Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Regeling voor de toelating, het op de markt brengen en het gebruik van gewasbeschermingmiddelen en biociden (Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden) (30474).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Oplaat (VVD):

Voorzitter. Dit is een heuglijk moment: wij bespreken vandaag in de Tweede Kamer de nieuwe Wet gewasbeschermingsmiddelen. Na een aantal jaren van behoorlijke problemen met de gewasbeschermingsmiddelenwet die dateert uit 1962, lijkt het erop dat met deze nieuwe wet een nieuwe route wordt geopend naar een praktischer gewasbeschermingsmiddelenbeleid.

De wet van 1962 is in de afgelopen jaren door de tand des tijds een zeer ingewikkelde lappendeken geworden. De rechter bepaalde min of meer of een middel al dan niet werd toegelaten voor de bescherming van gewassen. Af en toe moest de Kamer zelfs terugkomen van reces omdat er weer een middel werd verboden; dan gingen we discussiëren of het middel moest worden toegestaan of niet, want we wilden de boeren hier zo graag bij helpen.

De roep om een nieuwe wet is niet van de laatste jaren. Mijn voorganger Jan te Veldhuis heeft namens de VVD al eens voor een nieuwe wet een motie ingediend die het haalde, mijn collega Geluk deed hetzelfde en ook ikzelf heb dit al eens eerder bepleit. Het leidde niet tot een nieuwe wet, totdat de VVD ongeveer twee jaar geleden besloot om een krachtiger middel in te zetten: een initiatiefwet voor een nieuwe gewasbeschermings-middelenwet. Dit heb ik gedaan in nauwe samenspraak met het bedrijfsleven en gebaseerd op de EU-richtlijn, niet meer of minder dan dat. Veel voorwerk is verricht door mensen uit het bedrijfsleven: Nefyto, AGRODIS en LTO. Dank aan hen.

Er was een lange aanloop voor nodig, maar uiteindelijk zagen de minister en staatssecretaris de noodzaak ervan in en gingen er zelf mee aan de slag. Nu ligt een nieuwe wet voor met een overzichtelijke wetgevingsstructuur, die onderscheid maakt tussen de verschillende doelgroepen – fabrikanten, handel, invoer en gebruiker – en die aansluit bij de Geneesmiddelenwet, een wet met eenzelfde structuur, die in het verleden ook als voorbeeld is gebruikt; ook deze onderging een herschikking van de artikelen om tot een overzichtelijkere wet te komen.

De VVD prijst de minister dat hij het initiatief heeft overgenomen en dat het wetsvoorstel nu tijdig kan worden afgehandeld. Aansluiting bij Europa is voor mijn fractie van groot belang. Apart Nederlands toelatingsbeleid maakt het voor de producenten minder interessant om in Nederland te investeren. De kosten wegen dan vaak niet op tegen de baten. Vooral voor de kleine toepassingen, die we in Nederland relatief veel hebben, is het van groot belang om bij de Europese regelgeving aan te sluiten.

Zoals gezegd, een goede wet, maar natuurlijk is er een "maar"; de Kamer heeft uiteraard altijd opmerkingen. We zien dat in de nieuwe wet op een aantal plekken afstand wordt genomen van de Europese beoordelingspraktijk, of dat extra onderdelen worden opgenomen, waardoor een afwijking van het Europese beleid ontstaat. Laat ik er duidelijk over zijn: mijn fractie wil dat niet. Een tomaat die in Spanje is gekweekt, mag niet meer of minder bescherming krijgen dan een tomaat die in Nederland is gekweekt; uiteindelijk liggen deze tomaten toch allemaal in dezelfde schappen in de supermarkt. Door het extra beleid worden de producenten in Nederland opgezadeld met extra kosten voor een onderzoek en aanvullende toelatingsbeoordeling, maar ook met een langer onderzoekstraject. Dit soort zaken maakt het voor de producenten niet aantrekkelijk om in Nederland te investeren in nieuwe middelen, zodat een effectief middelenpakket dat noodzakelijk is voor een goede en milieuvriendelijke gewasbescherming in gevaar komt.

Ik wil daarvan enkele voorbeelden geven, te beginnen met het geven van een zienswijze voorafgaand aan het toelatingsbesluit. De mogelijkheden tot het geven van een zienswijze, voorafgaand aan het nemen van een toelatingsbesluit door het CTB, vormen een extra belemmering. In andere landen is dit soort procedures naar onze informatie niet aan de orde. De minister beweert in zijn nota naar aanleiding van het verslag dat er vergelijkbare procedures zijn, maar ons bereiken berichten dat het daar absoluut niet aan de orde is en dat die informatie niet juist is. Ik hoor hier graag een reactie op van de minister. Bij de Diergeneesmiddelenwet of bij de Geneesmiddelenwet is dit ook niet aan de orde. Door die extra zienswijze komen er extra belemmeringen voor de industrie, zoals een langer durende toelatingsbeoordeling en extra beoordelingskosten. Mag ik een praktijkvoorbeeld geven? Bayer doet een verzoek tot toelating van een nieuw product. Dan kan iedere Pietje Puk in het land om een nader onderzoek vragen. Het gevolg is dat Bayer zegt: wij haken af, wij gaan wel ergens anders naartoe. Wat de VVD-fractie betreft, kan de zienswijze vooraf eruit worden geamendeerd. Er ligt een amendement van mijn collega Mastwijk, dat ik namens mijn fractie mede heb ondertekend.

Een ander punt betreft de mogelijkheden om nationaal op diverse punten af te wijken van de Europese beoordelingspraktijk. Zoals ik al eerder heb gezegd, vindt de VVD dat Nederland niet verder mag gaan dan Europa voorschrijft. Het spreekt dan ook voor zich dat wij benieuwd zijn hoe verschillende zaken in die ene AMvB zullen worden uitgewerkt. Ik heb het over één AMvB; het was de uitdrukkelijke wens van de Kamer om het zo eenvoudig mogelijk te regelen. Een voorbeeld van de beoordelingssystematiek is datgene wat is aangekondigd voor het onderdeel "persistentie in de bodem". Nederland eist extra bodemonderzoek. Dit is duur en kost tijd. Er zitten hoge kosten aan deze systematiek: een nationale afwijking die zeer bedreigend is voor het effectieve middelenpakket. Dat is jammer, want aanvullend beleid is wat Europa betreft niet noodzakelijk. Wij kunnen er toch van uitgaan dat het beleid in Brussel met zorg is ontwikkeld. De VVD-fractie heeft wat dat betreft vertrouwen in wat men in Europa doet. Hetzelfde geldt voor de guidancedocumenten, die vaak al geschreven zijn. Wat ons betreft, kunnen die gewoon een op een worden overgenomen. Wij hoeven daar in Nederland niet opnieuw op te gaan studeren om te kijken of het misschien toch weer anders moet. Wat ons betreft, worden de guidancedocumenten gewoon overgenomen. De VVD-fractie wil dan ook een AMvB met voorhang, opdat de Kamer eventueel de mogelijkheid heeft om er wat in te wijzigen. Wij kunnen de minister alvast een boodschap meegeven over wat wij niet willen. Hij kan daarmee wellicht rekening houden bij de AMvB.

Mijn volgende punt betreft de problematiek van de zaaizaadindustrie. Er liggen twee amendementen voor, enerzijds het amendement-Oplaat/Mastwijk en anderzijds het amendement-Mastwijk/Oplaat. Zo werkt dat in een goede coalitie. De zaken worden keurig in overleg tot stand gebracht. De minister is in zijn nota naar aanleiding van het verslag uitgebreid ingegaan op de introductie van de toelatingsplicht voor de zaadontsmettingsmiddelen. Ik wil hem daarvoor dankzeggen. Toch zijn wij daarin een andere mening toegedaan. Ik heb echt het idee dat onze meningen op dit punt wat uiteenlopen. Daarom hebben wij het zekere voor het onzekere genomen door het indienen van het amendement op stuk nr. 11. Tot nu toe is het toegestaan om zaaizaad te behandelen dat bestemd is voor de export, ook met middelen die niet in Nederland zijn toegelaten. Dat wordt gedoogd, aldus de nota naar aanleiding van het verslag. Dit wordt gezien als een industriële toepassing van de gewasbeschermingsmiddelen. In het nieuwe wetsvoorstel over gewasbeschermingsmiddelen en biociden, dat het kabinet naar de Tweede Kamer heeft gestuurd, wordt een aparte toelating voor deze categorie middelen verplicht gesteld. Dit moeten wij toch niet doen. Het kost tijd en geld en levert weer extra administratieve lasten. Nederland wordt daardoor minder aantrekkelijk voor de zaaizaadindustrie. Mogelijk zal deze typisch Nederlandse sector zich verplaatsen naar andere landen. Dat zou jammer zijn. Daarom heb ik samen met mijn collega Mastwijk dit amendement ingediend om te proberen, de zaadveredelingsindustrie te helpen en voor Nederland te behouden.

Dan kom ik te spreken over ons amendement op stuk nr. 10. Het wetsvoorstel levert problemen op bij de import van zaaizaad en plantmateriaal dat is behandeld met niet in Nederland toegelaten middelen. Een voorbeeld is een stekje uit Brazilië dat is behandeld met een insecticide, omdat in het land van herkomst bepaalde insecten wel voorkomen en in Nederland niet. Mijn collega Mastwijk en ik hebben een amendement ingediend om dit probleem op te lossen. Graag hoor ik daarop een reactie van de minister.

Tot slot kom ik op het overgangsrecht ten aanzien van biociden, dus de interpretatie van artikel 125. In Nederland is het niet mogelijk om een toelating te krijgen voor een middel, een biocide, dat een nieuwe combinatie van in Nederland toegestane werkzame stoffen bevat. Vaak betreft het modernere middelen die lagere concentraties bevatten, maar even effectief zijn. Zo kan er soms 20% tot 30% op de middelen worden bespaard, waardoor deze nieuwe middelen minder risico's met zich meebrengen voor het milieu dan de bestaande middelen. Het moet toch mogelijk zijn, ook in het belang van het milieu, dat de gang van zaken rond de toelating onder de biocidenrichtlijn eenvoudiger wordt? Als voorbeeld noem ik een schoonmaakmiddel dat zeer succesvol in een ziekenhuis wordt gebruikt. Daarin zit een aantal werkzame stoffen. Een fabrikant is zeer innovatief bezig en wil van die werkzame stoffen gebruik maken om een ander middel te produceren, een andere compositie te maken. Hij krijgt echter daarvoor volgens de wet geen nieuwe toelating. Dit zouden wij beter moeten kunnen regelen. Wij zijn toch allen gediend van minder en beter gebruik?

De VVD-fractie is tevreden dat er een nieuwe Gewasbeschermingswet is gemaakt. Het is van groot belang dat de minister in ogenschouw neemt dat apart Nederlands beleid niet aantrekkelijk is voor de industrie. De toelatingen zullen te veel geld kosten en te veel tijd in beslag nemen. Doordat de industrie wegblijft van de Nederlandse markt, zullen allerlei moderne, geavanceerde en dus mens- en milieuvriendelijke middelen niet op de markt komen. Dat kan niet de bedoeling zijn. Daarom heeft de VVD-fractie samen met onder anderen de leden van de CDA-fractie via een aantal amendementen geprobeerd om de wet wat te verbeteren. Mochten de amendementen worden aangenomen, dan is het onze vaste overtuiging dat wij een stevige wet hebben met daarin 1. een gelijk speelveld in Europa en 2. behoud van sectoren en teelten in Nederland. Daarmee voorkomen wij ook dat de rechter weer gaat bepalen of de schimmel op de aardappel wel of niet mag worden bestreden.

De heer Mastwijk (CDA):

Voorzitter. Ik wil de minister van LNV graag een compliment maken, want hij is erin geslaagd om in relatief korte tijd een moderne wet te maken, waarmee, naar wij denken, de betrokken sectoren en de ondernemers weer vooruit kunnen. De minister moest eerst even wennen aan het idee van een nieuwe wet, maar uiteindelijk is er toch iets moois uit de bus gekomen, waarvoor hulde en waardering. Toch denkt de CDA-fractie dat het her en der nog beter kan. Ik zal hierna ingaan op een aantal punten die volgens mijn fractie aanpassing behoeven.

Eerst maar een paar algemene opmerkingen. Ik begin met de ruimte voor het bedrijfsleven om te ondernemen. Wij allemaal, deze minister voorop, zijn onder de indruk van de inspanningen van de land- en tuinbouwsector. De bijdrage aan de werkgelegenheid en het inkomen van de bv Nederland is enorm, en dat moeten wij niet alleen met de mond belijden. Dus zo weinig mogelijk belemmeringen, alleen regelen wat strikt noodzakelijk is, vertrouwen hebben in elkaar en vertrouwen hebben in de ondernemers.

Daarmee kom ik op een volgend punt, waaraan het in de jaren tot 2002 ernstig heeft gemankeerd. De CDA-fractie is niet bereid om met deze wet ook maar één stap verder te gaan dan Europa dwingend voorschrijft. Het wordt de hoogste tijd dat het level playing field bij de gewasbescherming eindelijk tot stand komt en dat is natuurlijk pas echt een feit, als de harmonisatie in Europa is afgerond en als er meer samen wordt gedaan op basis van zones in Europa met dezelfde teeltomstandigheden. Daar hoort ook handhaving bij, want her en der wordt er in Europa, zo blijkt mij, artikel 5 nog wel eens toegepast. Voor degenen die het gebaar dat ik maak, niet zien: er wordt nog wel eens wat door de vingers gezien. Ik wil de minister vragen om daar in Brussel toch aandacht voor te vragen, want dat is een essentieel onderdeel van het level playing field.

Verder snakken ondernemers naar een eenvoudige procedure. De toelatingsprocedure duurt lang, vergt veel onderzoek en is buitengewoon kostbaar. De drempel om een middel op de markt te brengen is hoog, Nederland is een kleine markt, fabrikanten van middelen hebben hun zetel bijna allemaal in het buitenland. Hoe meer eisen wij stellen, des te langer en duurder de procedures worden en hoe groter de kans dat fabrikanten niet eens meer de moeite nemen om aan toelating te beginnen, met het bedrijfsleven als verliezer.

Mijn eerste inhoudelijk punt gaat over de procedure. In het wetsvoorstel, artikel 23, lid 2 en 3, is geregeld dat op de voorbereiding van een besluit tot toelating, titel 4.1 van de AWB, van overeenkomstige toepassing is. De regering is van mening dat deze mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen tijdens de voorbereiding de procedure na het besluit tot toelating kan versoepelen. Ik sluit niet uit dat dit in een enkel geval zo is. Het voorstel leidt echter bij elk toelatingsbesluit tot een verlenging van de totale procedure. Er komt gewoon een aantal maanden bij. Ook als er tijdens de voorbereiding geen enkele zienswijze wordt ingediend, gaat er kostbare tijd verloren. Er kunnen met de voorgestelde procedure twee teeltseizoenen gemoeid zijn en dat is nergens voor nodig. Wij zien een groot gevaar, namelijk dat notoire tegenstanders van toepassing van welke vorm van chemie dan ook dit voorstel zullen verwelkomen als een onverwachte extra mogelijkheid om procedures te frustreren. Daar zitten het bedrijfsleven en de CDA-fractie bepaald niet op te wachten. Wij vinden de rechtsbescherming via de normale procedure voldoende. Daarom heeft mijn fractie samen met die van de VVD en de LPF een amendement ingediend inzake aanpassing van artikel 23.

Een ander punt is de positie van de veredelaars. Nederlandse veredelingsbedrijven vormen de absolute wereldtop. Het is in dat licht toch vreemd om te constateren dat in de wet enkele zaken staan die de veredelaars nogal beperken in de bedrijfsvoering, zodanig zelfs dat sommigen overwegen uit te wijken naar het buitenland. Dat zouden wij niet moeten willen. Het is op basis van de huidige wettekst niet mogelijk om zaaizaad dat is bestemd voor de export, hier in Nederland te behandelen met een middel dat in ons land geen toelating heeft. De minister schrijft dat dit in strijd is met de Gewasbeschermingsrichtlijn, met de huidige wetgeving en het nu voorliggende voorstel. Ik wijs erop dat de huidige wetgeving straks niet meer geldt, dus dat probleem is opgelost, en het huidige voorstel kan worden geamendeerd. Ik deel de visie van de minister niet. Het zou wel kunnen dat wij dénken dat er strijdigheid is met de Gewasbeschermingsrichtlijn. Ik denk dat de richtlijn op verschillende manieren wordt geïnterpreteerd, want in Duitsland en Frankrijk mag het wel. De heer Oplaat sprak net al over een amendement op dit terrein.

Ook de tekst van artikel 1, lid 2, waarin staat wat onder de term "gebruiker" wordt verstaan, baart ons zorgen. Ik heb een voorbeeld uit Afrika, niet uit Brazilië deze keer. Een chrysantenteler betrekt stekken uit Afrika. Hij komt in de problemen als er op de stek residu wordt aangetroffen van een stof die in Afrika legaal is toegepast, maar in Nederland geen toelating heeft. Het gevaar is reëel dat ondernemers vanwege de bewijslast terechtkomen in lange juridische procedures. Daarom lijkt het ons beter om gewoon in de wet op te nemen dat dit soort zaken niet onder gebruik wordt verstaan. Ook op dit punt heb ik samen met de heer Oplaat een amendement ingediend.

Ik wil nog in algemene zin iets zeggen over de bewijslast. Ik praat graag in voorbeelden omdat dit doorgaans de zaken duidelijk maakt. Stel: ik ben bollenteler en mijn buurman wil onkruid te lijf gaan. Hij hanteert de spuit wat ongelukkig waardoor het door hem toegepaste middel op mijn gewas terechtkomt. Nu is er toevallig een ijverige inspecteur in de buurt die vaststelt dat ik een niet-toegelaten middel heb gebruikt. Bij wie ligt nu de bewijslast? Als ik de wet goed begrijp, ligt die op dat moment bij mij. Daar ben ik uiteraard niet blij mee. Hoe verhoudt dit zich tot het uitgangspunt dat iemand pas schuldig is als zijn schuld is aangetoond?

Ik ga nu terug naar de kraamkamer die zoveel fraaie en sterke gewassen voortbrengt, namelijk de veredeling. Ik doel hierbij op de kleine toepassing. Ik geef weer een voorbeeld. Komkommers worden geteeld van mannelijke exemplaren. Vrouwelijke planten leveren komkommers die u en ik liever niet eten. Ik heb lang geaarzeld of ik dit zo zou zeggen en ik bezweer dat dit niet vrouwonvriendelijk is bedoeld, maar het is niet anders. Om die reden is bij de productie van komkommerzaad, dat over de gehele wereld wordt geëxporteerd, zilvernitraat nodig. Het gaat om een toepassing bij de veredeling, dus wordt er maar heel weinig van dit middel gebruikt. Het is zo weinig dat het vragen om toelating niet loont. Wij zouden graag willen dat het onder voorwaarden mogelijk is dat in de veredelingssector onder laboratoriumomstandigheden, waar een hoge mate van controle mogelijk is, middelen worden gebruikt voor toepassingen waarvoor in Nederland nog geen toelating is. Ik zou mij kunnen voorstellen dat de minister hiervoor in Brussel moet gaan pleiten en daar nodig ik hem graag toe uit. Ik heb een motie voorbereid op dit punt zodat hij met steun van de Kamer naar Brussel kan, als hij dat op prijs stelt.

Bij de veredeling vind ik het tijd worden voor de saldobenadering. Ik ken de veredelingssector inmiddels wel zo goed dat ik de volgende stelling aandurf. Als wij in het eerste stadium van het gewas – het zaad – optimale gewasbescherming toepassen, zelfs als dat iets meer gebruik van een bepaald middel betekent, zal dit per saldo over de hele levensduur van de plant leiden tot een verminderd gebruik van chemie, zeker in combinatie met biologische bescherming. Dat is in het voordeel van de teler, want minder spuiten betekent minder tijd en dus minder geld, maar uiteindelijk is het ook in het voordeel van het milieu. Bij het coaten van zaad zijn de omstandigheden perfect, beheersbaar en controleerbaar, terwijl er in latere stadia minder risico is voor het milieu via drift, uitspoeling en dergelijke.

De minister zegt dat de richtlijn dit niet toestaat. Ik betwijfel dat, aangezien in de richtlijn staat dat daar waar mogelijk geïntegreerde gewasbescherming moet worden toegepast. De discussie zou dus naar mijn mening moeten gaan over de vraag wat er precies onder geïntegreerde gewasbescherming moet worden verstaan. Welnu, geïntegreerder dan ik het daarnet heb uitgelegd, kan het naar mijn mening niet. Ik vraag de minister om dit toch nog eens goed te bezien en dit waar nodig in Brussel aanhangig te maken. Ook op dit punt heb ik een motie voor hem beschikbaar wanneer hij een steuntje in de rug nuttig acht.

Ik kom te spreken over persistentie, het in de bodem aanwezig blijven van stoffen. De richtlijn staat toe dat op dit punt nationale uitwerking plaatsvindt, maar ik heb nergens gelezen dat dit de lidstaten daartoe ook verplicht. Er is dus blijkbaar verschil tussen iets wat conform de richtlijn is en iets wat de richtlijn dwingend voorschrijft. Dat verschil markeer ik hier voor de duidelijkheid. De CDA-fractie meent dat wij in Nederland meer doen dan wat Europa dwingend voorschrijft. Het argument van de regering voor een meer stringente beoordeling van het begrip "persistentie" is dat er meer dan in andere lidstaten sprake zou zijn van wisseling van grondgebruik, bijvoorbeeld van agrarisch gebruik naar woningbouw. Nog los van de vraag of dat juist is, dus of wij in Nederland sneller wisselen van bestemming dan in andere landen, noem ik het voorbeeld van de woningbouw, die te beschouwen is als een kritische wisseling in grondgebruik. Daarbij kunnen wellicht nog middelen aanwezig zijn in de grond. Voor zover ik goed ben ingelicht, zijn er pakweg tien stoffen waarvan men kan zeggen dat zij redelijk persistent zijn. Dan gaat het om een termijn van 180 tot 800 dagen, dus maximaal 2,2 jaar waarin een middel of een restant daarvan nog in de grond wordt aangetroffen. Ik neem een willekeurig voorbeeld. Stel dat men zou besluiten om in de buurt van Lisse woningen te bouwen op bollengrond, dan is die stof lang en breed uit de grond verdwenen tegen de tijd dat men alle procedures die wij in dit goede land kennen, heeft doorlopen. Aanvullend persistentieonderzoek is heel kostbaar, zeker wanneer elk departement in Nederland zijn eigen idee heeft over de vraag hoe persistent een middel mag zijn, om nog maar niet te spreken over de diepte waarop er zou moeten worden gemeten. Bedragen van enkele honderdduizenden euro's worden in dit verband genoemd, soms voor een omzet van 1 mln. of 2 mln. op jaarbasis. Het gevolg daarvan is dat de toelating niet wordt aangevraagd, wat ertoe leidt dat het bedrijfsleven met de gebakken peren zit. Laat men dus geen aanvullende eisen inzake persistentie stellen, maar gewoon doen wat Europa dwingend voorschrijft, niet meer en niet minder.

Enkele zaken die ik heb aangeroerd hebben ook betrekking op biocide. Tot nu toe vinden toelatingen plaats op basis van bestaande dossiers. Wanneer de Europese harmonisatie klaar is, kan dat niet meer, maar nu nog wel. Toelatingen verstrekken op basis van bestaande dossiers van stoffen, ook als stoffen in een andere combinatie voorkomen, kan in Nederland niet. Het lijkt ook hier weer dat wij roomser zijn dan de paus. Volledige dossiers zijn er niet, maar worden wel geëist, dus de toelating komt er niet. In Duitsland en België kan dit wel. Het gevolg hiervan is dat innovatie bij het gebruik van middelen wordt belemmerd, terwijl besparingen van 20% tot 30% op middelengebruik niet mogelijk zijn. Daardoor dreigt werkgelegenheid weg te lekken naar de ons omringende landen. Ik vraag de toezegging van de minister dat wij hierbij de lijn van België en Duitsland gaan volgen.

Het antwoord van de regering ten aanzien van de guidancedocumenten ademt de sfeer dat men alles nog een keer opnieuw wil bekijken. In deze begeleidende documenten hebben experts van andere lidstaten hun kennis en kunde neergelegd. De CDA-fractie vreest dat veel departementen zich erover zullen gaan buigen, met onnodig oponthoud tot gevolg. Mijn fractie staat een "ja, tenzij"-benadering voor. Deze documenten kunnen integraal in de Nederlandse toetsingspraktijk worden overgenomen, tenzij een departement binnen een termijn van bijvoorbeeld twee maanden met redenen omkleed aangeeft dat dit in Nederland tot grote problemen zou leiden.

Dit is een buitengewoon belangrijke materie. Er zal straks een enkele AMvB komen. Dat wordt dus ook een heel belangrijke AMvB. Wij verwachten dat uitvoeringsvoorschriften, in welke vorm dan ook, aan de Kamer zullen worden voorgelegd voordat zij in werking treden.

De heer Oplaat (VVD):

De heer Mastwijk bepleit de guidancedocumenten een op een over te nemen. Ik had hetzelfde gezegd. Hij voegt eraan toe dat eventuele afwijzing met redenen moet worden omkleed. Kan hij daarvan een voorbeeld geven? Wat kan hier anders zijn dan in België of Duitsland?

De heer Mastwijk (CDA):

Neen, ik kan geen voorbeeld geven, maar ik sta hier ook niet om dergelijke voorbeelden te bedenken. Ik zou departementen niet graag op verkeerde ideeën brengen. In het geval van een land dat aanzienlijk minder oppervlaktewater heeft dan Nederland, kan ik mij bijvoorbeeld voorstellen dat een departement er beter naar wil kijken. Dat moet dan wel binnen een overzienbare termijn gebeuren, opdat het bedrijfsleven snel aan de bak kan.

