Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 107, pagina 6547-6564 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | nr. 107, pagina 6547-6564 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Regels voor het gunnen van overheidsopdrachten door aanbestedende diensten en opdrachten door speciale-sectorbedrijven (Aanbestedingswet) (30501).
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Aptroot.
De heer Atsma (CDA):
Voorzitter. Afgelopen dinsdag gaf de minister in het debat over de bouwfraude aan dat hij voorafgaand aan dit debat enkele mededelingen zou doen omdat die punten straks in de bijdragen van de Kamer terug kunnen komen.
De voorzitter:
Dat was mij niet bekend. Mijn excuus aan de heer Aptroot, die ik al uitgenodigd had om het woord te voeren.
De heer Aptroot (VVD):
Voorzitter. Dit is voor mij een novum, een interruptie door de minister aan het begin. Dat vind ik wel heel aardig.
De voorzitter:
Het gaat niet om een interruptie, maar om door een Kamerlid gevraagde mededelingen.
Minister Wijn:
Voorzitter. Ik was van plan om dat in mijn eerste termijn te doen. Het kan ook nu. Het maakt mij niet zo veel uit.
De voorzitter:
De heer Atsma en misschien ook andere Kamerleden hechten eraan dat het nu gebeurt. Ik ga ervan uit dat het niet lang duurt.
De heer Atsma (CDA):
Dat klopt, het zouden een paar mededelingen zijn. Het is praktisch om dat nu te doen, want dan kunnen wij dat direct meenemen. Dat scheelt straks tijd.
De voorzitter:
Ik vraag aan de minister of dat mogelijk is.
Minister Wijn:
Ja hoor.
De voorzitter:
Ik neem aan dat het niet heel lang zal duren. De minister doet dus eerst een mededeling.
Minister Wijn:
Voorzitter. Ik zou inderdaad nog terugkomen op een aantal zaken uit het algemeen overleg over de bouwfraude: uitsluiting van bouwbedrijven door overheden en de samenhang daarvan met de 1 meiregeling. Naar aanleiding van de 1 mei-oproep van het kabinet hebben 473 bouwbedrijven op vrijwillige basis informatie aangeleverd bij de NMa. Dat zijn de zogenaamde "1 meiklanten". Uit deze stukken is vervolgens het kartelgedrag van in totaal 1374 bedrijven naar voren gekomen. Al deze 1374 ondernemingen zijn door de NMa in staat van beschuldiging gesteld. Daarbij gaat het dus zowel om 1 meiklanten als om bedrijven die er door anderen zijn "bijgelapt". Van die bedrijven hebben er 1229 gekozen voor de collectieve en versnelde sanctieprocedure, die nu is afgerond.
Op dit moment is de NMa bezig met het opleggen van de boetes aan de 145 bedrijven die hebben gekozen voor de reguliere en individuele sanctieprocedure. Die procedures zijn thans nog niet afgerond. Bedrijven die door het Rijk kunnen worden uitgesloten, moeten onder deze 145 bedrijven worden gezocht. Zij hebben immers geen schaduwboekhouding ingeleverd bij de NMa en hebben ook niet gekozen voor de versnelde sanctieprocedure. Bedrijven kunnen alleen worden uitgesloten als hun boetes bij de NMa of hun veroordelingen bij de strafrechter onherroepelijk zijn geworden. Deze 145 bedrijven zijn echter nog niet definitief veroordeeld, omdat hun procedures nog niet zijn afgerond. Bovendien is een aantal bouwbedrijven in bezwaar gegaan tegen de boete die door de NMa is opgelegd. Mogelijk gaan zij later ook nog in beroep bij de rechter. Zodra hun veroordeling definitief is, kunnen zij worden uitgesloten, tenzij zij hebben bijgedragen aan de collectieve regeling bouwnijverheid.
Er zijn ook bouwbedrijven strafrechtelijk vervolgd voor hun aandeel in de bouwfraudezaak. Daarbij gaat het om bedrijven die bijvoorbeeld veroordeeld zijn voor het lidmaatschap van een criminele organisatie. Ook die bedrijven kunnen, zodra hun veroordeling definitief is, worden uitgesloten, zelfs als zij aan de drie maatregelen hebben meegedaan. Zij zijn echter in hoger beroep gegaan. Over hun uitsluiting beslist overigens het COVOG. Dit alles betekent dat de aanbestedende rijksdiensten nu nog geen bedrijven hebben kunnen uitsluiten op basis van hun betrokkenheid bij de bouwfraude. De toekomst zal uitwijzen in hoeverre bedrijven daadwerkelijk uitgesloten kunnen c.q. zullen worden. Ook gemeenten kunnen op dit moment nog geen bedrijven uitsluiten op basis van de bouwfraude. De gemeenten hebben wel naar aanleiding van de bouwfraude in algemene zin hun integriteitsbeleid aangescherpt. Er zijn ook bedrijven uitgesloten, zij het op andere gronden dan de bouwfraude. De gemeente Den Haag sluit bijvoorbeeld op dit moment iedere onderneming uit die geen verklaring van goed gedrag kan overleggen. De gemeente Amsterdam gaat een stap verder. Daar bestaat een bureau screenings- en bewakingsaanpak dat de integriteit van inschrijvende ondernemers beoordeelt. Ondernemers die niet alle benodigde gegevens kunnen of willen aanleveren, mogen bij de gemeente Amsterdam nooit deelnemen aan een aanbesteding. Hoeveel bouwbedrijven er door andere overheden zijn uitgesloten, kan ik niet zeggen. Dat overzicht bestaat niet, al is het maar omdat er meer dan vierhonderd gemeenten zijn in Nederland. Wij weten het niet van alle gemeenten.
De heer Depla vraagt zich tevens af of de bedrijven die hun schaduwboekhouding hebben ingeleverd bij de NMa, er nu niet bekaaid afkomen ten opzichte van de bedrijven die dat niet hebben gedaan maar die later eveneens niet zijn uitgesloten omdat zij alsnog hebben gekozen voor de versnelde procedure. Hebben de 1 meiklanten dan een streepje voor? Ten opzichte van de bedrijven die pas later besloten om schoon schip te maken door met de verkorte procedure mee te doen, hebben de 1 meiklanten een streepje voor. Zij hebben ten opzichte van alle andere veroordeelden kortingen tot 40% op hun boete gekregen. Zij zijn dus voor hun openhartigheid beloond in de sfeer van strafvermindering. Ten opzichte van de bedrijven die hun leven pas op het allerlaatste moment beterden, door aan de collectieve regeling mee te doen, hebben zij een extra streepje voor. Die late bekeerlingen hebben gezamenlijk 73,5 mln. op tafel moeten leggen. Individueel hebben zij een NMa-boete zonder korting gekregen.
Hiermee heb ik de Kamer de feitelijke informatie gegeven die ik bij het AO nog niet voorhanden had.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De heer Aptroot (VVD):
Voorzitter. In de wet lijkt niet zoveel geregeld te worden. Het gaat vooral om een kapstok om ministeriële regelingen en algemene maatregelen van bestuur aan op te hangen. Wij zien straks wel wat er is. Het kan immers geen kwaad. De VVD-fractie neigt echter toch naar enige zorgen over dit wetsvoorstel. Wij zijn het eens over de problemen die heersen bij de aanbestedingen. Wij willen die problemen oplossen. Dat kan vandaag nog niet met het wetsvoorstel, maar wel met wat in het vervolg door de minister wordt bedacht en door de Kamer wordt goedgekeurd. Dat moet regelen dat de aanbestedingen bij de overheid goed gaan. Voor de VVD-fractie zijn dus de komende ministeriële regelingen en algemene maatregelen van bestuur het belangrijkst. Het kan best zijn dat wij op enig moment zeggen dat een aanbestedingswet, ministeriële regelingen en een algemene maatregel van bestuur bij elkaar onoverzichtelijk worden. Het kan op dat moment beter zijn om de aanbestedingswet aan te passen. Er is dan één wet waarin alles goed is geregeld. Wetten moeten immers duidelijk en eenduidig zijn. Wij zien niet gek op kerstbomen.
Bij de komende uitwerking van dit wetsvoorstel zijn zes punten voor de VVD-fractie van belang. Het eerste punt is dat aanbestedingen transparant moeten zijn en dat de rechtsbescherming geregeld moet zijn. Dat betekent voor ons dat de voorwaarden volstrekt duidelijk moeten zijn, maar ook dat de uitkomst van een aanbesteding helder moet zijn en dat er goed over moet worden gecommuniceerd. Wij krijgen regelmatig signalen uit het bedrijfsleven dat aanbestedingen eindigen in een resultaat dat nauwelijks wordt gecommuniceerd, anders dan: uw bedrijf heeft de opdracht niet gekregen. Het kost bedrijven vaak moeite om na een negatieve uitslag een gemotiveerd besluit in handen te krijgen. Een gemotiveerd besluit is echter een voorwaarde om bijvoorbeeld een kort geding aan te spannen. De termijn voor het aanspannen van een kort geding is vijftien dagen. Als je anderhalve week of twee weken bezig bent om een gemotiveerd besluit te krijgen, dan is er geen sprake meer van goede rechtsbescherming. Wij vinden dat die rechtsbescherming ook achteraf noodzakelijk is. Is de minister van plan om dit te gaan regelen?
Het tweede punt is dat de Nederlandse aanbestedingsregels exact overeen moeten komen met wat Europa van ons vraagt, en niet meer. Volgens onze informatie is er nog steeds sprake van een Nederlandse kop op de aanbestedingsregels. Een voorbeeld hiervan is de noodzaak van een integriteitsverklaring, waarvoor Europa een drempel hanteert, terwijl overheden die hier vaak voor alles eisen. Wij willen van de minister weten of dat zo is en of hij bereid is om te regelen dat wij de Europese drempel aanhouden. Wij vinden integriteit van groot belang, maar vinden het wel wat ver gaan om een onderzoek te doen en om bedrijven allerlei verplichtingen op te leggen wanneer bijvoorbeeld een gemeente bij de plaatselijke kantoorboekhandel een paar potloden en schrijfblokken wil kopen. Of wanneer ambtenaren overwerken en er bij het pizzabedrijf om de hoek een paar pizza's worden besteld. Dan gaat de bureaucratie te ver.
Het derde punt is dat het bij aanbesteden niet alleen om de prijs moet draaien. Het gaat wat ons betreft om veel meer. Los van die prijs-kwaliteitsverhoudingen zijn er andere redenen om een besluit te nemen over openbaar aanbesteden. Wij vinden het noodzakelijk dat de overheid af en toe een bedrijf helpt om een start te maken. Soms moet de overheid bij een nieuwe techniek, ook als die misschien wat duur en onzeker is, kiezen voor een bepaald bedrijf of een bepaalde manier van uitvoering. In sommige gevallen moet de overheid kunnen kiezen voor andere mogelijkheden, mits goed beargumenteerd en gecommuniceerd.
Het vierde punt is dat in te schakelen bedrijven integer moeten zijn. Dat staat voor ons allen vast. Het moet alleen wel zo simpel mogelijk. Daarom vinden wij dat er sprake moet zijn van één bindend advies: een bedrijf is integer of niet. Wat ons betreft komt er ook één register. Het is niet de bedoeling dat elke overheid, elke gemeente, gaat bekijken of een bedrijf integer is. Laten wij het één keer checken en dan weten wij het. Iedereen die het nodig heeft, zou snel toegang tot het register moeten krijgen, dat wil zeggen als het bedrijf het ook goedvindt. Kan de minister dat zo regelen? Kan hij ook bepalen dat alle overheden daaraan meedoen en dat zij niet hun eigen eisen stellen?
Het vijfde punt gaat over de kosten voor bedrijven die meedoen in een aanbesteding. Wij vinden dat die zo laag mogelijk moeten zijn. De kosten voor deelname aan een aanbesteding moeten in een reële verhouding staan tot de mogelijke opdracht, het proportionaliteitsbeginsel. Aanbestedingen moeten ook voor het midden- en kleinbedrijf goed toegankelijk zijn. Dat bevordert de concurrentie. Uit gesprekken met bedrijven die veel aanbestedingen bij de overheid meemaken, blijkt het een kostbare aangelegenheid te zijn. Ik heb de boekwerken gezien voor kleine gebouwen, het zijn pillen van honderden pagina's dik. Dat is niet alleen een probleem voor het bedrijf, maar ook voor de overheid. Al die bedrijven maken veel kosten en die kosten verdwijnen nooit in het luchtledige. Ze worden op een of andere manier doorberekend. Niet alleen de bedrijven zijn de dupe, uiteindelijk moet de overheid er toch voor betalen. Wij willen dat alleen de noodzakelijke eisen worden gesteld en dat alleen om noodzakelijke en proportionele administratieve verplichtingen wordt gevraagd. Hoe kunnen wij dat regelen? Hoe kunnen wij voorkomen dat opdrachten zo worden geclusterd dat slechts enkele grote bedrijven in aanmerking komen?
Wij hebben veel geleerd van de bouwfraude. Mogelijkheden tot fraude zijn er het snelst als er maar weinig concurrenten zijn, die elkaar gemakkelijk weten te vinden. Neem een provincie die het onderhoud van het groen aanbesteedt. Het is onzinnig om alles in één klap aan te besteden. Dat betekent dat lokale hoveniers nooit die klus kunnen doen. Er zijn in de provincie misschien maar twee of drie bedrijven die deze klus aankunnen. Dat is niet verstandig. Wij vinden dat zo veel mogelijk ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf moeten kunnen meedoen. Dat is ook de les die wij uit het verleden moeten leren. Wij willen dus dat de drempels voor het midden- en kleinbedrijf worden weggenomen. Als er drempels moeten zijn – er is natuurlijk een grens aan het opknippen van aanbestedingen – dan moeten ze zo laag mogelijk zijn.
