Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 26 mei 2004 over de juridische status van de nota Ruimte, de PKB-procedure en het advies van de landsadvocaat.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Voorzitter. Het is buitengewoon aardig dat wij op deze bijzondere dag bij elkaar kunnen zijn. De echte reden daarvoor is evenwel dat ik mede namens de heer Duyvendak, mevrouw Van Velzen en mevrouw Huizinga een motie wil indienen. Er is sprake van een belangrijk moment in de geschiedenis van de ruimtelijke ordening. De regering meent door te moeten gaan met een deel 3, terwijl het eigenlijk een deel 1 is. Zij heeft een eerdere nota, gemaakt door een ander kabinet met totaal andere uitgangspunten, namelijk fundamenteel gewijzigd. De regering meent gebruik te kunnen maken van de ijver van het vorige kabinet door als het ware door te surfen op de PKB-procedure. Zij wil zo snel een slag slaan, want daarbij wil zij burgers, maatschappelijke organisatie en adviesinstellingen passeren.

De vaste commissie voor VROM heeft inmiddels van tal van burgers en instellingen reacties gekregen op de nota Ruimte. Daaruit blijkt in ieder geval dat onvoorstelbaar veel mensen commentaar hebben op die nota. De regering stelt hen echter niet in de gelegenheid om op een fatsoenlijke manier binnen een fatsoenlijke procedure inhoud te geven aan dat commentaar. Wij hebben wel eens gehoord: fatsoen moet je doen. Daarom willen wij in een motie vastleggen dat deze gang van zaken ongewenst is. Wij hopen dat de Kamer bereid is om die motie aan te nemen. Mijn verwachtingen op dat punt zijn echter niet al te hoog gespannen, want oude politiek geldt weer en de coalitie sluit zich. In dit geval is het belangrijk om op te merken dat de verschillende coalitiepartijen de regering daarmee expliciet steunen bij het passeren van de rechtspositionele mogelijkheden van burgers. Het gedrag van de VVD en het CDA is niet helemaal vreemd, maar dat is het wel van D66. Het is onbegrijpelijk dat een partij die zegt dat de burger aan betekenis zou moeten winnen in het bestuur, diezelfde burger niet eens in de gelegenheid stelt om binnen deze procedure haar opvattingen kenbaar te maken over belangrijke beleidswijzigingen. Ik dien derhalve de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat met de nota Ruimte fundamentele wijzigingen worden doorgevoerd in het beleid voor de inrichting van Nederland;

constaterende dat de nota Ruimte zonder verdere inspraakronde wordt gepresenteerd als PKB deel 3 van de Vijfde nota (bestaande uit deel 1, december 2000, deel 2 januari 2002;

constaterende dat het kabinet de burgers hiermee het recht ontneemt om – binnen de gebruikelijke en voorgeschreven procedures – invloed te kunnen uitoefenen op de inrichting van de eigen woon- en leefomgeving;

overwegende dat ook bij wijzigingen in een vigerende PKB het gebruikelijk is dat een volwaardige PKB-procedure wordt doorlopen, waardoor de burger het recht kan uitoefenen zijn opvattingen kenbaar te maken;

spreekt als haar oordeel uit dat, los van mogelijke inhoudelijke verschillen, het niet aangaat burgers en maatschappelijke organisaties het recht te ontnemen invloed uit te kunnen oefenen op de vormgeving van hun eigen woon- en leefomgeving en daarmee op de inrichting van Nederland;

verzoekt de regering, de nota Ruimte conform een volwaardige PKB-procedure te laten doorlopen, waarbij rekening is gehouden met een inspraakronde,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Duivesteijn, Duyvendak, Huizinga-Heringa en Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6(29435).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Dekker:

Voorzitter. Ik onderstreep dat het Hoofdlijnenakkoord de gewijzigde sturingsfilosofie in het ruimtelijk domein herbevestigt. Dat houdt inderdaad een wijziging in, met name in de wijze waarop de sturingsfilosofie centraal wordt gesteld in het hoe. In die ene nota Ruimte vindt vergaande afstemming en integratie plaats van nationaal ruimtelijk beleid. Niet voor niets hebben wij gekozen voor die nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Vanuit de sturingsfilosofie is gekozen voor verdergaande decentralisatie en deregulering op hoofdlijnen. Verder hebben wij gekozen voor een verschuiving van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie, met name gericht op de uitvoering. Al die wijzigingen hebben opnieuw betrekking op het "hoe", terwijl het "wat" in termen van inhoudelijke doelstellingen grotendeels ongewijzigd blijft. Er is dan ook geen sprake van een fundamentele wijziging. Zoals eerder aangegeven in de nota Ruimte, de begeleidende brief en de algemene overleggen van maart en mei jongstleden, heeft het kabinet met het uitbrengen van de nota een snelle maar zorgvuldige procedure gevolgd. Die procedure is naar het oordeel van het kabinet en dat van de landsadvocaat ook juridisch houdbaar omdat in tegenstelling tot wat er in de motie wordt gesteld, er geen sprake is van een wezenlijk ander plan. Aangezien de nota Ruimte bovendien een strategische nota op hoofdlijnen is – ik kan dat niet genoeg benadrukken – en geen concrete beleidsbeslissingen bevat, blijft er natuurlijk ruimte voor discussie over de nadere uitwerking in streek- en bestemmingsplannen. Juist daar worden de mogelijkheden voor het indienen van zienswijzen en bedenkingen door individuele burgers zowel formeel als materieel niet beperkt noch ontzegd. Ik ben dan ook van oordeel dat de door het kabinet gekozen lijn voldoet aan de wettelijke verplichtingen en het derhalve een volwaardige PKB-procedure betreft. Een dergelijke volwaardige PKB-procedure is niet synoniem aan het telkens opnieuw opstarten, maar wel aan het goed met elkaar nagaan wat er aan de orde is met betrekking tot het eerste deel van de Vijfde nota, de adviestrajecten en de implementatie van de ontwikkelingsgerichtheid in de nota Ruimte. Gelet op het vorengaande moge het dan ook duidelijk zijn dat ik aanneming van de motie ten stelligste ontraad.

De heer Duivesteijn (PvdA):

U heeft het over het feit dat de methode is gewijzigd. Kunt u aangeven of de uitkomsten van de methode overeenkomen met de door uw voorganger, de heer Pronk, beoogde uitkomsten?

Minister Dekker:

Met een andere sturingsfilosofie kunnen de uitkomsten ook anders zijn. Dat is in dit geval ook niet zo vreemd aangezien er tussen het ministerschap van de heer Pronk en mijn ministerschap een bepaalde tijdsduur zit, waarbij het punt van andere politieke overwegingen een rol speelt. Vandaar dat het op die manier tot uiting komt.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Andere politieke overwegingen en een andere manier van werken met andere uitkomsten. Zou het dan toch niet fatsoenlijk zijn om de burger de gelegenheid te geven om op z'n minst met u in dialoog te gaan over de vraag of het nu wel wenselijk is om aldus die methode te veranderen?

Minister Dekker:

De wenselijkheid om burgers erbij te betrekken heeft name betrekking op het niveau waar de burgers volop aan zet kunnen komen, te weten het niveau van het streekplan en het bestemmingsplan. De andere methode heeft geen effect op de beleidsuitgangspunten die wij hebben gekozen.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Bijvoorbeeld ten aanzien van Schiphol heeft u de contouren gewijzigd, dus het gebied waarbinnen geacteerd kan worden door Schiphol. Daar heeft de burger geen enkele invloed meer op, ook niet via het streekplan of het bestemmingsplan. U biedt namelijk een wettelijk kader voor een fundamentele verandering. De burger heeft u daarmee structureel uitgeschakeld. Deze mag hoogstens nog over modaliteiten meepraten.

Minister Dekker:

Bij Schiphol hebben wij een ruimtelijke reserve ring gemaakt, waarbij rekening is gehouden met de verschillende regimes die daar gelden en met geplande ontwikkelingen. Hierbij hebben wij ons onder andere gebaseerd op de elementen geluid en externe veiligheid. Onze berekening heeft geleid tot de aangegeven 20 Ke-contour. Wij willen daarmee voorkomen dat er zowel op Schiphol als in de omliggende gemeenten ontwikkelingen worden gestart die haaks op elkaar staan. Deze filosofie is gebaseerd op bestaand beleid. Het geheel wordt getoetst door de commissie-Eversdijk, die daarover in 2006 zal rapporteren. Kortom, er is sprake van een ruimtelijke reservering.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven