvolle wijziging aangebracht in het diergezondheidsbeleid. De pluimveehouder bepaalt of hij kiest voor vaccinatie.

Professionele pluimveehouders hebben maar in beperkte mate gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot vaccineren. Hierbij speelt dat op dit moment nog onzekerheid bestaat over de afzet van eieren. Hoewel vaccinatie door de EU wordt geaccepteerd, is het daarmee nog geen uitgemaakte zaak dat ook alle marktpartijen deze producten accepteren. Ik heb begrepen dat bepaalde retailorganisaties daar problemen mee hadden. Ik heb de betrokken marktpartijen bij elkaar gebracht rond het thema van de afzet van producten van gevaccineerde dieren. Ik vind dat ook vooral een zaak van de marktpartijen. Wel houd ik dit nadrukkelijk op de agenda van internationale organisaties op het gebied van de diergezondheid.

Zoals ik al aangaf is vaccinatie een alternatief voor het afschermen. Ik zie geen aanleiding om inenting tegen de vogelgriep verplicht te stellen aangezien dit nog een zeer nieuwe ontwikkeling is, ook in internationaal verband. Gezien het vrijwillige karakter zijn de kosten van inenting voor de houder, ongeacht of dit biologische of andere pluimveehouders zijn.

Vraag: Wil de minister een verbod op genetisch manipuleren van dieren instellen?

Antwoord: Ik ben zeer terughoudend geweest met het verlenen van vergunningen voor het genetisch manipuleren van dieren. Ik heb geen vergunningen verleend voor doeleinden die te maken hadden met sport en vermaak. Alleen daar waar het biomedisch onderzoek betrof dat zeer relevant was voor de volksgezondheid zijn er vergunningen verleend. Dit verliep volgens uiterst zorgvuldige procedures die voortvloeien uit de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren. Om deze redenen heb ik dan ook geen totaalverbod overwogen.

Vraag: De PvdD pleit voor deugdelijke welzijnseisen voor slachtkuikens en voor een verbod op de legbatterij ook als deze verrijkt is.

Antwoord: Op Europees niveau is geregeld dat de legbatterij per 2012 is verboden. Op dit moment is meer dan de helft van de Nederlandse pluimveehouders al overgeschakeld op alternatieve, en dus welzijnsvriende­lijke, huisvestingssystemen. In Europees verband is de zogenaamde verrijkte kooi eveneens aangemerkt als een toegestaan alternatief huisvestingssysteem. Ik zal dan ook niet in Nederland de verrijkte kooi verbieden en daarmee verder gaan dan de EU-voorschriften.

Voor de vleeskuikens ben ik met u van mening dat hier minimum voorschriften voor moeten gelden. Op dit moment wordt in Europees verband de Vleeskuikenrichtlijn besproken. Ik ondersteun dit van harte en zet mij er voor in dat op een zo hoog mogelijk welzijnsniveau overeenstemming tussen de lidstaten wordt bereikt.

Vraag: Hoe staat het met de Europese verplichting om bij varkens te zorgen voor afleiding en voorzieningen als stro in varkenshouderijen?

Antwoord: In de Europese Varkensrichtlijn is in dit verband een doelvoorschrift opgenomen. In Nederland wordt standaard een ketting als afleidingsmateriaal aangeboden. Dit acht ik niet voldoende. Daarom zal ik vanaf medio volgend jaar de ketting als enig afleidingsmateriaal niet meer toestaan. Tezamen met de varkenshouderijsector werk ik de komende maanden aan alternatieve materialen die tegemoet komen aan het wroet-, onderzoek- en speelgedrag van het varken en aan een voorlichtingscampagne voor varkenshouders.

Vraag: Wil de minister een fokverbod voor nertsen instellen?

Antwoord: Kamerlid Van Velzen heeft onlangs een initiatiefwetsvoorstel (Kamerstukken II 2005–2006, 30 826, nr. 2) ingediend houdende een verbod op het houden of doden van dieren uitsluitend of in hoofdzaak ter verkrijging van hun pels. Het ligt in de rede dit initiatiefwetsvoorstel op zijn procedurele beloop te laten.

Antwoorden op vragen gesteld door de SGP

Vraag: Hoe krijgt het Aalherstelplan binnen visserij in overleg met de sector vorm?

Antwoord: De Europese besluitvorming omtrent aalherstelmaatregelen is nog niet afgerond. Het nationale Aalbeheersplan zoals dat door de sector en ngo’s gezamenlijk is opgesteld zal nog moeten worden aangepast aan de Brusselse maatregelen. Hierover is regelmatig overleg met de betrokkenen. Om geen tijd te verliezen heb ik de sector gevraagd het beheer zoals voorgesteld in het nationale Aalbeheersplan te testen in de praktijk. Dit in de vorm van een pilot project. Ik zal hier financieel aan bijdragen. Ook heb ik opdracht gegeven tot een onderzoek waarin verschillende mogelijke aalbeheersmaatregelen worden uitgewerkt in een scenariostudie.

Vraag: Wil de minister kijken naar alternatieven voor ontpoldering van de Zuiderdieppolder?

Antwoord: De plannen om op de noordrand van Goeree-Overflakkee zilte natuur te realiseren zijn een gevolg van het democratische besluit over de Kier in de Haringvlietsluizen. In het kader van dit integrale plan en de bijbehorende MER-procedure zijn alle alternatieven zorgvuldig gewogen. In het voorkeursalternatief is de polder bij het Zuiderdiep uitgekozen voor compenserende maatregelen omdat daar mogelijkheden liggen om unieke natuur te realiseren. Als onderdeel van dit plan wordt overigens ook de zoetwatervoorziening ten behoeve van de landbouw op Goeree-Overflakkee veiliggesteld.

Het plan wordt onder verantwoordelijkheid van de provincie Zuid-Holland uitgevoerd.

Overigens gaat het in dit plan niet om een feitelijke ontpoldering, aangezien de hoofdwaterkering in stand blijft. Er is sprake van gecontroleerde inlaat van zoutwater.

Naar boven