In principe – het zesde punt – zijn wij altijd voor minder regels, maar in dit geval zouden wij graag zien dat aanbestedingsregels uniform zijn voor iedere overheid, dit ter voorkoming van onnodige kostenbelemmering voor bedrijven. Het probleem is bekend. Veel overheden vinden elke keer weer opnieuw het wiel uit en weten het beter dan anderen. Wij zouden ons kunnen voorstellen dat er weinig regels zijn voor aanbestedingen, maar wel volstrekt duidelijk en uniform voor alle overheden. Wij zouden graag zien dat de minister die uniformiteit in de komende ministeriële regeling of algemene maatregel van bestuur regelt. Wij willen geen oerwoud van regelingen. Dat is slecht voor de bedrijven, slecht voor het midden- en kleinbedrijf en uiteindelijk ook slecht voor de overheid. Klip en klaar, een set aanbestedingsregels en dat is het dan, of het een gemeente, provincie, waterschap of wat dan ook is. Dat zal goed zijn voor de bedrijven, het zal geld besparen en dat is weer goed voor de belastingbetalers.
Als de minister komt met zijn ministeriële regelingen of zijn algemene maatregelen van bestuur, moeten wij daar goed naar kunnen kijken, want eigenlijk zijn die nog belangrijker dan de wet zelf. Wij willen dan ook g een heel korte voorhangprocedure waardoor wij nauwelijks tijd hebben om het zelf te bekijken, laat staan om ondernemers en andere overheden de kans te geven om ons kenbaar te maken wat zij ervan vinden. Daarom heb ik samen met mijn collega Verdaas een amendement ingediend dat ertoe strekt om de termijn te verlengen, opdat wij er echt goed naar kunnen kijken en, als dat nodig of wenselijk is, rondetafelgesprekken of hoorzittingen kunnen organiseren.
Mijn collega Verdaas en ik hebben nog wat gedaan, namelijk gekeken naar het Belgische aanbestedingsmodel, waarmee enkele Nederlandse bedrijven die ook in België werken goede ervaringen hebben opgedaan. In het kort komt het erop neer dat bedrijven een keer worden beoordeeld en al of niet gekwalificeerd of gecertificeerd worden voor bepaalde categorieën projecten of bouwwerken. Hierdoor is de kwalificatie die elke keer bij elk project nodig is overbodig. Is het eenmaal geregeld, dan kun je in aanmerking komen voor bepaalde projecten en kun je meedoen met de aanbesteding. Wij zouden graag zien dat dit systeem wordt bekeken en met het Nederlandse wordt vergeleken, want het is best mogelijk dat er ook nadelen aan zitten. Het zou ook goed zijn als de minister ook eens een vergelijking maakt met andere Europese landen of de Verenigde Staten om te bezien of wij daar wellicht nog wat van zouden kunnen leren. Is de minister bereid een dergelijke vergelijking te maken en om ons bijvoorbeeld voor 1 maart 2007 daarover te informeren?
De heer Atsma (CDA):
Heeft het Belgische systeem niet het bezwaar dat een "promotie" naar een hogere klasse wel erg lastig is? Men kan meedingen met opdrachten tot 10 mln. of 25 mln., maar wil je een klus van 50 mln. binnenhalen, dan sta je aan de verkeerde kant van de streep en heb je minder kansen. Bent u niet bang voor die beperking? Ik kan mij voorstellen dat het vanuit uw liberale benadering toch wel een nadeel is dat bedrijven daardoor onnodig worden buitengesloten.
De heer Aptroot (VVD):
Als iemand die in een bepaalde klasse projecten mee mag doen, zich niet mag aanmelden voor een hogere klasse, dan zouden wij dat een niet aanvaardbare starheid vinden. Als iemand gekwalificeerd is voor bepaalde projecten, mag hij in ieder geval meedoen, maar voor hoger gekwalificeerde projecten zal hij alle formulieren opnieuw moeten invullen. Dat zal in sommige situaties een voordeel zijn en in andere in ieder geval geen nadeel. Ik weet niet of het Belgische model per saldo echt zoveel beter is. Ik zeg ook niet dat ik het wil en ik heb de indruk dat mijn collega Verdaas dat ook niet zegt, maar wij willen wel dat er op zijn minst eens goed naar wordt gekeken. Wij willen het ook niet vandaag regelen, maar zouden er wel over enkele maanden meer duidelijkheid over willen hebben.
Voorzitter. Ten slotte de Regieraad, waar de minister regelmatig naar verwijst. Wij krijgen klachten dat in die belangrijke raad het midden- en kleinbedrijf niet vertegenwoordigd is, dat bedrijven tot 50 mln. omzet er geen stem in hebben. Wij zouden dat geen goede zaak vinden. Ook dat soort bedrijven zouden er een stem in moeten hebben. Is dit juist en, zo ja, is de minister bereid om ervoor te zorgen dat ook zij daarin een vertegenwoordiger kunnen laten plaatsnemen?
Tot slot de mededelingen van de minister over het verloop van de bouwfraude. Ik neem daar nu kennis van. Het is in ieder geval goed dat er nog steeds vaart in het proces zit. Het is alleen jammer dat de eindconclusie over welke bedrijven al dan niet worden uitgesloten, zo lang op zich laat wachten. Wij zouden graag sneller helderheid hebben, maar ik begrijp dat dit met het oog op de rechtsbescherming niet anders kan; mensen kunnen immers in beroep gaan. Daarom neem ik deze informatie voor kennisgeving aan. Ik heb er begrip voor dat de minister zich concentreert op het wetsvoorstel dat wij nu behandelen.
De heer Atsma (CDA):
Voorzitter. Ik dank de minister voor de mededeling vooraf waarin hij de informatie heeft verstrekt waarom wij afgelopen dinsdag hebben gevraagd tijdens het algemeen overleg over de afronding van de enquête over de bouwfraude. Uit die mededeling blijkt dat de bedrijven die zich in het kader van de zogenaamde 1 meiregeling vrijwillig hebben gemeld daar voordeel van hebben gehad. Dit was een cruciaal punt voor mijn fractie. Het is ook duidelijk dat de bedrijven die zich niet hebben gemeld, daar achteraf geen voordeel van zullen hebben. Ik maak uit de woorden van de minister op dat een aantal van hen een hogere boete voor de kiezen heeft gekregen. Natuurlijk moet het recht zijn beloop hebben en kan iedereen nog in beroep gaan, maar ik ben vooralsnog tevreden over de mededeling van de minister.
Ik hecht er echter aan om dit nog eens te zeggen, omdat wij van mening zijn dat de totstandkoming en vaststelling van de Aanbestedingswet in zekere zin het sluitstuk zijn van hetgeen de Kamer zou moeten doen naar aanleiding van de bevindingen van de enquête naar de bouwfraude. Ik kan natuurlijk niet echt over een sluitstuk praten, want dit is een continu proces. De Aanbestedingswet en alles wat op basis daarvan met de sectoren is en wordt uitgewerkt, is een belangrijk scharnierpunt in dit totale proces. Daarom hechten wij eraan dat de Aanbestedingswet snel door beide Kamers wordt behandeld. Dan kan er een punt achter deze zaak worden gezet. Wij hopen dat de boeteregeling snel kan worden geregeld en dan kan iedereen – nadat er schoon schip is gemaakt – verder.
De CDA-fractie is dus blij met het feit dat er nu een voorstel voor een Aanbestedingswet voorligt. In onze beleving heeft deze wet vooral het karakter van een raamwet. In algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen zal een aantal vaak niet onbelangrijke details nader worden ingevuld. Wij hebben geen moeite met deze werkwijze, maar wij maken hier wel de kanttekening bij dat de Kamer in dezen wel op grote afstand komt te staan. Daarom hebben wij behoefte aan een aanpassing van het wetsvoorstel op dit punt, opdat de Kamer wordt betrokken bij de algemene maatregelen van bestuur die worden afgekondigd. Dit kan eenvoudig door de voorhangprocedure te introduceren. Wij hebben afgezien van het indienen van een amendement, omdat er afgelopen dinsdag een amendement is voorgesteld door mijn collega's Verdaas en Aptroot. Ik zeg er wel bij dat wij niet de huidige formulering van het amendement delen die uitgaat van een voorhangprocedure voor beide Kamers der Staten-Generaal. Wij zijn van mening dat kan worden volstaan met het voorleggen van de voornemens aan de Tweede Kamer. Daarna kan de minister, eventueel na overleg met betrokkenen uit de verschillende sectoren, groen licht krijgen. Wij vinden het amendement dus sympathiek, maar wij vragen ons af of de algemene maatregelen van bestuur ook aan de Eerste Kamer moeten worden voorgelegd. Misschien wil de minister hierop ingaan in zijn reactie op het amendement.
Ik sluit mij kortheidshalve aan bij de opmerkingen van de heer Aptroot over de ministeriële regelingen.
Een ander, niet onbelangrijk punt dat aan de orde moet komen als wij praten over de afronding van de Aanbestedingswet, is dat van de uniformiteit en proportionaliteit. Wij vinden het in feite niet acceptabel dat aanbestedende diensten willekeurig totaal verschillende eisen kunnen stellen aan potentiële opdrachtnemers. Juist als je het hebt over een uniform aanbestedingsbeleid, zou die willekeur moeten verdwijnen. Het zou goed zijn als de overheid daarvoor duidelijke richtlijnen aangeeft. Wij dienen daarover zo nodig in tweede termijn een motie in. Ik ga er echter van uit dat de minister dit geluid van de Kamer serieus neemt. Het kan namelijk niet zo zijn dat met twee maten wordt gemeten.
Dit alles raakt de wijze van aanbesteding en de wijze waarop de integriteitverklaring wordt ingevuld. In die zin was ik blij met de toelichting van de minister, voorafgaand aan de eerste spreker. Hij heeft daarbij klip en klaar duidelijk gemaakt dat er geen zicht is op het aantal bedrijven dat wordt uitgesloten van bepaalde opdrachten. Waarom niet? Omdat alle gemeenten op dit punt hun eigen beleid voeren, iets wat wij niet zouden moeten willen. In die zin is er nog een weg te gaan. Het mag niet zo zijn dat gemeente A wordt goedgekeurd, en gemeente B niet. Die willekeur geldt wat ons betreft niet alleen voor die opdrachten die EU-proof moeten zijn, maar ook voor die opdrachten die onder die drempel vallen. Juist bij die laatste opdrachten speelt het mkb een buitengewoon cruciale rol. Wij weten dat dit de motor van de Nederlandse economie is, en dat het de lat zo hoog mogelijk legt, wat per saldo betekent dat veel bedrijven uit het mkb achter het net vissen. Ik hoop dat de minister hierop ingaat. Willekeur kan absoluut niet. Het mkb maakt zich terecht zorgen over een aantal ontwikkelingen die gaande zijn. Ik wijs op de vorig jaar bij de begroting van EZ ingediende motie van mijn collega Ten Hoopen, waarin een lans wordt gebroken voor de bedrijven in de mkb-sector.
Ook mijn fractie heeft naar het Belgische kwaliteitssysteem gekeken. Daar zitten misschien aanknopingspunten aan vast, maar ook een risico. Deelt de minister die visie? Moet daar niet voorzichtig mee worden omgegaan, om te voorkomen dat bedrijven worden uitgesloten? Wij zijn ervoor dat het integriteitskeurmerk niet wordt gekoppeld aan opdrachtgevers: gemeenten gaan niet afzonderlijk bepalen wie wel of niet voor een integriteitkeurmerk in aanmerking komt. Dat moet gebonden zijn aan het keurmerk van Justitie. Ik ga ervan uit dat de minister het met de CDA-fractie eens is dat hierbij een aantal objectieve criteria leidend moet zijn. Die criteria moeten uiteindelijk door het ministerie van Justitie van een stempel worden voorzien, omdat ook hier het risico van willekeur op de loer ligt.
Aan het integriteitskeurmerk mag niet te veel administratieve lastendruk kleven en daarom heeft het onze voorkeur om het keurmerk minimaal twee of drie jaar van kracht te laten zijn. Dat voorkomt dat een ondernemer ieder jaar de gang naar het justitieloket moet maken. Het ligt overigens wel erg voor de hand dat deze gegevens ook digitaal bereikbaar zijn voor iedereen die een opdracht wil aanbesteden. Ik hoop dat de minister mij kan garanderen dat de administratieve lasten en de werkdruk tot een minimum beperkt blijven.
Het toezicht op aanbestedingen heeft iets minder aandacht gekregen. Opdrachtnemers zullen echter wel degelijk ergens moeten aankloppen als er bij de aanbesteding fouten zijn gemaakt. De heer Aptroot gaf praktische voorbeelden, maar hij zei niet waar deze mensen dan terecht zouden moeten kunnen. Ik ben wel benieuwd hoe dat klachtenloket of die aanbestedingsautoriteit er uit gaat zien. Het moet in ieder geval een laagdrempelige instantie zijn die op korte termijn handen en voeten krijgt. De sector zit hierop namelijk met smart te wachten, zoals wel blijkt uit de klachten die wij ontvangen over de willekeur van de aanbestedende diensten.
De overkoepelende organisaties VNO-NCW en MKB Nederland stellen dat de rechtsbescherming gebreken vertoont. Verder is het instrument van de arbitrage langzamerhand uit het zicht verdwenen. Is dat waar en, zo ja, betekent dat dan dat zelfregulering door middel van arbitrage niet of nauwelijks meer mogelijk is? Stappen bedrijven, met andere woorden, bij een geschil onmiddellijk naar de rechter? Wij zouden dat geen goede zaak vinden, want het heeft echt de voorkeur dat problemen zo veel mogelijk door zelfregulering worden opgelost.
Ik heb kennis genomen van de fundamentele kritiek van de Nederlandse Vereniging voor Aanbestedingsrecht op de rechtsbescherming van opdrachtnemers. Ik ben benieuwd hoe de minister op deze kritiek reageert, want het zou jammer zijn als deze wet niet op brede steun van de Kamer en de sector zou mogen rekenen.
De heer Verdaas (PvdA):
Voorzitter. Mijn collega's hebben al gememoreerd dat deze aanbestedingswet het sluitstuk is van een lange discussie in Europa en Nederland. Ik zal het daarom niet allemaal herhalen.
De laatste weken en maanden is mij gebleken dat men met smart wacht op een heldere aanbestedingswet. Vooral in gesprekken met ondernemers proefde ik dan ook de nodige teleurstelling over het feit dat de wet eigenlijk leeg is. Bij juristen leeft verder de zorg of deze wet wel een goed voorbeeld is van hoe wij in Nederland met wetgeving om willen gaan. Ik sta hier niet zo principieel tegenover, want ik zie ook wel wat de nadelen zijn van het opnemen van al die materiële vereisten in de wet. Dat kan namelijk verlammend werken. De vraag die wij ons vervolgens moeten stellen is: wat is het effect van die ministeriële regelingen en AMvB's? Een en ander is voor ons reden geweest om met de steun van de heer Aptroot, en wellicht ook van de CDA-fractie, aan de AMvB's zwaardere voorhang te verlenen. De AMvB's komen dan in plaats van ministeriële regelingen. Dat geeft de ruimte om daarover in de Kamer en met betrokkenen in de samenleving nog uitgebreid van gedachten wisselen. In de Kamer gaat uiteindelijk vastgelegd worden hoe de aanbestedingspraktijk gaat werken.
De heer Atsma vroeg naar aanleiding van het amendement of de AMvB's in Eerste en Tweede Kamer behandeld gaan worden. Ik wacht hierover de reactie van de minister af. Als er goede argumenten zijn kan er wellicht reden zijn voor wijziging. Uiteraard hoop ik op definitieve steun van de Kamer.
De heer Atsma (CDA):
Bent u het met mij eens dat wij, na overleg gevoerd te hebben met de sectoren en branches, er eigenlijk mee kunnen volstaan dat de AMvB's alleen voorgelegd worden aan de Tweede Kamer, temeer daar wij allen vinden dat snelheid van invoering van de Aanbestedingswet ook geen onbelangrijk aspect is?
De heer Verdaas (PvdA):
Dit vormt voor mij geen principieel punt, maar ik wil graag van de minister weten of hij risico's op vertraging ziet. Als de behandeling op een goede manier is gebeurd, na gesprekken met ondernemers en opdrachtgevers, wat is dan het risico dat de AMvB's ook door de Eerste Kamer behandeld worden? Het is ook een argument om een en ander er meteen uit te halen. Ik hoop dat wij hier overeenstemming over kunnen bereiken. Voor mij is dit echter geen hard punt. Ik moet er echter ook met de heer Aptroot, als medeondertekenaar, naar kijken.
Als je naar de onderzoeken van de laatste jaren over de gang van zaken in aanbestedend Nederland kijkt, dan gaat het nog lang niet overal goed. Bij de rijksoverheid is de score weliswaar voldoende tot goed en ook bij de lagere overheden gaat de ontwikkeling de goede kant op. Maar nog niet zo lang geleden is uit onderzoek gebleken – ik ben de precieze bron even kwijt – dat vooral bij kleine en middelgrote gemeenten minder dan de helft op de juiste manier wordt aanbesteed. Dat probleem gaan wij dus niet even oplossen bij wet of AMvB. Het is vooral een kennisprobleem. Ik vraag de minister of hij concrete doelstellingen heeft om dit te verbeteren. Moet het bijvoorbeeld stapsgewijs ieder jaar 10% beter? Ik vraag vooral wat er ondernomen gaat worden om de kenniskloof bij al die aanbestedende diensten en overheden te dichten.
Het is ook onze wens dat de integriteitstoets zo uniform en transparant mogelijk wordt vormgegeven om de lasten te verlichten en eenduidigheid te creëren. Wij vinden het geen wenselijke praktijk dat elke gemeente haar eigen drempels bepaalt – wanneer wel en niet – en daar een eigen invulling aan geeft. Dat lijkt misschien in strijd met de wens om zo veel mogelijk decentraal te regelen, omdat dit onze cultuur zou zijn, maar uiteindelijk komt de rekening bij dezelfde aanbestedende dienst te liggen, en dus bij de burger. De lasten van het steeds weer voorbereiden van zo'n toets en het invullen van formulieren moeten toch een keer worden betaald.
Ook over de proportionaliteit is al het nodige gezegd. Ik sluit mij aan bij hetgeen de heer Aptroot daarover heeft gezegd. Ik wil niet zonder meer een kopie van het Belgische model, maar ik wil wel dat er heel goed wordt gekeken op welke manier je uniformiteit, transparantie en proportionaliteit zo kunt organiseren dat ieder bedrijf een bieding kan doen bij een passende opdracht. Ik refereer ook aan de motie die eerder is ingediend door de leden Ten Hoopen, Vendrik en Smeets over 23% van de inkopen door de rijksoverheid van nieuwe producten en technologieën bij het mkb. Ik snap de strekking van die motie heel goed en ik ga er zeker geen afstand van nemen, maar je zou natuurlijk een praktijk willen waarin zo'n motie overbodig is. Dat moet straks het doel zijn bij het invullen van die AMvB's en het zoeken naar zo'n systeem. Het mkb moet gewoon zijn rol kunnen spelen en daar niet voor hoeven te knokken, althans niet meer dan een groot bedrijf.
Enigszins in tegenstelling met wat ik tot nu toe heb betoogd als het gaat om uniformiteit en transparantie, wijs ik erop dat er op sommige beleidsterreinen ook ruimte moet zijn voor subjectiviteit bij de intellectuele dienstverleners. Daarbij kun je denken aan architecten, kunstenaars en stedenbouwkundigen. Zij hebben mij ook benaderd met hun zorg op dat punt. Ik snap hun zorg. Ik heb zelf ook gewerkt in de ruimtelijkeordeningspraktijk. Je wilt dan soms gewoon een naam hebben, omdat die persoon mooie dingen heeft gemaakt. Dan kan een wethouder zeggen dat hij die en die in huis heeft gehaald en dat het dus goed komt. Het is heel lastig om dat objectief aan te besteden, want het is zo subjectief als de neten. Ook daar kun je echter uniform in zijn, want dan is het enige criterium de naam. Daar moet dus met gevoel mee worden omgegaan. In de memorie van toelichting en in de wet staat er nog niets over. Ik krijg daar graag een reflectie op.
Er bestaat ook een kenniskloof over wat je vanuit Europa wel en niet mag. Het gaat dan vooral om het stellen van sociale, ecologische, duurzame en innovatieve vereisten in de aanbesteding. Ik vraag de minister om daar in de AMvB's en bij de uitvoering van de wet extra aandacht aan te geven. Ik weet dat veel gemeenten daarnaar op zoek zijn, maar uit angst komen ze er vaak niet toe. Dan kom je echter nooit toe aan innovatie of die andere doelstellingen.
De minister voelt vooralsnog niet voor een toezichthouder. Wij steunen hem daarin, maar waar kunnen ondernemers dan met hun klacht naar toe? Graag een reactie daarop. De minister sluit echter niet uit dat er op termijn een toezichthouder komt, als het niet goed loopt. Welke criteria gelden dan? Hoeveel klachten moeten er dan zijn en hoeveel aanbestedingen moeten niet volgens de norm verlopen, voordat er wordt besloten een toezichthouder aan te stellen? Er draait nu een TenderNed. Ik heb ernaar gekeken, maar volgens mij kan die prima worden uitgebouwd tot een transparant en uniform systeem. Een betere toezichthouder krijg je volgens mij niet. Dan kun je voor iedereen inzichtelijk maken wat er gebeurt. Het aanstellen van een toezichthouder is nooit een doel op zichzelf. Eigenlijk moet je voorkomen dat die moet worden aangesteld.
Artikel 22 roept veel vragen op. Ik heb mij erin verdiept en mij er door een aantal juristen over laten adviseren. De opdrachtnemers, de bedrijven denken inderdaad dat er geen mogelijkheid tot mediation meer is. De beroepsprocedure bij de civiele rechter staat namelijk altijd open. Bij mijn weten kun je dat niemand verbieden. De heer Aptroot en ik kunnen afspreken dat wij gaan proberen om er, als wij een conflict hebben, met mediation en arbitrage uit te komen.
De heer Atsma (CDA):
Dat lukt nooit.
De heer Verdaas (PvdA):
Het is deze week gelukt. Ik proef enige jaloezie. Niemand kan mij of de heer Aptroot verbieden om daarna naar de rechter te stappen. Zo interpreteer ik dat artikel. Als dat juist is, gaat het gewoon om een misverstand. De rechter zal dan toetsen wat wij hebben afgesproken en of het proces goed is verlopen. Dat is een marginale toetsing. Er is geen sprake van het overnemen van een bevoegdheid. Het lijkt mij zinvol als daar duidelijkheid over ontstaat, want dat zorgt voor rust.
De heer Atsma (CDA):
Tijdens de debatten over de bouwenquête was er kritiek op de arbitrage en het functioneren van het instrument. Is de heer Verdaas ook van mening dat, als het goed werkt – dat is een kwestie van organiseren – je het eigenlijk zou moeten houden?
De heer Verdaas (PvdA):
In mijn beleving doet de wet dat ook. In de wet staat dat men aan arbitrage kan doen en dat daarover afspraken kunnen worden gemaakt. Het gaat niet aan dat men vervolgens niet alsnog naar de rechter kan stappen. Het is onmogelijk om dat te verbieden.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Mijnheer de voorzitter. Dat was inderdaad mijn verzoek omdat ik straks – helaas, zeg ik tegen de minister – naar een algemeen overleg wil waar mijn collega Ineke van Gent een initiatiefnota verdedigt. Het is voor haar een bijzondere dag en voor mij dus ook. Ik hoop dat dit niet op bezwaren stuit.
De overheid in Nederland besteedt jaarlijks zo'n 50 mld. aan allerlei spullen, zoals asfalt, potloden, gummetjes, auto's voor bijvoorbeeld politieambtenaren, vliegreizen voor ambtenaren die naar het buitenland moeten voor hun werk enzovoorts, enzovoorts. 10% van onze nationale welvaart loopt dus via het aanbesteden in welke vorm dan ook via de overheid in Nederland.
Het belang van dit wetsvoorstel, een uniform kader voor aanbestedingen door dezelfde overheid, kan dus moeilijk onderschat worden. De fractie van GroenLinks is blij met het wetsvoorstel. Het is goed dat er een uniform kader komt, opdat alle betrokkenen die met belastinggeld spullen kopen, om het maar huiselijk te zeggen, weten waar zij aan toe zijn en degenen die de spullen leveren, kunnen rekenen op een betrouwbare en eerlijke overheid.
Ik sluit mij wel aan bij het ongemak dat ik bij collega's bespeur en ook teruglees in het rapport van de Raad van State over het tamelijk lege karakter van deze wet. Met principes op zichzelf is niet zoveel mis. Met uniformering, noodzaak van proportionaliteit in de aanbestedingsprocedures, eerlijke toegang voor alle betrokkenen, speciale aandacht voor het mkb, waar het de laatste jaren vaak niet goed ging, is niets mis. Wat betekent dit echter precies in de praktijk? Tot welk soort regels leidt het waar de aanbestedende diensten zich aan moeten houden? Daarbij tasten wij in het duister. Het is, eerlijk gezegd, net iets te belangrijk om het over te laten aan een ongetwijfeld zeer kundige toekomstige minister van Economische Zaken, die in een volgend kabinet al die regels moet vastleggen in een ministeriële regeling. Ik vind het verstandig als de Kamer nog even meekijkt. Ik steun dus ook het amendement van de heer Verdaas om deze regels minimaal via een voorhangprocedure bij de Kamer aanhangig te maken. Dan kan de Kamer er nog even naar kijken, dan kan, wat zeker zo belangrijk is, het veld nog zijn mening geven en dan kan in het openbaar verantwoording worden afgelegd door de dan zittende minister van Economische Zaken.
Ik sprak over de overheid, de rijksoverheid, die 50 mld. verspijkert. Daarnaast is er een publieke sector die ook met belasting- en premiegeld wordt gefinancierd. Deze wet gaat daar uiteraard niet over. Ik maak nogal eens debatten mee over de gezondheidszorg, waar ongeveer 50 mld. in omgaat. Ook daar valt nog wel iets te halen, bijvoorbeeld op het gebied van bouwen en aanbesteden. Denk aan het debat over geneesmiddelen en over hulpmiddelen. Ik noem maar een paar zaken, terwijl al het geld in de zorg nodig is om te zorgen dat mensen werkelijk geholpen worden.
Heeft wat nu in de aanbestedingswet wordt vastgelegd, consequenties voor wat in de brede publieke sector op het gebied van aanbestedingen gebeurt? Ook daar gaat het om heel veel geld. Wordt het tot voorbeeld gesteld en heeft het als het ware een positieve uitwerking op de wijze waarop in grote sectoren als sociale zekerheid, onderwijs en gezondheidszorg met aanbestedingen wordt omgesprongen? Het lijkt mij verstandig dat het Rijk zich hier op prudente wijze wat meer mee bemoeit. Mijn taxatie is dat er ook geld te halen valt.
De collega's hebben al opmerkingen gemaakt over de integriteitstoets. De parlementaire enquête over de bouwfraude weer terughalend rijst bij mij de volgende vraag. Stel dat een aanbestedende ambtenaar denkt dat het niet deugt wat op het bureau naast hem gebeurt. Stelt dat hij denkt dat het niet door de beugel kan en dat de regels voor de aanbesteding met voeten worden getreden. Welke mogelijkheid heeft die ambtenaar die dicht op het vuur zit en het misschien lastig vindt om een aanspreekpunt te vinden, om zijn vermoeden van fraude of oneigenlijk handelen te melden? In extenso gaat het ook over de klokkenluidersregeling. Mensen die de moed hebben om onaanvaardbare toestanden binnen het overheidsapparaat aan de kaak te stellen, dienen te worden beschermd. In welke mate draagt dit wetsvoorstel daaraan bij? Ik heb er in de gauwigheid weinig over gezien, maar ik ben er wel in geïnteresseerd. Integriteit is niet alleen iets wat je vastlegt in een code of een toets in een bedrijf dat wel of niet integer is, maar evenzeer in de handelingen van ambtenaren in de alledaagse praktijk. Zij moeten zich gesteund en gedekt weten als zij fraude melden. Zij moeten er niet voor gestraft worden, zoals in het verleden nogal eens is gebeurd.
Collega's spraken ook over de positie van het mkb. Mkb'ers konden de hoge toetredingsdrempels die aanbestedingsprocedures de facto voor hen opwierpen vaak niet nemen. Het wetsvoorstel zegt er een positieve bijdrage aan te leveren: een level playing field voor grote en kleine bedrijven. Ik zie het echter nog niet. Daarvoor hebben wij natuurlijk die nadere regels nodig. Dat debat zetten wij later voort, maar ik hoor graag in dit debat van de minister een absolute, goudgerande toezegging dat dat level playing field voor grote en kleine ondernemers gewaarborgd is en dat het ook geborgd is in de latere regels die wij nog voorgehangen krijgen naar aanleiding van het amendement van de heer Verdaas.
Een ander punt gaat mijn fractie zeer aan het hart. Eigenlijk is deze aanbestedingswet ook op een andere manier nog leeg. Er ontbreken gevoelige regels, niet alleen voor de praktijk, maar ook voor de wijze waarop de overheid die 50 mld. op een maatschappelijk zinvolle manier wil aanwenden. Wij hebben vele debatten gehad met staatssecretaris Van Gennip over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Keer op keer was iedereen het erover eens dat bedrijven die maatschappelijk verantwoord ondernemen en die hun verantwoordelijkheid nemen voor mens en milieu, zo veel mogelijk moeten worden gestimuleerd door de overheid. Die bedrijven krijgen een plusje, als zij bij de overheid komen om een opdracht aan te nemen. Is dat de praktijk? Ik lees er niets over. Komt dat nog terug in die latere regels? Is het de bedoeling van de minister om daarin te voorzien? Is andersom bijvoorbeeld geborgd, zoals een tijd geleden in de publiciteit was, dat bij grote bouwprojecten waarbij gemeenten dan wel het Rijk de aanbestedende partij zijn, foute producten, bijvoorbeeld fout hout uit illegaal gekapte oerwouden, per definitie worden uitgesloten? Is bij dergelijke aanbestedingsprocedures geborgd dat aanbestedende ambtenaren op het niveau van de gemeenten en ook van het Rijk nagaan dat dit niet kan gebeuren? Het is toch absurd dat wij een deel van die 50 mld. aan fout hout kunnen uitgeven. Dit zou met deze wet de facto moeten worden uitgesloten.
Het bredere debat gaat over duurzaam inkopen. Wij hebben begin deze zomer een brief daarover ontvangen van de staatssecretaris van Milieubeheer. Eerlijk gezegd ontbreekt daar weer de energie om er echt werk van te maken. Ook op dat punt krijg ik graag een toezegging van de minister dat in de regels wordt geborgd dat met voorrang maatschappelijk verantwoord ondernemen wordt gesteund, duurzaam inkopen wordt bevorderd enzovoorts; dit als richting en keuze van het kabinet.
Mijn allerlaatste punt zit op het snijvlak van deze aanbestedingswet en de innovatiethema's die aan de orde zijn. Het betreft open source software, vrije software. Toen deze minister de eerste keer kort minister van Economische Zaken was, heb ik een motie ingediend die de overheid verplicht, uiterlijk in 2006 alle software in de publieke sector te laten opereren op basis van open standaarden en via de aanbesteding het gebruik van open source software te stimuleren. Het is wellicht lastig om nu een dekkend overzicht te presenteren van de uitvoering van de motie. Ze is natuurlijk uitgevoerd; daar ga ik van uit. Precies deze punten laten zien: the proof of the pudding is in the eating. Als innovatie via aanbesteding een pre is, moet je deze motie met voorrang uitvoeren. Het is niet innoverend, als zowel de rijksoverheid als de gemeentelijke overheid jaren blijft vastzitten aan één softwareleverancier omdat die met gesloten standaarden werkt, waardoor je verplicht bent de follow-up van het programma bij dezelfde leverancier te bestellen omdat je je bestanden niet meer kunt openen enzovoorts. Innovatief aanbesteden gaat ook over de wijze waarop de overheid met software omgaat. Ik mag aannemen dat de motie is uitgevoerd. Als dat niet in dit debat kan, krijg ik graag op korte termijn voor de begroting van Economische Zaken een kort overzicht van de stand van zaken van waartoe dat heeft geleid.
Laat ik tot slot nog een zorg uitspreken. Anderhalf jaar geleden is er een kleine rel in de pers geweest over de mogelijkheid dat de rijksoverheid een nieuw raamcontract zou afsluiten met een door mij niet nader te noemen softwareleverancier; wij weten wel over wie wij het hebben. De motie zou daarmee met voeten worden getreden. Mijn informatie is dat dat raamcontract niet is doorgegaan. Het ging om bakken geld van de rijksoverheid. Gemeenten kregen nota bene de mogelijkheid om daarbij aan te haken. Ik meen dat zij dat niet hebben gedaan en de deal is van tafel gegaan. Ik vraag mij dan ook af of die motie daadwerkelijk is uitgevoerd en hecht er zeer aan om daarover van het kabinet een goed verslag te ontvangen. Dat hoeft niet uitgebreid te zijn, maar wel eerlijk en degelijk. Graag wil ik deze kwestie met deze minister afhandelen. Het is immers niet zeker of hij terugkomt. Ik hecht er dus aan om het debat daarover voor de verkiezingen te voeren.
De heer Irrgang (SP):
Voorzitter. Ik zit nog een beetje met mijn hoofd in de sharia. Naar mijn idee is dat een grotere bedreiging voor Nederland dan de Aanbestedingswet, maar de kans dat de sharia in Nederland wordt ingevoerd, zal iets kleiner zijn dan dat de Aanbestedingswet van kracht wordt.
Het grootste probleem van dit wetsvoorstel is dat het geen oplossing biedt voor het probleem van de versnippering van de regelgeving. Ook de Raad van State en de Nederlandse Vereniging voor Aanbestedingsrecht hebben dat te kennen gegeven. Tevens zijn daarover verschillende opiniestukken verschenen. Ik vraag mij dan ook af wat de winst van dit wetsvoorstel is.
Het tweede punt is dat het wetsvoorstel heel weinig materiële normen bevat. Dat standpunt hebben verschillende belanghebbenden ook verwoord. Veel wordt overgelaten aan nadere regelgeving. Gezien de doelstellingen van dit wetsvoorstel is dat opmerkelijk. De Raad van State geeft in zijn advies terecht aan dat het maken van wetgeving nog altijd tot het primaat van de wetgever behoort en dus niet tot dat van de minister. Ook de SP-fractie steunt daarom het amendement van de fracties van de VVD en de PvdA.
Het derde punt is dat het bij aanbestedingsprocedures slecht is gesteld met de rechtsbescherming. De minister erkent dat in paragraaf 6 van de memorie van toelichting. Dat neemt niet weg dat daarover in het wetsvoorstel niets is geregeld. Mijn fractie vindt dat vreemd.
Een veel gehoorde klacht uit de praktijk is dat aanbestedende diensten hun beslissingen niet goed motiveren. Als zij een bedrijf afwijzen, weet het vaak niet wat de reden daarvan is. Nu is in het Besluit BOA wel een motiveringsplicht opgenomen, maar dat komt op de een of andere manier niet goed uit de verf. Aanscherping van de motiveringsplicht is naar het oordeel van de SP-fractie dus dringend gewenst. Bovendien vraagt zij zich af waarom daarover niets in het wetsvoorstel is opgenomen.
Ook kan worden gedacht aan het instellen van een laagdrempelig klachtenloket om de rechtsbescherming te verbeteren. Dat loket moet wel een zeker gezag hebben, opdat het daadwerkelijk geschillen kan beslechten. Het lijkt ons goed dat er een extra laag komt tussen het geschil en de juridische procedure. Uit angst voor een slechte reputatie laten ondernemers gedrag van een aanbestedende dienst dat in hun visie onrechtmatig is, vaak over zich heen komen. Toch zouden veel ondernemers graag willen klagen. Een laagdrempelig klachtenloket kan daarbij een belangrijke rol vervullen. Bovendien kan daarmee verdergaande juridisering worden voorkomen. Relaties hoeven dan niet onherstelbaar te worden beschadigd. Zo zullen ondernemers gemakkelijker en vaker kunnen klagen en wordt het de aanbestedende diensten duidelijker waar zij de fout in gaan. Dat kan leiden tot betere aanbestedingsprocedures. Hoe denkt de minister hierover? Ik sluit in dit verband graag aan bij de vraag van de heer Verdaas over artikel 22.
Ik sluit ook aan bij de vragen van de fracties van de PvdA en de VVD over een erkenningsmodel. Dat klinkt zeer sympathiek. Er zijn ook enkele bezwaren genoemd waar ik mij iets bij kan voorstellen. Graag ook hierop een reactie van de minister.
De minister heeft aangegeven dat hij voornemens is om nadere regelgeving te ontwerpen voor aanbestedingen waarop de Europese regelgeving niet van toepassing is. Spelers uit de aanbestedingspraktijk hebben aangegeven dat zij dit op zichzelf een goed punt vinden, omdat 90% van de aanbestedingen in Nederland niet onder Europese regelgeving valt en er tot nu toe nog heel weinig centraal is geregeld. Het is wel van belang dat wij bij de behandeling van het wetsvoorstel van de minister iets meer horen over de voorgenomen inhoud van deze nadere regelgeving. In welk stadium bevinden de ontwerpen zich? Ook wij vinden dat die nadere regelgeving in de vorm van een AMvB aan de Kamer moet worden voorgelegd.
De vergadering wordt van 16.35 uur tot 16.45 uur geschorst.
Minister Wijn:
Voorzitter. Het wetsvoorstel voor een nieuwe Aanbestedingswet waarover wij vandaag spreken, heeft tot doel om te zorgen dat er duidelijkheid, transparantie en goede regelgeving komt bij het doen van aanbestedingen. Bij aanbestedingen gaat het om opdrachten die de overheid plaatst bij het bedrijfsleven. Op jaarbasis betreft het ongeveer 36 mld. Wanneer er heel goed openbaar wordt aanbesteed, worden klussen die de overheid uitbesteedt, tot maar liefst 30% goedkoper. Daarom is het nodig dat wij goed kunnen aanbesteden.
Hierbij is een aantal randvoorwaarden, zoals alle sprekers hebben gezegd. Er moet in ieder geval sprake zijn van heldere regelgeving, met transparante procedures, waarbij geen bedrijven onnodig worden uitgesloten, waarbij geen overbodige voorwaarden worden gesteld, waarbij geen zaken worden gedaan met niet-integere bedrijven en waarbij goed aandacht wordt besteed aan de positie van het midden- en kleinbedrijf.
De huidige uitvoeringspraktijk van het aanbesteden in Nederland moet op een aantal punten worden verbeterd, en daar zijn wij nu mee bezig. Door een aantal sprekers is gezegd dat dit wetsvoorstel ook een uitvloeisel is van de discussie over de bouwfraude. Daarom is het van groot belang dat wij deze wet invoeren. Ik hoop dat wij het dossier van de bouwfraude in politieke zin kunnen afsluiten, behoudens nieuwe gevallen, wanneer deze wet van kracht is.
De integriteit van de opdrachtnemers moet worden verbeterd. Zij moeten op open wijze met elkaar concurreren, zonder prijsafspraken vooraf en zonder afspraken om de markt te verdelen. Via het strafrecht en de Mededingingswet proberen wij de rotte appels eruit te vissen. Verder moeten er geen buitensporige eisen worden gesteld, waardoor bedrijven onnodig uit de boot vallen, maar proportionele eisen. De regels moeten veel uniformer worden en de overheid moet de eigen regels veel beter gaan naleven.
Ik ga nu meer in detail in op de vragen, de verbeterpunten en de wijze waarop wij dit willen aanpakken. Dan kom ik op het toezicht op de naleving, de rechtsbescherming, de arbitrage, de positie van het midden- en kleinbedrijf, het Belgische systeem en andere onderwerpen.
De Europese aanbestedingsrichtlijnen worden niet een op een overgezet via deze raamwet, maar dat betekent niet dat wij een nationale kop op Europese regelgeving willen plaatsen, zeg ik tegen de heer Aptroot. Wij proberen gewoon een goede invulling te geven aan de Europese regelgeving. Het is noodzakelijk dat de lidstaten deze regelgeving nader invullen, maar wij zullen dat niet zo doen dat er een nationale kop ontstaat. In dit wetsvoorstel worden alleen de hoofdzaken geregeld. De concrete uitwerking zal plaatsvinden op het niveau van de algemene maatregel van bestuur en verder bij ministeriële regelgeving. Dat is wenselijk om allerlei ontwikkelingen in de jurisprudentie tijdig te kunnen implementeren.
Wij hebben te maken met twee Europese aanbestedingsrichtlijnen: een voor de overheid en een voor speciale sectorbedrijven, zoals NS, Schiphol, Essent en de haven van Rotterdam. Deze twee Europese richtlijnen zijn via de huidige raamwet aanbesteden geïmplementeerd in twee uitvoerings-AMvB's, het Bao en het Bass, en er zullen geen nieuwe AMvB's bijkomen. De voorgenomen wijzigingen in de uitvoerings-AMvB's worden aan de Tweede Kamer voorgelegd, voordat zij naar de Raad van State gaan. De huidige wet kent helemaal geen voorhangprocedure, zeg ik er maar even bij.
Het wetsvoorstel voorziet erin om de integriteit op een eenduidige manier te regelen. Dat wordt overgelaten aan het Centraal orgaan verklaringen omtrent gedrag, COVOG, dat is ondergebracht bij het ministerie van Justitie en niet bij een ander ministerie, zeg ik tegen de heer Atsma. Dat betekent ook dat het helemaal gespecialiseerd is in die toetsing. Dat orgaan zal ervoor zorgen dat alle ondernemers op een en dezelfde wijze worden beoordeeld. De vraag is inderdaad: wat is nu het juiste midden daarin? Wij zijn in ieder geval van plan om een centraal register te maken van de afgegeven verklaringen van het COVOG, opdat alle aanbestedende diensten vrij kunnen zien wie op deze zogenaamde witte lijst staan. Dat is een lijst van ondernemingen die beschikken over die integriteitsverklaring.
Een aantal sprekers heeft gezegd dat het juiste midden moet worden gezocht. Ik ben het daarmee eens. Aan de ene kant moet het niet zo zijn dat er per project waarop ingeschreven wordt, een verklaring moet worden verkregen. Er moet zekerheid zijn. Aan de andere kant moet er worden gezorgd voor actualiteit, opdat er niet nog een verklaring van goed gedrag is terwijl inmiddels bekend is dat iemand of een bedrijf niet integer is.
Dan is er ook nog een discussie over in hoeverre het COVOG permanent mutaties moet bijhouden en verwerken. Wij moeten zoeken naar een verstandige balans tussen enerzijds voldoende zekerheid voor ondernemers en anderzijds voldoende actualiteit. Tegelijkertijd moeten wij ervoor zorg dragen dat de administratieve lasten voor het COVOG beperkt blijven. Daarom zijn wij uitgekomen op één jaar. Dat betekent overigens voor het COVOG wel heel veel werk, omdat die verklaringen natuurlijk ook weer in het centraal toegankelijke register moeten worden opgenomen. Op deze manier krijg je dus één bindend advies, één register enéén check. Dan heb je een midden gevonden als het gaat om de administratieve lasten en het werk. Het COVOG heeft toegezegd dat het de verklaringen goed zal registreren. Dat geeft ook weer extra werk. Ik hoop dat de Kamer met dit compromis tussen de administratieve lasten enerzijds en de betrouwbaarheid van de toets anderzijds kan leven.
De heer Atsma (CDA):
Hoe lang is die verklaring geldig? Ik kan me niet voorstellen dat een bedrijf ieder jaar de COVOG-verklaring zal moeten hebben. Ik neem aan dat zo'n verklaring een meerjarige periode kan betreffen. Immers, als er iets gebeurt, dan gaat er toch meteen een streep door.
Minister Wijn:
Het voornemen is inderdaad om een verklaring voor één jaar af te geven. Dat heeft als voordeel dat het COVOG niet online hoeft bij te houden welke veroordelingen, boetes en dergelijke er zijn geweest. Het is dus een kwestie van het vinden van het midden. Op het moment dat je de verklaring voor een langere termijn zou afgeven, loop je een groter risico dat het integriteitsprofiel van het bedrijf inmiddels is veranderd. Daarmee leg je weer te veel administratieve lasten bij het COVOG neer.
De heer Atsma (CDA):
Het is wel van tweeën een. Of de bedrijven krijgen enorm veel gedoe voor de kiezen omdat zij ieder jaar alle gegevens moeten aanleveren, of het COVOG houdt het bij. Als bijvoorbeeld met een tweejarige termijn zou worden gewerkt en er zou tussentijds iets mis zijn met welk bedrijf dan ook, dan is het toch heel logisch dat dit door een aanbestedende dienst onmiddellijk wordt doorgegeven aan het COVOG. Dan is het gewoon even op de alertknop drukken en het verhaal is helder. Ik pleit er echt voor om het niet tot één jaar te beperken. Dan krijg je van jaar tot jaar bij de bedrijven een enorme rompslomp. Bovendien moet het COVOG dat dan ook steeds weer verwerken. Dan weet ik wel wie de kosten voor de kiezen krijgt.
Minister Wijn:
Het is ook hier een kwestie van het zoeken naar een juist en verstandig midden.
Ik geef toe dat het kiezen van welke grens dan ook, een kwestie van wegen is. Je wilt niet het risico lopen dat zaken veranderen; we moeten de administratieve lasten een beetje verdelen. Het COVOG heeft aangegeven dat het veel werk is om dit allemaal in een register te zetten, bij te houden en te publiceren. We willen ook niet dat de overheidsbureaucratie groter wordt. Het gaat dus om afwegingen en dit is het voorstel.
De heer Atsma (CDA):
Mag ik hieraan een argument toevoegen? Bij sommige projecten duurt de aanbestedingsprocedure meer dan een jaar. Ik kan me voorstellen dat dit alles erg ingewikkeld maakt. Ik pleit er dus echt voor om die periode op te rekken. Kamerleden worden in principe ook voor vier jaar gekozen. Ik heb het echter niet over vier jaar, maar over twee jaar en dat is toch wel de minimumeis die je hieraan moet stellen, want anders wordt het elk jaar een gedoe.
Minister Wijn:
Het COVOG staat onder de jurisdictie van de minister van Justitie. Ik heb de Kamer gehoord. Ik herhaal dat het een kwestie van weging is. Ik zal mij met de minister van Justitie hierover verstaan. Ik merk dat de Kamer het ene jaar wat aan de krappe kant vindt. Ik zal, om nu een interruptieregen te voorkomen, de Kamer toezeggen dat ik haar voor de stemmingen hierover een brief stuur. Ik zal met de minister van Justitie overleggen of het buitengewoon bezwaarlijk is voor het COVOG als de termijn iets wordt opgerekt.
De heer Aptroot (VVD):
Ik steun het verzoek van de heer Atsma...
Minister Wijn:
Dat vermoedde ik al!
De heer Aptroot (VVD):
...maar wil daarbij zeggen – en dat lijkt me belangrijk voor de minister van Justitie – dat ik denk dat meer dan 75% van de Kamer vindt dat dit moet worden gewijzigd en dat de termijn wat langer moet worden. En er is geen strijd met de Grondwet.
Minister Wijn:
Noch met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, dus ik zal dit voorleggen aan de minister van Justitie. Ik vraag mij af of de termijn van een jaar in de wet zelf zit. Mijn ambtenaren geven aan dat die in de onderliggende AMvB zit.
De heer Atsma (CDA):
Daarom hameren wij er ook zo op om dit vooral goed te regelen.
Minister Wijn:
Ik heb de Kamer goed gehoord. Wij kunnen er sowieso op terugkomen op het moment dat de AMvB waarin dit staat, wordt voorgehangen. Daarmee verklap ik al een beetje de uitkomst van de discussie over een ander amendement, namelijk dat van de leden Aptroot en Verdaas.
De heer Verdaas (PvdA):
Ik zeg dit niet om mijn collega's bij te vallen, maar de minister noemde als tegenargument dat er moet worden gepubliceerd, geregistreerd en bijgehouden. Ik mag toch hopen dat dit laatste sowieso wordt gedaan. En wat publiceren betreft: als iets in deze tijden niet meer voor extra druk zorgt, is het iets publiceren, op internet of hoe dan ook. Ik ken de argumenten van uw collega dus, maar neemt u ze niet al te serieus!
Minister Wijn:
Ik had al aan u gezien dat u non-verbaal volledige steun gaf aan wat we zojuist bespraken. Laat ik het volgende zeggen: ik neem de opmerkingen voor kennisgeving aan en zie de suggestie als "inspanningsverplichting". We komen er echter op terug bij de AMvB. Ik zei net dat ik het per brief zou doen vóór de stemmingen, maar ik hoop dat ik het hiermee kan afdoen. U ziet het dus bij de AMvB. Ik begrijp overigens wat u wil zeggen: tegenwoordig heb je software waarmee je internetsites via een relationele databasekoppeling automatisch kunt uploaden. Laten we aan de specialisten vragen wat mogelijk is.
De heer Atsma sloot zich, evenals de heer Irrgang, bijna woordelijk aan bij het amendement van de heren Aptroot en Verdaas over de voorhang-AMvB. Ik begrijp dat de Kamer hiermee komt: inderdaad is dit een raamwet die in materieel-inhoudelijke zin weinig doet met de eisen aan aanbesteding. Maar op dit moment is er geen voorhang van de bestaande AMvB's, dus dat zou nieuw zijn. Ik vind een wachttijd van acht weken wel erg lang; in de Aanwijzingen voor de regelgeving zijn vier weken normaal. Het kan dan voorkomen dat de Kamer het in die vier weken niet redt, zoals nu bij de MEP, waar een voorhangprocedure van vier weken is die niet wordt gehaald. De Kamer gaat er dan van uit dat de minister in de tussentijd niets onherroepelijks doet. Het voordeel van die vier weken is dat je de druk op de ketel houdt. Als je bijvoorbeeld zaken moet wijzigen vanuit Europa of snel wilt inspelen op gewijzigde omstandigheden, zetten die vier weken er wat druk op. Dat is het eerste punt.
Voor het tweede punt ga ik nog iets dieper in op de details van de algemene maatregel van bestuur als zodanig. Wij moeten snel eventuele Europese richtlijnen kunnen implementeren. Soms mag een kleine technische wijziging ook niet onnodig lang blijven hangen. Wij praten nu over de vraag wat je dan allemaal regelt. Soms moeten zaken heel snel gewijzigd kunnen worden, zoals de lijst van de aanbestedende diensten. Een ander voorbeeld is een situatie waarin spoedeisende Europese implementatieverplichtingen ontstaan, bijvoorbeeld met betrekking tot drempelbedragen. Ook komt in een ministeriële regeling het format van de standaardformulieren te liggen. Dat is in de fiscaliteit ook zo. Dat zijn dingen die u niet eens wilt zien. Ook kan een ministeriële regeling preciezere voorschriften bevatten over de proportionaliteit van eisen aan aanbieders van bijvoorbeeld bruggen.
Ik zou de Kamer het volgende willen voorleggen. Laten wij de hoofdzaken van de genoemde artikelen vastleggen in een AMvB, maar de gedetailleerde uitwerking regelen in een ministeriële regeling, zodat de Kamer niet wordt vermoeid met alle "nuts and bytes". Ik ben er dan ook voor om het voorhangen van de AMvB te beperken tot de Tweede Kamer. Dat ben ik met de heer Atsma eens. Het amendement zou dan zo kunnen worden gewijzigd dat er niet staat "algemene maatregel van bestuur", maar "bij of krachtens algemene maatregel van bestuur". Dat laat de mogelijkheid open om onder de algemene maatregel van bestuur nog een ministeriële regeling te hebben. Je zou hier kunnen zeggen "bij of krachtens AMvB", wat betekent dat je ook één laag lager mag, namelijk naar een ministeriële regeling. Wij laten dat dan gewoon voorhangen. Ik laat de ministeriële regeling dan de eerste keer aan de Kamer zien. Als de Kamer de ministeriële regeling voor de eerste keer ziet, kan zij altijd nog punten aangeven die dusdanig gedetailleerd zijn dat zij die in de AMvB had gedacht. Als wij daar niet uit komen, kan de Kamer het altijd nog per motie afdwingen. In de wetsystematiek geeft dit een hoop ruimte.
Ik stel dus het volgende voor. De algemene maatregel van bestuur krijgt een voorhang van vier weken bij de Tweede Kamer. Er komt dan in de wet te staan dat zaken bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen worden geregeld. Dan krijgt de Kamer bij die algemene maatregel van bestuur de eerste keer meteen de ministeriële regeling. Als de Kamer dan vindt dat er zaken in de ministeriële regeling staan die op een hoger niveau, bij AMvB, dienen te worden geregeld, kan zij dat op dat moment aan de regering melden. Dan tillen wij het omhoog. Wijzigingen van de algemene maatregel van bestuur worden altijd aan de Kamer voorgelegd. Zo houden wij flexibiliteit in het proces van regelgeving en krijgen wij tegelijkertijd de flexibiliteit die nodig is voor kleine wijzigingen. Om het nog complexer te maken: het is maar de vraag of je de artikelen 12 en 14 wel voorgehangen wilt hebben op deze procedure. De vraag is dus ook waar de Kamer echt aan de knoppen wil zitten. Het mag van mij, ik maak er geen zwaar punt van, maar volgens mij zou de uitbreiding kunnen worden beperkt tot de artikelen 18 en 20.
De heer Verdaas (PvdA):
Ik heb goed naar de minister geluisterd. Een aantal van zijn argumenten volg ik, maar ik wil toch iets terugzeggen. Ik ga er met mijn collega Aptroot nog goed naar kijken en ik neem aan dat wij er ook wel uitkomen. De minister zegt dat er de eerste keer ministeriële regelingen bij een AMvB komen en dat de Kamer dan kan piepen en zeggen dat zij dat niet bij ministeriële regeling wil, maar per AMvB. Dan heeft zij die mogelijkheid. Als dat samenkomt, geeft dat mij het vertrouwen dat wij een aantal zaken in een ministeriële regeling kunnen regelen. Formulieren hoef ik niet te zien. Daarmee geeft de minister echter ook aan dat die acht weken minder bezwaarlijk zijn. De Kamer zegt dan alleen de echt belangrijke zaken, die toch als een soort wetgeving doorgaan, te willen bespreken, en daar neemt zij dan ook acht weken tijd voor. Volgens mij zou dat een mooie uitkomst kunnen zijn.
Minister Wijn:
Voorzitter. Ik zeg er in alle eerlijkheid bij dat dit niet iets is waar ik bijzonder zwaar aan hang. Vier weken is de termijn die in de aanwijzingen voor de regelgeving staat. In bijna alle wetten staat vier weken. Ik ken geen precedent waarin het acht weken is. Het standaardiseren van die termijnen dient ook ter bescherming van de wetgeving. Daarom heb ik het voorbeeld van de MEP gegeven, die op vier staat. Daar gaan wij nu met dik een week overheen. Stel, de Kamer ontvangt de AMvB en zij zegt: hier willen wij met iedereen over praten, wij redden het niet in vier weken. De Kamer zegt dus tegen een bewindspersoon – zij moet immers niet alleen mij op mijn blauwe ogen geloven, het gaat om het systeem als zodanig – dat zij langer nodig heeft dan vier weken. Dan zal geen bewindspersoon zeggen: de groeten, na vier weken kom ik met de AMvB.
De heer Atsma (CDA):
Het kan dus ook niet. De procedure is in dit huis zo dat als de Kamer de procedure stuit, die periode automatisch wordt opgeschort. Als de Kamer niet binnen vier weken piept, dan kan een minister in principe zijn gang gaan.
Minister Wijn:
Zo is het.
De heer Atsma (CDA):
Volgens mij zou dus het voorstel van mijn collega's op geen enkel bezwaar hoeven te stuiten, want als er niets aan de hand is, dan kan de minister heel snel verder.
Minister Wijn:
Met dien verstande dat er dan acht weken gewacht moet worden of de Kamer piept, terwijl je anders vier weken moet wachten of de Kamer piept.
De heer Aptroot (VVD):
Als wij zo met elkaar praten, zou je zeggen dat wij er wel uitkomen. Wij zijn echter geconfronteerd met een belangrijk, zij het op zichzelf uiterst mager wetsontwerp, omdat in de wet wordt geregeld dat de rest naderhand wordt geregeld. Daarmee maakt u het moeilijk. Natuurlijk kan een voorhangperiode van acht weken ook betekenen dat wij binnen een paar weken zeggen: wij hebben het bekeken en het is best, minister, gaat u uw gang maar.
Minister Wijn:
Dat klopt.
De heer Aptroot (VVD):
Wij zijn extra verontrust, niet alleen vanwege onze eigen invloed, maar ook omdat wij vinden dat de mogelijkheden van mensen behoorlijk moeten worden geregeld. Bij voorhangprocedures blijkt toch vaak dat zij voorbij zijn op een moment dat er nog weinig gerealiseerd is en dat er ook allerlei belanghebbende derden zijn die toch graag een keer tegen de Tweede Kamer zouden willen zeggen wat zij ergens van vinden.
Minister Wijn:
Wat voor mij rondom dit amendement zwaarder weegt, is dat wij de flexibiliteit houden om zaken in een ministeriële regeling te kunnen gieten en dat wij van elkaar weten wat echt uitvoeringsgericht of operationeel is. Als u zegt dat u alle argumenten even wilt wegen, dan hoop ik dat u mijn argumentatie met betrekking tot de AMvB bij of krachtens, zodat een ministeriële regeling mogelijk is, als een zwaarder signaal ervaart dan de acht weken.
Voorzitter. Wij gaan nu toch al in de richting van de concretisering. De heer Aptroot zei vaak klachten te horen over onredelijk zware eisen met betrekking tot reeds opgedane ervaring of financiële draagkracht. Ik noem maar een voorbeeld: een gemeente zegt dat je pas een brug mag bouwen als je al vijf bruggen hebt gebouwd. Op die manier komt zo'n bedrijf natuurlijk nooit aan het bouwen van een brug toe. Dit soort zaken gaan wij regelen via die AMvB. Dit soort eisen moet proportioneel zijn, want anders krijgen het mkb en startende bedrijven nooit een kans. Wij bezien nu samen met het bedrijfsleven en aanbestedende diensten hoe hier verder invulling aan kan worden gegeven. Om praktische redenen zullen overigens eerst proportionaliteitsregels worden opgesteld voor opdrachten die boven de drempels komen. Voor opdrachten onder deze drempel worden proportionaliteitsregels opgesteld als er procedureregels voor zijn vastgesteld.
Er werd gevraagd of harmonisatie van het woud aan aanbestedingsprocedures kan plaatsvinden. Het bedrijfsleven vraagt hier ook om. Wij zullen met voorstellen komen om de regels en procedures te harmoniseren. Daardoor zal de administratieve rompslomp verminderen. Dit voorstel kan worden uitgewerkt in de uitvoerings-AMvB's. Wij zullen dat in elk geval snel doen voor opdrachten die boven de drempels komen. Aanbestedende diensten zal bijvoorbeeld worden verplicht om standaardformulieren te gebruiken waarmee standaardinformatie wordt gevraagd. Als een bedrijf een keer zo'n formulier heeft ingevuld, kan het deze gegevens vaker gebruiken. Aanbestedende diensten worden ook verplicht om een aankondiging te doen in Luxemburg van aanbestedingen boven de drempels via het nationale elektronische aanbestedingsinstrument TenderNed.
Er werd gevraagd hoe ervoor wordt gezorgd dat het mkb daadwerkelijk goed toegang krijgt. In de VS bestaan regels die aanbestedende diensten verplichten om minimaal 23% van de opdrachten aan het mkb te gunnen. Uit cijfers die ik even niet bij de hand heb, blijkt dat in de EU dat percentage meer dan twee keer zo groot is. Ik meen dat in de EU 66% van de aanbestedingen naar het mkb gaat. Ik vind het nogal wat om een percentage in de wet vast te leggen terwijl dat al wordt gehaald.
De heer Aptroot (VVD):
Betreft die 66% het aantal aanbestedingen of de waarde van het totale aantal aanbestedingen? Dat laatste lijkt mij helemaal ondenkbaar, maar het eerste eigenlijk ook.
Minister Wijn:
Ik heb de gegevens nu niet bij de hand, maar ik meen dat het percentage het aantal betreft.
De heer Atsma (CDA):
Het gaat er niet om hoe het tot nu toe is gegaan. Door de introductie van de integriteitswaarborgen hebben verschillende gemeentelijke overheden de lat heel hoog gelegd, waardoor het mkb wordt uitgesloten. Wat er in de toekomst gaat gebeuren, baart ons meer zorgen dan wat er in het verleden al is gebeurd. Het genoemde percentage is echter wel een ervaringscijfer op basis waarvan wij deze insteek kiezen.
Minister Wijn:
Ik deel die zorg. Er werd verwezen naar de motie-Ten Hoopen c.s. en de motie-Aptroot. Dit wetsvoorstel neemt wel onnodige belemmeringen voor het mkb weg. Door de centrale verklaring van goed gedrag, om het zo maar even te noemen, hoeft een dergelijke verklaring niet meer per werk per gemeente te worden aangevraagd. In de uitvoeringsregeling zullen wij ook voorkomen dat aanbestedende diensten disproportionele eisen stellen aan bedrijven. Daarnet heb ik een voorbeeld genoemd. Door de aanbestedingsprocedures te stroomlijnen met standaardformulieren, eerst in het topsegment maar vervolgens ook steeds meer bij kleinere werken, zal de rompslomp minder worden. Men zal minder met eigen regels en meer met geharmoniseerde regels gaan werken. Dit betekent ook een professionaliseringsslag bij de aanbestedende diensten, waarvan het mkb uiteindelijk voordeel zal hebben.
De heer Aptroot heeft gezegd dat wij moeten oppassen voor onnodige clustering. Dat vind ik een terecht punt. Vanuit de optiek van de belastingbetaler willen wij zo goedkoop mogelijk inkopen. Grotere bedrijven met schaalvoordelen kunnen soms goedkoper opereren. Dat willen wij ook voor de belastingbetaler. Aan de andere kant willen wij dat het mkb wel kansen krijgt. Tussen die twee polen moet een goede balans worden gevonden. Bij de clustering van opdrachten zal heel goed moeten worden bezien welke activiteiten natuurlijk bij elkaar horen en welke niet. Men hoeft niet een brug in het oostelijk deel van een gemeente en een andere brug in het westelijk deel in één opdracht op te nemen. Een oprit waaraan een brug natuurlijkerwijze vastzit, behoort met die brug echter wel tot één opdracht. Het wordt straks een hele klus om het beginsel van het voorkomen van onnodige clustering nader te operationaliseren.
Het Belgische certificeringssysteem zorgt ervoor dat informatie eenmalig wordt aangeleverd en opgeslagen. Wij zullen in samenspraak met het COVOG bezien hoe dit op de beste manier kan gebeuren. Ik heb al gezegd dat het ministerie van Justitie bereid is om de afgegeven verklaringen goed te registreren, opdat daarvan een witte lijst ontstaat. Als het gaat om technische bekwaamheid en financiële draagkracht, zou men registratie middels TenderNed mogelijk kunnen maken. Dat is ook wat wij willen. De goede kanten van het Belgische systeem proberen wij over te nemen. In dat systeem is certificering begrepen. Dat betekent dat aanbieders zich in vijftien verschillende categorieën en 63 subcategorieën, onderverdeeld in acht klassen, moeten bewijzen om aan overheidsaanbestedingen mee te mogen doen. Dit heeft uiteindelijk als nadeel voor de overheid dat het aanbiedersveld wordt beperkt. Een aannemer met ervaring in het bouwen van ziekenhuizen is in dat systeem niet automatisch gekwalificeerd om bijvoorbeeld een school te bouwen. Door de klasse-indeling houdt men dus bepaalde willekeurige elementen in het systeem, die de toegang soms bemoeilijken. Bovendien creëert dit tamelijk veel bureaucratie. De Belgische overheid is op dit moment dan ook doende om op deze organisatie te bezuinigen, hetgeen leidt tot achterstanden. Wanneer bedrijven in een nieuwe klasse komen, moet dat allemaal worden verwerkt.
In België mogen aanbestedende diensten bij aanbestedingen boven 5,3 mln. alsnog aanvullende eisen stellen. Daarvan wordt veelvuldig gebruik gemaakt. De paradox in het Belgische systeem is dat juist het mkb hiervan vaker slachtoffer wordt dan ervan profiteert. Met dit wetsvoorstel proberen wij wel de goede elementen, in het bijzonder de eenmalige registratie, over te nemen.
De heer Irrgang en anderen hebben opgemerkt dat de rechtsbescherming in deze wet niet is geregeld.
De heer Verdaas (PvdA):
Ik heb nog even moeten denken over het vorige punt. De ene dag gaat dat wat sneller dan de andere. Ik ben blij met de toezegging van de minister dat serieus gekeken zal worden naar de goede kanten van het Belgische systeem. Impliceert dit voornemen dat hij over het bezwaar van de VNG, die bepleit dat alle gemeenten hun eigen registratiesysteempje behouden, heenstapt? Overigens steunen wij dat.
Minister Wijn:
Uiteindelijk wel. Wij beginnen bij 5,2 mln. en hoger. Deze wet komt neer op een soort groeimodel. Wij kunnen niet alles ineens regelen. De professionalisering zal steeds verder gaan. Wij gaan steeds meer ervaring opdoen. Het is nog geen Utopia, maar wel een stap in die richting.
Ook ik hecht belang aan de motivering van afwijzingsbeslissingen. In het huidige Bao is al een motiveringsverplichting opgenomen. In de praktijk wordt deze onvoldoende nageleefd. In de nieuwe regels zal een uitgebreidere motiveringsplicht voor afwijzingsbeslissingen worden opgenomen, niet alleen voor de gewone overheidsopdrachten volgens het Bao, maar ook die volgens het Bass, het besluit voor de aanbesteding speciale sectoren. De oproep is goed gehoord. Wij komen erop terug.
Ten aanzien van de naleving zou ik nog niet zo ver willen gaan om te komen tot een aanbestedingsautoriteit. Ik laat dit voor de toekomst echter wel nadrukkelijk open. Op dit moment wil ik zo ver nog niet gaan. De rechtmatigheid van de opdrachten wordt al gecontroleerd via de accountantscontrole van de aanbestedende diensten. De democratische controle geschiedt voor rijksopdrachten door de Kamer, in gemeenten en provincies door raden en staten. Daarnaast bestaat de mogelijkheid van een gang naar de civiele rechter.
Het wetsvoorstel draagt bij aan bewustwording en grotere kennis, maar ook aan harmonisatie en uniformering. Ook daardoor mag worden verwacht dat de naleving zal verbeteren. Een ondernemer kan zich met zijn klacht wenden tot de aanbestedende dienst. Vervolgens staat de weg naar de civiele rechter, de nationale of plaatselijke ombudsman en de Europese Commissie open. In reactie op de vraag daarover van de heren Atsma en Verdaas zeg ik toe met het bedrijfsleven te zullen bespreken hoe een laagdrempelig klachtenloket voor ondernemers tot stand kan worden gebracht. Ik hoop dat ook dat een bijdrage zal leveren aan een verbetering van de naleving.
Naar aanleiding van artikel 22 is gevraagd naar arbitrage. Klaarblijkelijk bestaat vooral bij bouwbedrijven de behoefte om zich te wenden tot de raad voor arbitrage omdat deze procedure snel en degelijk is en de arbiters veel inhoudelijke kennis hebben van de bouwwereld. Ik sta hierbij wel voor een dilemma. In het rapport van de Parlementaire Enquêtecommissie Bouwnijverheid staat heel duidelijke en forse kritiek op de Raad van Arbitrage. Gezegd wordt dat de geschilbeslechting onvoldoende onafhankelijk is, misschien juist wel vanwege alle kennis die de raad heeft van de bouwsector. De arbitrage blokkeert uiteindelijk de gang naar de rechter, omdat men gebonden is aan de uitkomsten van de arbitrage. Dat komt uit de parlementaire enquêtecommissie van de Kamer zelf.
De Raad van State heeft ook kritiek op arbitrage, omdat arbitrage de gang naar de rechter blokkeert en omdat bij arbitrage geen vragen aan het Europese Hof van Justitie kunnen worden voorgelegd. Dat is in strijd met de Europese rechtsbeschermingsrichtlijnen. Sinds twee jaar is in het ARW opgenomen dat bij aanbestedingsgeschillen voortaan naar de kortgedingrechter moet worden gegaan. Daarom is, gelet op de kritiek en de gangbare praktijk, in het wetsvoorstel het verbod op arbitrage opgenomen.
Tegelijkertijd begrijp ik wel dat arbitrage voordelen heeft. De arbiters hebben kennis en ervaring, arbitrage kan snel en efficiënt gaan en kan aansluiten bij het spoedeisende karakter. Ik heb zelf op dit moment de indruk dat de kortgedingprocedure, die ook snel en laagdrempelig is en de mogelijkheid om naar het Hof van Justitie te gaan open laat, een goede oplossing is. Bovendien werkt de kortgedingrechter voor alle sectoren.
Economische Zaken en Justitie zijn gestart met een onderzoek naar de kwaliteit van de rechtsbescherming. Ik zou op dit moment de rechterlijke macht nog even de tijd willen gunnen om specialistische kennis verder te ontwikkelen. Ik hoor dat rechters bezig zijn om hun kennis te delen en op peil te brengen en te houden, opdat de kwaliteit van de rechtspraak verbetert. Ik zal de Kamer daarover bij gelegenheid rapporteren. Als dat nodig is, kunnen wij bezien of wij verbeteringen kunnen aanbrengen.
De heer Atsma (CDA):
Dit komt een heel eind in de richting; daar ben ik eerlijk in. Ik heb in mijn inbreng al gezegd dat er terecht kritiek is op het instrument arbitrage. Arbitrage sloot in de oude regeling de gang naar de rechter uit, maar nu gaan wij als het ware het spiegelbeeld introduceren. Waarom kan het niet en/en zijn? Als in een sector in eerste instantie zelfregulering, met arbitrage, aan de orde is, is wellicht 90% van de problemen opgelost. Daarna kan men altijd nog naar de rechter gaan. Dit lijkt mij een gulden middenweg, die alle betrokken partijen zullen toejuichen, omdat het sneller gaat en goedkoper is. Vergeet niet dat voor kleinere projecten een gang naar de rechter niet echt voor de hand ligt.
Minister Wijn:
Het is geen woordenspelletje, maar het kenmerk van arbitrage is dat de rechter wordt uitgeschakeld. Formeel-juridisch conflicteert dat met het Europese recht. De heer Verdaas had het over mediation en een klachtenloket. Ik zou mij kunnen voorstellen dat die mediation bij het klachtenloket meer vorm krijgt. Er ontstaat dan een soort tussenvorm, waarbij de arbitrage niet per definitie de gang naar de rechter uitsluit en ook niet per definitie naar de rechter wordt gegaan, omdat de tussenvorm met een gemakkelijker regeling is uitgesloten. Het is een kwestie van woorden. Ik begrijp wel wat de heer Atsma zegt.
De heer Atsma (CDA):
Dat gebeurt mij niet iedere dag. Er zijn natuurlijk twee kanten aan. Enerzijds zijn er opdrachtnemers die problemen hebben met de opdrachtgever. Anderzijds is er het spiegelbeeld daarvan. Wat het eerste geval betreft zegt u: dan kun je een klacht indienen bij de aanbestedende dienst. Dat is echter hetzelfde als tegen de slager zeggen: je vlees is niet goed. Je weet dan wat het effect is. Daarom pleit ik voor het volgen van de tussenweg. Misschien moeten wij kiezen voor de mediationvariant waarover de heer Verdaas sprak. Wij moeten die althans serieus in overweging nemen en ik ben blij dat u dat met zoveel woorden toezegt. Ik hoop ook ú goed te hebben begrepen.
Minister Wijn:
Ja, u hebt mij goed begrepen, maar misschien heb ik mij niet goed uitgedrukt. Ik heb gezegd: arbitrage sluit de rechter uit. Dat is niet helemaal waar. Na een arbitrage kan de rechter alleen nog op zeer formele gronden de uitkomst van de arbitrage nietig verklaren. Dat is ook de opvatting van de Raad van State. Er komt na de arbitrage geen inhoudelijke toetsing meer, maar wel een procedurele toetsing.
De heer Verdaas (PvdA):
Hoewel ik de laatste dagen heb geprobeerd dat te worden, ben ik nog steeds geen expert op dit terrein. Toch wil ik erop wijzen dat de memorie van toelichting op dit punt duidelijk is. Daarin staat: partijen kunnen zowel arbitrage als mediation afspreken. Wat het desbetreffende artikel regelt, is dat er altijd nog de mogelijkheid is van een formele toets door de rechter. Volgens mij is dat precies wat wij willen: de rechter niet uitschakelen en arbitrage en mediation niet onmogelijk maken. Zelf heb ik er veel meer behoefte aan dat dit ook buiten dit huis duidelijk wordt. Ik wijs er nog eens op dat wat de minister nu toezegt, al in de wet staat.
Minister Wijn:
Dat sluit ik niet eens uit. Ik zeg er wel bij dat het in ieder geval niet is toegestaan om van tevoren, bij de aanbesteding, te zeggen dat alleen maar de weg van de arbitrage openstaat. Daardoor zou je iemand van tevoren in zijn rechtsmogelijkheden beperken bij het aangaan van een bieding of aanbesteding. Dus van tevoren mag men niet zeggen: er is alleen maar een oplossing via arbitrage mogelijk.
Voorzitter. Ik kom dan toe aan beantwoording van de vragen van de heer Vendrik. Uit nalevingsonderzoek blijkt dat er bij aanbestedingsdiensten sprake is van een stijgende lijn, ook in de sectoren zorg en onderwijs. Wij zijn nog niet helemaal tevreden, maar in deze sectoren is het inkoopvolume gestegen van 24% naar 50% à 60%, terwijl daarbij alle regels in aanmerking zijn genomen. Met professionalisering gaan wij proberen dat percentage te verhogen.
Aan het inkoopbeleid van aanbestedende diensten kunnen de materieel-inhoudelijke eisen met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen worden gesteld, terwijl de Aanbestedingswet zelf zich richt op de aanbestedingsprocedures. De heren Vendrik en Irrgang stelden vragen over de zogenaamde open software. Daarover gaat deze wet in essentie niet. Het gaat hierbij om de procedures en niet om inhoudelijke aspecten. De inhoudelijke aspecten vallen onder het inkoopbeleid.
Er is gevraagd hoe bij het inkoopbeleid van het Rijk wordt omgegaan met open source software. Ik zeg u toe het gevraagde overzicht te zullen sturen. Toen ik zelf Kamerlid was en toen de heer Vendrik dat ook al was, heb ik op dit punt initiatieven ontplooid. Waarom zou ik hierover anders denken dan toen ik nog in de Kamer zat?
De heer Vendrik heeft ook een vraag gesteld over de klokkenluidersproblematiek. Naar die problematiek is onderzoek verricht. In de Stichting van de Arbeid wordt daarover gesproken, want bij dit onderwerp gaat het echt om iets voor werknemer en werkgever. Zodra wij hebben vernomen wat de standpunten in de Stichting van de Arbeid op dit punt zijn, zullen wij de Tweede Kamer daarover informeren.
De heer Aptroot (VVD):
Voorzitter. De heer Vendrik is nu niet aanwezig, maar in zijn geest wil ik hierover een vraag stellen. De vaste Kamercommissie heeft met de vorige minister van Economische Zaken uitgebreid over de klokkenluidersregeling gesproken. Mij staat niet goed bij welke termijn voor het informeren van de Kamer is afgesproken, maar ik heb de indruk dat de termijn die is afgesproken, bijna is verstreken en dat wij binnenkort over deze regeling zouden moeten spreken. Daarom vraag ik de minister ons op korte termijn te laten weten wanneer wij de voorstellen tegemoet kunnen zien.
Minister Wijn:
Ik zeg u toe deze regeling te betrekken bij de schriftelijke behandeling van de begroting van EZ. Ik stuur dus geen aparte brief. Het zou mij overigens niet verbazen als uw intuïtie correct was.
De heer Verdaas heeft gevraagd wat er zal worden gedaan om die kenniskloof verder te dichten. Het gaat immers nog niet overal goed. Wij zijn bezig met het kennisnetwerk PIANOo. Als er witte vlekken zijn, faciliteert PIANOo met de intentie de praktijkmensen bij elkaar te brengen, die witte vlekken zelf in te vullen en de uitkomsten te delen. PIANOo is gehuisvest bij het Regiebureau Inkoop Rijksoverheid, Europa decentraal en FM-web. Er is dus sprake van maximale synergie. Langzamerhand constateren wij dat het steeds beter gaat en dat er bij die diensten een prikkel is om meer kennis te vergaren. De discussie over de bouwfraude heeft daartoe bijgedragen.
Met ingang van 1 januari 2007 zal de Regieraad Bouw II onder leiding van de heer Blankert van start gaan. De heer Aptroot heeft erop aangedrongen om ervoor te zorgen dat er voldoende mensen met praktijkervaring in die raad zitting nemen. Half november zullen wij bekendmaken welke personen daarvan deel zullen uitmaken. Uiteraard is het ook de bedoeling om de regionale raden een verdere impuls te geven. Vanzelfsprekend zal ook het mkb op goede wijze in de Regieraad Bouw II vertegenwoordigd zijn, want het is de intentie om een extra slag te maken naar de praktijk. Ik ben overigens van mening dat de Regieraad Bouw I met die gedragscode, werkgroepen en andere initiatieven heel goed werk heeft gedaan. Daarmee heb ik hem gisteren bij de opening van het Bouwhuis dan ook uitvoerig gecomplimenteerd. De Regieraad Bouw II moet nog behoorlijk wat werk verzetten. Het betreft vooral werkzaamheden op het terrein van de praktijk.
De heer Verdaas (PvdA):
Inmiddels heb ik verschillende adviezen ingewonnen. Die voorhangprocedure en die periode van acht weken zijn voor mij niet duidelijk. Als de Tweede Kamer van mening is dat die AMvB door kan gaan, moet dan die periode van acht weken toch in acht worden genomen? Wat dat betreft lopen de meningen uiteen. Ik kan pas met de andere Kamerleden overleggen over de uiteindelijke inhoud van het amendement als ik antwoord heb op die vraag.
Minister Wijn:
Mijn staatsrechtelijke intuïtie zegt dat het verplicht is om die acht weken uit te zitten, ook als de Tweede Kamer goedkeuring geeft,
De heer Verdaas (PvdA):
Ik vertrouw ook altijd graag op mijn intuïtie.
Minister Wijn:
Ik zie dat er inmiddels vier mensen zijn die knikken. Mijn antwoord was dus correct. Wie had dat kunnen denken? In drie jaar tijd heb ik er een rechtenstudie doorheen geramd en nu blijkt wat het resultaat is.
De heer Verdaas (PvdA):
Ik kan iemand in deze zaal aanwijzen die met lichaamstaal duidelijk maakt dat hij een andere opvatting heeft.
Minister Wijn:
Ik stel voor dat ik een en ander netjes op papier laat verwoorden en dat de Kamer die tekst voor de stemming ontvangt. Wij hebben op constructieve wijze over het amendement-Aptroot/Verdaas gediscussieerd en aan de hand van de tekst op papier kan er een eigenstandige afweging worden gemaakt.
De voorzitter:
Mijn vergadertechnische intuïtie zei mij dat de Kamer geen behoefte heeft aan een tweede termijn. Ik constateer echter dat mijn intuïtie mij voor het eerst in de steek laat. Ik geef het woord aan de heer Aptroot.
De heer Aptroot (VVD):
Voorzitter. Ik ben overwegend gelukkig met de toelichting en de toezeggingen van de minister. Het is voor ons belangrijk om te vernemen dat in ieder geval het mkb in de Regieraad Bouw II duidelijk vertegenwoordigd zal zijn.
Wij zullen ons beraden op de uiteindelijke inhoud van het amendement. Voorlopig handhaven wij de periode van acht weken. Wel zal ik "beide Kamers der Staten-Generaal" wijzigen in "de Tweede Kamer der Staten-Generaal". Ik neem aan dat ik dat met deze opmerking heb gedaan.
Tot slot dien ik een motie in omdat wij het belangrijk vinden om vast te leggen hoe wij in de toekomst met algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen om zouden moeten gaan. Het is daarbij zaak dat van bovenaf wordt geregeld dat alle overheden uniform werken.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat overheden regels voor aanbestedingen vaststellen die verder gaan dan de Europese en nationale wetgeving vereist;
overwegende dat door de grote hoeveelheid eisen en verplichtingen het midden- en kleinbedrijf wordt uitgesloten van aanbestedingen;
voorts overwegende dat daardoor concurrentie wordt beperkt en de overheid zelf gedupeerd wordt;
spreekt als haar mening uit:
- dat uniformiteit in aanbestedingsregels van verschillende overheden noodzakelijk is;
- dat daarbij de administratieve lasten en de drempels voor bedrijven zo laag mogelijk dienen te zijn;
- dat de wettelijke drempelbedragen voor openbare aanbestedingen gehanteerd moeten worden en niet mogen worden verlaagd;
verzoekt de regering, in wetgeving of in een algemene maatregel van bestuur deze uniformiteit en het strikt hanteren van de wettelijke bedragen voor alle overheden vast te leggen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Aptroot, Verdaas en Irrgang. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 10(30501).
De heer Atsma (CDA):
Voorzitter. Ik heb nog een paar opmerkingen naar aanleiding van wat de minister heeft gezegd over het amendement met betrekking tot de algemene maatregel van bestuur en de voorhang. Hierbij ga ik ook in op de aanvullende opmerkingen van mijn collega's op dit punt. In eerste termijn heb ik al gezegd dat de CDA-fractie het niet nodig vindt om ook naar de Eerste Kamer te gaan. Ik ben blij dat het amendement in die zin is aangepast. Voor de CDA-fractie maakt het totaal geen verschil of er een termijn van acht weken of vier weken wordt genoemd, omdat de Kamer op het moment dat er een algemene maatregel van bestuur wordt afgekondigd, de procedure kan stuiten. Het maakt dan niet uit of je over vier of acht weken spreekt, want je kunt er onmiddellijk voor zorgen dat de zaak in discussie wordt gegeven. Dan gebeurt er verder niets en kan het in principe acht of zelfs twaalf weken duren voordat de minister verder kan. Ik wil mijn collega's in overweging gegeven om daarover na te denken. Het maakt namelijk procedureel helemaal niets uit, tenzij de Kamer vier weken bedenktijd wil.
Het is verheugend dat de minister heeft aangegeven dat er geen nationale kop komt.
Wij hebben aarzelingen bij het Belgische systeem. Het gegeven dat er sprake is van nogal wat bureaucratie geeft ons het gevoel dat het niet verstandig is om dit concept over te nemen.
Ten aanzien van de integriteit is kort gedebatteerd. De CDA-fractie hecht er zeer aan dat er een registratiesysteem komt, maar er moet niet te veel onnodige bureaucratie ontstaan. Tegen die achtergrond dienen wij als steuntje in de rug een motie in, opdat de minister van Justitie weet hoe de vlag erbij hangt in deze Kamer.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat in het kader van de aanbestedingswetgeving introductie van een registratiesysteem voor integriteitsverklaringen van groot belang is;
overwegende dat voorkomen moet worden dat de voorgenomen COVOG-registratie leidt tot onnodige bureaucratie en verhoging van de administratievelastendruk;
spreekt uit dat de integriteitsverklaring in principe minimaal twee jaar geldig dient te zijn,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma, Aptroot, Verdaas en Irrgang. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 12(30501).
De heer Atsma (CDA):
Voorzitter. Mijn laatste punt heeft betrekking op de positie van het midden- en kleinbedrijf, met name in relatie tot projecten die moeten worden aanbesteed waarop de EU-drempel niet van toepassing is. Op dit punt dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat bij opdrachten onder de EU-drempel verschillende aanbestedingsregels van toepassing zijn;
constaterende dat door dit gebrek aan uniformiteit het voor kleinere bedrijven (mkb) moeilijk wordt om mee te dingen naar een opdracht;
overwegende dat de motie-Ten Hoopen (begroting Economische Zaken 2006) beoogt de positie van het mkb in Nederland te versterken;
overwegende dat de Aanbestedingswet één van de instrumenten kan zijn om de kansen voor het mkb te vergroten;
verzoekt de regering, ook voor opdrachten onder de Europese drempelwaarden in overleg met betrokkenen te komen met uniforme regels,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma, Verdaas en Irrgang. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 11(30501).
De heer Aptroot (VVD):
Deze motie heeft betrekking op zaken onder de drempel. Wat voegt deze motie toe aan de motie die ik net zelf heb ingediend? Die motie gaat immers over zaken onder en boven drempel.
De heer Atsma (CDA):
In de motie van de heer Aptroot wordt met stelligheid ervan uitgegaan dat er een Europese kop op de wet- en regelgeving komt. Ik heb de minister in eerste termijn horen zeggen dat dit absoluut niet het geval is. Ik ben vooral benieuwd naar de reactie van de minister op de strekking van de motie van de heer Aptroot en de overwegingen die daarin zijn genoemd. Zowel de achtergrond van de motie die ik zojuist heb ingediend, als datgene wat daarin wordt uitgesproken, is iets minder veelomvattend. Volgens de wel heel erg lange motie van de heer Aptroot moet wel heel erg veel geregeld worden. Het CDA komt op voor het MKB en dat wil het graag tot uitdrukking brengen door te pleiten voor uniformiteit.
De heer Verdaas (PvdA):
Voorzitter. Ik wil de minister bedanken voor de redelijke en met argumenten gestaafde behandeling in deze Kamer.
Het definitieve antwoord van de minister over het amendement wachten wij af, maar daar komen wij uit. Een en ander is niet zo principieel dat het per se vier of acht moet worden, als de Kamer maar inderdaad na twee weken haar goedkeuring kan uitspreken, opdat zij niet nog zes weken moet wachten. Voor de rest heb ik voldoende toezeggingen gekregen om vertrouwen te hebben.
De heer Irrgang (SP):
Voorzitter. Ook ik vind dat de minister de Kamer tegemoet is gekomen. Het komt er in ieder geval op neer dat het amendement van de Kamer wordt omarmd. Er vindt nog wel discussie plaats over de vraag hoe wij dat precies gaan doen. Nou krijgt de minister van de Kamer een ruime wet met daarin ruim voldoende mogelijkheden om zaken per AMvB te regelen en dan moeten er ook weer ministeriële regelingen onder vallen, met termijnen van vier of acht weken. Ik meen dat de Tweede Kamer al zeer ruimhartig is door de mogelijkheden die de wet de minister biedt om daar zelf flexibel invulling aan te geven.
Ik zeg dank voor de toezegging dat een bredere motivatieplicht zal gelden bij het afwijzen van bedrijven. Dat is echt winst. Tot nu toe is de motivatieplicht immers vooral een lege huls.
Wij hebben ook gesproken over het Belgische erkenningsmodel. Daar zitten goede en slechte kanten aan. Als ik het goed heb begrepen, gaan wij eraan werken om de goede kanten daarvan zo snel mogelijk in Nederland in te voeren.
Minister Wijn:
Voorzitter. Ik ga in op het gewijzigde amendement-Aptroot cum suis en zeg dank voor het feit dat op basis van de discussie die wij hier hebben gevoerd de Tweede Kamer in het amendement is opgenomen.
Ik kom toch nog graag terug op de discussie over "bij" of "krachtens".
De heer Aptroot (VVD):
De Kamers van de Staten-Generaal staan in het wetsvoorstel en dat hebben wij ongewijzigd gelaten, maar wij hebben mede op uw verzoek het wetsvoorstel wat aangepast.
Minister Wijn:
Kijk eens aan. Dank voor deze aanvulling. Ik kom graag met een briefje terug op de algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling. Ik ben het eens met de heer Irrgang dat er een constructieve discussie is gevoerd, maar ik wil toch een poging wagen om dat in een brief aan te geven. Tijdens de tweede termijn van de Kamer heb ik nog even de aanwijzingen voor de regelgeving doorgebladerd. Daarin wordt ook een termijn van vier weken genoemd. Het is interessant dat erbij staat dat het kabinet niet zo flauw moet zijn om een AMvB op de eerste dag van het zomerreces in te dienen, omdat de Kamerleden dan net in vier weken allerlei stages lopen en daardoor hun post even niet lezen. Wij hebben dit voldoende besproken, denk ik.
In de motie-Aptroot wordt gesteld dat wij moeten komen tot uniformiteit, en daar ben ik het helemaal mee eens. Dan staat er een soort suggestie dat overheden verder gaan dan in de Europese wetgeving wordt vereist. Naar ons oordeel is dat niet het geval bij de rijksoverheid, maar wij hoeven elkaar niet op woorden te bestrijden.
Er is een punt waar ik wel mee zit. Bij de bouw is de drempel 5,2 mln. Ik sluit niet uit dat die drempel een keer wordt verlaagd, juist vanwege transparantie en toegang voor het mkb. Ik heb bijvoorbeeld eens gevraagd wat een voetgangersbrug over een snelweg kost. Die kost een miljoen. Een voetgangersbruggetje over een sloot kost ongeveer € 100.000. Als je honderd meter riolering moet aanleggen, kost dat ook ongeveer € 100.000. Daarom vind ik persoonlijk 5,2 mln. al een vrij hoge grens. Ik kan mij voorstellen dat die grens op termijn wat omlaag gaat, juist om onder die grenzen openheid en transparantie te creëren. Het kan ook zijn dat die grens van 5,2 mln. aan de hoge kant is, bijvoorbeeld voor een toetredende mkb'er die nog nooit zaken heeft gedaan met een bepaalde gemeente, maar die een rotonde wil aanleggen die een paar ton kost. Ik ben het er wel mee eens dat wij onder die drempel tot uniformiteit moeten komen, maar ik wil niet voor de toekomst vastzitten in de klem van deze motie. Het hangt een beetje af van de uitleg die de heer Aptroot eraan geeft. Ik kan geen garantie geven dat de wettelijke drempelbedragen in de toekomst niet worden verlaagd.
De heer Aptroot (VVD):
Een eeuwigdurende garantie is ook wat lang. Ik denk dat wij het eens zijn over de strekking van de motie. In de toekomst kunnen er goede redenen zijn om te zeggen dat het in het belang is van het mkb en van de concurrentie, die wij allemaal willen, om er anders mee om te gaan. Als wij dat dan zo zien, kan ik dat ook begrijpen, maar dat geldt niet voor de huidige situatie. Ik kan mij voorstellen dat u zegt dat dit niet geldt voor de rijksoverheid, maar er komen vooral klachten over de andere overheden. Gemeenten zijn voor het mkb vaak nog belangrijker dan de rijksoverheid.
Minister Wijn:
Als ik de motie op deze manier kan uitleggen, dan heb ik daar geen bezwaar tegen.
De heer Atsma verzoekt de regering in de motie op stuk nr. 11 om ook voor opdrachten onder de Europese drempelwaarden te komen met uniforme regels. Ik heb daar in feite al op gereageerd. Dat zal niet meteen van vandaag op morgen geregeld worden, maar ik ervaar deze motie als een extra push in de rug. Daartegen bestaat dus geen bezwaar.
De motie-Atsma c.s. op stuk nr. 12 inzake de integriteitsverklaring is door alle woordvoerders ondertekend. Ik wil daarover in overleg treden met de minister van Justitie. Dan is verder het oordeel aan de Kamer in hoeverre zij dat overleg nader wil beïnvloeden.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik stel voor, volgende week woensdag te stemmen.
Daartoe wordt besloten.
De vergadering wordt van 17.55 uur tot 19.30 uur geschorst.
Voorzitter: Ten Hoopen
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20052006-6547-6564.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.