Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met gebruik van internationale jaarrekeningstandaarden (28220);

het wetsvoorstel Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter uitvoering van Verordening (EG) Nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PbEG L 243), van Richtlijn nr. 2001/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG, 83/349/EEG en 86/635/EEG met betrekking tot de waarderingsregels voor de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen evenals van banken en andere financiële instellingen (PbEG L 283), en van Richtlijn 2003/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2003 tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG, 83/349/EEG, 86/635/EEG en 91/674/EEG van de Raad betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen, banken en andere financiële instellingen, en verzekeringsondernemingen (PbEG L 178) (Wet uitvoering IAS-verordening, IAS 39-richtlijn en moderniseringsrichtlijn) (29737).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Blok (VVD):

Voorzitter. Als er een wet is waarvan deze minister regelmatig wakker schrikt, is dat niet een antiterrorismewet, maar de wet op de internationale jaarrekeningstandaarden. Wij zijn hier immers al heel lang mee bezig. We hebben het wetsontwerp zelfs bijna een keer afgestemd en gelukkig heeft de minister het toen teruggetrokken. De tussenliggende tijd is gebruikt voor een aantal nuttige nota's van wijziging die zelfs tot vandaag nog zijn binnengekomen. In dit geval is een lange behandeling de kwaliteit van het wetsontwerp ten goede gekomen.

Ik wil het vandaag slechts over één onderwerp hebben, te weten het amendement op stuk nr. 13 dat ik samen met de heer De Vries heb ingediend. Het amendement beoogt te voorkomen dat het ondernemingen die geen IFRS toepassen, wordt verboden gekochte goodwill van het vermogen af te boeken dan wel in één keer ten laste van de winst- en verliesrekening te brengen. Volgens het wetsontwerp worden deze ondernemingen verplicht de goodwill te activeren en een jaarlijkse impairment-test toe te passen. Naar de mening van mijn fractie, daarin gesteund door het CDA, is dit voor de vaak kleine ondernemingen waarom het gaat – bijvoorbeeld familiebedrijven in de MKB-sfeer – een veel te zware administratieve belasting. Bovendien heeft de desbetreffende bepaling geen toegevoegde waarde. Bij dit soort ondernemingen is het immers niet noodzakelijk om jaarcijfers te vergelijken met andere ondernemingen. Ten slotte is er geen sprake van aansluiting bij de praktijk want bij de financiering van dit soort ondernemingen brengen de banken in het algemeen al standaard de goodwill in mindering op het eigen vermogen. Het zou vreemd zijn als de wet voorschrijft dat dat anders moet.

Voorzitter. Ik moet mij helaas verontschuldigen voor de rest van het debat. Ik weet dat de heer Douma een amendement heeft ingediend dat ertoe strekt om het gebruik van de Nederlandse taal verplicht te stellen bij het opstellen van jaarcijfers. Ik ben erg benieuwd naar de Nederlandse vertaling van het woord "accountant". Zelf zou ik het woord "boekhouder" willen suggereren.

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. Beide voorliggende wetsvoorstellen moeten leiden tot een doorzichtig en vergelijkbaar stelsel van jaarrekeningenstandaarden in Europa. Aandeelhouders en andere belanghebbenden kunnen zo beschikken over betrouwbare maar ook complete informatie. Dat is nodig voor het herstel van het vertrouwen in de financiële markten. De CDA-fractie is verheugd over het feit dat wij deze twee samenhangende wetsvoorstellen gelijktijdig kunnen behandelen. Op die manier kan een eenduidige en doorzichtige wettelijke regeling worden gecreëerd. Komt de regering overigens nog met een nieuwe nota van wijziging op wetsvoorstel 28220, nu wetsvoorstel 29737 ook regelt dat niet-beursgenoteerde ondernemingen de IAS/IFRS vrijwillig kunnen toepassen? Er blijft dan overigens weinig over van wetsvoorstel 28220.

Voorzitter. Natuurlijk hadden wij beide wetsvoorstellen al voor het boekjaar 2005 moeten behandelen want per boekjaar 2005 moeten alle beursgenoteerde ondernemingen hun geconsolideerde jaarrekeningen volgens de IAS/IFRS opstellen. De IAS-verordening laat ons geen keuze en heeft directe werking. Alle beursgenoteerde ondernemingen zijn daarop al vooruitgelopen. Deze plenaire behandeling kan dus voor die ondernemingen geen verrassing zijn. Het oorspronkelijke wetsvoorstel 28220 voorzag ook in een vrijwillige toepassing van de IAS-verordening voor 2005. Door het tijdsverloop en de tweede nota van wijziging is dat inmiddels achterhaald. De Raad voor de Jaarverslaggeving pleitte voor een overgangsbepaling in verband met de vergelijkende cijfers over 2004. De minister stelt in zijn brief van vandaag dat de cijfers niet met terugwerkende kracht aangepast hoeven te worden. Verwacht de minister niet dat bedrijven zich daartoe wel geroepen zullen voelen, ook al hoeft het niet volgens de wetgeving?

De CDA-fractie constateert met tevredenheid dat de keuzemogelijkheden van de richtlijnbepalingen ook als keuzemogelijkheid in de onderhavige wetsvoorstellen zijn opgenomen. Dat vergroot de mogelijkheid tot maatwerk voor ondernemingen en kan ook de administratieve lasten beperken. De regering heeft overtuigend aangetoond dat uitstel voor ondernemingen die de USGAAP toepassen en voor ondernemingen die alleen schuldtitels aan de beurs hebben genoteerd, ongewenst is.

Na de ingrijpende nota's van wijziging bij beide wetsvoorstellen resteren er nog maar enkele discussiepunten die een plenaire behandeling behoeven. Ik begin met de positie van de accountant. Wij hebben er waardering voor dat in wetsvoorstel 29737 is opgenomen dat de accountant toegang heeft tot de algemene vergadering en dat hij daar het woord kan voeren. De nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging hebben tot meer duidelijkheid geleid. Wij begrijpen niets van de kritiek op en vooral de overgevoeligheid voor deze bepaling van VNO-NCW. Dat deze bepaling zoals voorgesteld door de commissie-Tabaksblat is opgenomen, zal toch niet ten koste gaan van het draagvlak voor de code? De suggestie alleen al is verwerpelijk, maar ook verontrustend. Wij gaan ervan uit dat deze voorspelling niet bewaarheid zal worden en hopen dat de aandeelhouders ook actief gebruikmaken van de aanwezigheid van de accountant. Daar zouden de ondernemingen zich druk over moeten maken.

Met tevredenheid heeft mijn fractie geconstateerd dat in de nota van wijziging bij wetsvoorstel 29737 de enkelvoudige en de geconsolideerde jaarrekening als twee afzonderlijke documenten worden beschouwd. Dat vermindert de onnodige administratieve verplichtingen. In het verslag hebben wij gevraagd waarom de verschillen in waarderingsgrondslag tussen de enkelvoudige en de geconsolideerde jaarrekening moeten worden toegelicht. Na lezing van het antwoord van de regering zijn wij overtuigd van de noodzaak. Het verruimen van de keuzemogelijkheden in waarderingsgrondslagen is een reden om te vereisen dat de verschillen worden toegelicht. Dat draagt bij aan de transparantie en de inzichtelijkheid.

Een volgend punt is de waarderingsgrondslag. Het bieden van keuzemogelijkheden aan ondernemingen heeft onze voorkeur. Daarom zijn wij verheugd over de nota van wijziging waardoor een onderneming de activa en passiva in de enkelvoudige jaarrekening kan waarderen op dezelfde wijze als in de geconsolideerde jaarrekening, ook als de enkelvoudige jaarrekening niet volgens de IAS/IFRS wordt opgesteld en de geconsolideerde jaarrekening wel.

Over het afboeken van goodwill is al veel gesproken, ook bij de behandeling van wetsvoorstel 28220. Voor beursgenoteerde ondernemingen is er geen keuze mogelijk. Zij mogen niet afboeken. Wij zien echter niet in waarom dat ook voor niet-beursgenoteerde ondernemingen zou moeten gelden. De regering geeft een verkeerde voorstelling van zaken als zij de richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving presenteert als zijnde verplichtend. Het blijven richtlijnen die vooral zijn gevoed vanuit de praktijk van de beursgenoteerde ondernemingen.

Het MKB en familiebedrijven behouden een sterke behoefte aan het afboeken van de goodwill van het vermogen of aan het ineens ten laste van de winst- en verliesrekening brengen. Er is hier geen specifiek belang van de aandeelhouders om te activeren. Integendeel, de activering van goodwill kan de werkelijke solvabiliteit van de onderneming flatteren. Kredietverschaffers hechten daarom ook in de meeste gevallen geen waarde aan de goodwill. Wanneer bij activering ineens in slechte tijden een afboeking noodzakelijk is, kan dat tot solvabiliteitsproblemen en dus tot continuïteitsproblemen leiden. Is het niet vreemd dat goodwill door een overname wel kan leiden tot activering en goodwill bij zelfstandige groei niet? Dat is de reden dat MKB-ondernemers en familiebedrijven graag voor zekerheid kiezen en de goodwill afboeken. Die mogelijkheid, die wordt toegestaan door Vierde Richtlijn, wil de CDA-fractie graag behouden. Vandaar dat wij het amendement op stuk nr. 13 hebben meeondertekend.

De CDA-fractie wil het Nederlandse bedrijfsleven, zeker de niet-beursgenoteerde ondernemingen, niet onnodig belasten met nieuwe voorschriften. Vandaag ontvingen wij, misschien toevallig, van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken een fiche over het voorstel van de Commissie tot wijziging van de vierde en de zevende richtlijn. Daarin worden verplichtingen voorgesteld voor alle vennootschappen. De CDA-fractie ziet daar overigens niet de toegevoegde waarde van. Integendeel, zij ziet zelfs alleen maar nadelen, met name gezien de administratieve lasten die daarmee gemoeid zijn. Alle overige onderdelen zijn reeds goed in ons vennootschapsrecht geregeld. Dit voorstel van de Commissie is in onze ogen dan ook strijdig met de uitgangspunten van subsidiariteit en proportionaliteit.

Wij begrijpen dat de regering vooralsnog kritisch is. Zo staat het in de fiche. Het woord "vooralsnog" mag wat ons betreft vervallen. Wij verwachten dan ook dat deze wijziging niet tot stand komt. Wij vragen de regering dus om dat te bewerkstelligen.

De Kamer heeft aan de minister om een reactie gevraagd op het commentaar van de Raad voor de jaarverslaggeving. Ik dank de minister hartelijk voor zijn snelle reactie. Dit geldt ook voor zijn reactie op het commentaar van Nivra en NOvAA. Wij delen zijn reactie. De kern is dat er een keuze gemaakt moet worden: titel 9 toepassen of IAS/IFRS. Je kunt dus niet selectief shoppen. Dat uitgangspunt komt ook de transparantie ten goede.

Er is een nota van wijziging aangekondigd voor de terechte opmerkingen van de Raad voor de jaarverslaggeving en/of Nivra en NOvAA. Wanneer kunnen wij die tegemoet zien? Wij gaan ervan uit dat die er voor de stemmingen is.

De heer Douma (PvdA):

Voorzitter. Bij dit onderwerp vragen inderdaad veel mensen binnen en buiten de Kamer zich af waar het in vredesnaam over gaat. Desondanks is het een belangrijk onderwerp: eenduidigheid over de regels voor de jaarverslaglegging van beursgenoteerde ondernemingen in Europa. Dit is goed voor kapitaalverstrekkers, voor andere belanghebbenden en voor het vertrouwen in de kwaliteit van de jaarrekeningen.

Behalve over de verplichte toepassing van IAS voor beursgenoteerde ondernemingen, gaat het ook om de mogelijkheid van vrijwillige toepassing van IAS. Dat is ook een goede stap. Een aantal kwesties vraagt echter wel om aandacht. Uit de brief die wij vandaag van de minister hebben ontvangen, blijkt duidelijk dat hij van mening is dat er bij vrijwillige toepassing van IAS sprake moet zijn van volledige toepassing en niet van selectief shoppen. Het gaat dus om de keuze voor IAS of voor titel 9 van het Burgerlijk Wetboek. Die logische hoofdlijn van de minister steun ik dan ook.

Uit het commentaar van de Raad voor de jaarverslaglegging blijkt evenwel dat er twijfel bestaat over het antwoord op de vraag of alle voorschriften van de EU wel adequaat in het wetsvoorstel verwerkt zijn. De aanvullende vragen die gisteren daarover gesteld zijn, heeft de minister vandaag beantwoord. De vraag die overblijft, is of volgens de minister nu alle vereisten van de Europese richtlijn adequaat in het onderhavige wetsvoorstel vertaald zijn of dat er nog open eindjes zijn. In het slot van zijn brief kondigt de minister nog een nota van wijziging aan. Ik ben benieuwd of uit die nota van wijziging blijkt dat de Europese richtlijn nog niet op alle punten adequaat in het wetsvoorstel verwerkt is dan wel dat het om een aantal kleinere technische punten gaat.

Ik wil nog graag een reactie van de minister vernemen op het uitstel van de verplichtstelling van IAS voor alle niet-beursgenoteerde financiële instellingen. Ik heb althans begrepen dat voor niet-beursgenoteerde financiële instellingen IAS nog niet verplicht gesteld wordt. Ik vraag mij af of dat iets te maken heeft met onenigheid over IAS 39, de waardering van financiële instrumenten en derivaten. Als dat het geval is, vraag ik de minister of hij iets kan zeggen over de stand van zaken. Kan hij aangeven wanneer dit mogelijkerwijs wordt opgelost?

In de aanloop naar deze richtlijn en dit wetsvoorstel is er aandacht gevraagd voor de verwerking in de jaarrekening van pensioenverplichtingen. In de schriftelijke ronde die aan de behandeling voorafgaat, hebben wij daarover vragen gesteld. Het antwoord op de vraag hoe moet worden omgegaan met pensioenverplichtingen in de jaarrekeningen is mij nog niet geheel duidelijk. Misschien kan de minister zeggen of beursgenoteerde ondernemingen of, laat ik het anders zeggen: ondernemingen die IAS toepassen nu wel of niet hun pensioenverplichtingen in de jaarrekening moeten opnemen.

Verschillende bedrijven hebben erop aangedrongen dat de mogelijkheid wordt geboden om de zogenoemde "good will" in een keer af te schrijven. Dit is eigenlijk een vrij conservatieve benadering. De collega's van de fracties van het CDA en de VVD hebben daarover een amendement ingediend dat op sympathie van de fractie van de PvdA kan rekenen. Ik ben benieuwd waarom de minister tot op heden niet aan de wens van enkele ondernemingen heeft willen toegeven.

Nu wij spreken over de verplichtingen van ondernemingen ten aanzien van de jaarverslaglegging, is het misschien goed om ook een andere kwestie aan te snijden. Recentelijk is besloten om de gedragscode Tabaksblat wettelijk te verankeren en om ondernemingen te verplichten om over de naleving van die gedragscode te rapporteren. Naar analogie van die maatregel wil mijn fractie voorstellen om het wetsvoorstel in zijn huidige vorm te gebruiken om te zorgen voor opname in de wet van de wettelijke verankering van de gedragscode van de OESO voor multinationale ondernemingen volgens het systeem van "comply or explain". Ik heb daartoe een amendement ingediend en ben benieuwd naar de reactie van de minister.

Dit wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om de jaarrekening en het jaarverslag alleen in het Engels op te maken. Volgens het wetsvoorstel zou dat kunnen bij meerderheid van stemmen in de aandeelhoudersvergadering. Dat kan tot problemen leiden voor kleinere beleggers, zoals eerder is gebleken toen World Online alleen een prospectus in het Engels had opgesteld. Een aantal beleggers had zich behoorlijk vergist in wat verschillende termen in de prospectus van toen precies betekenden. Wat vindt de minister van het voorstel om te zeggen dat de jaarrekening en het jaarverslag in beginsel in het Nederlands moeten worden opgemaakt en dat daarvan alleen bij unanimiteit in de aandeelhoudersvergadering kan worden afgeweken? Ook daartoe heb ik een amendement ingediend. Ik ben benieuwd naar de reactie van de minister.

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. Wij hebben zowel schriftelijk als mondeling al heel wat gewisseld over beide wetsvoorstellen. Vanavond zijn er ineens twee nieuwe amendementen verschenen, de amendementen op stuk nrs. 10 en 11. De heer Douma heeft ze zojuist toegelicht. Deze amendementen zaten bij mijn weten nog niet eerder bij de stukken. Wat noopt de heer Douma ertoe om nu op deze onderdelen een amendement in te dienen? Het zal hem niet verbazen dat ik ten aanzien van het gebruik van de Nederlandse taal in het jaarverslag geïnspireerd ben door het pleidooi van mijn fractie om die voor de toekomst te waarborgen en zelfs in de Grondwet te verankeren.

De heer Douma (PvdA):

De laatste opmerking van de heer De Vries beschouw ik als een ondersteuning van dat amendement. Wat is de reden om daar op dit moment mee te komen? De reden is dat pas op een vrij laat moment het oog is gevallen op de clausule in het wetsvoorstel die het mogelijk maakt om bij meerderheid van stemmen het Engels te gebruiken, terwijl in mijn ogen het belang van de kleinere belegger juist gediend is bij het doorvoeren van dit amendement.

De inhoud van het andere amendement kan de heer De Vries eigenlijk niet verrassen, want de fractie van de PvdA heeft die kwestie al vaker aan de orde gesteld. Het is mooi dat de OESO een gedragscode voor multinationale ondernemingen heeft, maar die code is wel te vrijblijvend. Ik heb dit op tal van plaatsen in de Kamer aan de orde gesteld. Ik zie juist in de behandeling van dit wetsvoorstel een mogelijkheid om die code een minder vrijblijvend karakter te geven en om conform de systematiek van Tabaksblat tegen de ondernemingen die de code vrijwillig mede hebben ondertekend te zeggen dat zij in het jaarverslag dienen aan te geven of zij die code uitvoeren en om uit te leggen waarom niet, als zij dat niet doen. Dat lijkt mij logisch, gezien het feit dat de ondernemingen zelf betrokken zijn geweest bij het opstellen van die code. Vandaar mijn voorstel.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik vraag me wel af waarom u er in het amendement op stuk nr. 10, waarin het gaat om de taal van het jaarverslag, voor kiest om überhaupt nog een afwijkingsmogelijkheid in de wet op te nemen. Als de vergadering van aandeelhouders van oordeel is dat het in een andere taal kan, staat u dat in het amendement immers toe. Maar is het dan zeker bij een beursgenoteerde onderneming geen fictie dat de aandeelhoudersvergadering daartoe zou besluiten?

De heer Douma (PvdA):

Wij gaan in ons amendement uit van unanimiteit in de aandeelhoudersvergadering; als u een amendement wilt indienen dat net iets verder gaat, staat u dat volledig vrij.

Ten slotte. Wellicht kan de minister nog iets zeggen over de vooruitzichten op verdergaande internationale harmonisering van IAS en USGAAP. De discussie van de afgelopen tijd heeft voor een deel te maken met ondernemingen die voor de Amerikaanse beurs USGAAP en voor Europa IAS moeten toepassen. Op zichzelf is het natuurlijk volstrekt logisch dat Europa op dit terrein eigen standaards wenst te ontwikkelen, maar toch vraag ik de minister of hij iets kan zeggen over de termijn waarop IAS en USGAAP wat naar elkaar toe zouden kunnen groeien, opdat jaarrekeningen transparanter worden, niet alleen in Europa, maar op de hele internationale kapitaalmarkt.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Donner:

Mevrouw de voorzitter. Ik zeg u dank voor het feit dat u mij nog enige tijd heeft gelaten, want dat heeft mij in staat gesteld de Kamer nu te onderhouden over mijn visie op de jaarrekening en de criteria die daarop moeten worden toegepast, zowel vandaag de dag als deze eeuw. Ik heb daar enige tijd voor uitgetrokken en ik ben de Kamer dankbaar dat zij van haar zijde zo efficiënt met de tijd is omgegaan. Dat biedt mij iets meer gelegenheid om nu eens grondig op de materie in te gaan. Dat is ook wel nodig, als ik let op de halsstarrigheid waarmee de Kamer vast wil houden aan de afschrijving van de goodwillbepalingen, maar daarover later.

Er is gewezen op de lengte van behandeling van de wetsvoorstellen die hier voorliggen. Nu, ik ben dankbaar voor de grondigheid waarmee geprobeerd is ook in het maatschappelijk debat steeds te letten op wat de signalen zijn en die vervolgens te vertalen. Ik ga ervan uit dat dit geen verdienste is van de minister die er toevallig zit, maar vooral van de ambtenaren die dit soort discussies juist op deze wijze goed weten te doen en van de assistentie die zij daarvoor hebben gekregen, ook uit wetenschappelijke kring.

Waarom nieuwe standaarden voor de jaarrekeningen? Nederland en Europa zijn al een tijd bezig met een fundamentele herziening van het jaarrekeningenrecht, mede vanwege de internationalisering. Dat is inderdaad een proces waarin wij met deze wetsvoorstellen een belangrijke stap proberen te zetten.

Gevraagd is hoe het zit met de mogelijke verdere convergentie tussen de Amerikaanse criteria op dit terrein en die welke in Europa gelden. Ik onderken dat in ieder geval in het debat van vandaag niet is aangedrongen op een eventueel verder uitstel met het oog op de toepassing van de US GAAP, want dat zou niet juist zijn. In 2007 zullen die normen toegepast moeten worden en het is niet waarschijnlijk dat er vóór die tijd een overeenstemming zal worden bereikt. Uiteraard zal er in de loop van de tijd mogelijkerwijs op een aantal punten een druk tot verdergaande convergentie komen te liggen. Die druk zal ook ontstaan naarmate meer bedrijven zowel in Europa, als in de Verenigde Staten zijn genoteerd. Ik kan echter geen zinnige voorspelling doen over het traject. Het is niet zo dat nu al in de boeken staat wanneer dit gerealiseerd zal moeten worden.

De heer Blok had in het bijzonder een vraag over de goodwill. Ik wil daarop ingaan bij de amendementen die zijn ingediend.

De heer De Vries vroeg mij of er nog een nota van wijziging komt op basis van de brief van vandaag. Het antwoord daarop is bevestigend, indien de Kamer de conclusies in de brief deelt met betrekking tot een aantal punten waarop eventueel verbetering wenselijk zou zijn. Deze onderwerpen staan opgesomd in de brief. Om het nog even te recapituleren: het zal in het bijzonder gaan over artikel 384, zevende lid. Daarbij gaat het over de waardering van de afgeleide financiële instrumenten, zoals termijncontracten. De Raad voor de Jaarverslaggeving wees er terecht op dat deze instrumenten in het resultaat moeten worden verantwoord, als het geen hedge-instrumenten zijn. Ik weet niet hoe dit woord straks vertaald zal worden en welk woord in het Nederlandstalige jaarverslag hiervoor zal worden gebruikt, maar de oplossing van die kwestie kan wachten tot het desbetreffende amendement is aanvaard. Ik hoop niet dat nu wordt gevraagd wat hedge-instrumenten zijn. Accountants schijnen dat precies te weten.

De raad vond in artikel 365 een verschrijving. Ook de kosten van concessies mogen tegen actuele waarde worden gewaardeerd.

Dan is er nog de kwestie van de lening aan buitenlandse dochters. De raad vond de bepaling daarover niet helemaal duidelijk. In wezen verschil ik inhoudelijk niet van mening met de raad. Om te voorkomen dat er bij deskundigen verwarring ontstaat, wil ik op dit punt een verduidelijking aanbrengen.

Er is gevraagd of het moet gaan over "waarschijnlijke" of "mogelijke" verliezen. De raad wil "waarschijnlijke", maar in de authentieke Nederlandse tekst wordt het woord "mogelijke" gebruikt. Daarom wil ik voorstellen bij de term "mogelijke" te blijven en om niet over te gaan tot de term "waarschijnlijke".

De heer Douma vroeg of de richtlijn op alle punten adequaat is uitgevoerd. De uitvoering zou niet op alle punten adequaat zijn geweest als er "waarschijnlijke" had gestaan, want dan had het "mogelijke" moeten worden. Voor de rest heb ik geen problemen kunnen constateren. Alleen voor het genoemde punt wil ik nog met een nota van wijziging komen. Straks kom ik nog te spreken over de goodwill. Misschien zal de meerderheid zich uitspreken voor aanvaarding van het desbetreffende amendement. In dat geval wordt het waarschijnlijk wenselijk om één wetsontwerp in te trekken en om bij het andere wetsontwerp een punt bij nota van wijziging te regelen. Hierover kom ik straks te spreken.

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. Ik probeer de minister te volgen met zijn opsomming van de punten waarop de nota van wijziging zich zal richten. Ik meende het onderdeel "immateriële vaste activa", waar de brief van vandaag over spreekt, te missen. De minister constateert daarin dat de Raad voor de jaarverslaggeving er terecht op wijst dat in artikel 385, eerste lid, uitsluitend moet worden verwezen naar de onderdelen d en e. Dit hoort dus ook nog bij de opsomming.

Minister Donner:

Daar hebt u gelijk in. Het punt van de verwijzing moet ook gecorrigeerd worden. Ik begrijp overigens uit de hoofdbewegingen van de mij ondersteunende ambtenaar dat dit in orde wordt gemaakt.

Voorzitter. De heer De Vries stelde nog een vraag over de overgangsregeling. Ik meen dat zijn veronderstelling op dat onderdeel niet juist is. Er is niet de noodzaak om een overgangsregeling op te nemen, omdat in titel 9 reeds een ter zake geldende wetsbepaling staat. Daar wordt uitdrukkelijk gezegd dat volstaan kan worden met de melding van de effecten van de nieuwe waarderingsmethode op vermogen en resultaat. Die regel wijkt niet af van de praktijk. Zij geldt voor 2005 en de cijfers over 2004 worden niet aan de hand van de nieuwe maatstaven berekend.

De heer Jan de Vries (CDA):

Dat heb ik onderkend. Ik ken dat artikel. Alleen ziet u niet dat het wijzigen van de richtlijn en titel 9 tot gevolg kan hebben dat bedrijven er vrijwillig voor kiezen om te komen tot vergelijkbare cijfers en daarom de cijfers over 2004 aanpassen. Er zal vanuit de aandeelhouders druk ontstaan om de transparantie op dat punt te verbeteren.

Minister Donner:

Ik weet niet of de wet zich daartegen zou verzetten. Als dat niet het geval is, is het een keus van het bedrijf en moet het die mogelijkheid hebben. Ik geef aan dat er geen verplichting is om te wijzigen, maar als de ruimte daartoe er is, is het aan het bedrijf om die keus te maken. Zolang de wet zich daartegen niet verzet, ga ik ervan uit dat het bedrijf zelf in dezen moet beslissen. Ik vind niet dat de wetgever voor de ondernemer moet kiezen. Daarover zijn wij het dus eens. Uit de opmerkingen van de heer De Vries had ik overigens de indruk dat ik hem niet anders dan gelukkig heb gemaakt met alle nota's van wijziging.

Er is gevraagd naar het standpunt van Nederland ten opzichte van de vierde en zevende richtlijn. Uiteraard geldt wat daarover op het fiche is opgenomen. Tegelijkertijd moet het kabinet rekening houden met de krachtsverhoudingen binnen de Raad. Het kan heel wel zo zijn dat het minder vruchtbaar is om halsstarrig nee te blijven zeggen als een gekwalificeerde meerderheid de voorstellen wél wil aanvaarden. Dan kunnen wij beter met de hazen meelopen om het bij te sturen dan vasthouden aan een principieel standpunt. Maar goed, dit ligt nog verborgen in de schoot der goden. Wij zullen de reacties van anderen afwachten.

Ik ben al ingegaan op de vraag naar de harmonisatie tussen de Verenigde Staten en Europa. Ik constateer dat de International Accounting Standards Board probeert aan te sluiten bij de Amerikaanse zijde. Er ligt een overeenkomst voor een voortgaande "convergent". Verder wordt wel degelijk gesproken over wederzijdse erkenning van de verslaggevingregels. Dat zou een belangrijk winstpunt zijn. Er hoeft dan niet noodzakelijkerwijs tot harmonisatie te worden gekomen, maar ieder past de eigen regels toe die worden erkend aan de andere zijde van de oceaan.

Er is gevraagd of ik van deze wetgeving effecten verwacht op de pensioenlasten van ondernemingen. De IAS wijkt af van de huidige praktijk voor de berekening van pensioenlasten. In het algemeen zullen de IAS-regels tot hogere pensioenlasten leiden als de ondernemingen pensioentoezeggingen aan hun werknemers hebben gedaan. Als de pensioenregeling alleen een verplichting tot premiebetaling aan de werkgever oplegt, maakt de IAS geen verschil. Voor niet ter beurze genoteerde ondernemingen bevat het wetsvoorstel geen nieuwe eisen.

Waarom geen IAS-verplichtingen voor niet ter beurze genoteerde financiële instellingen? De reden ligt niet in IAS 39, maar in de wens om te komen tot een beperking van administratieve lasten. In de brief die voorafging aan dit wetsvoorstel is aangegeven dat het voornemen bestaat om de waarderingsgrondslagen voor de verzekeraars en banken in Boek 2 mee te harmoniseren met de waarderingsgrondslagen in de IAS. Er wordt gestreefd naar een zekere convergentie. Dat is belangrijk om de vergelijkbaarheid tussen IAS-plichtige en niet-IAS-plichtige verzekeraars en banken in stand te houden voor de toezichthouder. Het is niet de bedoeling om in dezen tot uitstel te komen. IAS 39 is overigens al voor 95% goedgekeurd. Alleen op kleine onderdelen wordt er nog aan gesleuteld.

Het amendement van de heren Blok en De Vries is ter vervanging van het eerdere amendement, maar is qua strekking bedoeld om de geactiveerde kosten van onderzoek en ontwikkeling en van goodwill te mogen afschrijven naar gelang van de te verwachten bedrijfsgebruiksduur, kortom de goodwillbepaling. Nogmaals, de hele noodzaak van de nu voorliggende voorstellen zit in het moderniseren van de criteria en het verbeteren van het vertrouwen in de financiële verslaglegging. Dát is voor ons de reden geweest om op dit punt te komen tot bijstelling van deze bepalingen aan wat internationaal gebruikelijk is. Nederland neemt met de huidige mogelijkheid om in één keer af te schrijven, binnen Europa een uitzonderingspositie in. Uiteraard is de praktijk daarnaar gaan staan. Het argument dat het in de praktijk zo gebeurt, is dus niet geldig. Als wij de regels wijzigen, zal de praktijk zich ook wijzigen.

Het bezwaar van de heer Blok met betrekking tot het voorstel tot verplichting van de impairmenttest, berust op een misverstand. Het afboeken zal worden verboden. Voor ondernemingen die niet de IFRS gebruiken, geldt dan niet de impairment maar het activeren en lineair afschrijven. Impairment geldt alleen bij de IFRS. Het is onjuist en een misverstand om te denken dat dat dit met het onderhavige voorstel verplicht wordt.

Verder kan ik mij voorstellen dat meerderheidsaandeelhouders er een belang bij hebben om in één keer af te schrijven. De rechten van minderheidsaandeelhouders zouden met zich brengen dat het afboeken in één keer door de grootaandeelhouder aan banden wordt gelegd. Door het afboeken in één keer wordt namelijk de waarde van de onderneming gewoonlijk te laag voorgesteld. De kleine aandeelhouder weet dan niet wat zijn recht op dividend is. Ook vanuit die optiek is er alle reden om het voorstel van de regering te volgen.

Waar het de bedoeling is om Nederlandse ondernemingen te brengen tot wat internationaal geldig is, als wij willen voorkomen dat Nederlandse ondernemingen op dit punt enige verdenking hebben en als wij het vertrouwen in de jaarrekeningen willen herstellen op dit gebied, dan is het onverstandig om deze regeling te behouden. Ook ik weet dat er allerlei ondernemingen zijn die met goede argumenten pleiten voor behoud van de regeling, maar dat geldt bij iedere regeling. Het is nooit voor iedereen goed. Er zijn er altijd die getroffen worden en anderen niet. Als het argument is moderniseren, dan zou men niet voor genoemd amendement moeten stemmen.

De heer Jan de Vries (CDA):

De minister spreekt over de noodzaak van modernisering en het herstel van vertrouwen. Wat betreft dat eerste ga ik met de minister mee, aangezien dat ook een relevant uitgangspunt is voor de beoordeling van de onderhavige bepaling. Echter, het herstel van vertrouwen is met name relevant voor beursgenoteerde ondernemingen. Daarvoor zijn deze wetsvoorstellen ook vooral tot stand gekomen op basis van de verordeningen bij de richtlijnen. Ik begrijp niet dat de minister op dezelfde wijze redeneert voor beursgenoteerde ondernemingen als voor niet-beursgenoteerde ondernemingen in het MKB, familiebedrijven en dergelijke waar toch geheel andere overwegingen een rol spelen en waar ook anders tegen afboeken aan wordt gekeken, ook door minderheidsaandeelhouders. Juist de conservatieve praktijk van het in één keer afboeken van de goodwill kan ook ten goede komen aan de continuïteit van een onderneming en aan een eenduidig en zuiver beeld van de werkelijke waarde van die onderneming.

Minister Donner:

Ik twijfel er niet aan dat tegenover ieder voorbeeld waarin het niet goed gaat, een ander voorbeeld is te plaatsen waarin het wel gunstig uitpakt. Ik geef de motieven om onze regelgeving meer in lijn te brengen met hetgeen elders geldt.

Men kan volhouden dat de boekhoudschandalen alleen voor de beursgenoteerde ondernemingen een probleem zijn. Als het beeld ontstaat van vreemde praktijken bij het boekhouden, zal er in de publieke opinie geen onderscheid worden gemaakt tussen beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde ondernemingen. Ik erken ten volle dat beursgenoteerde ondernemingen op dat punt onder grotere druk staan. Bij familie-BV's gelden heel andere verhoudingen ten aanzien van het vermogen.

Wij moeten oppassen om niet vanwege het belang van een segment – hoe geldig dit ook is – het risico te lopen dat de boekhouding, de verslaglegging en de jaarrekening in een vreemd daglicht komen te staan. Ik erken ten volle de relativiteit van het argument, maar in de wereld geldt nu eenmaal: wat men niet kent, dat vreet men niet. Als men iets ziet wat men thuis niet heeft, zal men het onmiddellijk verdacht vinden. Daar wil ik Nederland voor behoeden.

De heer Jan de Vries (CDA):

U plaatst het in eenmaal afboeken van de goodwill in een verkeerd daglicht. U suggereert dat er daarbij sprake is van een oneigenlijke praktijk. Het gaat echter om de vraag of de keuze van de onderneming transparant is voor aandeelhouders en andere betrokkenen, zoals financiers. Het kan in het belang van de ondermening zijn om zo'n post in eenmaal af te boeken, als dat maar transparant gebeurt.

Minister Donner:

Ik wil die praktijk absoluut niet in een ongunstig daglicht stellen. Uw argumentatie is op papier juist en past geheel in het mensbeeld van het rationele wezen: als het maar transparant is, kan iedereen het volgen. Ik wijs echter op de menselijk natuur. Dan geldt: wat men niet kent, is verdacht. In een steeds internationaler wordende wereld is dat het argument om op dit punt de richtlijnen bij de tijd te brengen. Om die reden wil ik dit amendement zeker niet aanbevelen.

Als de Kamer op dit punt halsstarrig blijft, zal ik bij de stemmingen vragen om enige tijd tussen de stemming over dit amendement en die over het wetsvoorstel. Als het amendement namelijk wordt aanvaard, resteert er in dat wetsvoorstel nog slechts 1 relevant artikel. Dan moeten wij overwegen om bij nota van wijziging dit artikel over te hevelen naar het andere wetsvoorstel, zodat dit wetsvoorstel ingetrokken kan worden. Dat is echter een technische operatie die afhangt van de vraag of de ratio dan wel de menselijke natuur moet prevaleren.

Voorzitter. Ik kom bij het amendement van de heer Douma met betrekking tot de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Het punt om van een onderneming te vragen of deze de richtlijnen voor de jaarverslaggeving toepast, is hier al eerder aan de orde geweest. Hier was in 2003 geen meerderheid voor. Het bevreemdt mij in het voorstel van de heer Douma enigszins dat er in de Kamer nog steeds een initiatiefvoorstel van de leden Koenders en Rabbae ligt over precies hetzelfde onderwerp. Ik verwijs naar de Kamerstukken 27905 en de daarin opgenomen wijziging van artikel 391 van het jaarverslag. Het past mij om me op dit moment te onthouden van commentaar op een initiatiefvoorstel dat door de Kamer nog niet is besproken. Het lijkt me juist om dit onderwerp op dat moment aan de orde te stellen. Nogmaals, er is in 2001 mede naar aanleiding van de discussie over het concept van maatschappelijk verantwoord ondernemen besloten om het advies van de SER te vragen. Dat is inmiddels tot stand gekomen met het advies over de winst van waarde. Dat advies is om geen wettelijke regeling te maken. Er is wel aan de Raad voor de jaarverslaggeving gevraagd om een richtlijn te maken over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Deze is er ook onder nummer 400. Het onderwerp is besproken. Er ligt in de Kamer een initiatiefvoorstel. Het bevreemdt me daarom dat we dit onderwerp nu plotseling bij amendement willen gaan regelen.

De heer Douma (PvdA):

De argumenten van de minister zijn een beetje van procedurele aard. Ik kan hem verzekeren dat het amendement voor de indieners van het initiatiefwetsvoorstel geen verrassing is. Met de indieners wordt regelmatig een discussie gevoerd of dit een weg is waarlangs hetzelfde doel bereikt kan worden. Als je naar de techniek van de wet kijkt, lijkt dit een mogelijkheid om hetzelfde doel te realiseren. Inhoudelijk heeft het debat in de Kamer al een paar keer plaatsgevonden. Ik vraag de minister nu een inhoudelijke reactie. De OESO-code voor multinationale ondernemingen is tot stand gekomen op grond van samenwerking tussen verschillende partijen. Het is ook een vorm van zelfregulering. De analogie met code-Tabaksblat is daar interessant. Ik vraag de minister daarom om ook een inhoudelijke reactie te geven.

Minister Donner:

Nogmaals, er zijn voor de jaarverslaggeving inderdaad richtlijnen over de wijze waarop hiermee moet worden omgegaan. We hebben zojuist de code-Tabaksblat ingevoerd. Ik wil ervoor waarschuwen om deze methodiek nu ook overhaast op allerlei andere terreinen toe te passen. Het is niet nodig omdat de criteria er al zijn. We hebben de methode bij de code-Tabaksblat. Als er behoefte aan bestaat, zou het initiatiefwetsontwerp verder moeten worden behandeld. Dan kan het onderwerp besproken worden en kan over dit punt het advies van de Raad van State gevraagd worden. Ik zou de Kamer echter zeker niet aan willen bevelen om dit op dit moment zo in te voeren.

De heer Douma (PvdA):

"Zeker niet willen aanbevelen" klinkt ongeveer hetzelfde als de formulering die de minister bij het punt van de goodwill gebruikte. Het is een ongeveer vergelijkbare redenering.

Minister Donner:

Ik denk dat het niet verstandig is. Ik zou me er nog over moeten beraden of ik het de Kamer zou willen ontraden. Ik zou daarover dan op het moment van stemming willen spreken. Ik acht het echter niet verstandig.

Ik kom op het amendement van de heer Douma over de taal. Het probleem dat door hem naar voren werd gebracht, betrof een prospectus. Het veranderen van de jaarverslaggeving verandert de taal van de prospectus niet. Voor de jaarrekening en de toelichting daarop geldt nu al het recht, een andere taal daarvoor te gebruiken. Dat is vastgelegd in artikel 362, lid 7, van het BW. Bij beursvennootschappen is 60% van de aandeelhouders niet-Nederlands. Wij zouden ons in een zeer bijzondere positie manoeuvreren als wij voor de verslaggeving een bepaling opnemen inhoudende dat de jaarrekening in het Nederlands gesteld moet zijn tenzij de aandeelhoudersvergadering unaniem accepteert dat het in een andere taal wordt opgesteld. Dat is dus afhankelijk van de laatste taalpurist in de aandeelhoudersvergadering. In de wetgeving kunnen besluiten bij een gewone meerderheid in de aandeelhoudersvergadering aanvaard worden. Voor sommige onderwerpen wordt een versterkte meerderheid geëist. Maar voor één onderwerp, te weten de taal waarin het jaarverslag wordt opgesteld, geldt de meest absolute meerderheid die mogelijk is, namelijk als er maar één iemand tegen is, moet het in het Nederlands. Ik ontraad aanneming van dit amendement.

De heer Douma (PvdA):

De minister maakt nu enigszins een karikatuur van het amendement. Daarin staat helemaal niet dat er geen Engelstalige jaarrekeningen mogen zijn. Het stelt dat naast de Engelse taal, gewaarborgd moet zijn dat er ook een jaarrekening in het Nederlands is, als bepaalde aandeelhouders dat wensen. Het gaat over aan de beurs genoteerde ondernemingen. In de toelichting staat dat het mogelijk is om het jaarverslag ook in een andere taal op te stellen, naast het Nederlands. In het wetsvoorstel staat in plaats van in het Nederlands, in een andere taal. Helemaal niet meer in het Nederlands kan in mijn amendement alleen als de aandeelhouders dat unaniem van mening zijn. Dat laat onverlet dat de jaarrekening dan in twee talen wordt opgesteld.

Minister Donner:

Natuurlijk mag dat in iedere taal gebeuren, maar ik blijf zitten met het punt dat het jaarverslag in het Nederlands moet verschijnen, als er maar één iemand in een aandeelhoudersvergadering dat wil. Als dit een onderdeel zou zijn van een bredere wet tot bescherming van de Nederlandse taal, zou het zinvol zijn om daarover te praten. Inmiddels is geïntroduceerd dat op een aantal universiteiten in het Engels college gevolgd kan worden. Op veel plaatsen wordt er in het Engels gediscussieerd. Op tal van punten laten wij het gebruik van de Engelse taal toe, nog afgezien van het feit dat het een officiële taal van het Koninkrijk is, maar voor een jaarverslag zouden wij dan een uitzondering maken. Dat moet dan in het Nederlands, als er één persoon op tegen is als het in een andere taal verschijnt. Als hij op dat moment even niet in de vergadering aanwezig is, mag het plotseling weer wel. Dat is wisselvallige besluitvorming. Je kunt je dan ook afvragen in welke samenstelling de aandeelhoudersvergadering daarover moet beslissen. Je wacht gewoon tot de tegenstemmer even zijn handen moet wassen om het voorstel ter stemming te brengen. Ik vind het geen verstandig amendement.

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. De minister nodigt uit, een taaldebat te voeren, maar daar zal ik u niet mee vermoeien. Ik ben wel benieuwd of hij het gewenst acht dat in Nederland gevestigde ondernemingen, met voor een deel nog steeds Nederlandse aandeelhouders, het jaarverslag wel in het Nederlands uitbrengen.

Minister Donner:

Uiteraard acht ik dat als Nederlander gewenst, ook vanwege de betrokkenheid met Nederland. Het is iets anders of ik meen dat de officiële macht van de wetgever ervoor moet worden ingezet om dat af te dwingen, waar wij er op tal van punten in het bedrijfsleven juist van uitgaan dat wij open moeten zijn. Wij moeten juist ook toegankelijk zijn voor anderen. Als wij dan zeggen dat de wetgeving dit eist, moeten wij ook serieus zijn en moeten wij dit ook eisen ten aanzien van alle andere stukken die op dat moment in de aandeelhoudersvergadering behandeld worden. Nogmaals: de jaarrekening, met de toelichting, mag volgens de wet nu al in een andere taal, nog afgezien van het feit dat je voor de jaarrekening zelf Arabische cijfers mag gebruiken. Moeten wij dat laatste ook veranderen? Er is discussie mogelijk over de vraag wat wij moeten doen om het Nederlands courant en toegankelijk te houden, maar dan moeten wij die discussie breder voeren en niet hapsnap, al naar gelang de onderwerpen die aan de orde zijn. Er is immers ook veel voor te zeggen om bijvoorbeeld te kijken naar de normalisatie en de normen waarnaar wij in onze eigen wetgeving verwijzen en die vaak in het Engels gesteld zijn.

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn heldere en uitgebreide toelichting. Ik ga allereerst in op het fiche tot wijziging, waarin de wijziging van de vierde en de zevende richtlijn wordt aangekondigd. De minister heeft natuurlijk te maken met krachtverhoudingen, maar de uitspraak van de CDA-fractie moet vooral gezien worden als een aanmoediging om voort te gaan met zijn strijd en als een poging om te bevorderen dat deze wijziging niet tot stand zal komen. Ik hoop dat ook de PvdA-fractie zich op dat punt wil uitspreken. Dit is een moment waarop de Kamer de minister in ieder geval op tijd een signaal afgeeft; in veel gevallen gebeurt dat niet.

Op het punt van de goodwill stelt de minister ons voor een keuze tussen de ratio en het menselijke inzicht. Laten wij de schaarse tijd die wij nog hebben, niet gebruiken voor een filosofisch debat over de vraag of het überhaupt gaat om een keuze tussen die twee of dat die twee vooral samengaan. De kern van het vraagstuk is vooral of wij als wetgever die keuze moeten maken voor al die niet-beursgenoteerde ondernemingen. Wat ons betreft, is die keuze aan die ondernemingen zelf. Zij kunnen beoordelen of de ratio moet prevaleren, daarbij het risico lopend dat in het buitenland mogelijk vreemd tegen die keuze wordt aangekeken. De CDA-fractie kiest ervoor om als wetgever op dat punt niet de principiële keuze te maken, maar om de bestaande praktijk de ruimte te laten om op die manier voort te gaan, zolang de keuzes die daar gemaakt worden, transparant zijn.

Op het punt van het gebruik van de Nederlandse taal zijn wij het met de minister eens over de noodzaak van een bredere discussie over het gebruik van het Nederlands in onze samenleving. Dat neemt niet weg dat wij sympathiek staan tegenover het doel dat de heer Douma nastreeft met zijn amendement op stuk nr. 11. Ik ben het echter met de minister eens dat het de vraag is of de keuze van de heer Douma om het gebruik van het Nederlands afhankelijk te maken van een unanieme stemmingsuitslag in de aandeelhoudersvergadering, de juiste keuze is. Als je – in de woorden van de minister – als taalpurist zou willen optreden, zou je als wetgever eigenlijk moeten kiezen tussen verplicht Nederlands of dit geheel vrijlaten. Wij zullen ons definitieve oordeel nog moeten bepalen. Bij de stemmingen zal men merken wat daaruit is gekomen.

Heeft de minister mij gelukkig gemaakt, zoals hij suggereerde en zoals hij ook mocht opmaken uit de eerste termijn? Zeker, met de reeds ingediende nota's van wijziging en ook met de reeds aangekondigde nota van wijziging. Is dat een verdienste van de minister? Geenszins, zoals hij zelf al zei. Is het dan een verdienste van de Kamer? Ik denk het ook niet, want zoals de minister dankbaar gebruik heeft gemaakt van de ondersteuning door de ambtenaren en de wetenschap, geldt dat bij de Kamerleden evenzeer voor de wetenschap, maar natuurlijk ook voor de inbreng vanuit de beroepspraktijk. Hopelijk leidt dat tot een evenwichtig en transparant voorstel en tot een deugdelijke jaarverslaggeving, ook in de Nederlandse praktijk.

Minister Donner:

Voorzitter. Ik ben blij met de ontboezemingen van de heer De Vries over zijn gemoedstoestand, maar dat laat ik maar even voor wat het is. Zijn opmerkingen over de vierde en de zevende richtlijn zal ik betrekken bij mijn oordeelsvorming over de voorstellen van de Commissie.

Ingaande op de vraag welk mensbeeld ten grondslag moet liggen aan de wetgeving, meen ik dat de heer De Vries iets te gemakkelijk zegt dat dit niet wezenlijk is. Ik denk dat wij daar te vaak lichtvaardig over heenstappen. Er is wel degelijk een fundamenteel verschil tussen het beschouwen van de mens als een rationeel wezen of als een persoon. Het lijkt mij dat wij beiden hier wel degelijk bepaalde uitgangspunten delen. Ik wil dit overigens nu in het midden laten, want het gaat hier niet om een wetgever die een keuze maakt die de ondernemer zelf moet maken. De jaarrekeningen zijn er niet voor de onderneming of voor de aandeelhouders, maar voor het beeld naar buiten. Ik heb erop gewezen dat afwijkende regels andere ondernemingen vanwege die beeldvorming kunnen schaden. Het gaat ook om het effect van het afboeken. Daardoor wordt het vermogen lager vastgesteld en wordt bij verkoop van de onderneming niet de juiste prijs verkregen; dit ten nadele van de aandeelhouders. Het is dus niet een filosofische kwestie. Er is immers sprake van directe financiële gevolgen. Ik vraag de Kamer hiernaar zorgvuldig te kijken. Als de Kamer toch voor het desbetreffende amendement stemt, geef ik er de voorkeur aan om via een nota van wijziging een artikel over te hevelen en het andere wetsontwerp in te trekken.

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de vruchtbare samenwerking. Ik hoop dat wij met de aanvaarding van deze wetsvoorstellen een belangrijke stap kunnen zetten op het punt van de jaarrekeningen en ook hoop ik dat ze op korte termijn kunnen worden behandeld in de Eerste Kamer.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de ingediende amendementen zal op een nader te bepalen tijdstip worden gestemd. Dat zal overigens gebeuren nadat wij de beloofde nota van wijziging van de minister hebben ontvangen. Als de amendementen worden aangenomen, zal uiteraard getracht worden rekening te houden met het voorstel van de minister. Een en ander is opgenomen in de Handelingen en als wij weten hoe de stemmingen verlopen, zal ik met een nader voorstel komen.

Sluiting 21.20 uur

Naar boven