De heer Waalkens (PvdA):

Dit voorstel vloeit voort uit een aantal discussies over de positie van de wet. Ik ben blij dat een moderne wetgeving op tafel ligt. In de inbreng van beide collega's die voor mij hebben gesproken, vallen mij twee dingen op. Europa wordt steeds als een boeman gezien. Dat was misschien ook wel een beetje te verwachten. "Wij willen toch niet meer dan Europa!" Het is alsof alles wat helemaal mis is in Europa, zal neerdalen in Nederland. Dat is niet helemaal terecht. Het coalitieakkoord bepaalt dat geen koppen op wetgeving zullen worden gezet, maar de woordvoerders van de coalitiepartijen vertrouwen dit kennelijk niet. Deze moderne wet vormt een heel getrouwe implementatie van de Europese wetgeving. Kennelijk bestaat een diep gewortelde argwaan voor alles wat met Europa te maken heeft. Het is een goede zaak dat Europa hard op weg is naar harmonisatie. Er worden afspraken gemaakt over wederzijdse erkenningen en wetgeving. Deze wet vormt daarvan de neerslag.

De heer Oplaat (VVD):

Hier is sprake van een kennelijk misverstand, dat ik graag wil wegnemen. Ik heb juist betoogd dat wij veel vertrouwen hebben in Europa en gesteld dat deze materie zorgvuldig is afgewikkeld. Wij constateren echter dat Nederland weer verder gaat dan de Europese richtlijn voorschrijft. Onze kritiek richt zich dus op de Nederlandse regering.

De heer Waalkens (PvdA):

In de discussie over de implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn was er ook veel lawaai over de koppen die op de wetgeving zouden staan. Bij het fileren van de implementatie bleek daarvan helemaal geen sprake te zijn. Er wordt veel stof opgeworpen, die iedere keer door een cycloon weer uit de lucht moet worden gehaald. In dit geval is de minister de cycloon. Hij zal ook straks de lucht weer zuiveren. Daarop kan de heer Oplaat gerust zijn. Vanmiddag heeft de minister dat eveneens perfect gedaan.

De heer Mastwijk (CDA):

Ik voel mij ook aangesproken. Toen de heer Waalkens aan het woord was, vroeg ik mij af hoe dat nu allemaal komt. Ik denk dat het komt doordat wij het trauma van voor mei 2002 nog niet helemaal verwerkt hebben. Wij zijn altijd nog wantrouwig als er nieuwe wetgeving op het gebied van gewasbescherming komt. In mei 2002 zat mijn partijgenote Agnes van Ardenne hier met een bos rotte uien in de zaal. Wij zijn bang dat weer dergelijke situaties ontstaan. Laten wij in ieder geval voorzichtig zijn.

De heer Waalkens (PvdA):

Ik kan mij de tranentrekkende verhalen nog goed herinneren. Dat jullie echter je eigen minister niet meer vertrouwen gaat mij een beetje te ver.

De heer Oplaat (VVD):

De opmerking dat wij onze minister niet vertrouwen gaat te ver. Wij hebben gezegd dat het goed is dat er een herschikking heeft plaatsgevonden, maar wij willen het wetsvoorstel op een aantal puntjes verbeteren. Dat heeft niets met vertrouwen te maken. Het is de taak van de Kamer om dat te doen. Als alles in één keer goed was geweest, had ik al lekker bij moeder de vrouw achter de koffie gezeten.

De heer Waalkens (PvdA):

Wij zijn 24 uur per dag in functie, zeven dagen in de week.

Wat mij een beetje verbaast is dat, zoals ik ook in de amendementen heb gezien, bij moderne wetgeving de aansluiting bij bijvoorbeeld de Algemene wet bestuursrecht gewoon wordt ontkend. Als je deugdelijke wetgeving wilt maken, moet je aansluiten bij wat op dit moment gebruik is. Dat is bijvoorbeeld aansluiting zoeken bij de Algemene wet bestuursrecht. Ik kan mij de korte klap die de indieners van de amendementen willen maken eigenlijk niet goed voorstellen, zeker niet als het gaat om het stroomlijnen van procedures, door mensen op voorhand in de gelegenheid te stellen even mee te kijken wat er gebeurt in de besluitvorming. Bij de afronding van de besluitvorming is de voorspraak enorm belangrijk. Ik ben het in die zin absoluut eens met het kabinet. Ik vertrouw erop dat het goed is uitgezocht en op een deugdelijke manier aansluit bij de Algemene wet bestuursrecht. Wat moet je als je in de oppositie zit nu nog meer zeggen? Ik bevind mij op dit moment in een een beetje vreemde positie. Het siert het kabinet dat het dit element perfect vorm geeft. Het zet er geen koppen op, al had dat wat ons betreft hier en daar wel gemogen. Er vindt ook aansluiting bij moderne wetgeving plaats.

De heer Mastwijk (CDA):

Misschien wordt het tijd dat de Algemene wet bestuursrecht nog eens onder de loep wordt genomen, maar daar hebben wij het vandaag niet over. De heer Waalkens zegt dat het kabinet aan het stroomlijnen is. Volgens mij is drempels opwerpen geen stroomlijnen. Artikel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht is gewoon een extra drempel. Toepassing ervan leidt tot oponthoud in de toelating van bruikbare middelen in de landbouwkundige praktijk. Dat zou de heer Waalkens ook moeten aanspreken.

De heer Waalkens (PvdA):

Vanmiddag is al gewisseld dat democratie niet voor bange mensen is en soms lastig is.

De geïntegreerde bestrijdingssystemen komen er in de wet een beetje bekaaid af. De land- en tuinbouw heeft in de afgelopen tijd zeer perspectiefvolle geïntegreerde bestrijdingssystemen ontwikkeld. In de eerste twee leden van artikel 78 is een kanbepaling opgenomen om voorschriften in de wetgeving over de toelating van geïntegreerde teeltsystemen op te nemen. Wij hebben een amendement ingediend om dat steviger te verankeren. Ik hoop dat de minister oog heeft voor die versteviging van de plaats van geïntegreerde systemen in wetgeving.

De heer Mastwijk (PvdA):

Als ik het verkeerd zie, moet de heer Waalkens het maar zeggen, maar met het amendement wordt verondersteld dat telers geen gebruik zouden maken van de mogelijkheid tot geïntegreerde gewasbescherming. Iedereen weet echter dat juist geïntegreerde gewasbescherming, dus toepassing van biologie, vele voordelen heeft. Waarom zou je dan verplichtende regels invoeren?

De heer Waalkens (PvdA):

Het gebruik van de systemen is niet verplicht. Het gaat er mij meer om dat bij de toelating van bepaalde middelen de geïntegreerde teelt- en bestrijdingsystemen in aanmerking worden genomen. Op die manier wil ik zorgen voor aansluiting bij datgene wat zich aan het ontwikkelen is.

De heer Mastwijk (CDA):

Is dit nu niet typisch overheidsdenken? U dient een amendement in om datgene te bevorderen wat in de landbouwkundige praktijk allang wordt toegepast. Waar gaat dit amendement dan nog over? Wat voegt u hiermee toe aan de bestaande praktijk?

De heer Waalkens (PvdA):

Ik heb gemeend op dit punt de meest perspectiefrijke initiatieven voor het toepassen van geïntegreerde bestrijdingssystemen te moeten voorzien van voorschriften, opdat de vrijblijvendheid verdwijnt en er op dit punt een verankering in de wet komt. Wij zien dat er nu een omissie in de wet is en daarom heb ik een amendement voorbereid. Ik ben zeer benieuwd wat de visie van de minister is. Ik wil niet alleen weten wat de status van geïntegreerde bestrijdingssystemen is, maar ook hoe wij met wetgeving de toelating van middelen beter in de wet kunnen beschrijven.

De heer Oplaat (VVD):

Voorzitter. Ik doe mijn best om dit te begrijpen, maar dat lukt mij niet helemaal. Wat zou dit amendement betekenen voor iemand die met geïntegreerde teelt paprika verbouwt?

De heer Waalkens (PvdA):

Dat hij mogelijkerwijs een breder pakket beschikbaar krijgt voor de geïntegreerde bestrijdingssystemen. Ik ben niet thuis in de teelt van paprika en daarover moet u mij dus niet overvragen. Het gaat mij er slechts om dat wij voor de toelating van de middelen voor de geïntegreerde teelt- en bestrijdingssystemen een goede bepaling opnemen.

De heer Oplaat (VVD):

Maar ook nu al kunnen regels worden gesteld. Dus als die nodig zijn, als sprake is van een succes en als wij willen dat anderen zich ook aan een bepaalde manier van werken houden, dan kunnen wij dat regelen. Stel voor dat wij iets gaan opleggen wat niet zo erg succesvol is of waarover nog discussie wordt gevoerd. Dat lijkt mij niet verstandig.

De heer Waalkens (PvdA):

Ik heb gemeend dit wijzigingsvoorstel de Kamer te moeten voorleggen, omdat ik het een verbetering en een versteviging van de wet vond. Hiermee zal het geïntegreerd bestrijdingssysteem ook meer rugdekking krijgen.

Voorzitter. Ik wil vervolgens iets zeggen over de flexibiliteit van het toetsingskader. Voor een deel is dat nog in ontwikkeling. Wij moeten goed in de gaten houden dat er zeer specifieke milieu- en productieomstandigheden in Nederland zijn waarmee rekening gehouden moet worden. De gewasbeschermingsrichtlijn zal veranderd worden. In de discussie over deze richtlijn in Europa wordt gesproken van een zonale benadering. Die spreekt mij bijzonder aan.

De minister wil het certificeringssysteem algemeen verbindend verklaren. Dit is interessant. Hiermee wordt de vrijwilligheid van het certificeringssysteem als het ware aan de achterkant afgehecht met een publiekrechtelijke knoop. Misschien doet bijna 100% van de mensen in deze sector mee. Laten wij zeggen dat het 95% is, maar nu wordt de certificeringsregeling die door vrijwillige deelname tot stand is gekomen, algemeen verbindend verklaard. Ik vind dat winst en de route die hiermee is gevolgd, is voor meerdere doeleinden toepasbaar. De minister weet waar ik op doel. Vanmorgen is een aantal woordvoerders om tien uur al met een debat begonnen en het bleek dat je bij een aantal thema's met dezelfde aspecten te maken hebt. Hieruit blijkt de waarde van het maatschappelijke debat: dat je consistentie bevordert bij datgene wat je wilt. Ik zou graag zien dat de minister ook consistentie betrachtte. Met de certificeringsregeling heeft hij een goed begin gemaakt. Ik vind dat hij perfect heeft gehandeld. Laat de branche beginnen met een certificeringsregeling. Misschien lukt het niet om de uitvreters en de freeriders van de weg te drukken. Dan kan het laatste stukje van de route inhouden dat de regeling algemeen verbindend wordt verklaard.

Voorzitter. De fractie van de Partij van de Arbeid is erg ingenomen met het feit dat het CTB een zbo is gebleven en dat het een stevige positie heeft bij beoordelingen, inspraak, vaststellingen en het participeren in het netwerk in Europa. Naar ons oordeel is dat absoluut een winstpunt, maar wij moeten er kennis van nemen dat wij in de toelatingen iedere keer politieke interventies hebben gepleegd. Daarvoor was overigens ook ruimte. Nu komt er deugdelijke wetgeving. Straks hebben wij een instituut met kennis en knowhow die uiteindelijk de toelating regelt. Ik heb vertrouwen in de deskundigheid van het CTB. Daarmee kan het met een stevige missie in het zbo functioneren. De politieke waan van de dag maakt interventies onvermijdelijk. Daarom is rustig vaarwater nodig en een zbo dient even buiten schot te blijven. Het kabinet is en blijft verantwoordelijk, maar in een zbo is er een missie en wil je het anders doen. Dan maak je de missie anders.

De PvdA-fractie kijkt met belangstelling uit naar de openbaarmaking van de inspectieresultaten van de VWA over de residuen in groente en fruit. Op 1 oktober zullen die inspectierapporten openbaar worden gemaakt. Wij hebben afgesproken dat dit zeer zorgvuldig zal gebeuren. Aangezien de Nederlandse producten met vlag en wimpel de toets der kritiek kunnen doorstaan, moeten zij niet op het verdachtenbankje terechtkomen vanwege ongefundeerde en ongeclausuleerde kritiek. Ik heb er echter alle vertrouwen in dat er overeenkomstig de afspraken wordt gehandeld.

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. In juni is het vier jaar geleden. Deze minister was nog niet aangetreden. Toen hadden wij te maken met minister Brinkhorst. Ik ben indertijd met een afgevaardigde van de Kamer naar Zeeland afgereisd om te zien dat de uien op het land kapot gingen. Inmiddels is deze afgevaardigde minister voor Ontwikkelingssamenwerking, maar toen was zij mevrouw Van Ardenne. De uien op het land in Zeeland gingen kapot omdat het niet was toegestaan om met een bepaald middel tegen schimmel te spuiten. De buurman van diezelfde Zeeuwse boer hield zich niet aan de regels en haalde dat middel in België. Hij moest daarvoor net over de grens. Daardoor teelde hij de beste uien die je je kon voorstellen. Twee dagen later zat minister Brinkhorst op de stoel waarop nu minister Veerman zit. Mevrouw Van Ardenne had een bos uien meegenomen om de door mij ingediende motie te bekrachtigen. Dat was de eerste keer dat ik minister Brinkhorst met tranen in zijn ogen heb gezien. Die tranen kwamen niet voort uit groot medeleven, maar werden veroorzaakt door de rottende uien van mevrouw Van Ardenne. Wij vroegen toen aan die minister ex artikel 16a de mogelijkheid te creëren om zodoende toch dat goede middel beschikbaar te krijgen voor die Zeeuwse uientelers om nog een klein stukje van hun inkomen veilig te stellen.

Dat was voor mij de eerste confrontatie met gewasbeschermingsmiddelen, toen nog bestrijdingsmiddelen genoemd, in de Kamer. Daarmee was meteen aangetoond hoe krakkemikkig de wet in elkaar zat. Op basis van die wet kon een ondernemer zich afvragen of het wel zin had om uien of aardappels te telen, omdat hij, als het weer een beetje tegenzat, geen inkomen zou hebben. De heer Oplaat van de VVD heeft vervolgens tegen minister Veerman gezegd: minister Veerman, als jij de wet niet wijzigt, doe ik het. Dat vond minister Veerman zijn eer te na. Daarom heeft hij het zelf gedaan. Ik vind dat dit verhaal op een prachtige wijze aantoont hoe de Kamer invloed kan uitoefenen op het totaal. Nu ligt er een wet met een prachtige nieuwe naam, namelijk de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Zonder deze wet zou de productie van aardappelen dit jaar, met alle regen in augustus, nog veel lager zijn dan nu dreigt te gebeuren.

Ik ben ervan overtuigd dat deze wet een verbetering inhoudt. De verbetering zit erin dat wij in Nederland stoffen kunnen toelaten die in Brussel nog niet zijn onderzocht. Maar de eigenlijke verbetering moet nog komen. Los van deze wet zal straks in Europees verband het totale verhaal geharmoniseerd zijn. Als wij dat hebben bereikt, worden de kosten om nieuwe producten te ontwikkelen nog vele malen lager.

Voorzitter. Het CTB is verzelfstandigd. Ik zie dat als een verbetering. Alleen heeft het CTB, als het verzelfstandigd is, wel een monopoliepositie in Nederland. Ik heb niks met monopolisten. Ik zie alleen maar dat zij doorgaans veel macht hebben. Als zij dan ook nog de tarieven kunnen vaststellen, vind ik dat de Tweede Kamer wat dat betreft een vinger in de pap moet hebben. Op dat punt heb ik een amendement ingediend.

De grootste verbetering van deze wet moet eigenlijk zijn dat de Nederlandse regelgeving de Europese regelgeving niet overstijgt. Daartoe is een poging gewaagd, maar dat is niet in alle opzichten gelukt. Hierover hebben de heren Oplaat en Van Mastwijk ook opmerkingen gemaakt. Ik heb er in het verleden een motie over ingediend, de motie-Van den Brink/Koopmans. Als ik het stuk goed lees, zie ik dat het ook nu weer mogelijk is dat Nederland op het gebied van de persistentie van producten afwijkt van hetgeen Brussel voorschrijft. Daar zijn wij tegen. De resten van producten in de bodem worden soms maar langzaam afgebroken. Ik hoop dat de minister straks aangeeft dat dit niet de bedoeling is, anders zal ik hierover zeker een motie indienen.

Kan de minister met honderd procent zekerheid aangeven dat de in de wet gebruikte termen en definities gelijk zijn aan de termen en definities in de EU-richtlijn? En als daarvan wordt afgeweken, waarom is dat dan?

Wij begrijpen dat een vracht algemene maatregelen van bestuur wordt ingetrokken. Dat is perfect, maar hoeveel moeten er nog als uitvloeisel van deze wet bijgemaakt worden? Wat is ten slotte het saldo?

De LPF-fractie is er geen voorstander van dat besluiten van het CTB over toelating eerst ter inzage worden gelegd, zoals wordt gezegd in het amendement van de heer Mastwijk. Wij ondersteunen dat van harte. Ik kan het niet korter zeggen.

Wij zijn het er absoluut niet mee eens dat een handelaar die gewasbeschermingsmiddelen verkoopt, moet vaststellen of degene die ze koopt, daartoe wel bevoegd is. Dat is in artikel 73 geregeld. Om ervoor te zorgen dat dit niet meer het geval is, heb ik een amendement ingediend.

Mijn laatste vraag gaat over het spuiten per vliegtuig. Voor zover ik weet, staat de huidige regelgeving toe dat per vliegtuig wordt gespoten tot veertien meter vanaf openbaar water. In noodgevallen is ook dat toegestaan. Is het juist dat in 2012 spuiten per vliegtuig wordt verboden en als dat zo is, kan deze methode dan ook niet meer worden gebruikt als het weer heel erg slecht is? Hoe doen andere EU-landen dit?

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Hoewel je het bij het onderwerp "gewasbescherming" niet meteen zou verwachten, heeft de parlementaire geschiedenis van het gewasbeschermingsmiddelenbeleid alle ingrediënten in zich voor een spannend boek. Er zijn veel kwesties geweest met verrassende wendingen. Hoe het plot moet aflopen, is allang bekend. Daarover was al in 1991 overeenstemming: een sterke reductie van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, gekoppeld aan een Europese beoordeling van de middelen om valse concurrentie te voorkomen. Daar waren wij het toen over eens. Ik wil niet de hele geschiedenis herhalen, over het ver voor de Europese muziek uit lopen van ons nationale beleid, over de conflicten rondom het almaar niet beschikbaar zijn van adequate middelen. Er waren conflicten te over. Rondom de kleine teelten was het elke keer weer iets. Ik herinner mij een debat over de uien, een debat over de waspeen, de spruitenteelt. Ik zal het niet allemaal opsommen. Ik heb het dan impliciet ook over de inzet van de sectoren, het Meerjarenplan Gewasbescherming, de roerige geschiedenis van het CTB, waar in de loop der tijd ook het een en ander is gepasseerd, en de certificering.

Wij moeten eerlijk zijn, er is de afgelopen vijftien jaar heel veel gebeurd. Dat vindt mijn fractie positief. Ik ben niet van het slag dat niet aanwezige fracties om hun afwezigheid berispt, maar de afwezigheid in dit debat van enkele fracties in dit huis die jarenlang bovenop dit thema hebben gezeten, bewijst dat er veel ten goede is gebeurd. Of zij hebben de hoop opgegeven, of zij moeten erkennen dat het wel goed zit. Ik waag te stellen dat iemand als mijn gewaardeerde oud-collega mevrouw Marijke Vos hier geweest zou zijn, maar genoeg erover.

Naar mijn inschatting is er niet veel onenigheid over de hoofddoelstelling. De standpunten liggen niet eens zo ver uit elkaar. Wij zijn het er allemaal over eens hoe het slot van het boek moet luiden: een sterke vermindering van de afhankelijkheid van middelen en Europese harmonisatie van de toelating van gewasbeschermingsmiddelen. Vandaag voegen wij er met een nieuwe wet een nieuw hoofdstuk aan toe. Mijn collega's hebben al omstandig de voorgeschiedenis van dit laatste hoofdstuk besproken en ik hoef dat niet te herhalen. Wij herinneren ons allemaal de gang van zaken in de laatste vier jaar.

De SGP-fractie is in beginsel blij met het voorliggende wetsvoorstel. Het werd ook de hoogste tijd dat de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 werd vervangen. Mijn fractie heeft er met andere fracties in de achterliggende jaren diverse malen op aangedrongen dat dit zou gebeuren. De kritiek op de wet was dat deze door alle wijzigingen in de loop der tijd veel te complex was geworden. Daarnaast sloot de wet niet goed aan bij de Europese regelgeving. Aan deze twee punten lijkt het nieuwe wetsvoorstel tegemoet te komen.

Daarnaast is diverse malen aan de orde geweest dat er weliswaar zorgvuldig en gezaghebbend, maar vooral veel sneller zou moeten worden beslist over de toelating van nieuwe middelen. Wanneer deze nieuwe middelen minder schadelijk zijn dan de bestaande werkzame stoffen, is er winst in het verschiet en die moet je zo gauw mogelijk pakken. De vraag is of daar nu definitief in wordt voorzien.

Naar onze mening moet door de wet ook zo veel mogelijk worden voorkomen dat er concurrentie optreedt met collega's in andere lidstaten. Hiervan zal sprake blijven, zolang de gewasbeschermingsmiddelen op Europees niveau niet zijn geharmoniseerd. Bij de behandeling van de nota Zicht op gezonde teelt, in 2001, was mijn fractie onaangenaam verrast door de aankondiging dat de Europese harmonisatie weer later van kracht zou worden dan was overeengekomen, namelijk pas in 2008. Moet ik uit de antwoorden in de schriftelijke voorbereiding opmaken dat de beoordeling van de lijst met werkzame stoffen, de vierde lijst, niet voor deze datum wordt gehaald? Laat het dan ook niet later zijn, laat 2008 de eindstreep van dat proces zijn en een nieuw begin van een geharmoniseerd beleid.

Ik heb nog enkele praktische vragen over de amendementen die ik bij de voorbereiding van dit debat kon meenemen. Daarna zijn er nog enkele gekomen waarop ik eerst het oordeel van de minister laat volgen, voordat ik er zelf commentaar bij zet.

Mijn fractie vraagt nadere opheldering over artikel 1, lid 2. Hierin staat dat onder gebruiken mede verstaan kan worden de aanwezigheid van een werkzame stof. Mijn fractie wijst erop dat op grote schaal zaaizaad en plantmateriaal wordt geïmporteerd. Hierop kunnen resten van middelen aanwezig zijn die in het land van herkomst zijn toegelaten, maar in ons land niet. Het gevolg van deze bepaling is dan dat handelaren of wederverkopers met hun geïmporteerde producten strafbaar zijn. Mijn fractie staat daarom positief tegenover het amendement op stuk nr. 10 van mijn collega's Mastwijk en Oplaat dat daarop ziet.

Mijn fractie vroeg in de schriftelijke voorbereiding naar een nadere uitleg van het begrip "redelijke termijn". Daar hebben wij antwoord op gekregen. Toch bevredigt dat ons nog niet geheel. Mijn fractie vreest dat dit zal leiden tot een vertraging in de toelatingsprocedures. Dat moeten wij niet onnodig laten gebeuren. Die termijnen moeten juist efficiënt zijn, opdat middelen zo snel als met behoud van zorgvuldigheid mogelijk is, voor de betrokken sectoren beschikbaar zijn. Daarom willen wij dat de artikelen 23 en 44 gewijzigd worden. Dat wordt geregeld in het amendement op stuk nr. 8.

Hoe kijkt de regering aan tegen het amendement op stuk nr. 11? Ziet de regering het behandelen van zaaizaad dat bestemd is voor export, als een industriële vorm van het gebruik van chemicaliën? Mijn fractie betwijfelt of een toelating in het kader van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden niet overbodig is. Mijn collega Oplaat heeft aangegeven dat deze amendering voor alle zekerheid is opgesteld. Dat sluit wel aan bij deze redenering. Ik hoor graag een reactie van de zijde van de minister.

Ik sluit af. Ik begon met het vergelijken van de geschiedenis van het gewasbeschermingsmiddelenbeleid met een mogelijk spannend boek. Met deze wet is een nieuw hoofdstuk aan het boek toegevoegd. Dat heeft onze steun. Het slot van het verhaal moet zijn dat boeren en tuinders, telers en kwekers kunnen beschikken over een effectief pakket middelen, innovaties daaronder begrepen, waarbij de Europese harmonisatie is voltooid. Pas dan kunnen wij dit boek sluiten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Veerman:

Voorzitter. Het is verheugend dat we dit debat over de gewasbeschermingsmiddelen- en biocidenwet kunnen voeren. Het eerste besluit dat ik in deze eerbiedwaardige functie nam, was de ondertekening van een brief voor de toepassing van een dergelijk middel. Minister Brinkhorst had toen nog maar net de deur achter zich dichtgetrokken. Dit luidde een nieuw tijdperk in voor de manier waarop we over gewasbeschermingsmiddelen denken en ermee omgaan. Deze wet is het sluitstuk van een proces dat vele betrokkenen in de afgelopen jaren hebben vormgegeven; velen hebben bijgedragen aan een andere visie van de overheid op gewasbeschermingsmiddelen.

Het is goed om vast te stellen dat alle partijen, vanaf de primaire producenten in LTO tot partijen die verantwoordelijkheid dragen voor de kwaliteit van het grondwater en de partijen die betrokken zijn bij handel en productie van gewasbeschermingsmiddelen, evenals maatschappelijke organisaties als Natuur en Milieu, vanaf de aanvang hierbij betrokken zijn geweest. In een goede dialoog en een sfeer van onderling vertrouwen hebben we ons gestort op de vraag: hoe kunnen we het beter doen? Dit wetsvoorstel is daarvan een van de gevolgen.

In het overleg op 17 november 2004 stonden we even stil bij deze vraag. Enkelen leden hebben al geconstateerd dat de oude wetgeving een lappendeken van verschillende verbeteringen was. We wilden er meer lijn en een duidelijke ingang in aanbrengen en er een transparanter geheel van maken. De directe aanleiding was de toenmalige onvrede met de regelgeving. Er moesten meer landbouwkundige knelpunten via vrijstellingen worden weggenomen. Een en ander zorgde voor juridische procedures, die weer leidden tot prejudiciële vragen aan het Hof in Luxemburg, zelfs tot de dag van vandaag. Ik kan met grote vreugde melden dat vanmorgen het Hof uitspraak heeft gedaan in de zaak van de vrijstellingen. De zorg over de regelgeving blijkt achteraf wel mee te vallen. Het Hof is het volledig eens met de Nederlandse interpretatie van de gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven zal uiteindelijk uitspraak doen over de vrijstellingen, natuurlijk aan de hand van deze uitspraak van de hoogste rechtsinstantie in de EU. Het vrijstellingenbeleid kan worden gecontinueerd. Op 17 november 2004 zei ik ook dat nationale wetgeving niet elk probleem kan oplossen en dat Brussel in talrijke zaken bepalend is. Naar mijn oordeel is er nu een wetsvoorstel dat tegemoet komt aan de verwachtingen van destijds. We wilden een nieuwe wet, omdat de vigerende wet in de loop van de tijd ondoorzichtig was geworden. We wilden aanpassingen omwille van het belang van transparantie, consistentie en eenvoud, herkenbaarheid en handhaafbaarheid.

Aan het wetsvoorstel lagen de uitgangspunten ten grondslag die ik al eerder heb gegeven in mijn brief van 9 september 2004. De gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn en de biocidenrichtlijn, beide dus Europese wetgeving, zijn de bepalende kaders. Bij dit wetsvoorstel zijn verschillende bewindslieden betrokken: de staatssecretaris van VROM is medeverantwoordelijk voor het wetsvoorstel en eerstverantwoordelijke voor het biocidengedeelte; maar de departementen van Sociale Zaken, VWS en VW zijn ook bij dit beleidsveld en dit wetsvoorstel betrokken. Ik moet de staatssecretaris van VROM excuseren vanwege zijn verblijf buitenslands. De beantwoording van de regering is in nauw overleg met hem voorbereid. Het wetsvoorstel is dus tot stand gekomen in goed overleg met andere departementen en met vele betrokkenen voorbereid, inclusief het College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen als uitvoeringsorgaan. Velen zijn in de gelegenheid gesteld om hun commentaar te geven. Dat is een groot goed, want dat leidt tot een breed gedragen wetsvoorstel. Ik neem aan dat we hier vanavond een afsluitend debat over kunnen voeren.

Wij zijn er echter nog niet. Onderdeel van het nieuwe wetsvoorstel is een herziening van de onderliggende regelingen. Daar zijn wij volop mee bezig, maar ook hier staan transparantie en eenvoud voorop. Wij streven naar één samenhangende algemene maatregel van bestuur en één ministeriële regeling. Dat is niet altijd gemakkelijk, maar ik verwacht dat wij daar in goed overleg met elkaar uit zullen komen. Daarnaast bezien wij ook de handhaving. Het wetsvoorstel voorziet in de introductie van de bestuurlijke boete als effectief handhavingsinstrument. Daarnaast wordt beoogd, de naleving te bevorderen met behulp van de methode"Programmatisch handhaven". Ook de uitvoering moet dus op orde zijn. Ten slotte is het wetsvoorstel ook aanleiding geweest om de verantwoordelijkheden van enerzijds de ministeries en anderzijds het CTB als uitvoeringsorgaan verder te verhelderen en te verduidelijken.

Ik kom te spreken over de amendementen. Ik begin met het amendement op stuk nr. 8 met betrekking tot de artikelen 23, 44, 70 en 128. Dit amendement betekent het schrappen van de voorbereidingsprocedure uit de wet. Verder is het CTB niet langer verplicht om mededelingen in de Staatscourant te plaatsen van de zakelijke inhoud van het voorgenomen besluit. Dat leidt ertoe dat het CTB zelf de afweging maakt op welke wijze belanghebbende derden op grond van de Algemene wet bestuursrecht in de voorbereiding van een besluit worden betrokken. De Algemene wet bestuursrecht blijft immers onverlet. Op zichzelf genomen is er niet zo veel op tegen om die te volgen werkwijze aan het bestuursorgaan over te laten. Ik laat het oordeel over dit amendement dus over aan de Kamer.

Ik kom dan op het amendement op stuk nr. 10 van de leden Mastwijk en Oplaat over artikel 1. Het doel van het tweede lid van artikel 1 is de verbetering van de handhaving. Handhaving van het verbod op het gebruik van niet toegelaten middelen onder de huidige wet levert problemen op. In de praktijk heeft de toezichthouder vaak slechts een werkzame stof op het gewas, gebouw of voorwerp aangetroffen. De handhaving wordt versterkt door aanwezigheid van een werkzame stof aan het verbod van het gebruik van een werkzame stof gelijk te stellen. Daar ligt het probleem. Die bepaling wordt natuurlijk met gevoel en verstand, en dan in het bijzonder boerenverstand, gehandhaafd. Als een betrokkene aannemelijk kan maken dat de stof niet door hem is gebruikt, omdat het bijvoorbeeld het gevolg is van verwaaiing, en het hem dus niet te verwijten is, valt het niet onder de reikwijdte van deze bepaling. Het amendement van de heer Mastwijk strekt ertoe om voor uitgangsmateriaal een uitzondering te maken op dit systeem. De import van behandelde producten zoals stekmateriaal is niet verboden. Het gebruik van zaaizaad behandeld met stoffen die in Nederland niet toegelaten zijn, willen wij voorkomen. Die middelen zijn immers niet voor niets in Nederland niet toegestaan. Het zou dus een u-bocht zijn om die middelen via geïmporteerd zaaizaad wel in het Nederlandse milieu te krijgen. Dat kan niet de bedoeling zijn. Een in Nederland niet toegestane coating kan dan dus ook niet worden toegelaten. Nederlandse en buitenlandse bedrijven worden in dat opzicht dus gelijk behandeld, anders zou er bevoordeling zijn door middel van een u-bochtconstructie. Er rest mij dus niets anders dan aanvaarding van dit amendement op dit punt te ontraden.

De heer Mastwijk (CDA):

Ik heb twee opmerkingen over de handhaving. Mijn eerste opmerking betreft het deel van het betoog van de minister over boerenverstand. Ik ben onmiddellijk bereid om aan te nemen dat deze minister met het van hem bekende boerenverstand zal handhaven. Het is mij echter niet ontgaan dat de minister weggaat. Naar ik aanneem, komt er straks een andere minister. De vraag is natuurlijk of mensen die in de praktijk door verwaaiing in de problemen komen, ook kunnen rekenen op het boerenverstand van een volgende minister. Er is zojuist een naam gepasseerd van een andere minister, die naar ik voorzichtig interpreteer toch niet helemaal over dat boerenverstand beschikte. Ik maak mij daar toch wat zorgen over, omdat de bewijslast klaarblijkelijk toch blijft liggen bij de ondernemer op wiens gewas het verwaaide middel is aangetroffen.

Mijn tweede opmerking betreft het amendement, dat inderdaad in uitgangsmateriaal voorziet. Het amendement bevat de zinsnede "waaronder stekken en zaaizaad". Ik leg het antwoord van de minister zo uit dat als wij die zinsnede zouden schrappen, het amendement geen probleem meer oplevert. Daarover moet ik uiteraard overleg plegen met mede-indiener Oplaat. Zie ik dit juist?

Minister Veerman:

Wat het eerste betreft: natuurlijk komt er een koning die Josef niet gekend heeft. Als wij het Bijbelse verhaal doortrekken, dan is dat inderdaad ernstig. Wat hier echter wordt gewisseld en wat hier wordt vastgelegd, is ook voor mijn rechtsopvolger maatgevend. Ik zal het belangrijkste onderdeel van mijn antwoord herhalen. Indien de betrokkene aannemelijk kan maken – ik zeg dus niet bewijzen, maar aannemelijk maken – dat de stof niet door hem of haar is gebruikt, dan valt hem of haar niets te verwijten en dan valt het niet onder de reikwijdte. Met andere woorden: het gaat hierbij niet om een strikt bewijs, maar om een aannemelijk maken. Wat het handhaven met gevoel en verstand betreft, kan ik mij niet voorstellen dat anderen dat op een andere wijze zouden doen. Wij leven toch in een samenleving waarin wij met verstand nagaan op welke wijze de naleving van de wet gestalte kan krijgen.

Ik kom op het tweede deel. Wat als zaaizaad uit het amendement geschrapt zou worden? Stekken vind ik weer iets anders. Dan kan een stof via stekpoeder aangebracht zijn; dan is het logisch dat het meekomt en je kunt het er moeilijk af gaan schrappen. Zaaizaad is iets anders. Dan wordt het hier uitgezaaid en komt het in ons milieu. Wij hebben dat middel niet voor niets voor Europese of Nederlandse toepassing niet toegelaten. Als dus zaaizaad uit het amendement wordt geschrapt, dan ben ik bereid om het oordeel over dit amendement aan de Kamer over te laten. Daarmee wint u dus mijn steun.

Dan nu het amendement op stuk nr. 11. Dat ziet op zaaizaad. Het gebruik van middelen in Nederland is slechts toegestaan na toelating in overeenstemming met de Gewasbeschermingsrichtlijn. Coating van zaaizaad is het gebruiken van een gewasbeschermingsmiddel. Het valt dus onder de definitie van de richtlijn en daarmee ook onder de definitie van deze wet, die immers op de richtlijn gebaseerd is. Ik kan niet anders dan de aanneming van dit amendement ontraden. Er zijn reeds middelen toegelaten voor de behandeling van zaaizaad dat gebruikt wordt in Nederland. Voor alle middelen waarmee zaaizaad wordt behandeld, moet een aanvraag worden ingediend bij het CTB. Ik begrijp dat dit moeilijk ligt voor de behandeling van zaaizaad dat wordt geëxporteerd. Dergelijke aanvragen zullen door mij dan ook maximaal worden gefaciliteerd. Ik kan echter niet meegaan – doodeenvoudig omdat de richtlijn het verbiedt – en zeggen: wij maken een uitzondering voor het gebruik van middelen die niet zijn toegelaten in Nederland, maar gebruikt worden voor zaaizaad dat geëxporteerd wordt. Dat kan niet, omdat het in strijd is met de richtlijn en dus ook met de wet.

Ik probeer wel een uitweg te bieden. In de nota naar aanleiding van het verslag heb ik al aangegeven dat bij die beoordeling slechts rekening wordt gehouden met de aspecten die niet reeds in andere Nederlandse wetgeving zijn geregeld, die relevant zijn voor de behandeling in Nederland en die van belang zijn voor de kwaliteit van een product dat aan een ander land wordt geleverd. Zo kan ten aanzien van de arbeidsbescherming naar alle waarschijnlijkheid worden volstaan met de door het bedrijf opgestelde risico-evaluatie en -inventarisatie. Toelatingsvoorwaarden die alleen maar betrekking hebben op het grondgebied van een ander land, kunnen door het andere land met regelgeving van dat land worden bezien. Zij hoeven dus in Nederland geen beoordeling te ondergaan.

Meer duidelijkheid kan ik er niet over geven, maar ik ben wel bereid om bijvoorbeeld wanneer een toelatingsaanvraag niet wordt gedaan, via het Fonds Kleine Toepassingen te bezien in hoeverre er ondersteunend kan worden gewerkt. Tot dusverre mijn toelichting op dat punt, maar ik kan op grond van strijdigheid met de Gewasbeschermingsrichtlijn en de wetgeving niet anders dan de aanneming van het amendement op stuk nr. 11 ontraden. Daarbij teken ik echter nadrukkelijk aan dat ik bereid ben, het maximale te doen om het toch mogelijk te maken dat deze voor Nederland belangrijke activiteit zo goed mogelijk voortgang kan hebben.

De heer Oplaat (VVD):

Het siert de minister dat hij zoekt naar een oplossing, maar zo kennen wij hem ook, zeker op dit dossier. De minister zegt elke keer: de richtlijn verbiedt dit, het zou in strijd zijn met de EU-richtlijn. Hij is daar ook uitgebreid op ingegaan in de nota naar aanleiding van het verslag. Nu blijkt echter dat men dat bijvoorbeeld in Frankrijk anders doet. Daar kent men slechts een administratieve verplichting voor deze onderwerpen. Die administratieve verplichting houdt in dat moet worden opgeschreven waar het zaad mee is behandeld en waarheen het wordt geëxporteerd. Kan de minister voor wij volgende week over dit wetsvoorstel stemmen, sonderen hoe het in Frankrijk is geregeld, en dat de Kamer per brief laten weten? Misschien kunnen wij elkaar nog vinden. Als de minister tot het besluit zou komen dat wij het naar Frans voorbeeld gaan regelen omdat dit wellicht eenvoudiger is dan het voorliggende voorstel, ben ik bereid om mijn amendement in te trekken.

Minister Veerman:

Ik denk dat ik al een goede opening heb geboden. Ik ben echter best bereid om de suggestie van de heer Oplaat mee te nemen en te onderzoeken hoe het in Frankrijk is geregeld. Als het in Frankrijk in strijd met de richtlijn gebeurt, kan ik niet anders dan de Commissie hierop wijzen. Ik neem aan dat niemand daar bezwaar tegen heeft. Als men in Frankrijk een oplossing heeft gevonden die door de Commissie is geaccordeerd en die voor ons toepasselijk zou zijn, zal ik het niet tegenhouden. Ik zal mijn best doen om deze informatie zo snel mogelijk te krijgen. Ik kan mij niet aan dagen binden. Ik begrijp dat het van belang is om de informatie op tijd te hebben in verband met de stemmingen. Ik zal de Kamer op de kortst mogelijke termijn informeren.

De voorzitter:

U hebt iets meer tijd omdat de Kamer in verband met Prinsjesdag pas woensdag zal stemmen.

Minister Veerman:

Dat komt mij goed uit.

De heer Mastwijk (CDA):

Een aantal belangrijke ondernemers, namelijk de veredelaars, dreigden vanwege het ontbreken van een level playing field uit te wijken naar het buitenland. Dat zou niet moeten gebeuren. De minister zegt dat hij ervan overtuigd is dat het amendement strijdig is met de Europese richtlijn. De heer Oplaat zei dat hij daar anders over denkt. Ik heb hier een buitengewoon officieel uitziend document uit Frankrijk dat de woorden van de heer Oplaat onderstreept. Mijn Frans is niet zo goed dat ik dit stuk hier ter plekke kan doorgronden, maar ik sluit niet uit dat men in Frankrijk wat slimmer is dan wij. Ik zou graag willen dat de minister nagaat wie het nu mis heeft, wij of de Fransen. Als blijkt dat wij het mis hebben, sluiten wij ons uiteraard volgaarne bij de Franse werkwijze aan. Ik wilde zeggen met de Franse slag, maar dat lijkt mij niet helemaal toepasselijk. Als de Fransen in overtreding zijn, moet in het kader van het level playing field worden bezien of de minister stappen richting de Commissie moet zetten.

Minister Veerman:

In het amendement op stuk nr. 12 van de heer Van den Brink staat dat de Kamer een besluit tot goedkeuring voor de tarieven voorgehangen zou willen zien. Dat is op zich begrijpelijk. Gedelegeerde wetgeving is echter in beginsel geen zaak van de Kamer als medewetgever. Vertragingen in complexe en langdurige processen moeten worden voorkomen en dat geldt ook voor de vaststelling van tarieven. Tarieven worden vastgesteld op basis van een aantal algemene uitgangspunten waarover meermaals met de Kamer is gesproken, zoals het kostendekkend werken door het college en afspraken over de kosten van bezwaar en beroep die de overheid draagt. Over die uitgangspunten kunnen wij nog best eens van gedachten wisselen, maar ik vind niet dat dit soort besluiten moet worden voorgehangen. Ik ontraad aanneming van het amendement omdat ik vertraging voorzie als gevolg hiervan zonder dat die leidt tot nieuwe inzichten.

Over het amendement op stuk nr. 13 van de heer Van den Brink het volgende. In het kader van het Convenant Duurzame Gewasbescherming is afgesproken dat de handelsketen wordt gesloten. Dat is een van de essentiële afspraken die in dit kader zijn gemaakt. Het convenant moet praktisch en makkelijk uitvoerbaar zijn. Met de branchevereniging AGRODIS zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop dit moet worden uitgevoerd. Zonder de genoemde verplichting om de handelsketen te sluiten kan iedereen namelijk makkelijk middelen kopen bij een handelaar, en dat willen wij niet. De uitvoeringslast voor de toezichthouder wordt door het schrappen van deze verplichting groter. Bovendien wordt het uitgangspunt van het convenant, namelijk de gesloten handelsketen, daarmee verlaten. Ik ontraad het aannemen van dit amendement omdat deze zaak in de praktijk is geregeld. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat een landbouwer of een tuinder bij elke aankoop van een middel moet laten zien dat hij een gelegitimeerde verbruiker is? Het is nu in de praktijk goed geregeld. De heer Van den Brink wil, net als de regering, voorkomen dat iedereen zomaar dat soort spullen kan kopen. Dat wordt door het convenant al geregeld.

Ik kom bij het amendement op stuk nr. 14 van de heer Waalkens. In het convenant hebben wij afgesproken de geïntegreerde gewasbescherming te bevorderen. Samen met de convenantpartners hebben wij inmiddels een veelheid van activiteiten op de rails gezet, die de Kamer alle kent. Ik noem het project Telen met toekomst, het onderzoeksprogramma naar geïntegreerde gewasbescherming, de Demoregeling duurzame landbouw en het project"Schone bronnen, nu en in de toekomst". Er is dus een brede waaier van activiteiten die alle gericht zijn op het bevorderen van geïntegreerde gewasbescherming. Dat is ook de kern van het gewasbeschermingsbeleid in Nederland. De wet maakt die eigen verantwoordelijkheid dus maximaal mogelijk binnen de Brusselse kaders. Een verplichting, waartoe dit amendement oproept, loopt daar dwars doorheen. Het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB) stelt bij toelating al eisen ingevolge artikel 29, terwijl artikel 78 daarbij een achtervangartikel is. Ik vind zo'n verplichting daarom niet nodig, al begrijp ik de bedoeling van de heer Waalkens natuurlijk wel. Er rest mij bij een overbodig amendement niets anders dan de aanneming ervan te ontraden.

De heer Waalkens (PvdA):

Op dit moment kan het CTB al nadere voorschriften stellen, maar dat gebeurt niet. Die vrijblijvendheid leidt niet tot acties. Wij zien dat er in het veld veel ervaring wordt opgedaan met geïntegreerde bestrijdingssystemen. Voor het CTB zouden wij hierop wat meer druk moeten leggen, niet voor de telers.

Minister Veerman:

Dat lijkt mij oplosbaar doordat ik het CTB nog eens duidelijk maak wat er in de praktijk gebeurt. De wens van ons allen is dat het CTB hierop let. Ik ben er echter geen voorstander van om dit nu in een wettelijk dwingend kader op te leggen. De denkbeelden van de heer Waalkens en die van de regering liggen op dit punt nog een tikkeltje te ver uit elkaar.

De heer Waalkens (PvdA):

Als de minister mij de toezegging kan doen dat hij bij het CTB nadrukkelijk de wens zal neerleggen dat dit waar mogelijk wordt ingevuld, ben ik bereid mijn amendement in te trekken.

Minister Veerman:

Dat zal ik doen. Ik zal met het CTB in overleg treden om het ervan te doordringen dat alles wat er in de praktijk gebeurt, in de vele projecten die ik heb genoemd, reden is om dit kritisch te ondersteunen door het stellen van eisen.

De heer Waalkens (PvdA):

Op grond van deze toezegging trek ik mijn amendement in.

De voorzitter:

Het amendement-Waalkens (stuk nr. 14) is ingetrokken.

Minister Veerman:

Voorzitter. Op de vraag van heren Oplaat en Mastwijk of het wetsvoorstel een gelijk speelveld bevordert, kan ik eenvoudig ja zeggen. Wel zijn wij ook afhankelijk van de voortgang van de harmonisatie binnen de Europese Unie. Een gelijk speelveld is alleen maar bereikbaar wanneer er een volledige harmonisatie is van de markt voor gewasbeschermings-middelen en biociden. Ook bij een gelijk speelveld blijven er echter verschillen. De lidstaten hebben nu eenmaal verschillende fytosanitaire, ecologische en klimatologische omstandigheden. Dat leidt ook tot verschillen in de toelating van middelen. Die verschillen komen niet zozeer tot uitdrukking in het wetsvoorstel als wel in de lagere regelgeving en bij de toelating door het CTB. Het uitgangspunt van het wetsvoorstel is het hernieuwd omzetten van de richtlijn voor het op de markt toelaten van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Op het niveau van de lagere regelgeving wordt aan de richtlijn invulling gegeven conform de brief van 30 september 2004, de zogenaamde septemberbrief 2004. Dat betekent toepassing van geharmoniseerde beoordelingsmethoden indien en voor zover zij beschikbaar zijn. Het betreft dan met name aspecten van deugdelijkheid en werkzaamheid van het middel, gezondheid van de consument en arbeidsbescherming voor degene die met het middel omgaat. De heren Oplaat en Mastwijk hebben met betrekking tot de persistentie gevraagd waarom Nederland een andere uitwerking van de EU-regelgeving voor de beoordeling van water en bodem hanteert. De besluitvorming daarover heeft al voorafgaand aan de behandeling van de nota Duurzame gewasbescherming in oktober 2004 plaatsgevonden. De kern van de argumenten die destijds voor deze keuze zijn aangevoerd, was dat het MTR invulling geeft aan het milieubeleidsplan en de nota Duurzame gewasbescherming om een goede milieukwaliteit te realiseren. Bestrijdingsmiddelen worden ten aanzien van de milieurisico's op dezelfde wijze beoordeeld als andere chemische stoffen. Dat past in de Kaderrichtlijn Water. Nederland wijkt in de normstelling voor persistentie niet af van Europa. In de ruimte die Europa aan de lidstaten laat, heeft Nederland wel een keuze gemaakt. Deze is gebaseerd op de overweging dat altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de emissie van persistente chemische stoffen. Dat is altijd een van de pijlers van het milieubeleid geweest. De zorgvuldigheid geldt ook voor het toelatingsbeleid voor gewasbeschermingsmiddelen. De regering weet zich gesteund door de technische commissie Bodembescherming.

Er is ook gewezen op de kosten. Onlangs is de methodiek geactualiseerd. Er is commotie ontstaan over de hoge kosten die dit met zich meebrengt. De sector schat die anders in dan de regering. Ik heb hierover overleg gevoerd met de brancheorganisatie. Dit heeft geleid tot een traject om met de verschillende producenten een gemeenschappelijk beeld te vormen van de kosten. Dit overleg zal eind dit jaar zijn afgerond. Ik herhaal mijn toezegging om geen besluit te nemen tot dit traject is afgerond. Ik vraag de Kamer om de regering de gelegenheid te geven om dit traject af te ronden. Voordat een besluit wordt genomen, kunnen wij daarover op basis van de uitkomsten van dit overleg desgewenst met de Kamer van gedachte wisselen.

De heer Mastwijk (CDA):

Overleg met de Kamer is altijd een goede zaak. Ik heb in mijn bijdrage namens het CDA verklaard dat het aanvullend persistentieonderzoek in de Europese richtlijn niet verplicht is voorgeschreven. Ik heb de minister gevraagd waarom wij dat onderzoek dan zouden moeten gaan doen, temeer daar de kosten hoog zijn. Het antwoord van de minister komt neer op uitgestelde besluitvorming. Ik wacht het onderzoek af, maar ik heb nu dit schot voor de boeg afgegeven. Ik breng mijn voorbeeld in herinnering dat de zaak wel eens zwaarder lijkt te worden voorgesteld dan in werkelijkheid het geval is. De functiewisseling van een bollenveld naar woningbouw duurde 2,2 jaar, terwijl de procedures om in Nederland woningbouw toe te staan aanzienlijk langer zijn.

Minister Veerman:

In deze interruptie van de heer Mastwijk herken ik een deel van zijn inbreng in eerste termijn. Ik zal mijn reactie niet herhalen. Wij hebben elkaar goed begrepen. Ik heb goede nota genomen van zijn opmerking. De broedende kip moet even niet worden gestoord. Er is binnen de mogelijkheden die de richtlijn biedt, altijd ruimte voor een zelfstandige afweging in ons land met betrekking tot de milieuconsequenties. Ik ben van mening dat een goed milieubeheer vereist dat wij van deze ruimte gebruik maken. Ik heb toegezegd dat wij met de Kamer van gedachten zullen wisselen over de resultaten van het overleg met de sector.

De guidancedocumenten bestaan uit ambtelijke notities van werkgroepen van experts van de Europese Unie. Het zijn dus geen officiële besluiten van de Europese Unie. Zij betreffen een palet van onderwerpen, die soms zeer technisch zijn, zoals de interpretatie van de artikelen van de richtlijn. Het is mijn intentie om alle guidancedocumenten op te nemen in de nationale regelgeving wanneer dit in het licht van de specifieke agrarische, fysiologische, sanitaire, ecologische en klimatologische omstandigheden in ons land mogelijk en wenselijk is. De septemberbrief is daarin leidend. Die vergt een toets, afhankelijk van de inhoud van het desbetreffende document, of de regulering relevant is om op het juiste wetgevingsniveau overgenomen te worden. Moet dat in een wet, een algemene maatregel van bestuur, een regeling of een beleidsregel? Zo is een tweetal guidancedocumenten op wetsniveau verwoord. Die betreffen de gegevensbescherming, in de artikelen 27 en 47, en de herbeoordeling, in artikel 128. Ik zal erop toezien dat de toets vlot verloopt. Ik heb het dan over termijnen van een week of vier.

Het CDA stelde een vraag over artikel 5. Dat is weer eens iets anders dan artikel 31, waarover in het verleden ook veel van gedachten is gewisseld. Het artikel is van groot belang voor het level playing field. Ik zal daar in Brussel aandacht voor vragen. Ik houd mij zeer aanbevolen voor concrete voorbeelden.

De heren Mastwijk en Oplaat vroegen hoe de procedure voor de AMvB geregeld moet worden. Zij pleiten voor een voorhang. Het is wel begrijpelijk dat de Kamer dat wil, maar wij moeten voorkomen dat wij vertraging oplopen. Het kabinet is bezig met het formuleren van een lijn, vanuit het vertrekpunt dat de AMvB er zo snel mogelijk moet zijn. Ik ben bereid de Kamer de ontwerp-AMvB toe te zenden en er met haar over van gedachten te wisselen. Ik ben er echter geen voorstander van om de toezending van de ontwerp-AMvB in de wet te regelen. De Kamer krijgt hem wel te zien.

De heer Oplaat (VVD):

Wij kunnen toch tot voorhang besluiten in een procedurevergadering? De minister kan wel zeggen dat hij niet wil, maar als de commissie daartoe besluit, moet het toch gebeuren?

Minister Veerman:

Wij hebben een misverstand. Ik heb toegezegd dat de Kamer de ontwerp-AMvB krijgt. De discussie is echter of dat bij wet moet worden geregeld dan wel of het te allen tijde geschiedt.

De heer Oplaat (VVD):

Dat zien wij dan wel in de commissie.

De voorzitter:

Dat spreekt vanzelf. De Kamer gaat over haar eigen inbreng.

Minister Veerman:

De Kamer kan dat te allen tijde zelf bepalen. Het gaat er echter om of het in de wet moet.

De heer Oplaat (VVD):

Wij begrijpen elkaar.

Minister Veerman:

Ik ken de verhoudingen. Nederigheid is een van de eigenschappen om op mijn plek tot mijn recht te komen.

De heer Oplaat vraagt naar aanleiding van artikel 125 of het mogelijk is nieuwe werkzame stoffen toe te laten. Hij acht dat wenselijk, maar het is juridisch onmogelijk. Het is niet beleidsmatig ongewenst, maar artikel 125 is gebaseerd op artikel 16 van het overgangsrecht van de Biocidenrichtlijn. Dat overgangsrecht ziet slechts op bestaande werkzame stoffen. Wij hebben de maximale ruimte van dat overgangsrecht benut.

De heer Mastwijk stelde een vraag over vrijstelling voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de ontwikkeling van de veredeling van gewassen. Hij kondigt een eventuele motie aan. Voor de ontwikkeling van nieuwe rassen kan het nodig zijn om niet toegelaten beschermingsmiddelen toe te passen. Artikel 37 van het wetsvoorstel biedt ruimte om daarvoor vrijstelling te geven, mits de toepassing onder gecontroleerde omstandigheden plaatsvindt. Het CTB kan daarvoor voorschriften geven. Verder kunnen onderzoeksinstellingen om erkenning vragen, zodat proeven onder voorwaarden kunnen worden uitgevoerd. Het kan niet gaan om reguliere kleinschalige teelten, het moet echt gaan om proeftoepassingen. Voor de kleinschalige teelten is het Fonds Kleine Toepassingen in het leven geroepen, om het mogelijk te maken toelatingen aan te vragen. Als de heer Mastwijk mij vraagt daarvoor te pleiten in Brussel, zal ik hem gaarne ten dienste zijn.

De heer Mastwijk (CDA):

Met de gecontroleerde omstandigheden doelde ik niet op kleine toepassingen en ook niet op proeven, maar op de reguliere productie van zaad, bijvoorbeeld om goed komkommerzaad te kweken. Ik doel niet op een proef, maar op een regulier productieproces. Het gaat wel om een heel kleine toepassing van een middel waarvoor in Nederland nog geen toelating is. Zegt de minister nu dat artikel 37 van de wet dat soort gebruik mogelijk maakt?

Minister Veerman:

Ja, dat artikel biedt ruimte om daarvoor vrijstellingen te geven als het gaat om een toepassing onder gecontroleerde omstandigheden. Het CTB geeft de voorschriften.

De heer Mastwijk (CDA):

Maar welke procedure geldt daar dan voor? Als die procedure een uitgebreid dossier en veel toeters en bellen vergt, zegt de aanvrager misschien: dat doe ik niet, want dit kost te veel vergeleken met de jaaromzet. Dan schieten wij nog niets op.

Minister Veerman:

Ik stel mij voor dat de procedure hiervoor niet ingewikkeld is, maar daarover kan ik u nu niet precies inlichten. Ik zal dat nog verifiëren en u in een eerder aangekondigde brief hierover informeren.

De heer Oplaat (VVD):

Voorzitter. Ik wil nog terugkomen op de opmerking van de minister over de interpretatie van artikel 125. Het gaat hierbij niet om nieuwe werkzame stoffen, maar om reeds in Nederland toegelaten werkzame stoffen waarmee door samenvoeging nieuwe composities ontstaan. Die worden op de markt niet toegelaten en daar zit volgens mij het probleem.

Minister Veerman:

Dan is er misschien begripsverwarring. Ik heb het gestelde zo begrepen dat het gaat om nieuwe werkzame stoffen. U zegt echter dat het gaat om bestaande stoffen in een nieuwe configuratie. Voorzitter. Ik stel voor dat ik precies uitzoek hoe dit zit en dat ik de Kamer schriftelijk informeer. Misschien heb ik het gestelde verkeerd begrepen.

De heer Mastwijk sprak over de saldobenadering. Die benadering zou moeten passen bij het gegeven gebruiksvoorschrift. Sommige onderdelen van de saldobenadering worden in de praktijk toegepast, zoals zaadcoating en het met een relatief zwaar middel ontsmetten, zodat je met iets schoons aan de nieuwe teelt kunt beginnen. Het principe van de saldobenadering zou moeten passen bij het door Brussel aangegeven kader, maar mijn inzet is om in EU-verband te onderzoeken of hierbij de saldobenadering van betekenis en behulpzaam kan zijn. Voorwaarde voor gebruik is wel dat de werkzame stof door de Unie is toegestaan. Als de werkzame stof niet is toegestaan, betekent dat einde oefening en natuurlijk einde van de saldobenadering. Ik zeg tegen de heer Mastwijk dat ik zijn opmerkingen goed in mijn oren zal knopen. Ik laat aan hem over om te bepalen of het nodig is om een motie in te dienen, maar wat mij betreft is wat hij heeft gezegd, duidelijk genoeg om de lijn te volgen die hij heeft voorgesteld.

De heer Van den Brink vroeg of het vliegtuigspuiten niet in strijd is met het Lozingenbesluit open teelt. Met de huidige regeling is spuiten van sommige middelen met behulp van vliegtuigen of luchtvaartuigen in algemene zin onder voorwaarden toegestaan. De belangrijkste toepassing is die van bestrijding van phytophthora in aardappelen. Er is echter geen landbouwkundige noodzaak om vliegtuigen te gebruiken voor gewasbeschermingsdoeleinden als overgeschakeld wordt op het systeem met spuitbanen met brede banden: brede sporen die onder alle omstandigheden te berijden zijn. Overigens, hiermee kom ik steeds meer te spreken over mijn oude vak. Nog een belangrijke mededeling: bieten worden in het najaar ook onder natte omstandigheden gerooid. Wij hopen natuurlijk dat dit jaar die omstandigheden zich niet voordoen. Dus het gebruik van de spuitbanen past bij de systematiek van geïntegreerde gewasbescherming. Ik herinner aan de wijze waarop tegenwoordig spuitmachines zijn uitgerust, namelijk met driftarme doppen. Dat betekent dat er veel minder drift zal optreden en dat met een steeds geringere hoeveelheid van het middel kan worden volstaan.

Wij zijn voornemens om een algemene maatregel van bestuur op te stellen voor het verbieden van vliegtuigspuiten. Daarbij zal een overgangstermijn van vijf jaar gelden alvorens de maatregel in werking treedt. Dit is in lijn met het voorstel van de Commissie voor een richtlijn inzake een thematische strategie voor het duurzame gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Dus op een termijn van vijf jaar moeten wij hiervan af. Uit eigen waarneming weet ik dat het gebruik van spuitbanen steeds meer wordt toegepast.

De heren Oplaat en Mastwijk vroegen verder of het mogelijk zou zijn om minder dossiereisen voor het gebruik van biocide te stellen en om te komen tot Europese harmonisatie. De lijn die door Duitsland en België wordt gevolgd, zou ook voor Nederland moeten gelden. Met de bestaande wet is via herprioritering geregeld dat voor een grote meerderheid van de toegelaten producten geen gegevens hoeven te worden verstrekt tot de Europese harmonisatie gestalte heeft gekregen. Aanvullend is met de nieuwe wet geregeld dat in het geval dat innovatie leidt tot een product dat minder risico's heeft of effectiever is, voor dat product slechts beperkte dossiereisen gelden. Dat staat in artikel 125. Binnenkort wordt het beleidsplan over biocide opgesteld. Daarin zal worden aangegeven hoe innovatie kan worden bevorderd en op welke wijze dossiereisen, vooruitlopend op de Europese harmonisatie, worden ingeperkt. Duitsland kent voor een aantal biociden geen dossiereisen. Voor Nederland zou dat een stap terug zijn. Bovendien zou dat in strijd zijn met de Europese richtlijn die stelt dat het nationale systeem mag worden gehandhaafd, maar dat het niet is toegestaan om die in "zijn achteruit" te zetten. Het is dus niet toegestaan om met minder genoegen te nemen. Ook de advocaat-generaal van het Hof heeft dat recent uitgesproken in het advies inzake vrijstellingen. De Belgische lijn wordt meegenomen in het eerder genoemde beleidsplan.

De heer Van der Vlies heeft gevraagd naar de duur van de Europese beoordeling. De Europese beoordeling van werkzame stoffen duurt tot 2008 en wij verwachten geen verder uitstel.

De toepassing op zaaizaad is geen industrieel proces, maar de toepassing van een gewasbeschermingsmiddel. De richtlijn vereist toelating.

De heer Oplaat (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording en zijn constructieve houding. Samen met ons gaat hij op zoek naar oplossingen. Dat siert hem en zo kennen wij hem ook.

In reactie op mijn amendement op stuk nr. 11 heeft de minister opgemerkt dat hij op korte termijn zal nagaan hoe een en ander is geregeld en wie er gelijk heeft. Wij wachten dat af. Als blijkt dat de minister gelijk heeft, zal ik dat amendement uiteraard intrekken. Anders komt er wel een oplossing.

Er is gesproken over artikel 125 inzake toelating van de combinatie van de compositie. De minister heeft toegezegd dat hij ons daarover zal informeren.

Wij hebben een klein interpretatieverschil over de EU-richtlijn. De minister heeft gezegd dat hij een aantal zaken zal onderzoeken. Toch hecht ik eraan om daarover een motie in te dienen. Later zal blijken wie gelijk heeft. Ook ik ken nederigheid. Als blijkt dat de minister gelijk heeft, zal ik mijn motie onmiddellijk intrekken.

De Kamer,Oplaat

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het nieuwe gewasbeschermingsmiddelen- en biocidebeleid op nationaal niveau afwijkt van de Europese beoordelingspraktijk;

constaterende dat door het afwijkende beleid extra belemmeringen ontstaan waardoor het voor producenten niet aantrekkelijk is om te investeren in de Nederlandse markt en bepaalde middelen daarom niet in de Nederlandse markt zullen worden geïntroduceerd;

voorts constaterende dat het vaak nieuwe, geavanceerde middelen betreft die milieuvriendelijk zijn;

verzoekt de regering, de Europese regelgeving rechtstreeks te vertalen naar nationaal beleid en hieraan geen eigenstandig beleid toe te voegen om de Nederlandse markt toegankelijk te houden voor nieuwe middelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Oplaat, Mastwijk en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15(30474).

De heer Mastwijk (CDA):

Voorzitter. Ook de CDA-fractie dankt de minister voor zijn uitgebreide en complete beantwoording. De heer Oplaat heeft gesproken van nederigheid. Daaraan kan ik nauwelijks iets toevoegen. Ik kan mij daarbij slechts aansluiten.

Ik ga in op de omschrijving van "gebruik" conform artikel 1, lid 2 van de wet. Wij hebben in het kader van de handhaving gesproken over boerenverstand. De minister zit er overigens buitengewoon ontspannen bij. Dat zie ik graag. Hij heeft terecht gezegd dat het besprokene onderdeel is van de besluitvorming. Wij zijn dat in dit huis ook gewend. Hopelijk mag ik ervan uitgaan dat datgene wat in deze zaal is gewisseld en straks op papier verschijnt, ook terechtkomt bij die wellicht overijverige inspecteur die het de ondernemer in het veld lastig zou kunnen maken.

Zoals gezegd, zullen wij nagaan of het amendement op stuk nr. 10 moet worden aangepast op het punt van het zaaizaad.

Dan kom ik bij wat ik maar ben gaan noemen de Franse slag. De heer Oplaat doelde daar ook op. Heeft Frankrijk of heeft Nederland gelijk? Wij wachten dat onderzoek af. Dan zal de heer Oplaat samen met mij bekijken of het desbetreffende amendement kan worden ingetrokken.

