Aan de orde is de behandeling van:

het verslag van een algemeen overleg met de minister en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over arbeidsmarktbeleid (29544, nr. 71).

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter. Het algemeen overleg over arbeidsmarktbeleid dateert al weer van voor het zomerreces. Vele punten die daar besproken zijn, zullen de komende weken nog voldoende aan bod komen, in ieder geval buiten deze Kamer tijdens de verkiezingsdebatten. Ik zal nog één thema hier onder de aandacht brengen, namelijk het thema discriminatie op de arbeidsmarkt. Het is bekend dat ik mij eerder heb ingespannen om de overheid het goede voorbeeld te laten geven bij het arbeidsmarktbeleid voor kwetsbare groepen. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat discriminatie op de arbeidsmarkt – op welke grond dan ook – met kracht bestreden moet worden;

overwegende dat de overheid als werkgever het goede voorbeeld moet geven;

verzoekt de regering, in dat kader nadrukkelijker aandacht te besteden aan diversiteit in het eigen personeelsbestand en na te gaan in hoeverre men bij opdrachten aan derden de voorkeur kan geven aan bedrijven die zich inspannen voor diversiteit,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bussemaker, Van Hijum, Koşer Kaya en Huizinga-Heringa. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 74(29544).

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

De andere motie gaat over het instrument van de bestuurlijke boete. Indertijd heb ik samen met de heer Weekers een motie ingediend, waarin wij de regering vroegen om meer opsporing en vervolging van discriminatie op de arbeidsmarkt. Daar heeft deze staatssecretaris ons vorig jaar een uitgebreide notitie over gestuurd, waarin staat dat de regering meer gebruik wil maken van het instrument bestuurlijke boete alvorens het instrument van het strafrecht in te zetten. In dezelfde notitie staat echter dat het instrument van de bestuurlijke boete niet adequaat zou zijn in dit verband. Ik ben daar nog steeds niet van overtuigd en ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de bestrijding van discriminatie op de arbeidsmarkt een belangrijke voorwaarde vormt voor verhoging van arbeidsparticipatie;

constaterende dat bestrijding hiervan thans vooral via civiel recht en strafrecht verloopt;

tevens constaterende dat de regering eerder aangaf dat bestuursrechtelijke handhaving de voorkeur verdient boven strafrechtelijke handhaving;

constaterende dat op andere terreinen uitbreiding plaatsvindt van bestuursrechtelijke handhaving, onder andere via het instrument van de bestuurlijke boete;

verzoekt de regering, deze mogelijkheid verder te onderzoeken ten aanzien van bestrijding van discriminatie op de arbeidsmarkt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bussemaker, Koşer Kaya en Huizinga-Heringa. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 75(29544).

De heer Van Hijum (CDA):

U maakt u terecht zorgen over discriminatie op de arbeidsmarkt, maar bij dit voorstel zet ik toch de nodige vraagtekens. Wij hebben daar in het algemeen overleg ook over van gedachten gewisseld. De staatssecretaris heeft er een brief over geschreven. U zegt dat er meer bestuursrechtelijk gehandhaafd moet worden. Dat zal de Arbeidsinspectie of een andere dienst moeten doen, maar de vraag is hoe. Nu komt de Arbeidsinspectie bij een bedrijf over de vloer. Wat moet zij dan controleren? Met andere woorden, hoe krijg je op de werkvloer grip op het probleem van de discriminatie?

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

De Arbeidsinspectie is een belangrijke manier om bestuurlijke boeten op te leggen. Als er herhaaldelijk klachten komen over een bedrijf, dan kan ik mij voorstellen dat de Arbeidsinspectie eens gaat kijken of die klachten terecht zijn. Nu kan de Arbeidsinspectie in het geval van discriminatie tussen mannen en vrouwen de ondernemingsraad al inlichten over de geconstateerde problemen. Er zijn wellicht ook andere instrumenten mogelijk in het kader van de bestuurlijke boete. Ik heb mijn motie expres breed geformuleerd. De regering heeft in haar notitie van vorig jaar zelf aangegeven de bestuurlijke boete te willen gebruiken. Op andere terreinen gebruiken wij de bestuurlijke boete ook steeds meer, bijvoorbeeld bij verkeersovertredingen en huisjesmelkers. Ik zou niet weten waarom dat niet kan gelden voor de arbeidsmarkt. Daarom verzoek ik de regering ook om dat nader te onderzoeken en daar de Arbeidsinspectie bij te betrekken.

