Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Nieuwe regels inzake tuchtrechtspraak ten aanzien van accountants (Wet tuchtrechtspraak accountants) (30397).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Douma (PvdA):

Voorzitter. Onlangs heeft de Kamer ingestemd met het wetsvoorstel Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) over het toezicht op accountantsorganisaties. In die wet gaat het over het toezicht op de wettelijke taken van de accountant, maar accountants verrichten ook tal van niet-wettelijke taken. In de Wta wordt scherp onderscheid gemaakt tussen wettelijke en niet-wettelijke taken en domeinen.

Feit is dat accountants een deel van hun taken uitvoeren op een openbare markt. Dat zou tot de conclusie kunnen leiden dat voor dat private deel van de werkzaamheden van de accountant kan worden volstaan met privaatrechtelijke regelingen. Het vergt echter wel enige nadere afstemming, omdat het gaat om zogenaamde vertrouwensberoepen en om beroepsbeoefenaren die zowel in het wettelijke als in het niet-wettelijke domein actief zijn.

Er ligt nu een wetsvoorstel voor om het klachtrecht te regelen bij die niet-wettelijke taken. Dat biedt waarborgen voor het doorsluizen van het private naar het publieke bestel, wanneer accountants fouten begaan in het niet-wettelijke deel van hun activiteiten die een negatieve uitstraling kunnen hebben voor het vertrouwen in accountants wat betreft hun wettelijke taak.

Dat is op zichzelf begrijpelijk, maar de fractie van de Partij van de Arbeid heeft toch een aantal forse vragen bij het voorliggende wetsvoorstel. Bij de behandeling van de Wta waren er al veel vragen over de aangekondigde aparte wet over het klachtrecht. In antwoord op de door de PvdA gestelde vragen werd in het overleg over de Wta de suggestie gewekt dat er een wet zou komen voor het tucht- of klachtrecht bij alle beroepen waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen wettelijke en niet-wettelijke taken, zoals notarissen, gerechtsdeurwaarders en advocaten/curatoren, de zogenaamde vertrouwensberoepen. Voor al deze beroepen bestaan nu verschillende regelingen. Dat is voor de burger een ondoordringbaar oerwoud. Dat is voor klagers onbegrijpelijk en dus erg onvriendelijk. Eén overkoepelende regeling voor het klachtrecht in dergelijke situaties zou welkom zijn. Het voorstel voor de Wet tuchtrechtspraak accountants waarover wij vandaag spreken, biedt dat overkoepelende kader niet.

Er is natuurlijk ook specifieke kritiek op het voorliggende wetsvoorstel. Ik noem een aantal onderwerpen waar de belangrijkste kritiek op gericht is:

  • 1. de onduidelijkheid over de toegankelijkheid van deze klachtenprocedures voor burgers, bedrijven en andere potentiële klagers;

  • 2. het gebrek aan onafhankelijkheid bij de voorgestelde klachtencommissies;

  • 3. het ontbreken van sanctiemaatregelen in het voorgestelde klachtrecht;

  • 4. het ontbreken van een beroepsprocedure;

  • 5. een schimmige taak voor de voorzitter van de publiekrechtelijke organisatie die straks moet bepalen wanneer het vertrouwen in het accountantsberoep in het geding is en een klacht doorgestuurd moet worden van het traject van niet-wettelijke naar dat van wettelijke taken en dus naar de Accountantskamer. De vraag is of de voorzitter van die publiekrechtelijke organisatie daarmee niet in een onmogelijke positie komt, omdat hij feitelijk op de stoel van de rechter gaat zitten.

De laatste specifieke vraag is wat de dwingende redenen zijn om het huidige, publiekrechtelijk georganiseerde tuchtrecht terzijde te schuiven. Kan de minister kort op een aantal van deze punten ingaan?

Belangrijker is de algemene kritiek dat dit wetsvoorstel niet bijdraagt aan een helder en eenduidig klacht- of tuchtrecht voor burgers, bedrijven en eventueel andere gedupeerden die klachten hebben over accountants en andere vertrouwensberoepen die functioneren aan weerszijden van de grens tussen wettelijke en niet-wettelijke taken.

De PvdA-fractie wil dat er één kaderregeling komt voor het tucht- of klachtrecht in dit soort gemengde vertrouwensberoepen. Dat schept duidelijkheid voor burgers, bedrijven en andere potentiële klagers. Daar doen wij het voor; duidelijkheid over de vraag waar je met problemen en eventuele klachten naartoe moet, duidelijkheid over procedure en rechtsgang, duidelijkheid over sancties en beroepsmogelijkheden, duidelijkheid en geen oerwoud van regelingen voor talloze verschillende beroepsgroepen. Er loopt momenteel een traject om tot zo'n eensluidende visie te komen. Blijkbaar is daarvoor in het kader van het traject Bruikbare rechtsorde de commissie-Huls aan het werk gezet. Wij pleiten ervoor om af te wachten in plaats van alleen voor de accountants een stap vooruit te zetten, zonder dat wij weten wat het zojuist genoemde bredere traject zal opleveren. Kernvragen zijn dus wanneer de commissie-Huls met een eenduidige visie op het klachtrecht voor de vertrouwensberoepen komt en waarom de minister niet wacht met het voorleggen van een wetsvoorstel dat specifiek gericht is op de accountants totdat het rapport van de commissie en de regeringsreactie daarop zijn behandeld.

De PvdA-fractie heeft op dit moment dus geen behoefte aan het voorliggende wetsvoorstel. Zij stelt voor om de WTA snel in werking te laten treden. Eventueel kan die wet worden aangevuld met een bepaling over de verplichte fraudemelding. Misschien is ook een aantal technische aanpassingen mogelijk. Recent hebben wij van de minister een derde nota van wijziging ontvangen met een aantal wijzigingsvoorstellen ten aanzien van de dwangsom. Feitelijk zijn dat wijzigingen van de WTA en dus niet van de WTRA. Wellicht is er dus een aantal reparatievoorstellen nodig om de WTA snel te kunnen invoeren. Bovenal hebben wij behoefte aan het rapport van de commissie-Huls en een reactie van de regering daarop. Dat lijkt ons de voor alle vertrouwensberoepen de juiste weg om te komen tot een bruikbare rechtsorde op het terrein van klachten en overtredingen van regels.

De PvdA-fractie pleit ervoor dat de minister dit wetsvoorstel intrekt. Zij verzoekt hem snel een algemeen kader voor te leggen voor het klachtrecht in het geval van vertrouwensberoepen. Wat ons betreft heeft de minister tot 22 november de tijd.

Mevrouw Van Egerschot (VVD):

Voorzitter. Ik sta met een ambivalent gevoel voor de Kamer. Enerzijds vind ik het prachtig om in dit mooie huis met trots voor mijn beroep te spreken nu het nog kan. Anderzijds bekruipt mij een minder goed gevoel dat door de heer Dauma behoorlijk goed is verwoord.

In het kader van de WTA hebben wij uitvoerig gesproken over tuchtrechtspraak voor accountants. De heer Dauma heeft indertijd inderdaad gevraagd om een duidelijke analyse van tuchtrechtspraak voor de verschillende vrije beroepen. De VVD-fractie heeft dat verzoek volledig gesteund, omdat ook zij behoefte had aan een integrale visie op tuchtrechtspraak voor accountants, notarissen, gerechtsdeurwaarders en de advocatuur. Mede in het kader van de motie-Van Baalen met de intentie om te komen tot een duidelijke waarborg van de kwaliteit en het aanzien van het beroep van accountant, hebben wij dezelfde duidelijkheid voor ogen gehad. Met die motie wordt het signaal afgegeven dat er duidelijkheid moet komen over tucht- en klachtrecht voor de afnemers van de diensten van de beoefenaars van de diverse vrije beroepen. In dit geval doel ik op de accountants.

Waarom wachten wij niet op de commissie-Huls? Het was een uitdrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer om tot een integrale visie te komen op de vrije beroepen en hun tucht- en klachtrecht. Prof. Huls is druk bezig met het maken van een analyse. Het huidige tucht- en klachtrecht voor de accountants zou goed volstaan, al blijft het hiaat ten aanzien van de fraudemeldingen inderdaad bestaan. Daarop heeft de heer Douma zojuist gewezen. Zonder te wachten op de commissie-Huls willen wij een nieuw tuchtrecht optuigen voor een specifiek vrij beroep. Vervolgens komt straks de commissie-Huls met een rapport. Daaruit zullen wijzigingen voortvloeien van de Wet tuchtrecht accountants. In zeer korte tijd wordt het accountantsberoep dan geconfronteerd met een Wet toezicht accountantsorganisaties, aanpassing op de Achtste richtlijn, verandering van het tuchtrecht en vervolgens aanpassingen als gevolg van de commissie-Huls. De enige reden voor aanpassing van de tuchtrechtspraak was om duidelijkheid te bieden over de rechtsgang. Waarop kan men rekenen voor de komende tijd? Ook moest er sprake zijn van harmonisatie met wat voor advocaten, het notariaat en de gerechtsdeurwaarders geldt. Dat ontbreekt echter. Ik begrijp daarnaast de haast niet. Eerder heeft de Kamer achter gesloten deuren aangegeven de haast niet te begrijpen. Toen is uitgelegd dat als wij de wetten AA, RA en WTA hanteren er slechts één hiaat is bij de fraudemeldingen. Laten wij dat probleem tackelen en daarnaast prof. Huls het door ons gevraagde werk laten doen. Wij moeten vooral wachten op de integrale visie.

Dit is de basiskritiek van de VVD-fractie op het wetsvoorstel. Daarnaast zijn er nog wat vragen over dit wetsvoorstel. Iedere sanctiemogelijkheid in het recht ontbreekt. De minister geeft antwoordt op onze vragen daarover. Hij stelt daarin dat het geen probleem is. Het tuchtrecht wordt immers gezuiverd, zodat niet alles in één klap doorgaat naar het tuchtrecht. Er vindt een voorselectie plaats. Dat is niet alleen nobel, maar ook absoluut nodig. Het klachtrecht fungeert als een voorportaal voor het tuchtrecht, terwijl het klachtrecht geen enkele sanctiemogelijkheid heeft. De voorzitters van NOvAA of NIVRA moeten bepalen of het in het algemeen belang is dat een klacht doorgestuurd wordt naar het tuchtrecht. Pas dan kan een klacht verder de molen in. Het is van groot belang om de zaken gescheiden te houden. Er is immers verschil tussen klachtrecht en tuchtrecht. Iemand moet kunnen stoppen bij het klachtrecht zonder de gang naar het tuchtrecht te moeten maken. Iemand kan immers zijn gelijk krijgen in het nieuwe systeem van het klachtrecht. Met die wet is immers, zoals gezegd, geen enkele represaille mogelijk. Ik vind dat bijzonder.

De leden van de klachtencommissie worden benoemd door de ledenvergaderingen van de beroepsorganisaties. Wij hebben bij behandeling van de WTA juist als kritiek op het tuchtrecht dat de beroepsorganisaties het betalen en de mensen leveren, terwijl het om hun eigen hachie gaat. Die situatie willen wij voorkomen. In eerste instantie is dan ook bij de WTA besproken dat de minister van Financiën de benoemingen doet op voordracht van de verschillende beroepsorganisaties. Dat lijkt mij meer dan logisch. Waarom is niet voor die constructie gekozen? Waarom blijven de beroepsorganisaties betalen, de mensen leveren en ook degenen over wie het gaat? Ik begrijp dat niet. Op mijn schriftelijke vragen zijn geen antwoorden gekomen.

De voorzitter van de klachtencommissie kan een klacht doorgeleiden naar het tuchtrecht. Het gaat dan om de voorzitters van de NOvAA en de NIVRA. De heer Douma wees er al op dat het raar is dat alleen de voorzitters van NOvAA en NIVRA een klacht kunnen doorgeleiden naar het tuchtrecht. De voorzitters van de beroepsorganisaties, die wij zo onafhankelijk mogelijk willen maken, vragen wij dan immers om op de stoel van de rechter te zitten. Waarom kan de tuchtraad niet beoordelen of een klacht ontvankelijk is voor doorgeleiding van klachtrecht naar tuchtrecht? Waarom eisen wij van de voorzitter van een beroepsorganisatie dat hij of zij een afweging maakt die wij normaal gesproken door een rechter laten maken? Waarom zouden wij de onafhankelijkheid van een voorzitter in het geding brengen? Waarom brengen wij hem of haar in die moeilijke positie? Ook op die vragen heb ik onvoldoende antwoord gekregen in de schriftelijke vragenronde.

Ik heb nog een paar specifieke vragen die ik wel belangrijk vind in dit kader. Wij hebben de afgelopen week via de pers mogen vernemen dat staatssecretaris Van Gennip geschillencommissies per branche wil introduceren. Betekent dit dat er straks in plaats van een klachtencommissie een geschillencommissie komt voor accountantszaken? Dan moeten wij de wet nog een keer wijzigen. Ik heb het al eerder gezegd: dat gaan wij echt niet doen.

Ik heb nog een vraag over de reikwijdte van deze wet. Interne accountants en overheidsaccountants vallen niet onder de WTA. Interne accountants en overheidsaccountants, die wel degelijk iets anders kunnen uitvoeren dan domein D, vallen dan dus niet meer onder het tucht- en klachtrecht. Ik begrijp dat niet. Waarom valt een overheidsaccountant die een activiteit uit domein C ontplooit straks niet onder het tucht- of klachtrecht?

Er is ook nog geen duidelijkheid over de zaken die nu aanhangig zijn. Uit de kranten hebben wij vernomen dat er op dit moment wel degelijk klachtenprocedures in werking zijn gesteld. Wat gebeurt er met zaken die nu aanhangig zijn gemaakt? Komt er een splitsing? Wordt dan uitgemaakt onder welk recht ze vallen? Ik mis het overgangsrecht.

Ik las in een van de position papers van de beroepsorganisaties dat schrapping ontbreekt. Dat vind ik heel bijzonder. Hoe zit dat? Je strafblad wordt in Nederland wel geschrapt. Wordt dit niet geschrapt?

Bij de behandeling van de WTA hebben wij uitdrukkelijk gesteld dat wij graag een integrale analyse krijgen van het tucht- en klachtrecht voor de vrije beroepen. Wij hebben toen ook gezegd dat wij de invulling daarvan graag aan prof. Huls overlaten. Er is een groot verschil in het klacht- en tuchtrecht voor de vrije beroepen. Ik vind het dan ook logisch dat wij proberen daar een harmonisatie in aan te brengen. Dat is ook van belang voor de afnemers van de diensten van de vrije beroepsbeoefenaren. Wij hebben duidelijke ideeën over de invulling daarvan voor de accountants. Die ideeën hebben wij ook voor de advocatuur en het notariaat, maar ik vind het niet noodzakelijk om ze op dit moment te spuien.

Eén ding is duidelijk: wij willen die integrale visie afwachten. Wij zullen niet instemmen met dit wetsvoorstel als het niet wordt afgestemd op de conclusies van het rapport van prof. Huls. Als de minister daar niet op wacht, dan zullen wij tegen het wetsvoorstel stemmen. Mocht er op een of andere wijze geen Kamermeerderheid tegen het wetsvoorstel zijn, dan kan deze minister in ieder geval rekenen op destructieve amendementen. Ik denk dan aan de benoeming van de leden van de klachtencommissie, de mogelijkheid van sancties, de beroepsmogelijkheid en de rol van de voorzitter bij het doorgeleiden naar het klacht- en tuchtrecht.

Ik had hier graag op een veel later moment gestaan om met deze minister te praten over een klacht- en tuchtrecht voor alle vrije beroepen. Ik laat het nu verder aan de minister over.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Mijnheer de voorzitter. Dit voorstel waarin het tuchtrecht van accountants wordt geregeld, kan gezien worden als de kroon op de herziening van het toezicht op en het tuchtrecht van de accountants. Nu het toezicht adequaat geregeld is, dient ook het tuchtrecht goed te worden verankerd. Met de minister is mijn fractie van mening dat het gewenst is dat het tuchtrecht voor de accountants wordt gestroomlijnd en een onafhankelijke positie krijgt, waardoor het maatschappelijke vertrouwen goed kan worden gewaarborgd. Het is dan belangrijk dat het tuchtrecht niet misbruikt kan worden voor klachten die niet het algemene of het publieke belang raken.

Het is mijn fractie ook niet ontgaan dat dit kabinet bij het vormgeven van het klacht- en tuchtrecht voor de verschillende beroepsgroepen inzet op een interne afhandeling van klachten door de beroepsgroep zelf. Wij onderschrijven die lijn. Of het nu notarissen, belastingadviseurs of accountants zijn, de beroepsgroepen dienen er primair zelf voor te zorgen dat de kwaliteit en de integriteit van de beroepsbeoefenaren gewaarborgd is. Voor zover het taken betreffen die het algemeen belang raken, mag inderdaad ook een beroep worden gedaan op het door de overheid vormgegeven en gefinancierde tuchtrecht. Ook het thans voorliggende voorstel voor accountants is op deze leest geschoeid. Natuurlijk stuit dat op verzet, met name vanuit de beroepsorganisaties zelf. Het publiekrechtelijk geregelde tuchtrecht voor de vertrouwensberoepen mag, anders dan de beroepsbeoefenaren van de vrije beroepen zelf soms wel eens lijken te veronderstellen, zoals de minister ook in zijn nota naar aanleiding van het verslag schrijft, niet worden beschouwd als een recht of een statusverhogende verworvenheid voor die beroepsgroep als zodanig. Het tuchtrecht voor de vertrouwensberoepen kan in de verhouding tussen de onderlinge beroepsgroepen en hun cliënten ook niet de plaats innemen van het privaatrecht.

Mijn fractie deelt dan ook niet per definitie de visie van de beroepsgroep dat het ongewenst is dat het grootste deel van de procedures straks onder de toekomstige klachtenregeling komt te vallen. Maar, het is dan wel van het grootste belang dat die klachtenregeling goed vorm krijgt en dat zij onafhankelijk is. In de schriftelijke ronde hadden wij daar nog enkele vragen over. Het publiek maar ook de beroepsgroep zelf zijn geneigd om de onafhankelijkheid van die klachtenregeling in twijfel te trekken. Wij hadden daar onze zorgen over. De minister probeert die weg te nemen door aan te geven dat de klachtencommissie in ieder geval zal worden geleid door "een onafhankelijke voorzitter die ook jurist is". Dat nu vinden wij vooralsnog te weinig houvast bieden. Hoe denkt de minister de klachtenregeling die onafhankelijke positie te geven?

Een ander zorgpunt dat bij ons leefde, was dat in die klachtenprocedure geen disciplinaire maatregelen konden worden opgelegd. Wij vonden dat de klachtenregeling niet mocht verworden tot een tandeloze leeuw. Natuurlijk moet de klachtencommissie in de eerste plaats laagdrempelig zijn, maar mijn fractie zou koste wat het kost toch willen voorkomen dat als gevolg van die laagdrempeligheid misstanden tussen de mazen van het net kunnen glippen. Het is niet ondenkbaar dat een accountant zijn boekje te buiten gaat op het terrein dat niet ziet op de publieke taken die hem gegeven zijn, maar wat ons betreft zou ook deze accountant gewoon moeten kunnen worden geschorst of doorgehaald. Kan de minister garanderen dat dergelijke situaties ook onder de uitstralende werking kunnen komen te vallen, zodat de Accountantskamer zich wel degelijk over zo'n zaak kan komen te spreken en alsnog die disciplinaire maatregelen kan opleggen?

Aanvankelijk voorzag het wetsvoorstel nog in een geschillenregeling naast de klachtenregeling. De geschillenregeling zou dan bedoeld zijn om declaratiegeschillen aan de orde te kunnen stellen. De CDA-fractie vreesde dat het onderscheid tussen de geschillencommissie en de klachtencommissie voor buitenstaanders wel heel moeilijk te maken zou zijn en heeft er dan ook voor gepleit om juist met het oog op de stroomlijning van het klacht- en tuchtrecht de geschillencommissie en de klachtencommissie samen te voegen. Wij zijn erg gelukkig dat aan dit verzoek gehoor is gegeven.

Voorzitter. Tot slot nog het meest fundamentele punt. Op dit moment worden de verschillende beroepsgroepen tegen het licht gehouden, de accountants, de advocaten, de notarissen. Ten behoeve van het klacht- en tuchtrecht in algemene zin is de CDA-fractie van mening dat de nu voor de accountants ingezette lijn zo consequent mogelijk zou moeten worden doorgetrokken, dus primair afhandeling van klachten door de beroepsgroep zelf en pas wanneer het algemeen belang erbij betrokken is op grond van het publiekrecht. Het tuchtrecht voor de verschillende beroepsgroepen moet zo veel mogelijk op elkaar worden afgestemd. Dat komt de transparantie van het rechtssysteem ten goede. In reactie op de Raad van State geeft de minister aan niet de ambitie te hebben om het tuchtrecht te stroomlijnen. Wij hebben daarover schriftelijke vragen gesteld. De minister antwoordde daarop dat hij de gedachte deelt dat het wenselijk is de systemen van de tuchtrechtspraak op elkaar af te stemmen, maar tegelijkertijd ook dat dit onmogelijk is omdat de beroepsgroepen zo sterk van elkaar verschillen.

Mijn fractie zou graag zien dat de minister, wetende dat het notariaat en de advocatuur al tegen het licht worden gehouden, een model opstelt dat leidend zal zijn bij de inrichting van toekomstige procedures. In de schriftelijke ronde zegt de minister daar niet aan te willen met als gevolg dat het risico bestaat dat de verschillende tuchtrecht- en klachtrechtprocedures los van elkaar bedacht en opgetekend worden. Daar is de rechtzoekende zeker niet bij gebaat. Juist met het oog op die rechtzoekende zouden wij moeten toewerken naar een eenduidige tuchtrechtprocedure. Natuurlijk verschillen de beroepsgroepen naar aard en historie van elkaar en moet het tuchtrecht met die karakteristieken rekening kunnen houden. Maar het uitgangspunt dient wel uniform te zijn. Wij roepen de minister daarom op de tuchtrechtspraak voor accountants leidend te laten zijn.

De vergadering wordt van 19.50 uur tot 20.20 uur geschorst.

Minister Donner:

Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor hun opmerkingen, hoewel op sommige punten een andere richting werd ingeslagen dan in het voorstel. De heer Douma en mevrouw Van Egerschot hebben mij gevraagd waarom dit wetsvoorstel niet wordt aangehouden en waarom niet wordt gewacht op het advies van de commissie-Huls. Mevrouw Van Vroonhoven benadrukte ook het belang daarvan, zonder daaraan de consequentie van het niet-behandelen van het wetsvoorstel te verbinden.

Laten wij even teruggaan in de geschiedenis van dit wetsvoorstel. Mede naar aanleiding van schandalen die zich hadden voorgedaan, bleek het gewenst om te komen tot een verbeterd toezicht op het beroep van accountant. Daarbij speelden in het bijzonder de procedureregels, het gegeven dat de tuchtrechtspraak van accountants op dit moment in overwegende mate door de beroepsgroep zelf wordt uitgeoefend, het gegeven dat samenvoeging van beide bestaande raden voor de hand ligt vanwege het uniforme en homogene toezicht op het accountantsberoep dat geregeld wordt in de Wta, en de wens om te komen tot gemoderniseerde tuchtrechtspraak met betrekking tot accountants. Met het wetsvoorstel wordt beoogd, aan die wensen van de Kamer te voldoen. Een bijzonder onderdeel van de discussie over de Wta was het feit dat ook over het handelen van de accountant, als het niet ging om de uitoefening van de wettelijke taak, klachten mogelijk moesten zijn. Ook daaraan wordt met dit wetsvoorstel voldaan. Met de vrij omvangrijke nota van wijziging is de klachtenregeling aangepast. Deze maakt onderdeel uit van het wetsvoorstel.

Hoewel beantwoord is aan de vragen van de Kamer, vraagt zij toch waarom niet wordt gewacht met het indienen van het wetsvoorstel. Los van de wens van de Kamer geldt daarvoor de belangrijke overweging dat, zeker als de Wta wel in werking treedt maar de herziening van het tuchtrecht niet, in het buitenland het beeld wordt opgeroepen dat de beroepsgroep zelf het tuchtrecht blijft uitvoeren. Dat is het bestaande stelsel. Verder wordt dan de oude regeling gehandhaafd. Op het punt van de tuchtrechtspraak is de voorgestelde regeling de meest moderne. Als men tuchtrechtspraak wil toepassen, dan is deze regeling in beginsel de standaard. Dat geldt vermoedelijk ook voor de klachtenregeling, gegeven het feit dat het de meest recente codificatie betreft van hetgeen onder klachtenregeling wordt verstaan. In die zin is het heel wel denkbaar dat wat voorligt de norm zal zijn bij de uitwerking van andere tuchtrechtregelingen, in het bijzonder voor notarissen, eventueel, in het kader van de commissie-Van Wijmen en het standpunt daarover, voor de advocatuur en voor andere beroepsgroepen. De werkgroep-Huls zal aan dit punt aandacht schenken. Ik kom daar straks op terug. Ik wijs erop dat, als dit wetsvoorstel niet wordt aangenomen, deze klachtenregeling derhalve ook niet doorgaat. Die blijft dan voorwerp van de huidige raden van tucht in de beperkte huidige vorm. De enige norm die dan gehanteerd kan worden is of het aanzien van het beroep geschaad wordt. De rechtsmacht van het tuchtrecht wordt niet geregeld in dit wetsontwerp maar is al geregeld in de Wta en in de verschillende beroepswetten. De bedoeling van deze klachtenregeling is dat er ook geklaagd kan worden over het handelen dat niet het aanzien van het beroep in het geding brengt, maar dat niet behoort. Die mogelijkheid wordt geschrapt als dit wetsvoorstel niet doorgaat. Dit punt is in de Kamer eerder onderwerp van discussie geweest. De Kamer heeft toegestemd om dit punt in getrapte vorm te regelen. Of iets niet behoort, ook al gaat het niet om de wettelijke taak, is geen zaak die door een rechter beoordeeld kan worden. Een rechter weet namelijk niet wat behoort binnen de beroepsgroep van de accountants. De klassieke vorm van het tuchtrecht is namelijk dat deze vraag door beroepsgenoten beoordeeld moet worden.

Nogmaals, als de Kamer zegt: Wij kunnen ook wel zonder, dan vervalt de klachtenregeling. Wij houden dan de tuchtrechtspraak volgens de normen die er nu zijn en volgens de rechtsmacht zoals die thans is vastgelegd. In het buitenland blijven wij dan wel een pleefiguur slaan, omdat wij menen dat wij het toezicht op de accountants moderniseren in het licht van de Enron-zaak en andere zaken, terwijl wij de tuchtrechtspraak overlaten aan de beroepsgroep zelf. De nuance dat wij er later op terugkomen zal in het buitenland verloren gaan. Het beeld blijft dan bestaan dat wij de tuchtrechtspraak laten zoals die is. Wij krijgen dan niet de meer gemoderniseerde en aangepaste regelingen die gewenst zijn.

Het pleidooi berust op de argumentatie dat er in het belang van de burger na de werkgroep-Huls een uniforme regeling zal zijn voor tuchtrechtspraak en een klachtenregeling voor wat betreft de rechtsmacht. Dat is echter een illusie. Er zal verscheidenheid zijn. Met betrekking tot een aantal regels en procedures zullen een grotere uniformiteit en homogeniteit mogelijk zijn, die waarschijnlijk zullen zijn georiënteerd op deze regeling. Men kan er echter bijna op voorhand van uitgaan dat er een verschil zal zijn: er bestaat alleen tuchtrecht ten aanzien van de wettelijke taken, maar geen klachtrecht voor wat betreft de overige zaken, of er is een klachtrecht, beperkt tot bepaalde aspecten, of het tuchtrecht zal anders zijn geregeld. Die verscheidenheid ligt besloten in de aard van de functies. Een notaris oefent publiek gezag uit als hij handelt. Een arts oefent een bepaald beroep uit, waarvoor bepaalde eisen van zorgvuldigheid gelden. Bij een arts doet het er niet toe hoe hij buiten zijn medisch beroep handelt. Het tuchtrecht zal beperkt zijn tot zijn medisch optreden. Het klachtrecht zal eventueel beperkt zijn tot zijn optreden in het ziekenhuis. Of hij zich als een hork gedraagt buiten het ziekenhuis of buiten zijn beroep, zal de staat of de wetgever verder in het midden moeten laten, want dat is geen publiek belang. Bij een notaris gaat het primair om de uitoefening van het gezag. Ik vermoed dat daarvoor geen apart klachtrecht zal bestaan. Met betrekking tot vertrouwensberoepen, zoals advocaten en accountants, is dat anders. Ook daartussen zal echter vermoedelijk verscheidenheid bestaan. Wij kunnen wachten, met alle schade die dat met zich meebrengt. Wij kunnen ook met dit wetsvoorstel de zaken regelen die geregeld moeten worden. De Kamer kan wispelturig zijn en de ene keer een wetsontwerp willen hebben en de volgende keer niet.

Mevrouw Van Egerschot (VVD):

Deze laatste opmerking zal ik maar negeren. De minister vergeet één ding, namelijk dat het niet het probleem van de Kamer is dat wij nu met deze discussie zitten. Wij hebben al bij het algemeen overleg over het Besluit toezicht accountantsorganisaties en ook veel verder daarvoor bij de behandeling van Wet toezicht accountantsorganisaties, aangegeven dat dit punt belangrijk is voor ons. De Kamer heeft gezegd dat zij het cruciaal vindt dat er een analyse wordt gemaakt van de verschillende tucht- en klachtrechtstels die er in Nederland zijn. Daarnaast heeft zij gevraagd om te onderzoeken in hoeverre deze stelsels verenigbaar zijn en hoe ervoor kan worden gezorgd dat het duidelijk wordt voor de buitenwereld dat er een bepaalde logica in de procedures zit. Dit betreft een fundamenteel punt, namelijk het herstel van het aanzien van het vak, ook in internationaal opzicht.

Als de Kamer een dergelijke wens uitspreekt, is het volgens mij in ons politieke bestel aan de regering om ervoor te zorgen dat de Kamer die informatie heeft voordat op dit cruciale punt een besluit moet worden genomen. De Kamer was beloofd dat zij deze analyse zou krijgen. Ik begrijp niet waarom de Kamer nu een probleem in de schoenen wordt geschoven terwijl wij juist hebben aangegeven dat dit een cruciaal punt was en daarom ook vroeg aan de bel hebben getrokken.

Minister Donner:

Dan begrijpt u mij verkeerd. Als u spreekt over het cruciale belang van het aanzien van het ambt, moet u deze regeling aanvaarden. Een andere vraag is in hoeverre wij een zekere homogeniteit kunnen creëren met soortgelijke regelingen, bijvoorbeeld voor notarissen en advocaten. De gelijkheid van die regeling is niet van belang voor het aanzien van accountants. Daar is deze regeling voor van belang. Deze regeling heeft tot gevolg dat er een tuchtkamer komt waarin in meerderheid rechters functioneren, samen met mensen uit de professie. Daarnaast komt er een klachtenregeling die ook het gedrag buiten dat met betrekking tot de wettelijke taken omvat. Aan die eisen wordt dus voldaan.

U wilt echter ook nog dat het tuchtrecht gelijk is aan dat voor notarissen. Dan moet aan een aantal eisen worden voldaan. Dat proces is in gang gezet. Het advies hierover zal binnenkort komen. Er zijn echter binnenkort verkiezingen. Dat zal tot gevolg hebben dat de behandeling van dit wetsontwerp niet meer aan de orde zal komen. Het zal waarschijnlijk controversieel worden verklaard. Daardoor zal de behandeling ervan tot ver in 2007 verschuiven. Het gevolg daarvan zal zijn dat de Wta in werking zal treden zonder dat er in tuchtrechtspraak is voorzien, alleen maar vanwege de wens om tot homogeniteit te komen. Dat heeft niets te maken met het aanzien van accountants. Dat wordt in deze wet geregeld. Als u de behandeling daarvan nu stopt, zal er op dat terrein schade optreden.

Mevrouw Van Egerschot (VVD):

Ik had nog veel meer opmerkingen over het wetsvoorstel over punten waarop volgens mij ook nog aanscherping nodig is.

Minister Donner:

Daar was ik nog niet aan toegekomen.

Mevrouw Van Egerschot (VVD):

De Kamer heeft gezegd dat zij wilde dat het wetsvoorstel aan bepaalde eisen voldoet. Het voldoet niet aan een van deze eisen. U noemt steeds het notariaat als voorbeeld. Wij waren ons er al bij de behandeling van de Wta van bewust dat het notariaat verschilt van de advocatuur, de accountancy, de gerechtsdeurwaarders en de medici. De Kamer wilde een analyse van hoe zij voor zoveel mogelijk harmonisatie zou kunnen zorgen. Ik zeg niet – in eerste termijn heb ik dat ook niet gezegd – dat een volledige een-op-een vertaling mogelijk is. Dat voorbehoud maakte ik zojuist ook al. De Kamer heeft om die harmonisatie gevraagd.

Minister Donner:

De Kamer wordt op haar wenken bediend, want die harmonisatie komt eraan. Anderzijds heb ik aangegeven dat er geen reden is, als wordt gesproken over het overheersende belang van deze regeling, namelijk het schragen van het aanzien van het accountantsberoep, mede in het licht van de aanvaarding van de Wet toezicht accountants, om dit wetsvoorstel nu te laten liggen. Dan bewerkstelligt de Kamer het tegenovergestelde, namelijk dat het aanzien zal worden geschaad. Een aantal punten heeft gevolgen voor het verschil in regeling. Mevrouw Van Egerschot vroeg waarom een klachtcommissie geen sancties kan opleggen. Dat zal die commissie nooit kunnen, omdat dit in strijd is met het EVRM en de Grondwet. Er kunnen geen sancties worden opgelegd als er niet eerst een regel bestaat waaraan wordt getoetst. De enige regel op dat punt die tot sancties kan leiden, is de regel dat het aanzien wordt geschaad. Daarover kan een rechterlijk oordeel worden gevraagd. Dan kom je terecht bij de Tuchtkamer. De andere zaken zijn zaken van behoren die berusten op het algemeen gevoelen van de beroepsgroep. Die zullen echter nooit tot iets anders kunnen leiden dan tot het oordeel dat er al of niet onbehoorlijk is gehandeld. Daaraan kan echter geen sanctie worden verbonden, want dan handelen wij in strijd met de regeling van de grondrechten en de fundamentele rechten. De Kamer kan dat wel wensen, maar de regering kan daar niet aan voldoen.

De regering is tegemoetgekomen aan de wens van de Kamer om de mogelijkheid van klachten uit te breiden. Dat ligt hierin besloten. Als de Kamer dat nu niet wil, vervalt dat. Dan houden wij het bij het oude, dan gaat alles naar de raden van tucht, maar het gaat dan slechts om een beperkt deel van de klachten, namelijk alleen als het aanzien van het beroep wordt geschaad. Dan is dat voorwerp van tuchtrechtspraak. Dan kan daar een sanctie op worden gesteld. Men blijft echter zitten met alle andere klachten.

De heer Douma (PvdA):

De minister deed het voorkomen alsof de internationaal-financiële markten vinden dat wij met dit verhaal een pleefiguur slaan als wij dit wetsvoorstel niet aannemen. Met het aannemen van de WTA hebben wij toch afdoende voorzien in het deel waar de internationale financiële markten naar kijken, namelijk naar de wettelijke controles op de jaarrekeningen en dergelijke? Er is daarnaast sprake van een aantal activiteiten in het private deel, een aantal niet wettelijke taken. Daarbij kunnen zich dingen voordoen die een negatieve uitstraling hebben op de betrouwbaarheid van de accountant. Daar hebben wij nadere regels voor nodig. De vraag is alleen of wij in afwachting van wat de commissie-Huls doet niet kunnen volstaan met het systeem dat wij op dit moment op dat terrein hebben.

Minister Donner:

In het buitenland krijgt men het beeld dat wij de regels vernieuwen, terwijl de beoordeling of aan de regels is voldaan bij de beroepsgroep blijft. Dat beeld roepen wij op. Als ik de term "pleefiguur" heb gebruikt, dan heb ik dat nooit figuurlijk ten aanzien van de Staat gedaan. Of de heer Douma legt mij die uitspraak in de mond.

De heer Douma (PvdA):

Daar kijken wij de Handelingen nog een keer op na.

Kijkend naar de huidige tuchtraden is het op een aantal punten, namelijk ten aanzien van de niet-wettelijke taken en de fouten die daarin kunnen optreden, met een uitstraling naar het algemene beroep, beter gesteld met de onafhankelijkheid, met sanctiemogelijkheden en dergelijke, dan in het voorstel dat de minister nu presenteert.

Minister Donner:

Dat klopt. Onder de huidige tuchtregeling vallen nu datgene wat wettelijk is geregeld, de wettelijke taak, en het criterium "het aanzien van het ambt". De tuchtrechtspraak is wat dat betreft minder goed geregeld, vanwege de samenstelling van het tuchtgerecht. Dat betreft de beroepsgroep zelf. Onderdeel van de discussie was dat men ook het andere handelen van de accountant hieronder wilde brengen, niet alleen als het aanzien van het ambt in het geding is, maar ook als een accountant handelt, terwijl hij niet als zodanig behoort te handelen. Of het een overheidsaccountant is of een andere, het zou eronder moeten vallen. Daarvoor is de klachtenregeling voorzien die hier is geregeld. Die klachtenregeling kan ik niet bij een rechter leggen, want een rechter zal vragen naar de wettelijke regeling. En die is er niet voor dat handelen. Derhalve moet er in alle gevallen voor dat soort klachten een voorfase zijn. In de voorfase, de tweede reden, zal men geen sancties kunnen opleggen, want dat is in strijd met de regels en de fundamentele beginselen voor het sanctierecht. Daarom is ermee ingestemd om de mogelijkheid van klachten uit te breiden en wel met de figuur van de klachtencommissie. Dat is de klassieke wijze waarop dit soort beroepstuchtrechtspraak is geregeld. De beroepsgenoten zelf beoordelen het met als enige waarborg dat er een onafhankelijke voorzitter moet zijn die als jurist de procedures bewaakt. Het behoeft niet per definitie een rechter te zijn, maar het moet uit dien hoofde wel een jurist zijn. Dat is het element van de waarborg. Dat is ook terecht. De Staat stelt in beginsel uit het algemeen belang geen eisen, want anders waren er wettelijke regels. Ik heb alleen in het belang van de beroepsgroep als geheel deze mogelijkheid van tucht. Dit is de meest verregaande vorm waarin ik die klachtenregeling kan maken.

Vervolgens is de vraag wat te doen als bij de behandeling van de klacht een situatie ontstaat dat men zegt dat ook het aanzien van het beroep in het geding is. Dat is de klassieke situatie die nu rechtstreeks voor de commissie gebracht kan worden. Wij stellen voor dat de persoon die dit het best kan beoordelen, de voorzitter van de beroepsorganisatie is. Die heeft de algemene belangen van de beroepsorganisatie te bewaken. Als er een oordeel moet worden gevraagd wanneer het aanzien van de beroepsorganisatie als zodanig in het geding is, is hij degene die het kan. Het is niet een commissie die een klacht behandelt. Die kan een advies aan de voorzitter uitbrengen. De voorzitter kan de klacht ook zonder de commissie rechtstreeks bij het tuchtgerecht brengen. Die klassieke mogelijkheid blijft bestaan. Als het gaat om een klacht die het aanzien in het geding brengt, kan de klacht via de klachtencommissie of via de voorzitter bij het tuchtgerecht gebracht worden.

Wat men in wezen met de klachtencommissie regelt, is een uitbreiding van de mogelijkheid om te klagen over het handelen van beroepsgenoten. Dat was de wens van de Kamer. Om aan die wens te voldoen en het op te lossen is er geen andere mogelijkheid dan deze. Als de Kamer het niet vindt passen, moeten wij terugvallen in de oude situaties met alle consequenties die dat heeft.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Nog even de uitstralende werking. Kan de minister in dat kader garanderen dat de accountants die op privaatrechtelijke gronden tussen de mazen van het net door lijken te glippen, op die manier inderdaad gevangen kunnen worden? Wij kunnen niet hebben dat accountantszaken die niet direct het publiek belang raken, maar die net niet door de beugel kunnen, uiteindelijk wel bij de tuchtrechter terecht kunnen komen.

Minister Donner:

Op dit moment gebeurt er met die accountants niets. Zij brengen het aanzien van het ambt niet in het geding. Dat is het criterium dat de wetgever heeft gesteld. Daar moet het aan voldoen. Als iemand zich bijvoorbeeld als een hork gedraagt tegenover zijn cliënten, brengt hij niet per definitie de beroepsgroep als zodanig in het geding. Als daarover wel een klacht is bij een cliënt, kan daarmee op dit moment niets gedaan worden. Onder de nieuwe regeling kan het voor de klachtencommissie worden gebracht. De mogelijkheid om de zaak voor te leggen aan de tuchtrechter in het geval dat het aanzien van het beroep in het geding is, blijft dezelfde zij het met een voorfase via de klachtencommissie.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Wat verstaat de minister dan precies onder de uitstralende werking?

Minister Donner:

Welke uitstralende werking?

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

In de nota naar aanleiding van het verslag heeft de minister het naar aanleiding van vragen van het CDA over de uitstralende werking. Hij noemt het voorbeeld van een accountant die zich als een hork gedraagt. In de nota naar aanleiding van het verslag schrijft hij dat het alsnog bij een tuchtrechter kan worden gebracht, als het een uitstralende werking heeft.

Minister Donner:

Nee. Als het beeld ontstaat dat alle accountants horken zijn, komt het aanzien van het ambt in het geding. Dat kan reden voor de klachtencommissie of voor de voorzitter zijn om dit bij de tuchtkamer te brengen. Juist dat geef ik aan.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Helder.

De heer Douma (PvdA):

Laat er geen misverstand bestaan over het feit dat de fractie van de PvdA het van belang vindt dat het klachtrecht niet alleen geldt in zaken waarbij het aanzien van het beroep in gevaar wordt gebracht, maar dat dit ook geldt in andere situaties. De minister zet bij de beantwoording van de vragen echter nu een aantal beginselen neer waaraan een dergelijk klachtrecht in algemene zin moet voldoen. Blijkbaar heeft hij de resultaten van de commissie-Huls niet nodig, want hij weet de antwoorden op deze vragen al. Als vertegenwoordiger van een politieke partij zou ik dit juist graag in de Kamer willen bespreken op basis van een dergelijk voorstel van de commissie-Huls. Op die manier kunnen wij ons een goed oordeel vormen over bijvoorbeeld de vraag wat de algemene beginselen zijn waaraan een dergelijke klachtenregeling moet voldoen. De minister heeft dit oordeel blijkbaar al en heeft de commissie-Huls niet nodig. Dat is prima, maar de Kamer is nog niet zo ver.

Minister Donner:

Uw punt is duidelijk. Ik vermoed inderdaad dat de werkgroep-Huls niet met wezenlijk andere punten komt bij de beantwoording van de vraag waaraan de procedure van de klachtenregeling moet voldoen. Ik zeg niet dat ik dat allemaal al weet, maar dit is de meest recente en de meest uitgewerkte regeling. Het is echter een andere vraag wat de criteria zijn waarop klachten eventueel gegrond of niet gegrond kunnen worden verklaard. Dat laatste regelen wij niet in dit wetsvoorstel. Juist op dit punt laat ik met dit wetsvoorstel de situatie open, omdat het bestaande criterium, namelijk het aanzien van het ambt, wordt overgenomen in de nieuwe regeling. Als de commissie-Huls daartoe aanleiding geeft, kan dit eventueel in de klachtensfeer uitgebreid worden; dat ben ik met de heer Douma eens. Het kan zelfs zo zijn dat de commissie-Huls voorstelt om naast het criterium van het aanzien van het ambt nog een aantal andere wettelijke normen te gebruiken. Voorwaarde daarbij is natuurlijk wel, dat de regering dit standpunt van de commissie overneemt. Op zo'n moment staat niets ons in de weg dat hier ook regelen.

Als wij de situatie onveranderd laten, dan blijft dus de norm dezelfde als nu, namelijk het aanzien van het ambt. Als wij dan de klassieke, de oude regeling houden, voldoen wij echter ook niet aan de wens om te komen tot een meer geüniformeerde procedure in de tuchtrechtspraak en de klachtenregeling, die bovendien meer up-to-date is. Aan die wens voldoen wij wel met het voorstel dat nu voorligt. De vraag die de heer Douma stelt, zal door de commissie-Huls niet uniform beantwoord worden omdat de beroepen divers zijn; dat durf ik op eigen gezag aan te geven. Mevrouw Van Egerschot gaf al aan dat de Kamer zich daarvan bewust was. Dat zal voor de notaris anders zijn dan voor een accountant. Aanhouding van het desbetreffende voorstel acht ik onverantwoord, niet alleen gelet op de belangen die gediend moeten worden in dezen maar ook met het oog op het aanzien in het buitenland alsmede de wens van de Kamer om te komen tot uitbreiding van het klachtrecht, tot een regeling die meer up-to-date is en tot aansluiting bij de WTA. Als de WTA wordt ingevoerd terwijl de tuchtregeling blijft voortbestaan, ontstaat de Bijbelse situatie dat jonge wijn in oude zakken wordt gedaan; de zakken zullen dan scheuren en de wijn loopt weg.

De heer Douma zei dat er een algemene wet zou komen over het klachtrecht voor alle vertrouwensberoepen. Ik meen dat dit niet is toegezegd door de minister van Financiën. In de commissie-Huls zou dat overwogen worden. Ik geef nu al aan dat er op dat gebied verschillen zijn. Ik denk niet dat dit tot een algemene wet zal leiden. Dat laat overigens onverlet dat wij met het oog op de duidelijkheid voor de burger moeten proberen om het zo homogeen mogelijk te krijgen zodat de burger instinctief kan handelen. Alleen als daartoe aanleiding is moet worden afgeweken. Ik meen dat wij die norm nu juist met dit wetsvoorstel leggen. Dat sluit aan bij de wens van de Kamer om een norm te ontwikkelen voor de klachtenregeling. Vervolgens moet bekeken worden hoe dit bij de andere beroepen gedaan moet worden.

Ik heb al aangegeven wanneer de commissie-Huls klaar is.

De heer Douma heeft een aantal punten naar voren gebracht, onder andere over de onduidelijke toegankelijkheid van deze klachtenprocedure. De heer Douma stelt dat, maar één ding is niet mogelijk en dat is dat de toegang dezelfde is als voor de tuchtrechtspraak. Ik heb immers met verschillende zaken te maken. Dan moeten wij naar het klassieke systeem overstappen, de klachtenprocedure schrappen en ons concentreren op de tuchtrechtspraak en alleen het criterium van het aanzien van het beroep dat wordt geschaad. Dan is er één ingang, namelijk bij de rechter. Als de Kamer het bredere terrein wenst, dan zal er een klachtenregeling zijn met een separate toegang.

Dan kom ik op het gebrek aan onafhankelijkheid bij de voorgestelde klachtencommissie. Ik heb aangegeven dat het juist bij een gebrek aan normen op dit terrein onvermijdelijk is dat de klachtencommissie primair zal zijn samengesteld uit de beroepsgroep zelf. Dat is hier niet uniek, dat is bij alle medische en andere beroepen hetzelfde. Bij klachtenregelingen worden commissies samengesteld uit de beroepsgroep zelf. Gaat het om een andere functie van het klachtrecht, zoals bij ziekenhuizen en cliënten, dan is er een andere samenstelling. Dat is de aard van de klachtenregeling.

Ook is een vraag gesteld over de onduidelijkheid van procedures. Ik heb aangegeven dat de meest recente regeling van procedures is gevolgd. Bij de klachtenregeling zijn geen sancties mogelijk omdat de fundamentele regel geldt dat geen sancties worden opgelegd als er geen voorafgaande wettelijke eis is waarmee dat wordt gesteld.

Dan het ontbreken van de beroepsprocedure. De beroepsprocedure is in dit soort gevallen gelegd bij de klachtencommissie. Bij een klachtenregeling worden geen sancties opgelegd. Ik meen daarom dat je hierbij met één instantie kunt volstaan.

Over de schimmige taak voor de voorzitter van de publiekrechtelijke organisatie heb ik al opgemerkt dat ik niet inzie hoe je het anders kunt doen. Ik weet niet hoeveel klachtencommissies er komen, maar al die voorzitters kunnen een verschillende opvatting hebben. Hier wordt ook geschetst dat de klachtencommissie geen rechterlijk college is. Er is dus geen rechterlijk oordeel. Er is aanleiding om te onderzoeken of het aanzien wordt geschaad. Als er één instantie is die dat kan doen, dan is het de voorzitter van de publiekrechtelijke organisatie. Die staat voor de belangen van de hele organisatie.

Ten slotte kom ik op de onnodige terzijdestelling van het huidige publiekrechtelijk georganiseerde tuchtrecht. Dit aspect beantwoordt aan het verzoek om het moderner te maken en wel in die zin dat er overwegend rechters in zitten. Het enige wat wij inzake de tuchtcolleges doen is de twee raden van tucht samenvoegen tot de accountantskamer. Dat is inherent aan de homogeniteit van het toezicht. Dat betekent ook dat er één tuchtkamer zal zijn voor de verschillende vormen. Ik meen dus niet dat het bedoelde recht onterecht terzijde wordt geschoven.

De benoeming van de voorzitter van de klachtencommissie behoeft de goedkeuring van de minister van Financiën. Ik denk dat het onvermijdelijk is dat je dat op deze wijze doet. Omdat het hier primair gaat om het belang van de beroepsgroep zelf, moet niet de Staat via het benoemingsrecht erbij betrokken worden. Hij heeft een goedkeuringsrecht, zoals bepaalde verordeningen niet op gezag van de Staat worden goedgekeurd, maar er een "nihil obstat" van de minister moet volgen. Hiermee ben ik ingegaan op de verschillende punten van de heer Douma. Deze regeling beantwoordt wat dit betreft aan de wensen die de Kamer eerder tot uitdrukking heeft gebracht.

Ik denk dat ik voldoende ben ingegaan op de basiskritiek en de vragen van mevrouw Van Egerschot. Ik heb uitgelegd waarom de klachtencommissie zo is samengesteld, wat de rol is van de voorzitter van de beroepsorganisatie en waarom de doorgeleiding primair een kwestie moet zijn van de vertegenwoordiger van de publiekrechtelijke organisatie. Hij bekijkt het belang van de organisatie als geheel. De klachtencommissie bekijkt alleen of de klacht in het individuele geval gegrond is en heeft minder zicht op het belang van de beroepsgroep als geheel.

Mevrouw Van Egerschot is van mening dat overheidsaccountants buiten de werking van het systeem zouden vallen, maar dat is niet het geval. Of zij nu bij de overheid werken of elders, omdat zij accountants zijn, vallen zij onder het klachtrecht. Als zij belast zijn met wettelijke taken, vallen zij onder het tuchtrecht. Ook als zij niet belast zijn met wettelijke taken, maar zich zodanig gedragen dat er reden is om te zeggen dat zij het aanzien van het ambt als geheel in het geding brengen, dan is dat een zaak voor de tuchtkamer.

Zij heeft ook gevraagd of de voorzitter van de beroepsorganisatie wel onafhankelijk is. Deze moet bij uitstek niet onafhankelijk zijn. Hij staat voor de beroepsgroep als geheel en moet derhalve beoordelen of het belang van de beroepsgroep als geheel in het geding is en of er reden is om iemand ter zake te vervolgen.

Zij vroeg of er ook geschillencommissies kunnen komen voor de branche van accountants of onderverdelingen daarvan. Het is aan de branches zelf of zij daarvoor kiezen. Ik heb begrepen dat het hierbij gaat om eventuele geschillen over tarieven, maar dat is niet primair een zaak voor de klachtencommissie, behalve als er onbehoorlijk in rekening wordt gebracht. Onder de voorgestelde regeling is het aan de branche zelf om te zeggen of een geschil moet worden voorgelegd aan de geschillencommissie of niet.

Het overgangsrecht bij bestaande zaken is geregeld. Ik verwijs naar artikel 52 van het wetsvoorstel: zaken die de raden van tucht nog niet in behandeling hebben genomen, gaan over naar de accountantskamer. Hebben de raden van tucht een zaak reeds in behandeling genomen, dan handelen zij de zaak zelf af.

Mevrouw Van Vroonhoven had nog een tweetal vragen, maar die heb ik al beantwoord bij de andere vragen.

De regering zou het bijzonder betreuren, als de Kamer dit wetsvoorstel niet verder zou behandelen, omdat zij meent te moeten wachten op de werkgroep-Huls. Vanwege de vervroegde verkiezingen treedt er dan meer vertraging op dan alleen tot het uitbrengen van het rapport van de werkgroep-Huls. Ik ben bang dat dit in het buitenland een slecht beeld oproept. In het binnenland kunnen wij nu juist vertraagd beantwoorden aan de wensen die eerder ook in deze Kamer tot uitdrukking zijn gebracht. Dan kunnen wij in ieder geval niet voldoen aan de wens om tot een modernisering op dit terrein te komen.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij gekomen aan het eind van de eerste termijn. Ik vraag de leden of zij een tweede termijn willen houden.

Mevrouw Van Egerschot (VVD):

Namens de PvdA-fractie en de VVD-fractie verzoek ik de voorzitter om de tweede termijn op te schorten tot op het moment dat het rapport van de commissie-Huls voor de Kamer beschikbaar is.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Ik heb problemen met het verzoek van de fracties van de PvdA en de VVD. Ik hecht er juist aan om de behandeling van dit wetsvoorstel vanavond af te ronden. De beantwoording van de minister van Justitie was immers duidelijk.

De voorzitter:

Teneinde mijn handelen verder mogelijk te maken, verzoek ik de sprekers om te zeggen of zij slechts hun voorkeur hebben verwoord of dat het een formeel voorstel betreft.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Als wij vandaag besluiten om de tweede termijn niet te houden, zullen wij dit wetsvoorstel voorlopig niet afhandelen. Mijn fractie maakt daartegen bezwaar. Zij wil zo snel mogelijk over het wetsvoorstel stemmen.

Mevrouw Van Egerschot (VVD):

Het is niet onze bedoeling om de verdere behandeling van dit wetsvoorstel tot na de verkiezingen uit te stellen. Het gaat erom dat wij de mogelijkheid krijgen om op de door ons genoemde essentiële punten het rapport van de commissie af te wachten. Wij hebben begrepen dat de Kamer dat binnenkort kan verwachten. Dat is haar indertijd zelfs toegezegd. Naar ons oordeel kunnen wij op dat rapport wachten. De verkiezingen vinden immers niet overmorgen plaats.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Ook de andere fracties kunnen op basis van het voorliggende wetsvoorstel te kennen geven of zij het wenselijk vinden om het rapport van de commissie af te wachten. De minister van Justitie heeft zijn gedachten over de toekomst duidelijk verwoord. Laten wij de tweede termijn nu houden en zo snel mogelijk over het wetsvoorstel stemmen.

De voorzitter:

Ik begrijp van de minister dat ook hij iets over de procedure wil zeggen. Het lijkt mij dan ook nuttig om de vergadering enkele minuten te schorsen. Dan kunnen wij ook nagaan binnen welke termijn het rapport van de commissie beschikbaar is.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

De voorzitter:

Enig nader beraad brengt mij tot het volgende voorstel. Wij houden vanavond geen tweede termijn en nemen geen enkele beslissing over het moment waarop die wel gehouden wordt. Morgen houdt de vaste commissie voor Justitie een procedurevergadering om 12.00 uur. Ik stel voor, in die procedurevergadering de verdere procedure van behandeling van het wetsvoorstel te bekijken. Ik vraag aan de minister om zijn uiterste best te doen om de commissie op de hoogte te stellen van het te verwachten tijdstip waarop het rapport beschikbaar is.

Daartoe wordt besloten.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

Sluiting 21.10 uur

Naar boven