De minister zal de Kamer nader berichten over de persistentie. Wij wachten dus het resultaat van die broedende kip maar af. Wel wil ik nog duidelijk maken dat de CDA-fractie meent dat aanvullend persistentieonderzoek niet nodig is en dat het ook niet verplicht is op basis van de Europese richtlijn.

Ook voor de guidancedocumenten geldt dat het besprokene in deze Kamer deel uitmaakt van de besluitvorming. De minister heeft gezegd dat het streven is deze documenten zo veel mogelijk onverkort deel uit te laten maken van de Nederlandse toetsingspraktijk. Dan ga ik ervan uit dat dit ook bij de diverse departementen die hier in de toekomst, naar ik vrees, indringend naar zullen kijken, onder de aandacht wordt gebracht.

Dan kom ik bij artikel 125, waarbij het met name gaat om de combinatie van stoffen waarvan al dossiers bestaan. Ook daar gaat de minister nader onderzoek naar doen.

Op twee punten wil ik moties indienen. De eerste motie betreft het gecontroleerd gebruik. Het is mogelijk dat deze motie naar aanleiding van de brief die de minister aan de Kamer stuurt, kan worden ingetrokken. Ik dien deze motie toch maar in om een heropening van de beraadslaging te voorkomen. De tweede motie gaat over saldobenadering.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in de veredelingssector veelvuldig sprake is van kleine toepassingen van gewasbescherming om het veredelingsproces te optimaliseren;

overwegende dat daarbij vaak middelen, in zeer kleine hoeveelheden, worden gebruikt die vaak in Nederland al voor een of meerdere gewassen een toelating hebben, maar niet voor toepassing op het gewas dat in de veredeling aan de orde is, en dat het vragen van een toelating, gelet op de kosten van de procedure en de te verwachten omzet van het middel, niet opportuun is;

overwegende dat toepassing van het middel tijdens de veredeling op zeer bescheiden schaal en onder strikt gecontroleerde (laboratorium) omstandigheden geschiedt;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat in Europees verband mogelijkheden ontstaan om in dergelijke gevallen, onder nader te stellen voorwaarden, gebruik zonder toelating mogelijk te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Mastwijk, Oplaat, Van der Vlies en Van den Brink. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16(30474).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in de veredelingssector veelvuldig sprake is van kleine toepassingen van gewasbescherming om het veredelingsproces te optimaliseren;

overwegende dat er technieken bestaan, respectievelijk worden ontwikkeld, waarbij, door in het meest prille stadium van het gewas, bijvoorbeeld op zaad, een bepaalde vorm van gewasbescherming toe te passen, het gebruik van chemische middelen in een later stadium van de levensduur van een gewas kan worden voorkomen respectievelijk aanzienlijk kan worden beperkt;

overwegende dat hieraan teelttechnische en milieutechnische voordelen zijn verbonden;

verzoekt de regering, in Europees verband te bepleiten dat een dergelijke saldobenadering bij de gewasbescherming mogelijk wordt en dat de mogelijkheden van toepassing van gewasbescherming tijdens de veredeling worden verruimd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Mastwijk, Oplaat, Van der Vlies en Van den Brink. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17(30474).

Het viel mij op dat de heer Mastwijk ook al begon over nederigheid. Ik hoop wel dat wij zelfbewust blijven in dit kader. Maar nu is het woord aan de heer Waalkens.

De heer Waalkens (PvdA):

Voorzitter. U haalt mij de woorden uit de mond. Wij zitten hier als volksvertegenwoordigers met een houding alsof wij een lesje in nederigheid nodig hebben. Dat lijkt mij absoluut niet nodig. Wij zijn zelfbewust. Wij hebben de taakopvatting dat wij beschikbaar zijn om het kabinet te controleren en eventueel te initiëren.

De heer Oplaat (VVD):

Ik weet niet hoe het bij een socialist geregeld is, maar bij een liberaal gaan nederigheid en zelfbewustzijn heel goed samen.

De heer Waalkens (PvdA):

Ik wens jullie veel succes.

Voorzitter. Ik vind de mondelinge beoordeling van het amendement op stuk nr. 8 wat wazig op het punt van de voorprocedure en de aansluiting bij de Algemene wet bestuursrecht. De minister heeft gezegd dat hij er niet veel moeite mee heeft als dat geschrapt wordt, omdat de Algemene wet bestuursrecht überhaupt blijft bestaan. Heb ik het goed begrepen dat, ook al schrappen wij dit onderdeel van de wet, er toch een vorm van voorprocedure blijft bestaan bij de werkwijze van het CTB? Ik heb behoefte aan duidelijkheid op dit punt om het stemgedrag van de PvdA-fractie te kunnen bepalen. Of het nu wel of niet in de wet zit, wij zien de procedure die is voorgeschreven in de Algemene Wet Bestuursrecht graag gehandhaafd.

Verder zeg ik de minister dank voor de uitgebreide behandeling en voor de nota naar aanleiding van het verslag, waarin hij de zaken die mijn fractie en andere fracties hebben ingebracht, uitputtend heeft behandeld.

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. In eerste termijn heb ik de minister een vraag gesteld over het spuiten per vliegtuig. Daarop heeft de minister gedeeltelijk geantwoord. Om te kunnen beoordelen of er een level playing field is, wil ik graag weten hoe dit in andere Europese landen is geregeld. Ik neem aan dat ik het antwoord op deze vraag nog van de minister krijg.

De amendementen die ik heb ingediend, zal ik handhaven.

Als een zelfstandig bestuursorgaan een monopoliepositie heeft, wil ik als volksvertegenwoordiger op het gebied van de kosten en de andere zaken die ik in het desbetreffende amendement heb genoemd, aan de knoppen kunnen draaien. Ik handhaaf daarom dit amendement.

Dan ga ik in op het andere amendement. Je kunt wel zeggen dat het is geregeld, maar ik ben het principieel oneens met de manier waarop het is geregeld. Daarom zal ik ook het daarop betrekking hebbende amendement handhaven.

Tot slot wil ik een motie indienen over een nationale kop op Europese regelgeving.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Kamer via de motie-Van den Brink/Koopmans de regering heeft opgeroepen om zo snel mogelijk tot een EU-toelatingsbeleid te komen;

constaterende dat de regering doende is op enkele onderdelen beleid te ontwikkelen waarbij een "nationale kop" op Europese regelgeving kan ontstaan;

constaterende voorts dat hierdoor de kostprijs kan stijgen en vervolgens het aantal aanvragen voor toelatingen afneemt met als resultaat een aantasting van een effectief middelenpakket;

roept de regering op, ervoor zorg te dragen dat in nog uit te vaardigen AMvB's en ministeriële regelingen geen verdere maatregelen worden neergelegd dan in de relevante Europese richtlijnen dwingend voorgeschreven is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Brink en Mastwijk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18(30474).

De heer Oplaat (VVD):

Waarin wijkt deze motie af van de motie die ik samen met de leden Mastwijk en Van der Vlies heb ingediend?

De heer Van den Brink (LPF):

Mijn motie is duidelijker door het gebruik van het woordje "dwingend". Dat is het verschil.

Minister Veerman:

Voorzitter. Ik ga eerst in op de motie van de heer Oplaat over het concept Europees beleid. In deze motie wordt de regering verzocht de Europese regelgeving rechtstreeks te vertalen naar nationaal beleid en hieraan geen eigenstandig beleid toe te voegen om de Nederlandse markt toegankelijk te houden voor nieuwe middelen. Dat lijkt mij volstrekt in overeenstem ming met wat de regering voor ogen staat. Haar intentie is duidelijk, maar de richtlijn vereist dat wij een afweging maken op basis van specifieke nationale omstandigheden. Ik begrijp dat ik het niet makkelijk maak. De intentie is om het zo te doen, maar de richtlijn verplicht ons af te wegen of de nationale omstandigheden het noodzakelijk maken om af te wijken, en daar kan ik niet van afwijken. Het mag tot troost strekken dat het niet bij mij ligt om daarbij tot een positieve conclusie te komen. Voor het overige laat ik het oordeel aan de Kamer over.

De heer Mastwijk heeft een motie ingediend op stuk nr. 16 over het gecontroleerd gebruik bij veredeling. Hij verzoekt de regering te bewerkstelligen dat in Europees verband mogelijkheden ontstaan om in dergelijke gevallen, onder nader te stellen voorwaarden, gebruik zonder toelating mogelijk te maken. Daar ben ik het wel mee eens. Ik wil dat wel bewerkstelligen, maar ik kan het niet garanderen. Ik begrijp dat in de motie wordt gevraagd om een inspanningsverplichting.

Laten wij even vaststellen dat dit verzoek feitelijk een wijziging van de richtlijn behelst, maar die is nu niet aan de orde. Ik zal sowieso zorgen voor een procedure die eenvoudig en niet kostbaar is. Wanneer een wijziging van de richtlijn aan de orde is, zal ik daaraan adhesie betuigen, maar het wijzigen van een richtlijn in Europa is een weg waarvan wij het einde niet kunnen zien.

De heer Mastwijk (CDA):

Dat vraag ik ook niet in mijn motie. De minister heeft gezegd dat hij zal bekijken of binnen de bestaande wetgeving artikel 37 mogelijkheden biedt. Het gaat mij erom dat het heel goed zou zijn om binnen Europa af te spreken dat dit mogelijk wordt. Ik snap ook wel dat dit niet in twee dagen is geregeld, maar na deze minister komt er een nieuwe minister. Ik veronderstel heel voorzichtig dat die misschien nog wel meer invloed heeft in Europa dan deze minister al had. Ik kijk wat dat betreft hoopvol naar de toekomst.

Minister Veerman:

Dat laatste is nauwelijks denkbaar, maar vanwaar toch die angst voor een nieuwe minister? Is dat om mij te bewegen om mijn besluit te herzien? Laat de geachte afgevaardigde dat dan klip en klaar zeggen, dan zal ik met mijn thuisfront in overleg treden.

De heer Mastwijk (CDA):

Ik zou niet willen dat de minister mijn uitlatingen zou opvatten als een zucht van verlichting dat hij eindelijk weggaat. Dat werp ik verre van mij.

Minister Veerman:

Als hij mijn vertrek zou begroeten, zou dat toch een ernstige inbreuk zijn op de vertrouwensbasis die ik heb met de heer Mastwijk.

Ik zal mij voor dit punt inspannen. Ik wijs erop dat de richtlijn wijziging behoeft. Ik beloof hem dat wij ervoor zullen zorgdragen dat er een procedure tot stand komt die eenvoudig en niet kostbaar is. Meer kan ik niet beloven. Ik vat de motie dan ook op als ondersteuning van het beleid. Wij zijn het erover eens dat de weg naar de hiervoor benodigde wijziging van de richtlijn lang is en dat de inzet van mij en mijn rechtsopvolger daarop gericht zal zijn. Er is immers continuïteit van bestuur.

Ik zal de saldobenadering uit de motie op stuk nr. 17 van de heer Mastwijk in Brussel aan de orde stellen. Ik beschouw die motie ook als ondersteuning van het beleid.

Het amendement op stuk nr. 8 leidt ertoe dat het CTB zelf een afweging maakt op welke wijze belanghebbende derden op grond van de Algemene wet bestuursrecht in de voorbereiding van een besluit worden betrokken, zoals de heer Waalkens heeft opgemerkt en zoals ik in eerste termijn heb gezegd. Dat is daarmee veiliggesteld. Als het amendement wordt aangenomen, treedt dat in werking als remplaçant van wat nu in de wet staat.

Ik heb genoegzaam gesproken over het amendement-Van den Brink over het CTB. Wij hebben gesproken over de uitgangspunten. Als wij het eens zijn over de uitgangspunten en de berekeningswijze, kunnen de tarieven niet anders dan daarop zijn gebaseerd. Ik ontraad aanneming van dit amendement, omdat ik vind dat dit oponthoud geeft dat niet noodzakelijk is. Ik ben door het betoog van de heer Van den Brink in tweede instantie niet tot andere gedachten gebracht. Hij heeft gelijk met zijn opmerking over het besproeien vanuit een vliegtuig. Ik stel voor dat ik dat meeneem in dezelfde brief waarin ik ook een aantal punten van de heren Mastwijk en Oplaat zal meenemen. Ik blijf er overigens bij dat het besproeien van het land vanuit een vliegtuig in een vol land als Nederland de nodige gevaren en consequenties met zich brengt voor milieu, mens en dier.

Ik kom ten slotte te spreken over de motie van de heer Van den Brink op stuk nr. 18 inzake de Europese regelgeving. Deze motie gaat verder dan die van de heer Oplaat. De motie van de heer Oplaat was net op het randje van wat ik kon dragen. Voorzitter. Ik zie dat deze laatste opmerking wat verwarring zaait. Het is ondersteuning, maar ondersteuning heeft verschillende gradaties. De motie van de heer Van den Brink kan ik niet dragen. Ik ontraad de Kamer derhalve de aanneming van de motie.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij zullen volgende week woensdag over de ingediende moties en amendementen en over het wetsvoorstel stemmen.

De minister heeft een brief toegezegd. Deze brief zal de Kamer vóór de stemmingen moeten bereiken.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven