Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg van heden over het mestbeleid.

De voorzitter:

Ik maak de leden erop attent dat bij een VAO een spreektijd van twee minuten is afgesproken. Ik ga ervan uit dat men die discipline kan opbrengen.

De heer Waalkens (PvdA):

Voorzitter. Wij hebben net een lang algemeen overleg gehad over de vormgeving van het mestbeleid. Op een drietal aangelegen punten wil mijn fractie, samen met andere fracties, voor de inrichting van het beleid nog voorstellen doen in de vorm van een motie. De eerste motie gaat over koeien in de wei.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de voorstellen voor het mestbeleid na 2006 stimuli bevatten voor melkveehouders om hun koeien op stal te houden en volledig te gaan maaien;

overwegende dat de koe in de wei een nationaal symbool is van Nederland;

overwegende dat het onacceptabel zou zijn als de koe uit de wei zou verdwijnen;

verzoekt de regering, er met klem bij de Europese Commissie op aan te dringen, het onderscheid tussen maaien en beweiden niet op te nemen in het nieuwe mestbeleid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Waalkens, Van Velzen, Van der Ham, Van der Vlies en Vos.

Zij krijgt nr. 28(28385).

De heer Koopmans (CDA):

Houdt de motie in dat de norm bij weiden omhoog kan, terwijl wordt uitgesloten dat de norm bij maaien omlaag kan?

De heer Waalkens (PvdA):

De motie is een verzoek aan het kabinet om het onderscheid tussen maaien en weiden weg te nemen of zo klein mogelijk te maken. Dat is mogelijk door de werkingscoëfficiënt van de weidende bedrijven te verhogen.

Ik dien vervolgens een motie in over de voorlopers.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering in de voorstellen voor het mestbeleid na 2006 geen mogelijkheid geeft voor voorlopers om via verfijnd spoor aan te tonen dat zij minder nitraat en fosfaat produceren dan het forfait;

overwegende dat met het bestbeleid tot nu toe is aangetoond dat via gericht voeren de nitraatproductie per koe aanzienlijk naar beneden kan worden gebracht;

overwegende dat deze milieuwinst bij het nieuwe beleid geheel verloren dreigt te gaan;

overwegende dat de stimulus voor boeren om hun nitraat- en fosfaatproductie per koe te verlagen, met het nieuwe mestbeleid verdwijnt;

verzoekt de regering, naast het forfaitaire spoor een verfijnd spoor mogelijk te maken waarin boeren voor eigen rekening en administratieve lasten kunnen aantonen (via meten, wegen en analyseren van mest) hoe groot de nitraat- en fosfaatproductie is;

verzoekt de regering, het forfait vast te stellen op het gemiddelde nitraat- en fosfaatgehalte in de mest bij die boeren die in het voorafgaande jaar gekozen hebben voor het forfaitaire spoor,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Waalkens, Van Velzen, Van der Ham en Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 29(28385).

De heer Koopmans (CDA):

Komt deze motie in de plaats van het ureumsysteem of is zij een verduidelijking daarvan?

De heer Waalkens (PvdA):

Zij haakt aan bij het voorstel van de minister om verder te onderzoeken of het verfijnde spoor voor de melkveehouderij middels het ureumgetal vorm kan krijgen. Wij willen het echter breder trekken door ruimte te creëren voor voorlopers.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er in de voorstellen voor het mestbeleid na 2006 geen handhavingsmogelijkheden zijn opgenomen die vooraf of tijdens het jaar kunnen worden ingezet, nu de mestafzetovereenkomsten worden afgeschaft;Waalkens

overwegende dat er een groot mestoverschot zal ontstaan door bijtelling van meerdere diersoorten en aanscherpingen van de gebruiksnormen en reële forfaits;

overwegende dat het plan ook zonder de derogatie, die immers pas later wordt verleend, bruikbaar moet zijn en dat een nog groter voorlopig mestoverschot zal betekenen;

overwegende dat er in het eerste jaar in ieder geval nog onvoldoende verwerkings- en exportcapaciteit zal bestaan;

overwegende dat de handhaving pas in 2007 kan aanvangen over 2006, waardoor bestuurlijke boetes pas anderhalf jaar later zullen gelden;

overwegende dat het daarmee aantrekkelijk wordt (al dan niet op papier) ontvangende bedrijven failliet te laten gaan;

verzoekt de regering, een handhavingsinstrument te ontwerpen dat al tijdens het lopende jaar handhaving op daadwerkelijke afzet en ontvangst van mest mogelijk maakt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Waalkens. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30(28385).

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Ik kom terug op de mestverwerking. De minister heeft gezegd de mogelijkheid van bedrijfsontwikkeling te blijven bevorderen. Hij heeft daarvoor een spoor aangegeven. Bij de verwerking worden allerlei barrières ondervonden in de praktijk van het leven. Ik noem vergunningverlening enzovoort. Ik zie graag dat de minister zich inspant om de bedoelde mogelijkheid zoveel mogelijk te bevorderen. Dat is de essentie van de motie die ik voorleg.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering nog sterker wil inzetten op mestbewerking en mestverwerking;

overwegende dat er nog te veel belemmeringen zijn, onder andere met betrekking tot de vergunningverlening om mestbewerking en -verwerking van de grond te krijgen;

overwegende dat producten uit mestverwerking gezien worden als dierlijke mest en ook worden meegeteld in de af te voeren stikstofhoeveelheid, wat de ontwikkeling van de mestverwerking belemmert;

verzoekt de regering, in het najaar van 2004 met voorstellen te komen om mestbewerking en mestverwerking te stimuleren en tevens voorstellen te doen om de belemmeringen zoveel mogelijk weg te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Vlies, Oplaat, Koopmans en Slob. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31(28385).

De heer Van den Brink (LPF):

Houdt deze motie in dat een boer die aan mestverwerking wil gaan doen, daarvoor zijn dierrechten kan verkopen en daarmee de benodigde investeringen kan doen? Dat zou een daadwerkelijke bijdrage vormen aan de mestverwerking. Dan is de motie gruwelijk sympathiek.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik vraag aan de minister, met voorstellen te komen. Ik kan mij heel goed voorstellen dat deze optie door de minister wordt meegenomen in zijn reactie op de motie.

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. Wij hebben vandaag een tijdlang gediscussieerd over mest. Een van de belangrijkste punten daarbij is de vraag hoe er ruimte verkregen kan worden voor mestafzet zonder daarbij het milieu geweld aan te doen. Daarvoor is de volgende motie opgesteld.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat op dit moment geen haalbaar en betaalbaar mineraalbeleid voorligt;

voorts constaterende dat de excretienorm van 95% hier in een grote mate aan bijdraagt;

verzoekt de regering, de excretienorm voor de melkveehouderij vast te stellen op gemiddeld 90%, afhankelijk van het ureumgetal naar boven of naar beneden bijstellend,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Brink en Oplaat. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32(28385).

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Het kabinet heeft vanmiddag zijn mestbeleid toegelicht en aangegeven dat er nog vier harde knelpunten met Brussel liggen voordat een verzoek tot derogatie – essentieel voor de toekomst van de Nederlandse landbouw – zou kunnen worden gehonoreerd. Mijn fractie is niet blij met enkele toezeggingen, bijvoorbeeld een die de deur openzet voor uitbreiding van de veestapel. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat wij in de toekomst varkensflats zien met een eigen mestverwerkingsinstallatie?

Daarnaast maakt mijn fractie zich grote zorgen over de aanpak van de fosfaatverzadigde gronden en wil zij de Kamer daarom de volgende motie voorleggen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) in zijn recente evaluatie van het mestbeleid rapporteert dat maar liefst 1,3 miljoen hectare landbouwgrond fosfaatverzadigd is;Vos

constaterende dat het MNP concludeert dat het essentieel is dat verdere fosfaatophoping beëindigd wordt;

constaterende dat de voorstellen van het kabinet erop gericht zijn om pas in 2015 verdere ophoping van fosfaat te stoppen en deze hierdoor in strijd zijn met de conclusies van het MNP;

overwegende dat onvoldoende inzet van Nederland ten aanzien van fosfaat het derogatieverzoek in gevaar brengt;

verzoekt de regering, de gebruiksnormen voor fosfaat zodanig te formuleren, dat reeds met ingang van het derde actieprogramma nitraat er geen verdere ophoping van fosfaat in de bodem plaatsvindt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 33(28385).

Minister Veerman:

Voorzitter. Net als de heer Waalkens zullen velen de koeien graag in de wei houden, maar dat is het punt ook niet. Hij zou het onacceptabel vinden als de koe uit de wei zou verdwijnen, maar dat zal maar voor een zeer beperkt deel van Nederland gelden en wel voor de droge zandgronden. Wij moeten het dus niet overdrijven en het beeld oproepen dat er straks geen enkele koe in Nederland meer in de wei loopt. Het melkvee op de droge zandgronden zal inderdaad binnen blijven, maar er zijn altijd ook nog "droge" koeien, vaarzen, pinken, kalveren, enz. die het landschap zullen blijven sieren. Het beeld zal zeker in de karakteristieke klei- en veenweidegebieden niet wijzigen.

Zijn verzoek om met klem op het onderscheid aan te dringen, kan niet tot een succesvolle actie leiden, zoals ik al in het overleg heb gezegd en ik word niet graag met onmogelijke opdrachten op pad gestuurd. Met alle sympathie die ik voor de motie heb, ik moet aanvaarding ervan ontraden.

De tweede motie van de heer Waalkens heeft betrekking op het forfaitaire spoor. Hoewel het een sympathiek gebaar lijkt, zal dit het geheel alleen maar compliceren. Bovendien zullen de administratieve lasten daardoor aanzienlijk toenemen, ook al zijn die voor rekening van de ondernemer zelf die kiest voor meten, wegen, regelen en analyseren van de mest. Omdat ik bovendien niet zie dat dit effectief kan worden gecontroleerd, moet ik ook aanvaarding van deze motie ontraden.

De derde motie van de heer Waalkens verzoekt de handhaving zodanig vorm te geven dat er geen "gat" kan vallen en beschouw ik als ondersteuning van mijn beleid.

De motie van de heer Van der Vlies beschouw ik eveneens als ondersteuning van mijn beleid. In het overleg heb ik aangegeven dat ik de vergunningverlening naar mijn vermogen zal bevorderen, maar dat dit natuurlijk ook afhangt van de welwillendheid van de andere verantwoordelijke ministers en staatssecretarissen. Ik zal er bij hen in ieder geval op aandringen. Ik zal dus mijn best blijven doen voor het wegnemen van belemmeringen, zoveel als maar mogelijk is.

De heer Van den Brink (LPF):

Ik vroeg aan de heer Van der Vlies of de motie ook behelst dat personen die aan mestverwerking doen, hun dierrechten kunnen verkopen. De heer Van der Vlies heeft die vraag bevestigend beantwoord.

Minister Veerman:

Dat kan wel zijn, maar dat staat niet in de motie.

De heer Van den Brink (LPF):

Hij bevestigde dat dit de bedoeling van de motie was.

Minister Veerman:

Ja, maar de tekst van de motie vermeldt dit niet. Ik ga uit van hetgeen in de motie staat. Als dat mede de uitleg van de motie is, dan kan ik daar niet mee akkoord gaan; dan verandert mijn oordeel op slag. Ik ben daar duidelijk over. Maar laat de heer Van der Vlies het verlossende woord spreken.

De heer Van der Vlies (SGP):

U constateert terecht dat dit niet in de motie staat, maar de formulering is redelijk open: die vraagt om voorstellen. De heer Van den Brink doet een suggestie. Inderdaad heb ik gezegd dat ik mij kan voorstellen dat de minister reageert op die suggestie.

Minister Veerman:

Welnu, dat heb ik gedaan: ik voel daar dus niks voor.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat wist ik toen nog niet.

Minister Veerman:

Bij dezen.

De motie van de heren Van den Brink en Oplaat is merkwaardig: daarin wordt simpelweg een verandering van 95% in 90% geforceerd. Zoals ik al uitvoerig zei in het debat van vanmiddag: dat is eenvoudigweg niet mogelijk, het zou betekenen dat de Staat der Nederlanden in staat is om een getal te wijzigen, terwijl zulks voorwerp van een beslissing van de Commissie is. Wij kunnen dit wel willen, maar we kunnen het niet afdwingen. Hier wordt dus een fantoom nagejaagd. Dat is allemaal mooi voor de bühne, maar heeft geen materiële betekenis. Ik moet deze motie dus zeer krachtig ontraden.

Ten slotte de motie van mevrouw Vos over de fosfaatverzadigde gronden. Met de vanmiddag besproken voorstellen lijkt mij voldoende veiliggesteld dat op de fosfaatophoping kan worden beperkt. De motie stelt voor om de gebruiksnormen zodanig vast te leggen dat reeds met ingang van het derde actieprogramma geen verdere ophoping van nitraat in de bodem plaatsvindt. Naar ik meen, is hierin in de huidige stand van zaken dus reeds voorzien, maar ben daar niet geheel zeker van. Voor dat dilemma gesteld, ontraad ik aanvaarding van de motie.

De heer Waalkens (PvdA):

Graag nog een verduidelijking van de reactie van de minister op de motie over de koeien in de wei: erkent hij dat het huidige beleid zal leiden tot het gedeeltelijk verdwijnen van vee uit het landschap? En zo ja, is hij dan bereid om in lijn met de intentie van de motie – ik wil hem namelijk zeker niet met een onmogelijke opdracht wegsturen – ervoor te zorgen dat al het vee dat in de wei hoort te lopen, ook zoveel mogelijk in de wei blijft?

Minister Veerman:

Ik heb gezegd dat ik het zeer zou betreuren als dat vee uit de wei gaat. Ook heb ik gezegd dat er in bepaalde gebieden van Nederland vanuit het gezichtspunt van nitraat geen probleem bestaat en dit dus niet het geval zal zijn. Als het te vermijden is, zullen wij daarvoor ons best doen, maar de motie zegt dat wij bij de Brusselse autoriteiten moeten bepleiten dat er geen onderscheid tussen maaien en beweiden wordt opgenomen. Ik weet dat dit een onhaalbare kaart is. Ik heb gezegd dat ik niet kies voor onmogelijke opdrachten. Het kan wel mooi zijn om zulke dingen te vinden, maar we moeten ook realiseringskansen inschatten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik hoop dat de minister in Brussel aan de slag gaat en de signalen van de Kamer oppakt. Ik wens de minister daarbij veel succes.

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik meld de leden dat om 18.00 uur een extra regeling van werkzaamheden zal worden gehouden, omdat tegen die tijd de brief van het kabinet wordt verwacht.

De vergadering wordt van 17.40 uur tot 18.00 uur geschorst.

Voorzitter: Weisglas

Naar boven