De heer Van Hijum (CDA):

Dat is niet echt een antwoord op mijn vraag. Wat moet de Arbeidsinspectie in zo'n bedrijf gaan onderzoeken en hoe pakt zij zoiets aan? Ik zie dat niet voor mij. De staatssecretaris schrijft in zijn brief dat als het gaat om discriminatie tussen mannen en vrouwen het voor de Arbeidsinspectie eigenlijk ook niet werkbaar is. Kun je dan niet beter inzetten op het meer bewapenen van de Commissie gelijke behandeling, opdat die een tijger met tanden kan worden als iemand daar wegens discriminatie een beroep op doet?

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Dat zou een conclusie kunnen zijn, maar dan moet je wel eerst de conclusie trekken dat die bestuurlijke boete en de rol van de Arbeidsinspectie ook als het gaat om discriminatie tussen man en vrouw eigenlijk niets inhouden en dat heb ik nog niemand horen zeggen. Volgens mij zou dat ook niet kloppen, want je hoort vaak genoeg dat de Arbeidsinspectie op dat terrein juist wel zinvol kan controleren. Ik snap niet waarom het blijkbaar wel kan als het gaat om een verschillende behandeling van mannen en vrouwen. Dat is immers ook moeilijk te controleren, net zo moeilijk als het concrete geval dat ik heb aangedragen, namelijk discriminatie op grond van ras, van etniciteit. Als je streeft naar gelijkschakeling van discriminatiegronden lijkt het mij zeer logisch om die hiermee uit te breiden. Ik verzoek de staatssecretaris overigens ook naar mogelijk andere invullingen van die bestuurlijke boete te kijken, want anders zijn de woorden van de regering niets waard geweest die zij verleden jaar heeft geschreven in een brief naar aanleiding van een eerdere motie hierover, namelijk dat zij dat instrument meer zou willen inzetten. Ik wil daarover graag meer duidelijkheid, maar dat laat onverlet dat de positie van de Commissie gelijke behandeling op een aantal punten best versterkt zou kunnen worden. Ik praat daar dan ook graag verder met u over!

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. Feit is dat er op de arbeidsmarkt sprake is van discriminatie, feit is ook dat ten gevolge van de vergrijzing het aandeel van de economisch actieve bevolking de komende jaren met 23% zal afnemen, feit is ten slotte ook dat als de economie aantrekt allochtonen vertraagd of weinig profiteren van de ruimere vacaturemarkt. Ik wil daarom de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het werkloosheidspercentage onder allochtonen, met name onder vrouwen en jongeren uit deze groep, op basis van de meest recente CBS-cijfers nog steeds onaanvaardbaar hoog is en er een tweedeling langs etnische scheidslijnen dreigt;

overwegende dat allochtonen, ook bij een aantrekkende economie, vertraagd profiteren van de ruimere vacaturemarkt, discriminatie en negatieve beeldvorming bij werkgevers belangrijke belemmerende factoren zijn voor in- en doorstroom van allochtonen op de arbeidsmarkt, ook voor middelbaar en hoger opgeleide allochtonen;

overwegende dat het verrichten van betaalde arbeid in hoge mate bijdraagt aan de emancipatie en integratie van minderheden;

verzoekt de regering, concrete doelen te formuleren ten behoeve van een resultaatgericht arbeidsmarktbeleid voor allochtonen waarbij eveneens aandacht wordt besteed aan de in- en doorstroom van allochtonen met een middelbare en hogere opleiding,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koşer Kaya, Bussemaker en Huizinga-Heringa. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 76(29544).

De heer Van Hijum (CDA):

Voorzitter. Tijdens het algemeen overleg voor het zomerreces hebben wij kunnen constateren dat het langzaam maar zeker gelukkig beter gaat met de economie en met het aantal arbeidsplaatsen, ook dat de werkloosheid daalt en dat het een opgave is voor iedereen – Rijk, gemeenten, CWI, UWV – om van die mogelijkheden gebruik te maken om zo veel mogelijk mensen aan werk te helpen. Dat lukt langzaam maar zeker ook, hoewel een aantal doelgroepen nog onvoldoende van die aantrekkende arbeidsmarkt profiteren.

Naar aanleiding van werkbezoeken die ik in de afgelopen maanden heb afgelegd, wil ik de staatssecretaris een vraag stellen over vraaggerichte re-integratie en de motie die ik hierover met mevrouw Bussemaker heb ingediend. In deze motie hebben wij de staatssecretaris opgeroepen om samen met het UWV en de gemeenten meer werk te maken van een vraaggerichte re-integratie die aansluit bij de behoefte van de arbeidsmarkt. Er zijn talloze vacatures, ook aan de onderkant van de arbeidsmarkt, maar tegelijkertijd staan er nog steeds ontzettend veel mensen langs de kant. Ik denk dan aan mensen in de WW of de bijstand en herkeurde WAO'ers. Het is onze grote opgave om de aantrekkende arbeidsmarkt volledig te benutten en ook deze mensen aan een baan te helpen. Hoe staat het met de uitvoering van de motie? Welke indruk heeft de staatssecretaris van de vraaggerichte werkwijze van al deze organisaties? Ik vraag dat natuurlijk niet voor niets, want het is mijn indruk dat hier nog ongelooflijk veel te winnen valt. Nu de arbeidsmarkt aantrekt, zullen wij deze noodzakelijke omslag in het arbeidsmarktbeleid moeten maken.

Ook ik ben geschrokken van de cijfers over de groei van het aantal niet-participerende jongeren onder de 23 jaar. Dat is een aanzienlijke groep en ik heb daarom samen met een aantal collega's gepleit voor een leer- en werkplicht tot 23 jaar. Met de heer Van der Sande heb ik de regering in een motie gevraagd om internaatachtige voorzieningen te creëren voor jongeren die geen diploma hebben en ook niet willen participeren. Wij zien dat niet als een strafmaatregel maar als een middel om deze groep jongeren regelmaat bij te brengen en werkervaring te laten opdoen. Dit alles met als doel om deze jongeren uiteindelijk toe te leiden naar een reguliere baan.

In het zomerreces leek het er nog op dat de staatssecretaris weinig zin had om deze motie uit te voeren. Hij verschool zich daarbij achter allerlei wettelijke belemmeringen. Gelukkig is hij inmiddels bereid om desnoods de wet te wijzigen. Ik hoor graag wanneer hij de Kamer een voorstel op dit punt zal doen toekomen.

Veel te veel jongeren verlaten de school zonder diploma. Vorig jaar waren dat er meer dan 50.000. Van deze jongeren was in 2005 ruim 20% werkloos. Van niet-westerse allochtone jongeren zonder startkwalificatie zit bijna 40% zonder werk thuis. Ik vind dat met mevrouw Koşer Kaya zorgelijk. Ik ben het echter niet eens met de instrumenten die zij aanreikt. Het is veel beter om de bestaande instrumenten, waaronder de no-riskpolis voor gemeenten om jongeren zonder startkwalificatie aan het werk te helpen, hiervoor in te zetten. Verder zullen wij de werkgevers over de streep moeten trekken.

In het algemeen overleg heb ik gezegd dat ik mij bijzondere zorgen maak over de doelgroep vluchtelingen. Ik roep de staatssecretaris dan ook in een motie op om een aantal zaken te concretiseren.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland in toenemende mate een beroep doet op kenniswerkers om het stijgende tekort aan goed opgeleide arbeidskrachten op te vangen, terwijl de werkloosheid onder toegelaten hoger opgeleide vluchtelingen circa 30% bedraagt;

overwegende dat vluchtelingen met een verblijfsvergunning in ons land een goed bestaan moeten kunnen opbouwen, waarbij zo veel mogelijk wordt aangesloten op de kennis en vaardigheden waarover men reeds beschikt;

verzoekt de regering, de erkenning van diploma's en elders verworven competenties (EVC) voor toegelaten hoger opgeleide vluchtelingen te versnellen, in overleg met gemeenten en instellingen voor hoger onderwijs het perspectief voor deze groep op werk te verbeteren via korte en gerichte taal- en opleidingstrajecten en de Kamer hierover voor 1 januari 2007 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Hijum, Bussemaker en Koşer Kaya. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 77(29544).

Staatssecretaris Van Hoof:

Voorzitter. Er is geen discussie tussen de regering en de Kamer over het belang van het verbeteren van de positie van allochtonen op de arbeidsmarkt in het algemeen en het bestrijden van discriminatie dienaangaande in het bijzonder. Wij hebben daar al vaker met elkaar over gesproken. Ik zal niet opnieuw ingaan op de trits activiteiten die in de verschillende situaties aan de orde zijn. Ik noem de taskforce Jeugdwerkloosheid, de bekende BIMB-projecten, de Werktop, waar afspraken zijn gemaakt met werkgevers en werknemers, en het Landelijk Netwerk Diversiteitsmanagement. Ik wijs in dit kader ook graag op het overleg dat de minister van BZK over de positie van de OVRA met de Kamer heeft gevoerd. De minister heeft daarbij aangegeven hoe de overheid meer aandacht aan dit onderwerp wil geven. Tegen deze achtergrond ben ik verbaasd over de motie van mevrouw Bussemaker, hoewel ik best begrijp dat zij meer aandacht wil vestigen op diversiteit bij de overheid.

Met het tweede punt dat mevrouw Bussemaker in haar motie uitspreekt, heb ik meer problemen. Enerzijds levert de formulering nogal wat vragen op en anderzijds betreedt zij hiermee een terrein waarop de rijksoverheid, met name de regering die zij oproept, geen rol speelt. Als een voorkeur moet worden gegeven aan bedrijven die zich inspannen voor diversiteit, dan gaat het in feite om contract compliance. Over de bezwaren daartegen ben ik in eerdere overleggen ingegaan. Een dergelijk specifiek doelgroepenbeleid willen wij niet hanteren. Bovendien wordt daarmee een probleem gecreëerd dat lijkt op de problematiek van de al enige tijd afgeschafte Wet SAMEN. Contract compliance kan ook in strijd zijn met de voorwaarden van voorkeursbeleid omdat op die manier wordt ingegrepen in de gelijke kansen die mensen moeten krijgen. Ten slotte wijs ik erop dat veel overheden opdrachten geven waar de rijksoverheid niet bij betrokken is. Ik heb in dezen steeds het standpunt ingenomen dat lokale, regionale overheden, zoals gemeenten en provincies, op dit punt zelf hun keuzes en afwegingen moeten maken. Met de algemene formulering van de motie, waarmee een soort wettelijke contract compliance wordt gesuggereerd, kan ik zeker niet instemmen. Vanwege het punt van contract compliance ontraad ik daarom het aannemen van de motie.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Laat ik mogelijke misverstanden wegnemen. Het gaat mij om de rijksoverheid. Ik ben best bereid om in de motie het woord "overheid" te veranderen in "rijksoverheid", want ik besef terdege dat gemeenten en provincies een eigen verantwoordelijkheid dragen. Ik vind echter wel dat de rijksoverheid haar verantwoordelijkheid moet nemen, ook bij opdrachten die aan derden worden verleend. Eerder is in een brief van de staatssecretaris en minister Remkes gemeld dat het steeds moeilijker wordt, met name voor laaggeschoolden, om banen te creëren omdat er zoveel meer werk wordt uitbesteed aan derden. Als werkgever die anderen opdrachten verleent, kan de staatssecretaris wel zijn best doen om met bedrijven in zee te gaan die iets willen terugdoen en die op de een of andere manier een bewust diversiteitsbeleid voeren. Dat heeft niets te maken met de Wet SAMEN, maar met de goede intenties van een bedrijf. Op lokaal niveau is duidelijk waar dat toe kan leiden. Ik geef een voorbeeld. In Dordrecht zijn bouwafspraken gemaakt met bedrijven die een aantal stageplekken aan jongeren geven met het doel hen daarna een regulier contract aan te bieden. De rijksoverheid sluit ook tal van contracten af met derden, variërend van de horeca tot bouwbedrijven tot opdrachten tot onderzoek. Ik stel voor om bij voorkeur in zee te gaan met bedrijven die een bewust diversiteitsbeleid voeren.

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik ben blij dat mevrouw Bussemaker haar motie in die zin aanpast dat zij zich richt op de rijksoverheid. Overigens vind ik dat ook weer een bezwaar, want dan gebeurt dit soort dingen wel bij de rijksoverheid maar niet bij de rest van de overheid: over gelijke behandeling gesproken! Vervolgens zijn ook de andere argumenten tegen dit soort contract compliance-achtige aangelegenheden van toepassing. Ik heb al laten weten dat dit niet strookt met het voorkeursbeleid. Mevrouw Bussemaker vraagt om de keuzes bij het aannemen van mensen op andere zaken te baseren dan op kwaliteit. Zij vraagt om bedrijven zodanig te sturen dat zij andere mensen aannemen dan de meest geschikte. Dat is een verkeerd signaal. Als je dat doet, zullen bedrijven moeten kunnen laten zien wie die allochtone werknemers zijn. Dat vergt dus registratie: over administratieve lasten gesproken! Je zult moeten kunnen zien wie wel en wie niet allochtoon is. Dat betekent dus dat zij moeten registreren wie dat zijn. Dat betekent weer dat alle bezwaren die in dat verband bij de Wet SAMEN speelden, opnieuw aan de orde komen. Wat op het oog een eenvoudig en misschien zelfs wel sympathiek voorstel lijkt, zal in de uitwerking zodanige negatieve effecten hebben op allerlei terreinen dat ik van mening ben dat een dergelijk beleid – gewoon weer een ouderwets doelgroepenbeleid, met alle problemen die daarbij horen – met grote nadruk moet worden afgewezen. Ik ontraad dus de aanname van deze motie.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

De staatssecretaris zei zojuist dat het niet goed is als het alleen voor de rijksoverheid geldt, omdat het dan geen gelijke monniken, gelijke kappen is. In eerste termijn zei hij dat hij niet over de lokale overheden gaat. Het is van tweeën één. Of wij doen het voor de gehele overheid, dus ook voor de lokale overheid, maar dat kan de staatssecretaris niet waarmaken.

Staatssecretaris Van Hoof:

Of wij doen het niet.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Of wij doen het voor de overheid die ook als werkgever optreedt. De staatssecretaris gebruikte de term contract compliance. Die term heb ik niet gebruikt. Ik heb het gehad over bewust diversiteitsbeleid. Dat gaat niet over één doelgroep en dat gaat niet over registratie. Contract compliance en voorkeursbeleid zijn termen van twintig jaar geleden. Ik heb het ondertussen gewoon over bewust diversiteitsbeleid. De staatssecretaris kan van vele werkgevers, variërend van grote internationale bedrijven tot lokale overheden, leren hoe dat werkt. Dan weet hij dat het echt niet gepaard gaat met veel administratieve lasten.

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik denk gewoon verder dan alleen het verhaal. Ik denk ook aan de praktijk. Ik denk dat niemand er omheen zal kunnen dat "du moment" het voorstel van mevrouw Bussemaker wordt uitgevoerd, het noodzakelijk zal zijn om aan te tonen dat je wel degelijk een goede werkgever bent op het terrein van diversiteit. Dat kun je alleen maar aantonen door te laten zien dat je die groepen van mensen die eronder vallen, in je bedrijf hebt. Dat kun je weer alleen laten zien wanneer je dat hebt geregistreerd. Nu kom ik weer terug bij het verhaal dat ik zojuist heb gehouden: het registreren was nu net een van de grote problemen in onder meer de Wet SAMEN. Registreren betekent een vergroting en verbreding van de administratieve lasten die veel verder gaat dan wij hier met zijn allen willen. Naast de overwegingen die ik net schetste, zijn er nogal wat redenen om dit niet te willen. Als mevrouw Bussemaker zegt dat het van tweeën één is, heeft zij gelijk. Of je doet het voor iedereen, maar ik heb net uitgelegd dat dat niet kan, of je doet het niet, en dat is precies wat ik voorstel.

De heer Van Hijum (CDA):

Voor alle begrip wil ik benadrukken dat in ieder geval de CDA-fractie, maar naar ik begrijp ook de PvdA-fractie, niet terug wil naar de Wet SAMEN. Dat is de schaduw die op dit moment over deze motie wordt geworpen. Ik vraag mij af of dat terecht is. Als overheid roepen wij de werkgevers op om te werken aan een bewust diversiteitsbeleid. Ik verwijs ook even naar de brief van de staatssecretaris van mei 2005 waarin staat dat naar aanleiding van het onderzoek Etnische minderheden op de arbeidsmarkt samen met werkgevers een aantal processen is ingezet, onder meer om te werken aan het diversiteitsbeleid. Waarom zou je diezelfde eis ook niet aan de rijksoverheid als werkgever kunnen stellen? Daartoe roept deze motie op, niet meer en niet minder. Daarbij moet ook in beeld worden gebracht of en hoe daaraan in relatie met derden invulling kan worden gegeven.

Staatssecretaris Van Hoof:

Voorzitter. De heer Van Hijum heeft het nu met name over de eerste zinsnede van het dictum van de motie, namelijk "nadrukkelijke aandacht geven aan diversiteit in het eigen personeelsbestand". De discussie gaat over het gedeelte uit de motie dat hierna komt. Ik mag het dan wel geen "contract compliance" noemen van mevrouw Bussemaker, maar dat is het dus wel. Daar heb ik bezwaar tegen aangetekend met alle gevolgen van dien. U mag de rijksoverheid erop aanspreken dat zij in haar beleid nadrukkelijk aandacht geeft aan diversiteit. De minister van Binnenlandse Zaken heeft daarover in het overleg met de Kamer al het één en ander gezegd. Ik heb daar geen verschil van mening met u over en daarom vind ik de motie op dat punt overbodig. Ik ben echter van mening dat op basis van het tweede gedeelte de aanneming van de motie ontraden moet worden.

Dan kom ik nu op de door mevrouw Bussemaker ingediende motie over bestuurlijke boeten. Uit het interruptiedebat dat zij voerde met de heer Van Hijum is gebleken dat deze motie vooral gaat over de rol van de Arbeidsinspectie. Ik heb in mijn brief uitgebreid uiteengezet dat de Arbeidsinspectie, anders dan op de punten die mevrouw Bussemaker noemde, in dezen geen rol en taak heeft, en ook geen aangrijpingspunt. Daarom kan de Arbeidsinspectie ook niet toetsen of en in hoeverre er sprake is van discriminatie op de werkvloer. Tegen die achtergrond en met herhaling van wat ik daarover eerder al heb gezegd, is de invalshoek van de Arbeidsinspectie voor mij geen begaanbare weg.

Mevrouw Bussemaker en mevrouw Koşer Kaya hebben gewezen op de grote achterstand van allochtonen op de arbeidsmarkt. Laat ik daarover duidelijk zijn. Er is inderdaad sprake van discriminatie van allochtonen op de arbeidsmarkt. Ik ben daar de afgelopen maanden nader ingedoken. De achterstand van allochtonen blijkt relatief veel geringer te zijn dan ogenschijnlijk uit de cijfers blijkt, wanneer bij het vergelijken van hun positie op de arbeidsmarkt met die van autochtonen rekening wordt gehouden met factoren als opleidingsniveau en beheersing van de Nederlandse taal en met demografische factoren als leeftijd, samenstelling van het huishouden, het aantal alleenstaande ouders en ouderschap. Dit heeft alles te maken met de leeftijdsopbouw, het relatief veel grotere aantal jonge moeders en voor een belangrijk deel met de slechtere opleiding. Ook heeft het voor een belangrijk deel te maken met de taal. Dit neemt niet weg dat wij wel degelijk te maken hebben met te veel allochtonen die niet participeren op de arbeidsmarkt. Voor een belangrijk deel wordt dit echter bepaald door andere factoren dan discriminatie. Het is van het grootste belang dat wij daaraan aandacht besteden en dat doen wij dan ook.

Uit het onderzoek blijkt dat een en ander ook alles te maken heeft met goed werknemerschap en met de cultuur waarin men opereert; het gaat ook om aanpassing aan datgene wat er in het Nederlandse bedrijfsleven van iemand wordt gevraagd. U hoort mij niet zeggen dat er niet ook sprake is van discriminatie, maar ik probeer uit te leggen dat uit onderzoek, onder meer door mijn departement, is gebleken dat hierbij een kanttekening is te plaatsen. Daarmee poets ik het niet weg, maar ik geef aan dat er meer moet gebeuren dan het tegengaan van discriminatie. Dat is een van de redenen waarom wij binnenkort starten met een project om binnen de allochtone gemeenschap mensen in contact te brengen met anderen uit die gemeenschap die wel de goede stappen hebben kunnen zetten en die hebben laten zien dat je met gedrag, taal, opleiding en goed werknemerschap succes kunt hebben. Waar het om gaat is, van binnenuit de "mindset" te veranderen en mensen de goede kant uit te sturen. Ik doe dus niet meer, maar ook niet minder, dan de uitspraken over de relatief grote omvang van de problematiek van allochtonen op de arbeidsmarkt in een iets ander perspectief zetten.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Uit onderzoek blijkt ook dat ook mensen van allochtone afkomst die een goede opleiding hebben, zoals een hbo- of universitaire opleiding, ten opzichte van autochtonen nog steeds achterblijven op de arbeidsmarkt. Feit is ook nog steeds dat een derde van de werkgevers discrimineert. Het zit ook soms tussen de oren. Ik wil er echter voor waken om deze zaken een beetje weg te poetsen omdat er ook allerlei andere factoren zijn die een rol spelen. Het is een feit dat de positie allochtonen achterblijft, ook als zij een goede opleiding hebben. Er moet toch een keer iemand opstaan die daar de verantwoordelijkheid voor neemt en daar echt werk van gaat maken? Wees nu een vent en doe daar wat aan. Het is tijd dat wij eens ophouden met poetsen en het opzetten van projecten hier en daar. Er zijn erg veel projecten waaraan bakken met geld worden uitgegeven, maar er moet echt gerichte een-op-een begeleiding komen die landelijk wordt uitgerold. Daarnaast moeten concrete doelen worden geformuleerd, zoals de heren Vermeend en Van Boxtel ooit hebben gedaan, zodat ervoor kan worden gezorgd dat mensen aan het werk worden geholpen. Wij poetsen, maar verder doen wij niets.

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik wil ervoor waken dat er alleen maar op beelden wordt geopereerd, dat wij alleen maar elkaar napraten en daarbij weglopen voor de werkelijkheid. De werkelijkheid die ik net schetste, heb ik niet bedacht. Deze is te halen uit studies over met name de positie van allochtonen op de arbeidsmarkt. Ik zeg niet dat er niet wordt gediscrimineerd. Ik heb zelf anderhalf jaar geleden een rapport aan de Kamer gestuurd waaruit blijkt dat 25% van de werkgevers zegt dat zij risico's vrezen. Dat is de mindset waar wij met zijn allen iets aan moeten doen. Dat is het traject met de zaken die wij met werkgevers hebben afgesproken.

U vroeg mij om een getal te noemen, ik geloof al voor de vijfde keer. U krijgt voor de vijfde keer hetzelfde antwoord, namelijk dat ieder getal dat geen nul is fout is. Waar het gaat om bestrijding van discriminatie, blijf ik dat antwoord geven. Mijn reactie op uw motie blijft ook dat het concrete doel nul zou moeten zijn en dat ieder ander doel een hoop gepraat en geen gepoets is. Ik vind de motie dus symbolisch en daarom overbodig. Ik onraad het aannemen ervan.

Mijnheer Van Hijum heeft een groot aantal onderwerpen genoemd, met name met betrekking tot de vraaggerichte re-integratie op de arbeidsmarkt en de ontwikkelingen op dit terrein. Ik heb hetzelfde beeld als hij. Ik zie dat er in de diverse regionale ketens wel degelijk bewegingen zijn in de richting van een vraaggestuurde aanpak. Er vindt steeds meer samenwerking met werkgevers plaats. Daarnaast probeert men steeds meer in te spelen op de behoeften van werkgevers, zowel met betrekking tot aantallen als met de achtergrond in opleiding, training en kennis van de mensen waar het om gaat. Ik ben het echter ook met hem eens dat er regio's zijn waar dit nog niet gebeurt. Dit onderwerp is permanent geagendeerd in de verschillende bestuurlijke overleggen met de ketenpartijen, zoals gemeenten, het CWI en UWV. Ik denk dat er sprake is van voortgang op dit terrein, maar "frappé toujours" is hier volgens mij aan de orde.

De heer Van Hijum zei dat de notitie met de cijfers over de jeugdwerkloosheid eerst geheim was en later weer niet. Het punt was dat de notitie die er lag niet de gegevens bevatte die ik zocht. Ik wilde andere informatie hebben. Ik heb de Kamer toegezegd dat zij die informatie krijgt. Wij zijn inmiddels druk bezig om die te verzamelen. Een hoge jeugdwerkloosheid is uiteraard niet goed, maar als de jongelui gemiddeld niet langer dan drie maanden werkloos zijn, is dat een ander probleem dan wanneer zij gemiddeld twee jaar werkloos zijn. Wij zijn dus op zoek naar die gegevens. De Kamer wordt daarover geïnformeerd.

Wat betreft de internaatachtige voorzieningen ook iets over de beeldvorming. De heer Van Hijum deed het voorkomen alsof ik daartegen zou zijn geweest, maar dat is niet juist. Ik was tegen een voorziening, waarin je mensen zou moeten opbergen, zonder daarvoor een aangrijpingspunt, een rechtsgrond, te hebben. Inmiddels is duidelijk aangegeven dat wij gaan werken in de richting van die rechtsgrond. Dat betekent een wetswijziging, maar de wet ligt nog niet op tafel. Ik weet niet wanneer dat wel het geval is. Ik weet ook niet of dit kabinet daar nog voor zal zorgen, of dat het volgende kabinet dat zal doen. De brief en het rapport ter zake heb ik zojuist naar de Kamer gestuurd. Ik neem aan dat zij daar nog over wil spreken. Aan de hand daarvan zullen wij verdere stappen moeten zetten.

Dan kom ik te spreken over de kwestie van de vluchtelingen, een belangrijk onderwerp. Met het CWI is afgesproken om iedere vluchteling die ervoor in aanmerking komt, te bemiddelen bij de waardering van buitenlandse diploma's en EVC's. Dat betekent dat de talenten van hoger opgeleide vluchtelingen in de vorm van internationale diploma's en EVC's, eerder verworven competenties, in een vroeg stadium worden herkend en erkend.

Ik verwijs verder naar het project dat samen met Vluchtelingenwerk Nederland, het CWI en het UAF wordt uitgevoerd. Daarvoor is 3 mln. uitgetrokken. Het UAF heeft voorts een enorme publiciteitscampagne gevoerd over hoger opgeleide vluchtelingen. Die was met name gericht op werkgevers, hrm-functionarissen en ook gemeenteambtenaren, zodat bij hen meer bekendheid ontstaat over hoger opgeleide vluchtelingen, maar ook over de mogelijkheden van vluchtelingen op de arbeidsmarkt, evenals over de knelpunten. Een en ander is vastgelegd in folders en boeken.

Tevens hebben wij via Regioplan de arbeidsmarktpositie van hoog opgeleide vluchtelingen in beeld gebracht. De Kamer heeft dat rapport ontvangen. Met het Platform Bèta Techniek en de organisaties voor vluchtelingen hebben wij een bijeenkomst georganiseerd over de mogelijkheden die het platform kan bieden aan hoger opgeleide vluchtelingen met een technische achtergrond. Daarvoor worden maatwerkprojecten opgesteld. Volgende week heb ik samen met minister Verdonk een gesprek met de heer Kraaijeveld, ambassadeur van het Banenoffensief Vluchtelingen en voorzitter van het Platform Bèta Techniek over mogelijkheden in deze richting voor hoger opgeleide vluchtelingen. Ik heb de Kamer voor het reces toegezegd dat ik zou proberen om in een bestuurlijk overleg met de VNG afspraken te maken met de gemeenten om vluchtelingen een studie te laten volgen met behoud van hun bijstandsuitkering. In het overleg van 28 augustus jongstleden, vorige week dus, heb ik afgesproken dat de VNG en mijn departement de gemeenten op verschillende manieren gaan bevragen op en informeren over het gebruik van hun bevoegdheden om hoger opgeleide vluchtelingen met behoud van uitkering te laten studeren. Er wordt dus langs een breed scala aan gewerkt om hoger opgeleide vluchtelingen in Nederland langs diverse wegen aan de slag te krijgen.

In dat licht kijkend naar de motie van de heer Van Hijum, ook gelet op wat er allemaal loopt, vind ik die eigenlijk overbodig.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, het verslag voor kennisgeving aan te nemen en volgende week dinsdag te stemmen over de ingediende moties.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven