Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2004 (29200 VIII)

,

- van:

- de motie-Hamer c.s. over aanpassing van de regelgeving voor vmbo-scholen (29200 VIII, nr. 46);

- de motie-Hamer c.s. over kinderen met dyslexie (29200 VIII, nr. 47);

- de motie-Hamer c.s. over de voorgenomen ombuiging met betrekking tot het onderwijsachterstandenbeleid (29200 VIII, nr. 48);

- de motie-Hamer c.s. over de inzet van de geraamde middelen voor de toets voor vier- tot zesjarigen (29200 VIII, nr. 49);

- de motie-Hamer/Dijsselbloem over bevordering van verdere integratie in het onderwijs (29200 VIII, nr. 50);

- de motie-Van Dam c.s. over een prestatiebeurs voor het mbo (29200 VIII, nr. 51);

- de motie-Jan de Vries c.s. over een bundeling van middelen (29200 VIII, nr. 52);

- de motie-Jan de Vries c.s. over extra aandacht voor het vmbo bij de besteding van middelen (29200 VIII, nr. 53);

- de motie-Jan de Vries c.s. over de vrijstelling van het prijsregime van school- en studieboeken (29200 VIII, nr. 54);

- de motie-Joldersma/Lambrechts over de invoering van een nieuw studiefinancieringssysteem (29200 VIII, nr. 55);

- de motie-Vergeer c.s. over de mogelijkheid tot omzetting van studiefinanciering (29200 VIII, nr. 56);

- de motie-Vergeer/Hamer over verlenging van de werkingsduur van de stimuleringsregeling ID-banen (29200 VIII, nr. 57);

- de motie-Balemans c.s. over de vijfdaagse schoolweek (29200 VIII, nr. 58);

- de motie-Balemans c.s. over het inzetten van overtollig defensiepersoneel (29200 VIII, nr. 59);

- de motie-Balemans c.s. over een extra impuls aan het aanpakken van het lerarentekort (29200 VIII, nr. 60);

- de motie-Visser over voorstellen die recht doen aan de individuele keuzevrijheid van studenten (29200 VIII, nr. 61);

- de motie-Kraneveldt c.s. over een paragraaf over veiligheid in de schoolgids (29200 VIII, nr. 62);

- de motie-Kraneveldt over een sociale dienstplicht (29200 VIII, nr. 63);

- de motie-Kraneveldt/Joldersma over uitgangspunten voor de ontwikkeling van een nieuw stelsel van studiefinanciering (29200 VIII, nr. 64);

- de motie-Lambrechts c.s. over de indicatiestelling voor het toekennen van de rugzak (29200 VIII, nr. 65);

- de motie-Lambrechts c.s. over toegang tot informatie voor slechtzienden en andere gehandicapten (29200 VIII, nr. 66);

- de motie-Lambrechts c.s. over de bekostiging voor het kunstonderwijs (29200 VIII, nr. 67);

- de motie-Lambrechts c.s. over het doorgeven van kennis- en innovatiestrategieën (29200 VIII, nr. 68);

- de motie-Lambrechts/Van Dam over de legesverhoging voor internationale studenten (29200 VIII, nr. 69);

- de motie-Vendrik/Vergeer over de afspiegeling van scholen van een wijk of clusters van wijken (29200 VIII, nr. 70);

- de motie-Vendrik c.s. over de procedure om het vmbo de formele status van een groot project te geven (29200 VIII, nr. 71);

- de motie-Vendrik c.s. over een toeslag op het loon in het vmbo en in de grote steden (29200 VIII, nr. 72);

- de motie-Vendrik/Hamer over de financiering van schoolinternaten (29200 VIII, nr. 73);

- de motie-Vendrik c.s. over de financiële toekomst van ECHO (29200 VIII, nr. 74);

- de motie-Slob c.s. over Skills Masters 2004 (29200 VIII, nr. 75);

- de motie-Van der Vlies/Slob over een reiskostencomponent in de systematiek van de WTOS (29200 VIII, nr. 76).

(Zie vergadering van 12 november 2003.)

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Na de beantwoording van de gisteravond gestelde vragen ga ik in op de amendementen en de moties. Ik zal daarbij aangeven op welke amendementen en moties de staatssecretaris ingaat vanwege onze portefeuilleverdeling.

Ik zeg aan het adres van mevrouw Hamer dat een plan voor de tussenschoolse opvang eraan komt, zoals ik eerder heb toegezegd. Ik heb toen ook aangegeven wat de oorzaak is dat het zo lang heeft geduurd. Het plan is er nu.

Mevrouw Hamer heeft nog geïnformeerd naar de actualisatie van de arbeidsomstandigheden. Zij heeft gevraagd om op basis van de MEV de salarissen te vergelijken. Het is geen probleem om op korte termijn een loonvergelijking te maken op basis van de feitelijke contractloonontwikkeling. Dat is echter iets anders dan een beloningsonderzoek, waar eerder om is gevraagd. Hiervoor verwijs ik naar het schriftelijke antwoord ter zake. Als ik het verzoek van mevrouw Hamer niet goed heb begrepen, hoor ik dat graag.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Het lijkt mij goed dat u datgene levert wat mogelijk is. Ik wil wel graag dat er wordt uitgegaan van het moment dat het traject-Van Rijn is ingegaan.

Minister Van der Hoeven:

Natuurlijk, voor zover dat mogelijk is op basis van de feitelijke contractloonontwikkeling. Dat is ook wat simpeler dan waarover wij het in eerste instantie hadden. Ik zorg ervoor dat de Kamer dit zo spoedig mogelijk krijgt.

Voorzitter. Onder anderen mevrouw Hamer heeft over de begintoets gesproken. Wij willen allemaal, zo meen ik, dat de desbetreffende regeling zodanig wordt aangepast dat het geld daar terecht komt waar het nodig is. Daar is een grote meerderheid voor. Onder Balkenende I werd er nog gesproken over een begintoets en in het Hoofdlijnenakkoord van Balkenende II staat dat de feitelijke achterstand geconstateerd moet worden. Het is echter van belang dat wij hier met elkaar heel duidelijk uitspreken dat dit niet moet gebeuren op basis van individuele Citotoetsen op 4-, 5-, 6-jarige leeftijd. Dat hebt u zeer expliciet gezegd. Dit betekent dat wij naar een andere manier moeten zoeken om aan die informatie te komen. Die informatie is namelijk nodig. Ik zal die manier in ieder geval bestuderen en ervoor zorgen dat zij aansluit op wat al bestaat. Ook zal ik het advies van de Onderwijsraad erbij betrekken. Op basis van de analyses van onderzoeksgegevens en van wat al bestaat, zal ik bestuderen wat aanvullend nodig is. Daarna doe ik een voorstel aan de Kamer, zodat een nadere beslissing kan worden genomen over de besteding van het geld vanaf 2005. Ik wil die in ieder geval opnemen in de notitie Koers primair onderwijs. Daarover praten wij zo mogelijk in de eerste helft van volgend jaar. Die past dan ook in een breder beleid ten aanzien van de besteding van achterstandsgelden. Ik kom dadelijk nog terug op het totale gemeentelijke onderwijsachterstandenbeleid. Nu heb ik het eigenlijk alleen maar over de gewichtenregeling.

Ik heb goed geluisterd en begrepen dat elementen als het opleidingsniveau van de ouders een belangrijke rol moeten blijven spelen. De regeling moet verder zo worden aangepast, dat de fraudegevoeligheid afneemt. Dat is ook helder. Ik heb toegezegd dat ik zal bestuderen of met de oude regeling segregatie wordt bevorderd. Als blijkt dat dit het geval is, moet dat met de nieuwe regeling worden voorkomen. Wij moeten dus ook iets ontwikkelen waarmee het begrip"feitelijke achterstand" kan worden bestudeerd. Wij moeten wel onder ogen zien dat dit zal allemaal leiden tot een herverdeling van de gelden. Als wij dat namelijk niet doen, maken wij elkaar iets wijs. Hierop kom ik in ieder geval ook nog terug. Tijdens de bespreking van de amendementen, kom ik terug op het amendement van de heer Slob.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Begrijp ik goed dat de minister over sec de kleutertoets zegt dat zij in wezen een nieuw voorstel voor de invulling van de gewichtenregeling zal doen en dat zij zal afzien van de kleutertoets voor alle leerlingen van vier jaar? Eerder zei zij dat zij steekproeven wilde gaan houden. Is zij dat nog steeds van plan?

Ik heb eerder van de minister begrepen dat zij de kleutertoets wilde gebruiken als sturingsinstrument voor de bekostiging. Wat worden de sturingsmechanismen als de kleutertoets niet meer als zodanig wordt gebruikt? Welke criteria worden er opgesteld voor de herverdeling van de middelen?

Minister Van der Hoeven:

In eerste termijn heb ik gezegd dat criteria moeten worden ontwikkeld voor de gewichtenregeling en alles wat daarmee samenhangt. De huidige criteria voldoen namelijk niet. Mevrouw Hamer heeft tijdens het debat gevraagd of kon worden bestudeerd of de huidige criteria desintegratiebevorderend werkten. Dat zal ik zeker doen, zoals ik in een eerder stadium al heb toegezegd. Zij heeft ook gezegd dat zij erkende dat er iets moest worden gedaan aan de feitelijke achterstand, maar dat daartoe geen individuele toets moest worden gehouden. Ik heb toegezegd dat ik die niet zou houden. In mijn eerste termijn heb ik wel gezegd dat er dan iets anders moest worden ontwikkeld. Daarop kom ik later terug, want ik moet mijn plan om steekproeven te houden nog uitwerken. Ik moet in ieder geval iets doen om inzicht te krijgen in de achterstand.

De reguliere bekostiging verloopt via de zelfde lijnen als nu het geval is. Dat betekent dat toetsen geen rol spelen, zoals ik ook in mijn eerste termijn heb gezegd. De gewichtenregeling heeft te maken met de verdeling van extra geld en daarom moeten er criteria worden ontwikkeld. Daarop kom ik terug in de eerste helft van het volgende jaar.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Als ik het goed begrijp, heeft de minister de steekproeven als alternatief genoemd. Doet de minister later misschien andere voorstellen aan de Kamer?

Minister Van der Hoeven:

Ik heb nadrukkelijk gezegd dat ik iets wil ontwikkelen wat aansluit op hetgeen al bestaat. Mevrouw Hamer en ik hebben al gesproken over de waarde van een leerlingenvolgsysteem waarbij de leerling vanaf de leeftijd van vier jaar wordt gevolgd, zodat de doorlopende ontwikkelingslijnen daarvan in kaart worden gebracht en de overgangen goed kunnen verlopen. Dat vind ik iets waarbij ik wil aansluiten. Ik heb ook eerder gezegd dat ik het van belang vind om daarbij aan te sluiten, maar niet elke school doet dat op dit moment. Wat ik ga doen, is daarbij aansluiten en letten op de adviezen die er liggen van de Onderwijsraad. Ik zal dan kijken wat er nog ontbreekt om tot een behoorlijke verdelingsopzet te komen die rechtvaardigt dat het geld wordt herverdeeld. Immers, wij kunnen niet hebben dat er geen goede criteria zijn op basis waarvan het geld wordt herverdeeld. Zoiets moet boven elke twijfel verheven zijn. Ik maak uit de non-verbale reacties van mevrouw Hamer op dat zij het eens is met mij op dat punt.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik wil de minister vragen om niet alleen het rapport van de Onderwijsraad mee te nemen maar daarbij ook te betrekken de voorstellen die ons door Forum zijn aangereikt. Daar zitten naar mijn mening heel interessante ingrediënten in om tot een goede nieuwe systematiek voor de gewichtengeldregeling te komen. Ik ga ervan uit dat de minister straks niet terugkomt met voorstellen om de jonge kleuters te toetsen en de uitkomsten van die toetsing te gaan gebruiken om het geld te verdelen. Dat is nu juist hetgeen waarvan de Kamer heeft gezegd dat zij dit op die manier niet wil.

Minister Van der Hoeven:

Wat ik heel goed begrepen heb, is dat de Kamer geen toetscircus wil. Dat wil ik ook niet, want dat levert een heleboel bureaucratie op en kost een heleboel geld. Dat is niet mijn bedoeling en ook niet mijn bedoeling geweest; ik wil dat niet. Wat ik wel wil – daarop kunnen wij elkaar hopelijk vinden – is dat je in kaart brengt op basis waarvan je het geld verdeelt. Dat moet objectief zijn. Het kan niet zo zijn dat wij hier iets met elkaar bedenken dat aanvechtbaar is en leidt tot een heleboel trammelant. Dan doen wij ons werk niet goed. Ik kom bij de Kamer terug met een voorstel waarin ik de elementen verwerk die ik genoemd heb. Ik vind dat in wat Forum heeft aangeleverd, een aantal zaken zitten die ik zeer de moeite waard vind om verder te bekijken. Of ik ze zo overneem, is een tweede, maar ik vind wel dat er interessante elementen in zitten. Ik kom daarover nog terug bij de Kamer. Op het amendement van de heer Slob kom ik terug, als ik dit rijtje amendementen behandel.

Voorzitter. De laatste opmerking die ik maak op basis van de inbreng van mevrouw Hamer, betreft de motie-Dijsselbloem. Zij was er wat verbolgen over dat ik daarover niets zou hebben gezegd. Wij hebben het er echter wel over gehad, zij het dat ik daarbij misschien niet haar naam heb genoemd. Ik kan mij levendig herinneren dat ik met name met de heer Vendrik een uitgebreide discussie heb gehad waarbij dit onderwerp aan de orde kwam. Het ging er daarbij om dat er in lokaal en regionaal verband geen vrijblijvende afspraken dienen te worden gemaakt tussen onderwijsinstellingen en gemeenten om de witte vlucht tegen te gaan. Ik heb daarvan gezegd dat je convenanten zou moeten sluiten, die inhouden dat je niet alleen met gemeenten praat, maar ook de betreffende schoolbesturen erbij betrekt. Welnu, dat ga ik doen: ik ga dat overleg voeren, niet alleen met wethouders en de VNG, maar ook met schoolbestuurorganisaties. Je zult immers met beide partijen tot een overeenstemming moeten komen. De naam van mevrouw Hamer heb ik daar niet bij genoemd, maar het is wel aan de orde geweest.

Ik kom overigens nog terug op de andere moties die er liggen, waaronder de motie van de heer Vendrik. Het voorgaande merkte ik slechts op, omdat mevrouw Hamer dit aan de orde stelde en zij mij eigenlijk verweet dat ik op de motie-Dijsselbloem, die bij een ander debat was ingediend, niet was ingegaan.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het doet mij deugd dat de minister nog terugkomt op mijn motie. Geeft zij dan tevens een oordeel over de motie-Dijsselbloem op stuk nr. 80, waar zij zojuist over sprak?

Minister Van der Hoeven:

Misschien mag ik voorlezen wat mijn collega daarover heeft gezegd; dat lijkt mij het verstandigst. Minister Verdonk zei over de motie-Dijsselbloem: "Ik ontraad de aanvaarding van de motie op stuk nr. 80. Ik heb verteld wat de plannen zijn." Om alle misverstand te voorkomen, zeg ik dat ik het daar volledig mee eens ben.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De motie is ontraden door minister Verdonk...

Minister Van der Hoeven:

Dus door de regering.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Als ik de tekst die de minister zojuist heeft uitgesproken, inhoudelijk beluister, dan zegt zij eigenlijk dat de motie overbodig is. Immers, zij doet wat de motie vraagt, maar dat is iets anders dan een motie ontraden.

Minister Van der Hoeven:

Ik doe in zoverre wat de motie vraagt, dat ik ook al eerder heb toegezegd – in eerdere debatten met uw Kamer, niet in deze zaal maar in andere zalen – tot afspraken te willen komen. Op het moment dat die afspraken een wettelijk verplichtend karakter zouden moeten krijgen, vindt u mij echter op uw weg, want daar begin ik niet aan. Zodra het echter gaat om mogelijkheden die je in convenantvorm kunt doen – ik denk dat wij daar echt voldoende mogelijkheden hebben – vindt u mij aan uw zijde.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het is echt niet helder. Ik moet het dan maar zo uitleggen dat de regering de motie-Dijsselbloem op stuk nr. 80 ontraadt in verband met overbodigheid, omdat zij doet wat in de motie staat. Ik kan het op dit moment niet anders zien. Als het anders is, moet de minister het mij helder maken, want dat geeft de duidelijkheid waar wij allen in de Kamer recht op hebben. Ontraden is iets anders dan zeggen: ik doe al wat in de motie staat en daarom is deze overbodig. Zo heb ik tot nu toe echter wel de woorden van minister Van der Hoeven begrepen en daarom heb ik ook een andere motie ingediend.

Minister Van der Hoeven:

Dan krijg ik dadelijk weer het verwijt dat de regering nu iets anders zegt dan wat zij in een eerder debat gezegd heeft? Daar begin ik niet aan.

De voorzitter:

Welkom aan de heren fractievoorzitters in de zaal. Wilt u, alstublieft, iets minder luidruchtig zijn?

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Minister Verdonk heeft deze motie ontraden op grond van de tekst ervan en ook vanwege de plannen die zij kenbaar heeft gemaakt. Ik heb zo-even gezegd dat ik wat de strekking van de motie betreft mijn plannen aan de Kamer heb voorgelegd. Dat ga ik ook doen, wat er ook met die motie gebeurt. Ik vind ook dat ik dat moet doen; dat heb ik eerder aangegeven. Ik sluit mij echter, om alle onduidelijkheid te voorkomen, aan bij de tekst zoals die eerder door mijn collega is uitgesproken. Dat lijkt mij verstandiger, want anders krijgen wij dadelijk weer een debat erover dat ik iets anders heb gezegd dan minister Verdonk heeft gezegd. Daar begin ik niet aan.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Wij komen nu in een heel raar spelletje terecht. U zegt dat u erop heeft geantwoord en dat u het gaat doen. Vervolgens ontraadt u de motie, alleen maar omdat mevrouw Verdonk blijkbaar iets verkeerds heeft gezegd. Dat vind ik een rare manier van politiek bedrijven. Ik zal u daarop, in het geval van deze motie, niet verder aanspreken, als wij maar voor elkaar krijgen dat u gaat doen wat de motie vraagt.

Minister Van der Hoeven:

Ik heb heel duidelijk aangegeven wat mijn intentie is en daar zijn mevrouw Hamer en ik het hartgrondig over eens. Laten wij het daar nu op houden, want dan denk ik, om in de woorden van de heer Vendrik te spreken, dat wij actie zullen ondernemen. Dat lijkt mij veel verstandiger dan te blijven praten over een woord.

Voorzitter. Ik kom bij de inbreng van de heer De Vries. Deze heeft een paar aanvullende vragen gesteld, waarbij de eerste vraag ging over de uitgangspunten bij de subsidieverlening. Kijk, het uitgangspunt wat betreft de subsidies ziet op het realiseren van de ambitie om minder bureaucratie, meer autonomie en minder regels te hebben. Dat geldt ook voor de subsidies voor intermediaire organisaties. Ik ben van plan om die door te lichten en om vooral méér van die middelen naar de werkvloer te sturen, naar het onderwijs. Over de wijze waarop ik dat uiteindelijk ga doen, zal ik de Kamer inlichten. Ik kom daar bij de Kamer op terug. Mijn doelstelling is: wat niet nodig is, is niet nodig en gaat naar de werkvloer.

De heer De Vries heeft voorts een vraag gesteld over het primair onderwijs en de positie van het Engels daarin. Ik heb in eerste termijn aangegeven dat je natuurlijk de wet moet uitvoeren; daarover is geen misverstand. Daar zitten wij hiervoor bij elkaar en dat is ook nodig. Wij hebben echter de vrije ruimte in het basisonderwijs, in het primair onderwijs. In die vrije ruimte kan het Engels worden aangeboden en betrokkenen bepalen zelf op welk moment zij daarmee starten en op welke manier zij dat doen. Ik vind wel – op dat punt wil ik hem graag tegemoet komen – dat dit gemonitord moet worden door de inspectie, namelijk in hoeverre het leidt tot het niet halen van de onderwijsdoelen op andere terreinen. Daarover kom ik graag terug bij de Kamer, want ik vind dat je een oordeel moet vellen op basis van feiten en die feiten kunnen soms van de ene school tot de andere school verschillen. Maar de vrije ruimte, ook in het primair onderwijs, hebben wij met elkaar gemaakt.

De heer Jan de Vries (CDA):

De minister spreekt over vrije ruimte, maar die vrije ruimte doet niets af aan de verplichting, zoals ook in de wet geformuleerd, dat het onderwijs in de Nederlandse taal wordt aangeboden, ook in de vrije ruimte. Wij hebben het niet over het vak Engels; dat mag op ieder moment worden aangeboden. Dat is de vrije ruimte en de autonomie van de school. Dat is prima. Als echter getornd wordt aan het Nederlands op de scholen als voertaal, dan hebben wij daar als fractie grote moeite mee.

Minister Van der Hoeven:

Laten wij hier geen messen over slijpen. Ik ben bezig om te kijken hoe dat op de school precies in elkaar zit. Dat is iets dat de inspectie voor mij uitzoekt. Het lijkt mij verstandig dat ik de Kamer hierover nader informeer, want anders krijgen wij nu een debat over iets waar wij het in feite ook over eens zijn en dat is niet handig.

Voorzitter. Ik kom bij een aantal losse vragen van mevrouw Vergeer. Zij vroeg mij hoe ik ervoor ga zorgen dat er niet op een vrijblijvende wijze met scholen wordt gepraat. Welnu, ik denk dat ik hierop zo-even in voldoende mate heb geantwoord door aan te geven op welke manier ik dit wil doen. Ik wil dit namelijk bereiken in de vorm van convenanten. Ik ben daarop ingegaan in het antwoord op de vragen van mevrouw Hamer.

Mevrouw Vergeer (SP):

Voorzitter...

De voorzitter:

U heeft het antwoord nog niet eens gekregen en u staat er al. Eerst de minister.

Minister Van der Hoeven:

Ik heb net al uitgebreid aangegeven wat ik wil met de berichten over de gewichtenregeling. Ik neem aan dat die vraag ook beantwoord is.

Mevrouw Vergeer (SP):

Het antwoord over de berichten over de gewichtenregeling is mij duidelijk; daar ben ik ook blij mee. Een jaar geleden heb ik ook gevraagd naar de convenanten. Toen zei u: gemeenten kunnen een convenant met scholen sluiten. Maar bedoelt u nu ook dat het Rijk convenanten gaat sluiten met gemeenten en de schoolbesturen en dat het ook voor elkaar komt?

Minister Van der Hoeven:

Laten wij blijven bij wat ik daarover gezegd heb. Ik heb toegezegd dat ik met de gemeenten, met de wethouders van de grote steden en met de VNG, en met de schoolbesturenorganisaties overleg voer en dat ik de Kamer daarover informeer. Verder ga ik niet. U wilt graag een wettelijke regeling, zoals dat ook in een andere motie is opgenomen. Dat zal ik niet doen.

Mevrouw Vergeer (SP):

U zegt ongeveer hetzelfde als een jaar geleden en daar maak ik mij zorgen over. Toen zei u: ik ga dat doen. Wij zijn nu een jaar verder. Ik wil nu toch van u iets meer doorzettingsvermogen hebben. U zegt dat u met een bericht komt en dat het niet nog een jaar gaat duren, maar wanneer krijgen wij dat dan? Wat doet u als scholen en gemeenten niet meewerken? Dat is toch wel een belangrijke vraag.

Minister Van der Hoeven:

Mevrouw Vergeer doet nu aan scenariodenken en daar kan ik mij wel iets bij voorstellen, maar laten wij het nu even houden bij mijn scenario. Ik heb net gezegd dat ik met de VNG en de schoolbesturenorganisaties overleg voer en dat ik de Kamer daarover bericht. Ik doe dat actief, want dat wilt u graag. Vorig jaar heb ik gezegd: laten wij kijken hoe het zich ontwikkelt. Wij hebben gezien dat men in en rond Utrecht op dit punt bezig is met een convenant. Wij zien ook dat in Rotterdam en Den Haag gesprekken gaande zijn om tot goede afspraken te komen. Ik ben het met u eens, dat dit ook op andere plekken zou moeten gebeuren. Wij moeten de goede voorbeelden gebruiken om anderen over de streep te trekken. Ik heb u toegezegd dat ik dat actief zal doen. Daar kom ik bij de Kamer op terug, maar niet over een week of een maand. Dat red ik immers niet, want daarvoor zijn er te veel lokale partners waarmee moet worden gesproken.

Mevrouw Vergeer (SP):

Maar wat doet u als gemeenten niet meewerken?

Minister Van der Hoeven:

"Wat doet u als" is zo'n typische scenariovraag. Als u mij de ruimte geeft om daarover met de gemeenten en de schoolbesturenorganisaties in contact te treden en dat in de vorm van een convenant te regelen, dan kom ik daar bij de Kamer op terug. Dan kan de Kamer daarover haar oordeel geven.

Mevrouw Vergeer wees erop dat de vraag naar islamitische scholen toeneemt. Zij vroeg wat wij vinden van de stijging van die vraag. De afgelopen tien jaar komen er gemiddeld twee nieuwe scholen per jaar bij. Die moeten voldoen aan alle vestigingsvoorwaarden. Elke school, ook de islamitische school, moet voldoen aan alle deugdelijkheidseisen die wij stellen. Dat heeft te maken met de kerndoelen, de scheiding tussen bestuur en leerkrachten, de financiële transparantie via CFI, het onderwijs in het Nederlands, de bevoegde docenten, etc. Op alle punten moeten deze scholen aan dezelfde eisen voldoen. Wij komen nog met elkaar te spreken over het inspectierapport op dat punt. De knelpunten wil ik graag bij die gelegenheid met de Kamer bespreken. Als een school aan alle regels voldoet die wij stellen, dan is er geen reden om daartegen te zijn. Elke school moet voldoen aan de regels die wij op dit punt met elkaar stellen.

Mevrouw Vergeer (SP):

Islamitische scholen leveren geen bijdrage aan wat wij integratie noemen: allochtone en autochtone kinderen die samen naar school gaan. Om die reden heeft de VVD daarover bij het integratiedebat een motie ingediend. Helaas heeft de PvdA contractbreuk gepleegd door haar handtekening daaronder weg te halen, want er was een meerderheid voor. De PvdA heeft ook nog gezegd dat u daar waarschijnlijk wel blij mee bent.

De voorzitter:

U moet echt een korte vraag stellen. Ik was er niet, maar ik heb het gisteren op de voet gevolgd. Toen heeft deze hele discussie al plaatsgevonden.

Mevrouw Vergeer (SP):

Ja, maar dat moet vandaag afgehecht worden.

De voorzitter:

De minister is nu in haar termijn aan het woord en u stelt gewoon een vraag.

Mevrouw Vergeer (SP):

Het is een ernstige zaak en daarom...

De voorzitter:

Alles wat hier aan de orde komt, is ernstig, mevrouw Vergeer. U stelt gewoon een korte vraag.

Mevrouw Vergeer (SP):

Daar was ik bijna aan toe. Mevrouw Hamer heeft gesuggereerd dat de minister wel blij zou zijn met het feit dat de PvdA de meerderheid voor de motie van de VVD om zeep heeft geholpen. Is zij daar inderdaad blij mee?

Minister Van der Hoeven:

Wat is dat nu voor flauwekul! De Kamer dient een motie in, en op een gegeven ogenblik is er één partij in de Kamer die een andere motie wil indienen. Dat is aan de Kamer, punt uit! Daar ga je als regering niet over. Ik geef daar geen oordeel over, want dat is aan de Kamer, die daarover in debat gaat, zoals zij gisteren heeft gedaan. Ik neem stelling tegen de uitspraak van mevrouw Vergeer dat islamitische scholen geen bijdrage leveren aan de integratie. Dat het op een aantal punten onvoldoende gebeurt, daarover kunnen we het met elkaar hebben, dat blijkt ook uit het Inspectierapport, maar zoals mevrouw Vergeer het stelt, kan het niet. Dat werp ik verre van mij. Ik wil daarover graag met de Kamer in het kader van de bespreking van het Inspectierapport verder praten.

Mevrouw Joldersma en de heer Visser hebben een vraag gesteld over de aanwending van wachtgeldmiddelen voor dekking. Zij willen weten, hoeveel geld er in het potje zit. Die middelen voor wachtgeld in wo, hbo en bve zijn onderdeel van de totale lumpsum van de instellingen. Er is dus geen apart potje. Maar ten opzichte van de oorspronkelijke wachtgeldbudgetten, opgenomen in de lumpsum, is sprake van een dalende uitgaventrend, waarover ik de Kamer heb geïnformeerd in de notitie Werken in het onderwijs. Zo nodig komen wij hierop nog terug.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Het was een vraag van mij. Ik heb cijfers gekregen van een andere staatssecretaris. Klopt het dat het gaat om een bedrag van ongeveer 15 mln euro voor de komende drie jaar? Wat zijn de prognoses voor de komende jaren?

Minister Van der Hoeven:

Wij praten over 2004. Zoals gezegd, zijn deze gegevens te vinden in de nota Werken in het onderwijs. Wij zullen de verdere ontwikkelingen monitoren. Wij zijn bezig, de totale lumpsum te bekijken. Verder kan ik daarover niets zeggen. Wij informeren de Kamer jaarlijks over de laatste stand van zaken. Het is aan de Kamer om te zien wat daarmee gebeurt, en het is aan ons om te kijken of daar ander beleid op moet worden gezet, maar zo ver zijn we nog niet.

De heer Visser vroeg of kan worden onderzocht, hoe het zit met octrooien en patenten, en of niets kan worden geleerd van de Duitse en de Deense successen op dat punt. De vraag is eigenlijk of dit centraal of decentraal moet gebeuren. Daarbij moet worden gekeken naar de wijze, waarop de kennisinfrastructuur in een land is georganiseerd. De heer Visser overvraagt mij door te zeggen dat dat centraal moet worden geregeld. Ik hoor daarop geen enthousiaste reacties van de betrokken bedrijven en instellingen. Ik vind het wel een punt, omdat het verder gaat dan een begroting reikt, om via het innovatieplatform op terug te komen. Dit is echt iets voor de langere termijn. Ik zeg dat dus graag toe.

De heer Visser (VVD):

Lijkt mij uitstekend. De minister heeft andere verhalen gehoord van wetenschap en bedrijfsleven dan ikzelf, maar dat kan voorkomen.

Minister Van der Hoeven:

De heer Slob heeft gevraagd naar de schoolbegeleiding en de invoering van de vraagfinanciering in het flankerend beleid. Er is geen financiële ruimte voor de financiering van het door Edventure gewenste flankerend beleid. Er is een eenmalig bedrag van € 500.000. Ik denk ook niet dat dat nodig is, omdat de schoolbegeleidingsdiensten beduidend meer tijd hebben gekregen om zich op de omslag voor te bereiden. In het overleg met Edventure hebben wij dat het "tijd voor geld"-scenario genoemd. Er is een aantal andere redenen waarom ik denk dat zo'n fors bedrag voor het flankerend beleid niet nodig is. Het SBD-budget is de afgelopen jaren behoorlijk gegroeid. De scholen krijgen die bestedingsvrijheid in heel geleidelijke stappen, eerst 25%, dan 50% en vervolgens 100%. Dan kom je dus uit op een mix. Ik ben ervan overtuigd dat dit voldoende basis biedt om het risico op verlies van expertise te beperken. Net zoals dat is gebeurd bij de SLOA-instellingen denk ik dat dit per saldo zal leiden tot een toename van de vraag naar ondersteuning. Dat is waar het ons om gaat.

De heer Slob (ChristenUnie):

Als de minister een vergelijking met SLOA maakt, vraag ik me af waarmee wij bezig zijn. Daar is sprake van een heel fatsoenlijke regeling, uitgespreid over een groot aantal jaren.

Minister Van der Hoeven:

De vergelijking die ik trek, heeft alleen maar te maken met de toename van de vraag; meer niet. Ik heb het niet over andere regelingen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik heb die vergelijking ook getrokken, maar dan om aan te geven dat we het voor de schoolbegeleidingsdiensten ook fatsoenlijk moeten regelen. Wij zullen elkaar niet overtuigen, maar ik blijf het onbegrijpelijk vinden dat de kwestie op deze manier wordt opgelost. Daarom heeft de Kamer haar verantwoordelijkheid op dit punt genomen. Ik snap echter niet dat de minister dit verhaal met droge ogen aan de Kamer durft te vertellen.

Minister Van der Hoeven:

Ik doe het toch, want tijd is ook geld. Het is het een of het ander. Een Kamermeerderheid had ook graag gezien dat een en ander meteen en helemaal was overgegaan, maar dan hadden wij echt in de problemen gezeten. Ik vind dat wij een heel goede werkwijze hebben gevonden door zowel het een als het ander mogelijk te laten zijn. De aanneming van, ik dacht, de motie op dit punt van de heer Slob ontraad ik.

De heer Slob heeft ook gevraagd of ik ervoor kan zorgen, met het oog op de autonomie van de scholen, dat de ruimte die ze krijgen, niet weer via het toezicht wordt dicht geregeld. Ik heb daar oren naar. Dat weet de heer Slob ook. Het toezichtskader van de WOT werkt overigens nog niet zo lang. Bij de groei naar lumpsum kom ik er zeer zeker op terug, want in dat kader speelt het ook sterk. Hetzelfde geldt voor de koers van het primair onderwijs, want de rol van de Inspectie is daarbij een cruciale. Voorkomen moet namelijk worden dat je wat je met de ene hand geeft met de andere terugpakt.

Ik kom nu op de amendementen. De staatssecretaris behandelt de amendementen op de stukken nrs. 20 en 26. Een aantal amendementen is voorts vervallen, dan wel vervangen. In het amendement op stuk nr. 24 van de heer Van Dam wordt verzocht om een verhoging van artikel 07 Wetenschappelijk Onderwijs met een bedrag van 117 mln euro. In de toelichting wordt voor de dekking verwezen naar de motie-Crone/Vendrik op stuk nr. 36 (29200), ingediend in het kader van de algemene financiële beschouwingen. De Kamer heeft die motie echter verworpen, dus is er geen dekking voor dit amendement. Ik ontraad de aanneming van het amendement.

In het amendement op stuk nr. 28 van de heer Jan de Vries, de heer Balemans en mevrouw Lambrechts wordt verzocht om 5 mln euro toe te voegen aan het lumpsumbudget van de vmbo-scholen. Dit voorstel sluit aan bij de prioriteit die ik het vmbo geef. Ik laat het oordeel over dit amendement aan de Kamer over. Dan het amendement op stuk nr. 29 van mevrouw Hamer en de heer Slob over de vraagfinanciering bij schoolbegeleidingsdiensten. Ik heb zojuist al gezegd dat ik op dit punt een andere mening ben toegedaan. Ik ontraad de aanneming van dit amendement. Ik zie geen reden waarom de tijd-voor-geldafspraak minder zou zijn dan datgene wat hier wordt gevraagd. Het amendement op stuk nr. 30 gaat over de financiering van de brancheorganisatie Edventure. Ook wat dit betreft ben ik van mening dat er al goede afspraken zijn gemaakt. Die houden onder meer in een driejarige invoeringsperiode, maar die beginnen wij pas in 2005. Ik vind dat wij voldoende aandacht hebben gegeven aan het principe tijd voor geld. Ik ontraad de aanneming van dit amendement.

De voorzitter:

Ik sta nu alleen hoogst noodzakelijke, heel korte vragen toe. Geen betogen meer.

De heer Jan de Vries (CDA):

Mocht de Kamer het vorige en dit amendement aannemen, is de minister dan van plan ook de tijd opnieuw ter discussie te stellen en dus de invoering van decentralisatie van de budgetten wellicht per 1 augustus door te voeren?

Minister Van der Hoeven:

Als dit amendement wordt aangenomen, hebben wij een gigantisch probleem met elkaar, want er is geen geld voor. Het betekent namelijk gewoon dat elders geld wordt weggehaald om dit te realiseren. Het lijkt mij niet dat de Kamer dat wil doen. U gaat natuurlijk over uw eigen amendementen, maar dan wordt het echt wel verdraaid lastig om aan andere verplichtingen die ook aangegaan zijn, te voldoen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Het is uw goed recht om aanneming van een amendement op inhoudelijke gronden te ontraden, maar er wordt in de laatste twee amendementen van mevrouw Hamer en de heer Slob wel dekking aangegeven op basis van vrijvallende middelen. Is dat een bestaande titel? Kortom, is het een deugdelijke dekking?

Minister Van der Hoeven:

Het is een bestaande titel en het leidt cumulatief tot 30 mln. Dat bedrag haalt u dus weg bij het primair onderwijs dan wel bij het voortgezet onderwijs. Het betekent dat je daar andere dingen niet kunt doen. Zo simpel is het. Als deze amendementen worden aangenomen, komt het gehele arrangement op losse schroeven te staan. Het is de vraag of wij dat wel met elkaar moeten willen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik hecht eraan om erop te wijzen dat het hierbij gaat om een vrijval van middelen. Dat is iets wat de Kamer ook moet afwegen bij haar stemgedrag over het amendement.

Minister Van der Hoeven:

Het is of/of en niet en/en. Het kan niet zo zijn dat het gaat om én extra geld én extra tijd.

De heer Slob (ChristenUnie):

Maar dat is een andere discussie, die wat mij betreft overigens best gevoerd mag worden.

Minister Van der Hoeven:

Dat is geen andere discussie, die twee dingen hangen met elkaar samen. Wat wij gedaan hebben, is tijd geven om toe te groeien naar de vraagfinanciering. Hetgeen u nu voorstelt, is tegelijkertijd het een en het ander doen. Dat is echt geen goede zaak. Ik ontraad derhalve aanneming van beide amendementen met kracht.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik maak echt bezwaar tegen deze interpretatie. Wij doen in feite wat wij eerder hebben afgesproken, namelijk begeleiding bij het traject naar de marktwerking, hetgeen uiteindelijk middelen zal opleveren. Het gaat om een vrijval van middelen waarbij wij onze eigen prioriteit stellen, hetgeen ons goed recht is.

Minister Van der Hoeven:

Dat het het goed recht van de Kamer is, heeft u mij ook niet horen ontkennen. Wat dat betreft hebben wij te maken met een vorm van dualisme die wij vooral in ere hebben te houden. Maar u heeft ook recht op mijn mening.

Voorzitter. Het amendement op stuk nr. 32 van de heer Balemans strekt ertoe om extra middelen beschikbaar te stellen voor dyslexie en met name voor de onderwijscomponent. Sinds 1999 is er veel gebeurd ten aanzien van betere signalering en begeleiding van leesproblemen en dyslexie. Er is een Protocol leesproblemen en dyslexie ontwikkeld die breed is geïmplementeerd. Wij kennen verder het expertsysteem multimediale leeromgeving. Ik zie best wel dat er op een aantal punten nog zorgen zijn. Om die reden wil ik het oordeel over dit amendement dan ook aan de Kamer overlaten.

Het amendement op stuk nr. 35 strekt ertoe extra middelen ter beschikking te stellen voor het stimuleren van jonge onderzoekers in het wetenschappelijk onderzoek. Die uitgavenverhoging wordt gefinancierd door een korting op de lumpsumvergoeding voor instellingen in het wetenschappelijk onderwijs. De ondersteuning van de jonge onderzoekers sluit aan bij onze prioriteiten, maar de arbeidsvoorwaarden in het wetenschappelijk onderwijs zijn gedecentraliseerd. Uiteindelijk wordt het in mindering gebracht op de lumpsum. Of iedereen daar nu zo blij mee moet zijn... Ik laat het oordeel over dit amendement dan ook over aan de Kamer...

Het amendement op stuk nr. 36 van mevrouw Hamer beoogt het tegengaan van onderwijsachterstanden door eigenlijk de bezuiniging op OALT terug te draaien. Beleidsmatig ben ik het er niet mee eens. Bovendien is de dekking niet deugdelijk, want er wordt verwezen naar de motie-Crone/Vendrik die eerder door de Kamer is verworpen. Het amendement op stuk nr. 37 van mevrouw Kraneveldt heeft als doelstelling om het opleiden in de school al vanaf 2004 een extra stimulans te geven.

Voorzitter. Hier doet zich iets grappigs voor. Ik ben met de LPF van mening dat het opleiden in de school en de begeleiding van beginnende leraren van groot belang is. We zijn het er 100% over eens dat we hier iets aan moeten doen. Hiervoor zijn echter verschillende instrumenten. Ik wil komen tot een integrale afweging van die verschillende instrumenten. We komen nog met elkaar te spreken over de invoering van de Wet beroepen in het onderwijs en alles wat hierbij hoort. Ik wil de afweging van de instrumenten die we kunnen gebruiken om de begeleiding van de beginnende leraren handen en voeten te geven, in februari 2004 aan de Kamer voorleggen. Mevrouw Kraneveldt loopt hier met dit amendement op vooruit. Zij haalt er nu een ding uit, zonder dat de afweging tussen alle instrumenten wordt gemaakt. Ik ontraad om deze reden het aannemen van dit amendement.

Ik kom bij het amendement op stuk nr. 39 van de heer Slob. Ik heb in het begin van mijn betoog aangegeven hoe ik wil omgaan met de gewichtenregeling. Ik heb in de toelichting bij het amendement gezien dat de heer Slob nu niet wenst in te stemmen met de begin- en tussentoets. Ik begrijp dat. Ik heb toegezegd dat ik bij de behandeling van de koers van het primair onderwijs met de Kamer over de gewichtenregeling zal spreken. Dit amendement doorkruist mijn beleid in ieder geval niet. Ik laat het oordeel over dit amendement aan de Kamer over.

Het amendement op stuk nr. 40 van mevrouw Hamer en de heer Van Dam ter vervanging van het amendement op stuk nr. 34 wil iets doen aan de beroepskolom. Ook in de toelichting op dit amendement wordt verwezen naar de motie-Crone/Vendrik, die is verworpen. Er is dus geen dekking voor dit amendement. Ik ontraad om die reden de aanneming van dit amendement.

Ik kom vervolgens bij het amendement op stuk nr. 42 van mevrouw Hamer over het tegengaan van het lerarentekort door de verhoging van het uitgavenbedrag met 300 mln euro. Ook dit amendement wordt gedekt door verwijzing naar de niet aangenomen motie-Crone/Vendrik. De aanneming ervan wordt om die reden ontraden.

Het amendement op stuk nr. 45 van mevrouw Hamer vervangt een aantal andere amendementen. Zoals de Kamer weet, is er voor de tussenschoolse opvang vanaf 1 januari 2005 een oplossing. We zitten echter ook met het jaar 2004. We moeten in dat jaar dan iets doen aan de opleiding van de overblijfbegeleiders. Ik wil het oordeel over dit amendement om die reden aan de Kamer overlaten.

Voorzitter. Ik stap over op de moties, om te beginnen de motie op stuk nr. 46 over de behoefte aan meer ruimte voor maatwerk in het vmbo. Ik ben het ermee eens dat we bureaucratie waar mogelijk moeten tegengaan. De regeling volstaat op dit moment met een melding aan de inspectie. Er moet wel een kwaliteitsborging zijn. De examens in het vmbo zijn volop in ontwikkeling. We hebben op dit moment een jaar ervaring met de nieuwe systematiek. Het lijkt me niet goed om nu al tot een wijziging over te gaan. We hebben dat in andere debatten met elkaar gewisseld. Ik ontraad om die reden het aannemen van deze motie.

Ik kom bij de motie op stuk nr. 47. Ik ken het probleem van de onduidelijkheid rond de inzet van AWBZ zorg- en PGB-budgetten in het onderwijs. Ik ben om die reden met de staatssecretaris van VWS hierover aan het overleggen. Het gaat daarbij niet alleen om dyslexie, maar ook om andere zorgbehoeften van leerlingen. Het is van belang dat de doelstelling die ten grondslag ligt aan de wetgeving over leerlinggebonden financiering, namelijk de mogelijkheid tot integratie voor leerlingen met een handicap in het regulier onderwijs, wordt gerealiseerd. Bij de inzet van AWBZ-zorg in het onderwijs moet ook het aspect van de beheersbaarheid niet uit het oog worden verloren. Voor het huidige schooljaar zullen wij een tijdelijke oplossing voordragen. Ik weet niet of deze oplossing al bij de Kamer bekend is, anders gebeurt dat deze week. Dat hebben wij al eerder aangekondigd, namelijk bij de beantwoording van vragen over het persoonsgebonden budget en het rugzakje van de leden Aasted Madsen en Vietsch. Nogmaals, ik weet niet of de Kamer daar vandaag of morgen bericht van krijgt, maar hierover is met VWS overeenstemming bereikt. Voor de periode na dit schooljaar wordt voor de relatie tussen de AWBZ en het onderwijs in een structurele afbakening voorzien. Dat heeft iets meer tijd nodig. Ik vind de motie-Hamer c.s. voorbarig en daarom ontraad ik het aannemen daarvan.

De motie op stuk nr. 48 van mevrouw Hamer gaat over de bezuiniging op het onderwijsachterstandenbeleid. Hierover hebben wij uitgebreid gedebatteerd. Een aantal zaken staat in het Hoofdlijnenakkoord. Het lijkt mij niet juist om het debat op dit punt te heropenen. Wij hebben er uitgebreid over gesproken. Ik zal de tijd die mij gegeven is, in ieder geval gebruiken om samen met de gemeenten en de schoolbesturenorganisaties een goede oplossing te vinden. Dat heb ik al toegezegd. Ik ontraad dus het aannemen van deze motie.

Op de kwestie die wordt besproken in de motie op stuk nr. 49 heb ik eerder in dit debat echt voldoende gereageerd. Ik ontraad het aannemen van deze motie.

De motie op stuk nr. 50 is de grote motie van mevrouw Hamer over integratie en onderwijstoezicht. Op een aantal punten heb ik al aangegeven wat mijn insteek is. Daaraan houd ik vast. Er zijn een paar belangrijke verschillen met de eerder ingediende motie. Het gaat nu over alle scholen en aan bestuurders wordt geen eis gesteld op het gebied van nationaliteit. Ik mis echter ook een aantal dingen, bijvoorbeeld het uitgangspunt dat het onderzoek geschiedt met in achtneming van het kader van artikel 23. Het is bekend dat de acceptatieplicht een gevoelige zaak is. Ik wil de indieners vragen om de reactie van het kabinet op het advies van de Onderwijsraad over artikel 23 af te wachten. Ik ontraad het aannemen van deze motie omdat een aantal elementen daarvan naar mijn mening niet overeenkomt met hetgeen wij zouden moeten willen. Over een aantal andere zaken heb ik toezeggingen gedaan. Daarop kom ik terug in het kabinetsstandpunt over het advies van de Onderwijsraad.

Mevrouw Hamer (PvdA):

De minister heeft de motie van mevrouw Hirsi Ali 100% ontraden. Kan zij misschien aangeven voor welk percentage zij deze motie ontraadt?

Minister Van der Hoeven:

Dat is een strikvraag. Toen werd mij zelfs voorgeworpen dat ik nog veel verder moest gaan, maar dat doe ik niet. Ontraden is ontraden. Ik heb wel een aantal openingen gegeven. Wat ook met deze motie gebeurt, de toezeggingen die ik de Kamer heb gedaan, staan.

Mevrouw Vergeer (SP):

Ik ben er heel blij mee dat de minister openingen biedt. Wij zijn hier immers bezig met het tegengaan van segregatie. We moeten naar praktische oplossingen kijken. Een daarvan staat ook in de motie-Hamer/Dijsselbloem, namelijk een acceptatieplicht. De minister zegt dat die gevoelig ligt. Zij heeft zelf gezegd dat er geen reden is om de kinderen te weigeren als hun ouders de grondslag van een school onderschrijven of respecteren. Wil de minister in die richting meedenken?

Minister Van der Hoeven:

Dat past bij hetgeen wij hebben afgesproken. Als ouders graag willen dat hun kind naar een school gaat met een bepaalde signatuur en tegemoetkomen aan de eis van de school dat de ouders de grondslag van die school respecteren of onderschrijven, en hun kind aan alles meedoet, is daar geen reden voor. Wij hebben hier echter ook gesproken over het spreiden van achterstanden en dat is een ander verhaal. De motie op stuk nr. 51 zal de staatssecretaris voor haar rekening nemen. De motie op stuk nr. 52 heeft betrekking op de onderwijsachterstanden en het bundelen van de middelen voor schakelklassen en de gewichtenregeling. Ik wil vragen om deze motie aan te houden. Er ligt een brief die ik namens het kabinet heb gestuurd aan de Kamer over de rolverdeling tussen de scholen en de gemeenten. Dit punt komt daarin uitgebreid aan de orde. Bij de voorstellen in de brief over het nieuwe achterstandenbeleid wordt de rol van de gemeente beperkt, maar blijven de gemeenten inzetbaar waar zij meerwaarde kunnen leveren. Dat is het punt waarom het draait. Scholen kunnen het niet helemaal alleen. Juist bij het opvangen van problemen van leerlingen met een grote taalachterstand of andere aanpassingsproblemen kunnen de problemen erg scheef over de scholen verdeeld zijn. Daarbij kan de gemeente heel goed een rol spelen waardoor de middelen daar terecht komen waar zij het hardst nodig zijn. Dat moet natuurlijk gebeuren na overleg met de scholen. Ik heb in mijn brief al aangegeven dat het kabinet conform het Hoofdlijnenakkoord welwillend staat tegenover de pleidooien van de grote steden om hun bevoegdheden en mogelijkheden te verruimen om de problemen in de grote steden goed aan te kunnen pakken. Dat moet echter gebeuren met behoud van ieders verantwoordelijkheid. Ik zou het geen goede zaak vinden om nu over iets te besluiten waarover wij waarschijnlijk in een later stadium met elkaar komen te spreken. Om die reden vraag ik om eerst het debat in den brede te voeren en de motie tot dat moment aan te houden.

De heer Jan de Vries (CDA):

De minister verwijst naar de passages in het Hoofdlijnenakkoord over de positie van de grote steden. Dat onderkennen wij met haar. Datzelfde Hoofdlijnenakkoord stelt ook dat de gelden voor achterstanden zo veel mogelijk gebundeld worden met de gewichtengelden en naar de scholen gaan. Daarover is in eerste termijn gesproken. In die lijn is deze motie geformuleerd. Ik ga ervan uit dat de minister dat punt erkent.

Minister Van der Hoeven:

Ik erken dat punt. Ik ben het zeer met de heer De Vries eens dat wij spreken van "zo veel mogelijk". Wij hebben er met elkaar over gesproken dat het vooral gaat om het effect van dingen. Om die reden heb ik mijn vraag gesteld. Laten wij met elkaar bezien op welke manier wij het beste effect bereiken. Het gaat over 17 mln voor de schakelklassen. Laten wij dat debat voeren. Laten wij naar de effecten kijken. Daarna kunnen wij eventueel stemmen.

De heer Jan de Vries (CDA):

Deelt de minister de stelling dat onderwijsachterstanden de eerste verantwoordelijkheid van de scholen zijn? Volgens de CDA-fractie horen de schakelklasmiddelen bij de scholen.

Minister Van der Hoeven:

Hier zitten wij echt met een probleem. Het gaat niet om vreselijk veel geld. De problemen kunnen ook verdraaid scheef verdeeld zijn over de scholen. Als het geld pondspondsgewijs wordt verdeeld, is het maar de vraag of het door de heer De Vries en mijzelf gewenste effect wordt bereikt. De schakelklassen moeten er immers komen. Dat is het probleem waarvoor wij staan. Dat is ook precies de reden dat ik vraag om het probleem een beetje breder te bekijken. Ik erken volledig wat in het regeerakkoord staat. Ik weet ook hoe de CDA-fractie erover denkt. Ik stel het op prijs het debat in een wat bredere vorm te gieten.

De motie op stuk nr. 53 van de heer De Vries vraagt om extra aandacht voor het vmbo. Die motie sluit aan bij de prioriteiten die wij in de begroting hebben aangebracht. Dat betreft zowel de enveloppemiddelen als de middelen van de beroepskolom. Ik laat het oordeel over aan de Kamer. Ik beschouw deze motie als ondersteuning van ons beleid.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik wijs de minister erop dat de motie niet alleen spreekt over enveloppe en beroepskolom, maar ook over de middelen voor innovatie. Over dat laatste komen wij nog uitgebreid te spreken. Wij willen de Kamer het signaal laten geven dat innovatie zich niet alleen richt op het hoger onderwijs maar van belang is voor de gehele beroepskolom.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik concludeer dat de motie overbodig is.

Minister Van der Hoeven:

Dat kan ik zeggen als de heer Vendrik dat wil. Wie ben ik echter om de Kamer te verbieden om een motie in te dienen, ook al is die overbodig?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Wij kennen het debat hierover. Nu kijk ik ook de voorzitter even aan.

De voorzitter:

U kent mijn mening. Ik vind dat een motie niet op de agenda moet blijven staan als zij overbodig is, maar het is aan de indieners om dat te beoordelen.

Minister Van der Hoeven:

In de motie op stuk nr. 54 over de lesmaterialen en de school- en studieboeken verzoekt de heer De Vries de regering de vrijstelling van het prijsregime van school- en studieboeken zo spoedig mogelijk te verwezenlijken. Daar zijn wij het over eens, maar ik heb in eerste termijn al aangegeven wat mijns inziens de beste weg daarvoor is en die weg wil ik graag blijven volgen. Ik laat het oordeel over deze motie dus aan de Kamer over. Wij hebben gezamenlijk een weg afgesproken en het is nu aan de Kamer om ervoor te zorgen dat alles een beetje wordt bespoedigd.

De staatssecretaris zal ingaan op de moties op stuk nr. 55 en 56.

De motie op stuk nr. 57 betreft de verlenging van de stimuleringsregeling van de I/D-banen. Dat is een regeling van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waar wij iets op aangevuld hebben. Op 18 en 19 november start een grote actie van de sociale partners, de betrokken ministeries en de gemeenten en dan wordt een eindsprint ingezet. Het doel is om dit jaar zoveel mogelijk I/D-banen in structurele banen om te zetten. De minister van Sociale Zaken zal de Kamer over de resultaten ervan informeren. In dat licht vind ik deze motie eigenlijk prematuur.

Ik ga naar de motie op stuk nr. 58 van de heer Balemans over de vierdaagse schoolweek. Daarin spreekt hij als zijn mening uit dat de vijfdaagse schoolweek dient te worden gehandhaafd in de bovenbouw van het primair en het voortgezet onderwijs. Ik weet niet of dat precies is wat hij beoogt. Volgens mij hebben wij het alleen gehad over de bovenbouw van het primair onderwijs. Wij hebben helemaal niet gesproken over het voortgezet onderwijs. Daarvoor gelden ook andere regels. Ik ken het standpunt van de heer Balemans en zijn collega's op dit punt. Wij hebben afgesproken dat er een wetsvoorstel komt en ik heb al aangekondigd dat dit element in het wetsvoorstel zal worden opgenomen. Dan is het aan de Kamer om bij de behandeling van het wetsvoorstel te zeggen dat zij dat niet wil. De huidige wettelijke regeling staat een vierdaagse schoolweek alleen in de onderbouw toe, dus niet in de bovenbouw en die handhaven wij natuurlijk. In het wetsvoorstel dat er komt, zal ik voorstellen doen om zaken aan te passen. Als de Kamer het daar niet mee eens is, dan kan de Kamer dat amenderen.

De heer Slob (ChristenUnie):

U wees erop dat ook de bovenbouw van het voortgezet onderwijs in deze motie wordt genoemd. Stel dat deze motie wordt aangenomen. Betekent dat dan dat in de onderbouw van het voortgezet onderwijs wel vier dagen les mag worden gegeven? Hoe legt u dat uit?

Minister Van der Hoeven:

Ik denk dat de heer Balemans nog even moet kijken of wat hier staat ook datgene is wat hij bedoelt.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dan haal ik mijn handtekening eronder vandaan.

Minister Van der Hoeven:

Ik heb mijn mening gegeven. Er volgt nog een wetgevingstraject. Ik heb al laten weten dat ik hier wel op zal inzetten, maar het is aan de Kamer als medewetgever om te bepalen hoe die wet er uiteindelijk zal uitzien.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Mijn handtekening blijft eronder staan. Het is toch ook een signaal voor de minister als een meerderheid van de Kamer zegt dat zij zich de moeite kan besparen om dit punt in het wetsvoorstel op te nemen? Het is zo evident dat een meerderheid in de Kamer zegt dat zij dat niet moet doen.

Minister Van der Hoeven:

Ik weet dat de Kamer dit vindt, maar ik weet ook dat hierover heel anders wordt gedacht in het onderwijsveld. Daarom zal ik die discussie graag met de Kamer aangaan, maar pas op het moment dat het wetsvoorstel er ligt. Dan praten wij over de toekomst. Het huidige wettelijke kader heeft andere lijnen: in de onderbouw van het primaire onderwijs mag het wel en in de bovenbouw mag het niet.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Wij spreken waarschijnlijk met andere mensen uit het veld. Ongetwijfeld zullen er mensen voor zijn, maar in het verleden waren er heel veel signalen, zowel van ouders als van scholen, waaruit bleek dat er grote bezwaren zijn tegen een vierdaagse schoolweek. Het wordt alleen als een ultimum remedium voor het lerarentekort gezien en niet als een structurele maatregel.

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Wij komen daar in ieder geval op terug bij de behandeling van het wetsvoorstel, maar wij moeten wat dit betreft dan ook rekening houden met en spreken over autonomie en deregulering!

Over de in de motie op stuk nr. 59 van de heer Balemans gevraagde inspanningen om overtollig Defensiepersoneel in te zetten in het onderwijs wordt thans overleg gevoerd met onder andere Onderwijs BV, SBO, Defensie en de Belastingdienst. Ik heb dat niet alleen in mijn eerste termijn toegezegd, maar u daar ook al over geïnformeerd. Eigenlijk is deze motie dan ook overbodig, maar zij ondersteunt wel het beleid.

In zijn motie op stuk nr. 60 vraagt de heer Balemans om onderzoek naar mogelijkheden en onmogelijkheden voor toelagen en bonussen in het onderwijs. Scholen kunnen hun leraren nu al uit hun budget een bonus geven in welke vorm dan ook, maar ik moet zeggen dat dit op dit moment te weinig wordt gedaan. Ik denk dat het inderdaad goed is om in de richting van de onderwijsorganisaties het signaal af te geven dat zij schoolbesturen moeten aansporen om die mogelijkheid die men in het schoolbudget al heeft beter te benutten.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dan gaat de minister het dus bevorderen in plaats van onderzoeken!

Minister Van der Hoeven:

Bevorderen? Het moet gewoon worden gedaan en dat kan aan de orde worden gesteld in het gesprek met de onderwijsorganisaties en met de VNG. Dat doe ik al en ik zal dat blijven doen. Ik heb dus geen onderzoek nodig. Het geld zit in het schoolbudget, het kan en het moet dus ook gebeuren! Als de Kamer mij hiernaar een onderzoek wil laten doen, vraagt zij mij toch ietwat te weinig actie!

De staatssecretaris zal ingaan op de motie-Balemans op stuk nr. 60.

Mevrouw Kraneveldt heeft een motie op stuk nr. 62 ingediend waarin wordt gevraagd om scholen te verplichten in hun schoolgids een paragraaf over veiligheid op te nemen. Ik ben het ermee eens dat scholen in hun gids aandacht moeten besteden aan veiligheid, maar ik ga niet bepalen wat zij daarover moeten opnemen. Ik zal bezien hoe ik hiermee verder ga als deze motie wordt aangenomen, maar ik zou daar wel mee kunnen leven.

De motie-Kraneveldt op stuk nr. 63 gaat over maatschappelijke stage en sociale dienstplicht. Maatschappelijke stage gebeurt in schooltijd en onder verantwoordelijkheid van de school. Wij starten met tien pilots om te bezien welke problemen dat geeft. Uiteindelijk is het de bedoeling om het een normaal onderdeel van het lesprogramma te laten zijn. Sociale dienstplicht gebeurt na schooltijd. De school heeft daar eigenlijk ook geen taak in. Die twee zaken kun je niet met elkaar vergelijken en mag je ook niet op een hoop gooien. Daarom moet ik aanvaarding van deze motie dan ook ontraden.

De motie-Kraneveldt op stuk nr. 64 zal de staatssecretaris van commentaar voorzien.

In haar motie op stuk nr. 65 spreekt mevrouw Lambrechts over het persoonsgebonden budget en het tegengaan van bureaucratie op dat punt. Ik heb die geluiden ook gehoord. Uit overleg met de Landelijke Commissie Toezicht Indicatiestelling bleek dat een deel van de moeilijkheden wordt veroorzaakt door aanloopproblemen en een ander deel door de dossierinzending bij de LCTI. Ik heb afgelopen vrijdag een advies hierover ontvangen waarin ook een vereenvoudiging van de toezending van dossiers wordt voorgesteld terwijl de kwaliteit van het toezicht op peil blijft. Ik zal positief op dit advies reageren.

Ik kan niet overzien wat de financiële gevolgen zijn als wij afstappen van de huidige systematiek voor de bekostiging om toe te groeien naar een bekostiging waarin het geld meteen beschikbaar is en de zorg in de praktijk vorm kan krijgen. Om die reden moet ik de motie ontraden, maar dit neemt niet weg dat ik het eerste deel van de motie wel zal uitvoeren, ook als de motie niet wordt aangenomen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Wij hebben toch een probleem als wij alleen moties kunnen aannemen die bij wijze van spreken overbodig zijn. Het tweede is natuurlijk een groot knelpunt, juist omdat het instrument dreigt te slagen. Het slaagt, er zijn veel aanmeldingen, maar er is geen zorg beschikbaar op het moment dat deze kinderen naar een gewone school willen. Ik vraag de minister of zij actie wil ondernemen als deze motie worden aangenomen, opdat deze kinderen de zorg kunnen krijgen die zij nodig hebben als zij naar een gewone school willen overgaan. Anders zal over een jaar bij de evaluatie moeten worden vastgesteld dat dit is mislukt. Wij hebben dan hoop en verwachtingen gewekt, maar er is geen geld om het uit te voeren.

Minister Van der Hoeven:

Ik deel de zorg van mevrouw Lambrechts, maar wij moeten ook wel weten welke financiële consequenties dit kan hebben en die kan ik op dit moment niet overzien.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het gaat niet om extra geld, want deze kinderen hebben die rechten en zullen ze uiteindelijk effectueren. Het gaat er alleen om dat die gelden beschikbaar komen op het moment dat zij nodig zijn, dat de afspraken rond zijn en dat er zorg geleverd moet worden. Kunt u zich voorstellen wat het betekent voor een kind dat zo graag in de buurt op school wil? Alles is rond, alles is geregeld en dan moet de school op de valreep nee zeggen, omdat er geen zorg beschikbaar is.

Minister Van der Hoeven:

Ik heb zojuist al gezegd dat ik dit punt van mevrouw Lambrechts zie en haar zorg op dit punt deel. Er is echter ook nog een andere consequentie. Als de motie wordt aangenomen, zal ik de Kamer daarover berichten.

Ik laat het oordeel over de motie op stuk nr. 66 over slechtzienden en blinden over aan de Kamer. De ondertekening is zodanig dat ik ervan uitga dat zij wordt aangenomen. Wij zullen het onderzoek moeten uitvoeren.

De staatssecretaris zal ingaan op de motie op stuk nr. 67.

De motie op stuk nr. 68 heeft betrekking op het doorgeven van wetenschappelijke kennis aan studenten hoger onderwijs en anderen. Het doorgeven van wetenschappelijke kennis is een van de kerntaken van het wetenschappelijke onderwijs. Het doorgeven van kennis van innovatiestrategieën kan waar dit relevant is, daarvan zeer wel deel uitmaken. Men is daar ook feitelijk mee bezig. Ik vind dit echt een overbodige motie. Dat mevrouw Lambrechts nog een keer extra aandacht vraagt voor deze taak, is nooit weg, maar dit is wel een kerntaak van het onderwijs.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik deel met de minister de opvatting dat dit een kerntaak zou moeten zijn, maar ik raad haar aan om nog eens het artikel in NRC Handelsblad te lezen van 11 Nederlandse wetenschappers die in het buitenland hebben gewerkt en die zeggen dat dit niet automatisch is geregeld. Zij schrijven dat in Nederland het doorgeven van kennis niet automatisch gebeurt in het hoger onderwijs. Er zit een schot tussen onderzoek en innovatie aan de ene kant en onderwijs aan de andere kant. Dit schot moet doorbroken worden. Dit kan en moet ook mede de opdracht zijn van het Innovatieplatform, anders ontstaat er nooit de cirkel van kennis die wij zo graag willen realiseren.

Minister Van der Hoeven:

Ik begrijp wat mevrouw Lambrechts bedoelt. Zij wil dat er verbetering komt in de huidige situatie. Het lijkt mij prima dat het Innovatieplatform zijn gedachten daarover laat gaan, maar dit neemt niet weg dat de overdracht van wetenschappelijke kennis tot de kerntaken hoort en dat die dus ook moet plaatsvinden.

Als ik het goed begrijp is de motie op stuk nr. 69 over de legesverlaging dezelfde motie als de heer Dittrich in het voorjaar heeft ingediend. Die is toen aangehouden, omdat de regering daarover aan het werk is en heeft toegezegd dat zij hierop terug zal komen. Dit gebeurt ook. Mevrouw Verdonk heeft al aangegeven wat haar insteek op dit punt is. Vanmiddag spreken wij in het Innovatieplatform over deze zaak. Dit is voorbereid door een werkgroep. Ik kom na vanmiddag graag bij de Kamer op de uitwerking hiervan terug. Dit is dus eigenlijk een motie die al eerder is ingediend door de heer Dittrich.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik heb gisteren ook gezegd dat deze motie identiek is, maar dat er alleen een andere datum op staat. De reden was dat ik dacht dat wij een paar stappen achteruit gingen. Er was namelijk de harde toezegging van mevrouw Verdonk dat het in december geregeld zou zijn, maar in de schriftelijke beantwoording door de minister van mijn vragen hieromtrent was er alleen maar sprake van dat het zou worden voorgelegd aan het innovatieplatform.

Minister Van der Hoeven:

Ik begrijp waarom mevrouw Lambrechts dit zegt, maar de tijd heeft niet stilgestaan. Het klopt wat mevrouw Verdonk heeft gezegd. Daarna is het innovatieplatform aan de slag gegaan en vanmiddag wordt dat "gefinaliseerd". Daarna komen wij terug bij de Kamer.

Voorzitter. In de motie op stuk nr. 70 van de heer Vendrik staat dat de scholen een afspiegeling moeten zijn. Ik herhaal dat ik niet voor een wettelijke verplichting ben in dezen. Wij hebben hier ook al eerder over gesproken, dus ik ontraad aanvaarding van deze motie in deze vorm.

Met de motie op stuk nr. 71 wil de heer Vendrik graag dat er een procedure wordt gestart om het vmbo de formele status van een groot project te geven. Met alle respect, voorzitter, maar u bepaalt zelf of u iets tot een groot project wilt maken. Daarbij geeft u ook zelf aan wat u ermee wilt bereiken, inclusief de daarbij behorende rapportages en bureaucratie. Ik ontraad dus aanvaarding van deze motie. Eigenlijk heeft de heer Vendrik deze motie dus aan u, voorzitter, voorgelegd.

De motie op stuk nr. 72 van de heer Vendrik gaat over het lerarentekort en bonussen. In de motie wordt gesproken over een toeslag op het loon voor het onderwijzend en ondersteunend personeel op het vmbo en in de grote steden. In antwoord op de motie op stuk nr. 60 heb ik al gezegd dat het schoolbudget daarvoor bestemd is. Daarin is ook het vroegere arbeidsmarktbudget opgenomen. Centraal opgelegde generieke toeslagen, zoals de heer Vendrik eigenlijk in zijn motie bepleit, beperken juist de ruimte voor de scholen. Ik ontraad dan ook aanvaarding van deze motie.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Waar staat in de motie dat er centraal opgelegde generieke toeslagen komen?

Minister Van der Hoeven:

Als u een toeslag op het loon wilt bevorderen voor onderwijzend en ondersteunend personeel op het vmbo en in de grote steden, ga ik ervan uit dat u wilt dat de regering het bevordert dat die toeslag er komt. Een mogelijkheid is dat dit via de cao-afspraken loopt, maar dan wordt het generiek. Daar zou ik ten zeerste op tegen zijn. Immers, dan is het specifieke karakter van de regeling weg. Ik herhaal dat een dergelijke toeslag via het schoolbudget gegeven moet worden door het bevoegd gezag van de scholen zelf. Daarvoor heeft men zowel de mogelijkheden, de bevoegdheden als het geld. Als u dat ermee bedoelt, is deze motie overbodig en kunt u de andere motie ter zake steunen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dit vraagt om een iets uitgebreider debat, maar dat gaat nu even niet. In de motie staat echter precies wat ik bedoel, namelijk dat de scholen meer gebruik moeten maken van de beschikbare ruimte en dat, als er straks geen ruimte is voor dit soort toeslagen in grote steden en op vmbo-scholen, die ruimte er moet komen. Wij vragen de regering om daarop toe te zien en dat te bevorderen, niets meer en niets minder. Ik begrijp dat de minister aanvaarding van de motie waarschijnlijk gaat ontraden.

Minister Van der Hoeven:

Dat hebt u goed geconcludeerd. Er is namelijk een schoolbudget en dat voorziet in datgene wat gevraagd wordt. De heer Vendrik zei zojuist dat, als er onvoldoende geld is, de mogelijkheden verruimd moeten worden, maar dat is een heel ander verhaal. Ik vind dat de bestaande mogelijkheden benut moeten worden en dat gebeurt op het ogenblik nog veel te weinig.

Voorzitter. De motie op stuk nr. 73 gaat over de schoolinternaten. In 2002 hebben OCW en VWS eenmalig aan de exploitatie van de schoolinternaten – en dat zijn particuliere en gemeentelijke internaatachtige voorzieningen – bijgedragen. OCW gaat niet structureel financieren. Voor het einde van dit jaar wordt er een evaluatierapport van VWS verwacht. Laten wij dit rapport dus afwachten en dan een debat hierover aangaan. Ik vraag de heer Vendrik dus om deze motie in ieder geval tot dat debat aan te houden. Zoals de motie nu luidt, zal ik aanvaarding ontraden, omdat ik de motie voorbarig vind.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De minister ontraadt de aanneming van de motie dus vanwege voorbarigheid.

Minister Van der Hoeven:

De heer Vendrik kan de motie ook aanhouden.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Goed. Als ik dat echter niet doe, wordt de aanneming van de motie ontraden.

Mij is gebleken dat de incidentele financiering van het departement stopt en dat de schoolinternaten vanaf 1 januari 2004 met een continuïteitsprobleem zitten. Zij kunnen dus niet meer zo lang wachten. Met de motie wordt ook niet beoogd dat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap betaalt; er wordt alleen mee beoogd dat zij samen met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport probeert na te gaan of er een plan kan worden opgesteld om met de gemeenten de financiering rond te krijgen. Dat kan zij toch op zijn minst doen? Het is aan haar om te bestuderen hoe zij dat doet, maar er is spoed en urgentie geboden. Ik dien de motie dus in, ondanks het feit dat ik weet dat er nog een rapport verschijnt. Wij kunnen daar niet op wachten. Als wij dat wel doen, sluiten die scholen per 1 januari 2004. Bij de gemeenten gaat het namelijk ook niet goed.

Minister Van der Hoeven:

Hoe vervelend het ook is, de heer Vendrik zal moeten wachten tot het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het rapport uitbrengt. Volgende week wordt de begroting van dat ministerie behandeld, waarmee ik de kwestie moet aanpakken. Ik kan mij voorstellen dat hij de motie ook tijdens die begrotingsbehandeling indient. Dat ministerie moet in deze kwestie namelijk het initiatief nemen. Om die reden vraag ik aan de heer Vendrik om de motie aan te houden. Als hij dat niet doet, ontraad ik de aanneming ervan. Tijdens de behandeling van de begroting van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kan hij verzoeken om bespoediging van de toezending van het evaluatierapport. Ik ben daar niet verantwoordelijk voor.

De staatssecretaris zal de moties op stuk nrs. 74 en 75 voor haar rekening nemen. De motie op stuk nr. 76 is een grensgeval, omdat de inhoud ervan te maken heeft met de beleidsterreinen van zowel mij als de staatssecretaris. De staatssecretaris is verantwoordelijk voor de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten – WTOS – terwijl de totale schoolkosten van het voortgezet onderwijs in mijn portefeuille zitten. Als de Kamerleden het goed vinden, beantwoord ik de daarin aan de orde gestelde kwestie namens ons beiden. Er wordt gevraagd om, eventueel budgetneutraal, een reiscomponent in de systematiek van die wet op te nemen. In de normbedragen van die wet is generiek rekening gehouden met die reiskosten. Er is geen sprake van een maatwerkvergoeding. De beoogde invoering van een maatwerkvergoeding voor ouders met hoge reiskosten, leidt tot een behoorlijk complexe uitvoering en tot hoge uitvoeringskosten. Ik kies daar niet voor. Het betekent namelijk dat de gewenste budgetneutrale uitvoering ten koste gaat van de WTOS. Ik kan mij niet voorstellen dat dit wordt gewenst.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik heb altijd grote schroom om een minister tegen te spreken op feitelijke punten, maar klopt het echt dat de reiskosten als component in de systematiek van de WTOS zitten? Volgens mij is dat niet zo. Wij hebben daar in het verleden vaak over gesproken.

Minister Van der Hoeven:

De heer Van der Vlies wil iets anders. Hij wil dat bepaalde ouders die onevenredig worden getroffen door de kosten voor het vervoer van hun kinderen, een vergoeding krijgen. Hij verzoekt mij om daar budgetneutraal voor te zorgen. Aangezien het gaat om bepaalde ouders, verzoekt hij dus om een maatwerkvergoeding. Als ik daar budgetneutraal voor moet zorgen, leidt de maatwerkvergoeding tot meer geld voor de ene groep ouders en minder geld voor de andere binnen de andere onderdelen van de WTOS. Dat is toch niet de bedoeling?

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik wil de woorden "eventueel budgetneutraal" schrappen, als die het probleem vormen. Ik was juist zo constructief om alle bezwaren bij de minister weg te nemen tegen mijn opmerking dat sommige mensen een school verlangen die zich op grote afstand bevindt. Dat is een probleem, zeker als men een paar schoolgaande kinderen heeft. Over dit oude punt is vaak gediscussieerd. Aangezien het nieuwe stelsel voor studiefinanciering wordt herijkt en dat hier enigszins mee te maken heeft, wilde ik opnieuw constructief over dit onderwerp denken. Het is voor veel mensen namelijk een reëel probleem. Ik heb geen cijfers of getallenvoorbeelden paraat, maar die kan ik wel geven.

Minister Van der Hoeven:

Ik begrijp en ken het probleem waar de heer Van der Vlies over spreekt. Nogmaals, ik denk dat dit tot heel andere budgettaire gevolgen leidt. Als hij het woordje "eventueel" ook nog schrapt, hebben wij helemaal een probleem. Dat heeft budgettaire consequenties die wij sowieso niet kunnen overzien, omdat wij dan buiten het vastgestelde kader gaan. Als de heer Van der Vlies dat doet, brengt hij zichzelf nog verder van huis. Ik zie het probleem echter wel. Wij gaan een aantal zaken evalueren en ik zeg toe dat wij dan bekijken hoe dat probleem speelt. Ik doe echter geen belofte, dat wij het kunnen oplossen. Dat is te veel gevraagd. Je moet echter nooit nalaten om ernaar te kijken.

De voorzitter:

Het woord is nu aan de staatssecretaris, mevrouw Nijs. In het nader herziene schema hebben wij een behoorlijk ruime planning opgenomen, namelijk dat het antwoord tot kwart voor twaalf, over tien minuten, zou duren. Ik wil echt om twaalf uur klaar zijn met deze begrotingsbehandeling, want anders komen de andere punten van deze dag ondanks het ruime schema in de knel. De vergadering zal zo verlopen, dat wij tegen twaalven met dit agendapunt klaar zijn.

Staatssecretaris Nijs:

Mijnheer de voorzitter. Ik kom nog terug op twee vragen die zijn gesteld voordat ik overga tot de behandeling van de amendementen en moties, namelijk een vraag van mevrouw Joldersma en een vraag van de heer Van Dam.

Mevrouw Joldersma vroeg of ik nog een keer kan aangeven waarom ik de 15 mln uit de lumpsum voor het hoger onderwijs wil halen om naast de algemene ook nog specifieke afspraken te maken. Ik geef dat graag nog een keer aan. Het gaat niet om specifieke versus algemene afspraken. Het maken van afspraken met de instellingen is een heel nieuw proces. Dan gaat het om ambities, om ontwikkelingen die wij in Nederland in gang willen zetten. Dat kan worden veroorzaakt door afspraken die wij in Europa hebben gemaakt, maar het is ook mogelijk dat wij zelf een bepaald profiel van het hoger onderwijs in Nederland willen neerzetten. Uiteraard gebeurt dat in samenspraak met het veld. In onze enveloppe zit een aantal middelen om ruimte te geven aan die ontwikkelingen. Als er behoefte is aan nog meer geld dat niet specifiek in die enveloppe zit, kunnen wij de 15 mln gebruiken om dat proces te faciliteren.

Met de heer Van Dam ben ik al sinds augustus in discussie toen hij schriftelijke vragen stelde over een soort ongelijkheid bij het terugbetalen van de aanvullende beurs in het mbo. Naar aanleiding van de begrotingsbehandeling hebben wij het nog een keer op schrift gesteld. De heer Van Dam vindt het prima dat ik ernaar wil kijken, maar hij wil meer van mij horen. Hij wil dat ik de ongelijkheid ophef. Ik vrees dat ik dat niet helemaal kan toezeggen. Ik zal wel nagaan hoe het technisch in elkaar zit. Als er binnen de wetgeving enigszins mogelijkheid is om dat te doen, ben ik bereid die ongelijkheid op te heffen. Dat zal ik dan ook aan de Kamer melden. Als het echter heel lastig wordt en als wij daarvoor de wetgeving moeten veranderen, dan kom ik daarop terug. Dan wordt het een wat langduriger proces.

De heer Van Dam (PvdA):

Ik heb er bezwaar tegen dat de staatssecretaris nu alleen twee kleine punten aanstipt en niet ingaat op de meer fundamentele vragen die in eerste en tweede termijn zijn gesteld. Hoe kijkt zij bijvoorbeeld tegen de aansturing van het hoger onderwijs aan? Hoe verklaart zij de ommezwaai in het beleid van een vrij liberale aansturing naar een aansturing met meer regels en minder eigen verantwoordelijkheid voor de instellingen?

Staatssecretaris Nijs:

Ik begrijp dat de heer Van Dam het almaar heel moeilijk met mij heeft, want hierover hebben wij natuurlijk al wat woorden gewisseld. Hij zegt dat ik niet concreet genoeg ben, maar hij geeft gelukkig toe dat hij zelf ook niet altijd concreet kan zijn. Bij de studiefinanciering is hij er zelf immers nog niet uit en wil hij alle opties openhouden. De heer Van Dam voert het experiment met het toelatingsbeleid als bewijs aan, dat ik niet concreet ben. Ondertussen is hij er wel heel fel op tegen, dus zo concreet is het dan toch wel weer. Het is eigenlijk dus geen verbazing bij de heer Van Dam. Hij zei dat ook al: haar lijn is niet de onze. Dat verbaast mij weer niet. Dat lijkt mij een juiste conclusie.

De heer Van Dam (PvdA):

Met alle respect, maar dit zijn beschouwingen over van alles en nog wat dat is gezegd, maar het gaat niet over mijn vraag. Ik heb gevraagd, hoe u aankijkt tegen de aansturing van hoger onderwijs, en hoe u de ommezwaai in het beleid verklaart van een heel liberale lijn naar het maken van meer afspraken met instellingen.

Staatssecretaris Nijs:

Het is moeilijk dit soort debatten naar ieders tevredenheid te beëindigen, want wij hebben niet dezelfde lijn. Uiteraard ben ik liberaal en wat ik doe, raakt absoluut niet aan de autonomie van de instellingen. Maar er is nu eenmaal een maatschappelijke rol voor de instellingen, waarover afspraken moeten worden gemaakt.

Het amendement op stuk nr. 20 van mevrouw Joldersma beoogt, de middelen voor het toelatingsbeleid en de studeerbaarheid in het hoger onderwijs om te zetten in middelen voor studieadviseurs voor studenten met een handicap of een chronische ziekte. Mevrouw Joldersma is volstrekt duidelijk geweest: zij heeft geen behoefte aan experimenten, omdat zij geen selectie door instellingen wil, maar zelfselectie wil stimuleren. Zij is namelijk bang dat de instellingen de krenten uit de pap halen als wij de selectie aan hen overlaten. Het zal de Kamer misschien verbazen, maar ik ben wel voorstander van het stimuleren van zelfselectie, vanuit het oogpunt van "de juiste student op de juiste plek". Wat dat betreft, kan er nog wel wat worden verbeterd aan de voorlichting aan studenten over het maken van die keuze. Maar het eerste, dus selectie door de instellingen, is ook gewenst. Aan de ene kant is dat om een aantal opleidingen in Nederland neer te zetten waar de beste studenten terechtkunnen, en dat talent nog verder uit te dagen. Maar aan de andere kant ook om studenten die niet aan de wettelijke vooropleidingseisen voldoen maar wel over voldoende inzicht, kennis en vaardigheden beschikken, te kunnen selecteren om hun talenten uit te kunnen bouwen. Dat zou bijvoorbeeld kunnen voor leerlingen uit mbo-3, die een overstap willen en kunnen maken naar het hbo. Het kan ook voor iemand zijn die in het buitenland heeft gestudeerd en daar een ander diploma heeft gehaald. Of het kan gaan om studenten die zijn gaan werken, en daarmee zoveel ervaring hebben opgedaan dat zij toch weer terugwillen naar het onderwijs. Ook voor die groep jongeren zou de selectie kunnen worden gebruikt om hun talenten verder te ontwikkelen.

De wet geeft nu al de mogelijkheid, bij de Masteropleidingen te selecteren. Waar het bij de experimenten juist om gaat, is dat we zorgen dat de toegankelijkheid van de opleidingen wordt bewaakt. Daar is die commissie voor, net als de commissie voor fair access in het Verenigd Koninkrijk. De juiste student op de juiste plek is dus een combinatie van zelfselectie. Selectie van instellingen is een belangrijk onderdeel van het toelatingsbeleid, naast de studeerbaarheid die natuurlijk heel erg belangrijk is. Wat dat betreft, zou ik er meer voor zijn om de studeerbaarheid voor alle studenten van toepassing te laten zijn, en niet alleen voor de gehandicapten en chronisch zieken. Ik ontraad het amendement derhalve.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Wij zijn het eens over zelfselectie, en dat is winst. Wij zijn het oneens waar u voorstander bent van selectieve toegankelijkheid van de bachelors, en ik niet. Hoe kunt u kiezen voor pilots, terwijl we daarover nog een notitie krijgen? U vraagt ons daarvoor geld te reserveren, terwijl we nog niet eens hebben gesproken over die notitie. U bent eigenlijk al bezig om beleid in te voeren dat hier nog niet is besproken. U bent niet ingegaan op mijn punt dat dergelijke pilots onuitvoerbaar zijn. Stel dat het wordt doorgezet, dan kun je dat niet alleen voor economie in Tilburg invoeren, maar moet dat voor alle economieopleidingen in Nederland, en dan hebben we dat wat wij niet willen, namelijk selectieve toegankelijkheid.

Staatssecretaris Nijs:

Het is nu niet het moment om daarover uitgebreid te debatteren. Er komt een notie over het toelatingsbeleid, waarin aandacht wordt besteed aan deze drie onderwerpen, juist om het stukje toelatingsbeleid en studeerbaarheid in de begroting verder in te vullen. Dan zien wij dat nu al 55 opleidingen selecteren, de opleidingen die dat aan ons hebben gevraagd. Wij komen daarover dus nog uitgebreid te spreken.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De staatssecretaris spreekt enkele keren over zelfselectie. Dat is een mooi woord. Een lege portemonnaie, is dat ook een vorm van zelfselectie?

Staatssecretaris Nijs:

Daar gaat het helemaal niet om. Het gaat erom dat studenten de mogelijkheid hebben zich voldoende informatie te verschaffen over wat je van een opleiding kunt verwachten, wat je ervoor nodig hebt en wat je er straks aan hebt. Ik ben het ermee eens dat betere informatie moet worden gegeven. Dat is ook heel belangrijk bij het vormgeven van een nieuw toelatingsbeleid.

De heer Van Dam (PvdA):

In ons amendement wordt voorgesteld de 3 mln euro in de begrotingsstaat voor experimenten met een toelatingsbeleid te schrappen. Ik heb aangegeven wat onze voorwaarden zijn bij het toelatingsbeleid. Is de staatssecretaris van plan dit budget te gebruiken voor selectie aan de poort en volledige collegegelddifferentiatie?

Staatssecretaris Nijs:

Het bedrag heeft betrekking op toelaatbaarheid en studeerbaarheid. In het amendement wordt voorgesteld ons alleen maar te richten op studeerbaarheid voor de gehandicapte student. Ik ontraad de aanneming van dit amendement, omdat ik vind dat de studeerbaarheid niet alleen voor gehandicapten en chronisch zieken moet worden verbeterd, maar voor alle studenten. Hoe wij het bedrag verdelen tussen toelatingsbeleid, zelfselectie van de instellingen en studeerbaarheid, wat mij betreft voor alle studenten, komt terug als wij spreken over het toelatingsbeleid. Die notitie heb ik de Kamer toegezegd.

Ik kom op het amendement op stuk nr. 26 van mevrouw Lambrechts. Dat beoogt om extra middelen ter beschikking te stellen voor de kennisverspreiding en kennisambassadeurs mkb met als doel de samenwerking tussen bedrijven en scholen te versterken. Het strekt er ook toe een aantal extra stage- dan wel simulatieplaatsen op te zetten. Ik vind het een goed amendement. Ik ben bereid om dat uit te voeren, omdat ik de doelen ervan volledig onderschrijf.

Dan kom ik bij de moties. In de motie op stuk nr. 51 van de heer Van Dam wordt mij gevraagd af te zien van het voornemen over de invoering van de prestatiebeurs in het mbo. Het zal de Kamer niet verbazen als ik meedeel dat ik de aanneming van de motie ontraad. Wij hebben er uitgebreid over gesproken. Ik constateer dat het doel om meer jongeren een diploma in het mbo te laten halen door ons beide wordt gedeeld, maar het middel niet.

Er is een aantal moties ingediend over het studiefinancieringsstelsel, eventueel in combinatie met het bekostigingsstelsel. Dat zijn de moties op de stukken nrs. 55, 61 en 64. De Kamer heeft mij in dit debat – dat is een winstpunt – uitgebreid kennis laten maken met de opvattingen over een nieuw studiefinancieringsstelsel, zowel wat betreft de inhoud als wat betreft het proces. Eerst iets over de inhoud. De PvdA heeft mij mede namens GroenLinks en de LSVb een plan aangeboden. Mevrouw Joldersma en mevrouw Lambrechts hebben in dat kader de motie op stuk nr. 51 ingediend, de heer Visser de motie op stuk nr. 61. Dat levert een interessant beeld op, maar geen gelijkgestemd beeld. Er zijn nogal wat invalshoeken. Ik heb al eerder gezegd dat ik de unanimiteit van de commissie-Vermeend een prestatie vond. De Kamer heeft mij gesterkt in die mening. Een aantal gedachten vond ik erg interessant. Ik neem die mee bij het vormgeven van het beleid.

Nu het proces. Ik zei in eerste termijn al dat ik het voorstel van mevrouw Kraneveldt om de studiefinanciering en bekostiging in samenhang te zien erg sympathiek. Ik heb inmiddels besloten om dat te doen. Ook het collegegeld neem ik daarbij mee. Ik zal vaart maken met het formuleren van de uitgangspunten op die terreinen. In de motie wordt gevraagd om dat het liefst vóór het HOOP te doen. Als blijkt dat dit niet handig is in verband met de besprekingen rond het HOOP, zou ik de ruimte willen hebben om het uiterlijk in het HOOP te doen. Nogmaals, ik zal vaart zetten en proberen om het nog vóór het HOOP te doen.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Ik ben zeer blij met deze toezegging. Ik hoop dat het vóór het HOOP komt. Mocht het in het HOOP komen, dan zou ik graag zien dat het er in ieder geval bij betrokken kan worden. Mede namens mevrouw Joldersma trek ik de motie in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Kraneveldt/Joldersma (29200-VIII, nr. 64) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Staatssecretaris Nijs:

Voorzitter. In haar motie op stuk nr. 56 vraagt mevrouw Vergeer de regering om de mogelijkheid tot omzetting van de studiefinanciering op basis van het studieresultaat in het eerste jaar in stand te houden. Men zal begrijpen dat ik aanneming van deze motie ontraad. Hiervoor geldt eigenlijk hetzelfde voor de prestatiebeurs in het mbo. Wij hebben hierover uitgebreid van gedachten gewisseld. Het doel om jongeren met een diploma de studie af te laten maken, is iets wat wij delen maar over het middel zijn wij het niet eens.

Met de motie van mevrouw Lambrechts op stuk nr. 67 over het kunstvakonderwijs ben ik eigenlijk erg blij. Op 1 oktober heb ik een gesprek gehad met de instellingen voor het kunstvakonderwijs. Ik heb dat gesprek juist belegd omdat ik merkte dat er veel problemen bij deze instellingen waren, niet alleen wat betreft hun bedrijfsvoering maar ook omdat ze zich de afgelopen jaren in de steek gelaten voelden door de overheid. Ik begrijp dus heel goed waar de motie vandaan komt. Een van de knelpunten in het huidige bekostigingsstelsel in het kunstvakonderwijs is dat dit veel bestuurlijke onrust en administratieve lasten met zich brengt. Het legt ook een zware belasting op de Raad voor cultuur, die zich bezig moeten houden met de limieten en de hoogte ervan. Ik ben dan ook zeer bereid om deze problemen zo spoedig mogelijk op te lossen. Ik heb besloten om een verandering aan te brengen in het bekostigingsmodel voor deze instellingen. Dat nieuwe model kan dan lopen tot aan de invoering van het nieuwe bekostigingsmodel in het hoger onderwijs, waarin ook het kunstvakonderwijs zal worden meegenomen.

In de motie op stuk nr. 74 van de heer Vendrik wordt de regering verzocht om zich in te spannen om vanaf 2004 de toekomst van ECHO financieel te borgen en daarover de Kamer zo spoedig mogelijk te berichten. Daar heb ik wat moeite mee. Niet omdat ik vind dat wij geen continue aandacht voor allochtone studenten binnen hogescholen en universiteiten en daarbuiten moeten hebben, maar wel omdat er iets anders aan de hand is. De afgelopen jaren hebben wij gezien dat het hebben van ECHO als tijdelijke impuls goed werkt en dat instellingen daardoor de afgelopen jaren de gelegenheid hebben genomen om met ondersteuning van ECHO expertise te ontwikkelen wat betreft de behoeften van allochtone studenten. Echter, dat wil niet zeggen dat het vanzelfsprekend moet zijn dat je dit aanjaagproces tot in lengte van dagen moet laten afhangen van Nijsextra overheidssubsidie. Wat dat betreft is er ook iets vreemd met ECHO aan de hand. Met het vorige bestuur van ECHO hebben wij afspraken gemaakt om de subsidie na 2003 te beëindigen. Ondertussen is er een nieuwe voorzitter van het ECHO-bestuur gekomen die ons heeft gemeld dat hij niet achter die opvatting van het vorige bestuur staat. Die afspraak is echter wel gemaakt en er is dus geen geld voor begroot. Wel hebben wij ervoor gezorgd dat de verplichtingen vanuit 2003 voor zover ze in 2004 doorlopen, nog gerealiseerd kunnen worden. Het lijkt mij niet verstandig om die subsidie voort te zetten. Ik ontraad derhalve aanneming van de motie.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het kan natuurlijk altijd zijn dat een nieuw bestuur tot nieuwe inzichten komt. Ik vraag de staatssecretaris niet om de portemonnee helemaal open te trekken, maar wel om zich in te spannen om een eigentijdse vorm te vinden waarbij rekening wordt gehouden met de rol van ECHO en de door dit centrum opgebouwde expertise. Ik zou het jammer vinden als de staatssecretaris mijn motie zou lezen zoals zij dat nu doet, namelijk dat zij zich financieel verantwoordelijk maakt voor het voortbestaan van het ECHO. Het ECHO zal ook zelf in de vorm van acquisities haar financiële positie moeten veiligstellen. Het signaal dat deze motie geeft is dat de klap die per 1 januari 2004 dreigt, waarschijnlijk te hard is en dat daarmee de opgebouwde expertise verloren zou kunnen gaan, terwijl dat misschien niet nodig is. Ik hoop dat de staatssecretaris daar gevoelig voor is.

Staatssecretaris Nijs:

Het is goed dat u dit even toelicht. Ik had de motie inderdaad in die zin begrepen dat u vond dat de overheid het voortbestaan financieel moest waarborgen. We zijn het gesprek met het ECHO aangegaan over de manier waarop we de overgang het beste kunnen aanpakken. Ik zei daarom ook dat ervoor gezorgd is dat de verplichtingen voor volgend jaar zijn veiliggesteld. Ik ben bereid om met het ECHO om de tafel te gaan zitten om te kijken of wellicht andere instellingen ertoe kunnen bijdragen dat de toekomst van het ECHO en de stap die het ECHO gaat maken om de markt op te gaan, veiliggesteld kan worden. Ik zeg de heer Vendrik toe dat wij het gesprek met het ECHO zullen blijven voeren.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Mag ik de toezegging van de staatssecretaris in die zin verstaan dat zij, nadat zij zich opnieuw met het bestuur heeft verstaan over de mogelijkheden, zich zal inspannen om de toekomst van het ECHO te waarborgen en dat zij ons daar voor het kerstreces nog een bericht over stuurt? Ik wil de motie dan graag aanhouden.

Staatssecretaris Nijs:

U mag de motie dan ook intrekken, want ik wil u dit graag beloven.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Ik zal daar nog een nachtje over slapen. Ik houd de motie even aan.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Vendrik c.s. (29200-VIII, nr. 74) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Staatssecretaris Nijs:

Wij zullen de Kamer zoals afgesproken over ECHO-berichten.

Voorzitter. Ik kom bij de motie op stuk nr. 75 van de heer Slob. De heer Slob vraagt om met de partners in het beroepsonderwijs te bezien of er financiële ruimte gevonden kan worden ter ondersteuning van de manifestatie die Skills Masters 2004 wil gaan houden. De heer Slob vraagt iets zeer specifieks, namelijk of er financiële ruimte is voor deze specifieke manifestatie in 2004. Het doel van de manifestatie is imagoverbetering van het beroepsonderwijs. Dat is erg belangrijk. Het valt telkens op dat het imago van het beroepsonderwijs in de regio erg goed is, maar dat het landelijk een stuk beter kan. Dit soort activiteiten moet de uitstraling die het beroepsonderwijs in ons land heeft verbeteren. Dit kan het beste bereikt worden in samenwerking met de diverse partners in het beroepsonderwijs. Ik zou de motie als volgt willen uitvoeren. Ik zal het Platform beroepsonderwijs dat al beschikt over middelen die voor de verbetering van het imago in het beroepsonderwijs gebruikt kunnen worden, samen met Skill Netherlands een plan laten maken om de uitstraling van het beroepsonderwijs voor Nederland te verbeteren. Ik vind het belangrijk dat wij bij de uitvoering van een dergelijk plan niet alleen het geld van de overheid maar ook dat van de eigen leden betrekken. Als we dat gezamenlijk doen, staan we veel sterker. Ik zal mij inspannen om dat te bereiken. Mochten de nu al beschikbare middelen niet voldoende zijn om het gestelde doel te kunnen bereiken, dan zal ik mij inspannen om daar financieel verantwoordelijk voor te zijn. Ik denk echter dat het met deze middelen zou moeten kunnen lukken.

Voorzitter. Ik kom tot slot bij het amendement op stuk nr. 33 van het lid Van der Laan over het wetenschappelijk onderwijs. Het amendement beoogt om tot de invoering van het nieuwe bekostigingsstelsel in 2007 een gelijke uitgangspositie te bewerkstelligen in de onderzoeksbekostiging van de verschillende universiteiten. Ik laat het oordeel over het amendement graag aan de Kamer over, maar ik wil wel opmerken dat ik begrip heb voor het standpunt van deze jonge universiteiten. Het amendement is wellicht een beetje prematuur omdat de dynamisering van de bekostiging van het onderzoek in het wetenschapsbudget aan de orde komt en in het innovatieplatform aan de orde is. Ik signaleer verder dat in de huidige toelichting op de begroting voor deze post niet wordt uitgesloten dat deze middelen worden aangewend voor het in het amendement verwoorde doel.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Blijkt uit de toelichting voldoende duidelijk dat van dit amendement een doorwerking wordt verwacht naar de komende jaren? Het is een amendement voor een jaar, maar het zal in de opbouw naar de aanstaande dynamisering van de bekostiging een doorwerking moeten hebben naar latere jaren.

Staatssecretaris Nijs:

Dat is duidelijk.

De heer Visser (VVD):

Voorzitter. De staatssecretaris heeft aangegeven een uitgangspuntennotitie uit te brengen over studiefinanciering. Daarin zal zij breed ingaan op alle elementen die hier aan de orde zijn geweest. Daardoor is mijn motie op stuk nr. 61 overbodig geworden. Ik trek haar daarom in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Visser (29200-VIII, nr. 61) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven