Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Aanpassing van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de economische delicten ter uitvoering van richtlijn nr. 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (PbEG L 178) (Aanpassingswet richtlijn inzake elektronische handel) (28197).

(Zie vergadering van 25 september 2003.)

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De heer Van Dam (PvdA):

Voorzitter. Na afloop van de behandeling van de Aanpassingswet richtlijn inzake elektronische handel heeft de minister nog twee brieven naar de Kamer gestuurd. De ene brief gaat over het amendement op stuk nr. 13 van het CDA en de VVD inzake een aangifteplicht voor kinderporno en discriminatie. Daar zult u mij verder niet over horen, omdat ik de brief van de minister zeer overtuigend vind.

Wel hoort u mij over de tweede brief van de minister naar aanleiding van mijn amendement over spam, ongewenste commerciële e-mail. Die brief verraste mij. In het debat was de minister namelijk nog heel erg schappelijk in onze richting. Zo had ik volgens hem best een punt met de mogelijkheid van strafrechtelijke vervolging van spam. Als ik mijn amendement zou uitbreiden met een bepaling uit de Telecommunicatiewet, werd het voor de minister "draagbaar".

Daar kwam de minister echter op terug in zijn brief. Plotseling moest hij aanvaarding van het amendement ernstig ontraden. Dat heeft mij dus verrast. Vandaar mijn vraag aan de minister waarom hij in zo'n korte tijd 180 graden van mening is veranderd.

In de tussentijd is er in de Kamer een en ander gebeurd. Wij hebben hier ook gesproken over de wijziging van de Telecommunicatiewet. Een van mijn amendementen daarop is overgenomen. Vandaag hebben wij die wetstekst vastgesteld. Artikel 11.7 van de Telecommunicatiewet gaat over de aanpak van spam. Ik heb een vergeefse poging gedaan om spam, gericht aan rechtspersonen, te laten verbieden. Om die reden leek het mij beter om mijn amendement op stuk nr. 14 aan te passen. Dat gewijzigde amendement heb ik op stuk nr. 17 ingediend. Daarin heb ik het spam-verbod beperkt tot natuurlijke personen.

Dat amendement zorgt op zichzelf niet voor een strafbaarstelling. De tekst daarvan is in lijn met de Telecommunicatiewet. Elders in de wet wordt evenwel bepaald dat overtreding van het bewuste artikel strafbaar is via de Wet op de economische delicten. Op het moment dat de minister daar een probleem mee heeft, adviseer ik hem om daarvoor een wijzigingsvoorstel te doen. Overigens raad ik hem dat inhoudelijk niet aan. Volgens mij is het namelijk verstandig om ook een strafrechtelijke vervolging van spam achter de hand te houden. Ik snap wel dat men niet elke ongewenste e-mail via het strafrecht vervolgd wil hebben. Het lijkt mij wel verstandig dat men ervoor zorgt dat men in die situaties waarin de OPTA niet kan optreden op basis van de Telecommunicatiewet, het strafrecht achter de hand heeft om toch te kunnen optreden. Ik zie ook het risico, dat de minister in zijn brief aangeeft, van een stortvloed van aangiften die het strafrecht kan overspoelen. Ik heb hier al even aan gerefereerd in het debat over de Telecommunicatiewet, maar dat leek mij niet de plek om erover door te praten.

Ik heb wel een idee hoe wij dit kunnen oplossen. Dat idee sluit eigenlijk aan bij de discussie over kinderporno en discriminatie die wij eerder hebben gevoerd bij de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel. Daarbij hebben wij gesproken over de effectiviteit van meldpunten ter zake. Ik stel dan ook voor om een meldpunt voor spam op te richten. Daartoe dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat consumenten en bedrijven zeer veel last hebben van ongevraagd toegezonden e-mail (Spam) of andere berichten met een veelal commerciële boodschap;

constaterende dat zowel de Aanpassingswet elektronische handel als de gewijzigde Telecommunicatiewet (28851) regels stellen ten aanzien van dergelijke berichten;

constaterende dat de handhaving van deze regels zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk zal plaatsvinden;

overwegende dat het niet gewenst is dat de OPTA en/of het justitieel apparaat overbelast raken wegens de verwerking van grote aantallen niet vervolgbare meldingen betreffende dergelijke berichten;

verzoekt de regering, zorg te dragen voor de oprichting van een "Meldpunt Spam" waar meldingen van ongevraagd toegezonden berichten verzameld zullen worden, onderzocht zullen worden op mogelijke vervolging en waar vervolgbare meldingen zullen worden overgedragen aan de OPTA of Justitie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dam en Van der Laan. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18(28197).

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. Onze fractie heeft nog twee discussiepunten. Het eerste heeft betrekking op spam. Daarover heeft de heer Van Dam al gesproken. De fractie van het CDA hecht zeer aan het tegengaan van spam op het internet en in de mailboxen van ons allen. Daarom hebben wij ook ingestemd met de wijziging van de Telecommunicatiewet als gevolg waarvan de bewijslast komt te liggen bij de verzender van berichten, ook al is dat met goedkeuring van de ontvanger. Zoals het er nu naar uitziet, hebben wij geen behoefte aan een verdere uitbreiding van dergelijke verantwoordelijkheden en van de aansprakelijkheid. Wij hebben gezien dat de heer Van Dam een nieuw amendement heeft ingediend. Wij hebben er nog geen kennis van kunnen nemen, maar ik ben benieuwd wat het kabinet daarvan vindt. Onze fractie is tot op heden nog niet overtuigd van de noodzaak om in dit wetsvoorstel een dergelijk amendement op te nemen, omdat wij denken dat dit op zichzelf niets toevoegt aan de doelstelling van de Kamer.

Het tweede discussiepunt dat de CDA-fractie graag in deze heropening aan de orde stelt, betreft strafbare feiten als kinderporno en discriminatie op het net. De minister heeft in de eerste en in de tweede termijn en in zijn brief van 29 september 2003 uitgebreid betoogd waarom het amendement-Jan de Vries/Szabó op stuk nr. 14 ernstig moet worden ontraden. Mijn fractie heeft begrip voor de principiële overwegingen van de minister. Laat dit helder zijn. De minister stelt dat een aangifteplicht in ons strafrecht zeer uitzonderlijk is en moet blijven. Toch betreft het in onze ogen delicten die een extra waarborg vragen. Zodoende komt ook de vraag naar doelmatigheid aan de orde. De minister stelt met betrekking tot het thema van de doelmatigheid dat een aangifteplicht ertoe kan leiden dat tussenpersonen of providers minder bereid zullen zijn tot samenwerking. Dat zou een slechte zaak zijn. De minister is ook van oordeel dat de samenwerking tussen de providers en de Meldpunten Kinderporno en Discriminatie goed werkt waardoor er geen enkele reden is tot invoering van een aangifteplicht. De minister faciliteert ook de "notice and take down"-procedure, zoals hij in zijn brief van 29 september 2003 schetst.

Inmiddels hebben wij echter het jaarverslag 2002 van het Meldpunt Kinderporno ontvangen. Dat jaarverslag geeft een ander beeld dan de minister schetst. Er blijkt namelijk uit dat het aantal meldingen stijgt, maar dat slechts zo nu en dan een melding via abuse-afdelingen van internet service providers komt. In het jaarverslag wordt gesteld dat deze afdelingen onvoldoende capaciteit noch kennis van zaken hebben en dat zij die eigenlijk ook niet nastreven. Verder staat erin dat de Nederlandse branchevereniging van internet providers (NLIP) en de afzonderlijke internet service providers niets bijdragen aan het meldpunt en dat misschien ook nog de subsidie van de minister per 2004 wegvalt. De continuïteit van het meldpunt is niet gegarandeerd zonder de bijdragen van enerzijds de internet service providers en anderzijds van de minister. Een samenwerkingsconvenant tussen de providers, de overheid en het meldpunt is ook niet tot stand gekomen. Dat betreur ik zeer. De providers lijken dus hun verantwoordelijkheid niet te nemen en de overheid is te afwachtend. Dat is het beeld. Dat beeld zien wij ook bij het Meldpunt Discriminatie. Dat is toch een heel ander beeld dan de minister schetst. Wij zijn het met elkaar eens, zoals ook is gewisseld in eerste en tweede termijn, dat kinderporno en discriminatie op internet en via andere communicatiemiddelen zoveel mogelijk moet worden tegengegaan. Als wij die ambitie hebben, moeten de verantwoordelijkheden ook door de internet service providers worden opgepakt. Om die reden dien ik met collega Szabó de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Richtlijn elektronische handel (PbEG L 178) lidstaten oproept te bevorderen dat door zelfregulering onwettige informatie wordt bestreden;

constaterende dat internet service providers in beperkte mate kinderporno en discriminatie melden bij de Meldpunten Kinderporno en Discriminatie;

overwegende dat deze meldpunten een belangrijke bijdrage leveren aan de bestrijding van kinderporno en discriminatie op internet, maar dat de continuïteit van de meldpunten onder druk staat;

verzoekt de regering, te bevorderen dat alle betrokken partijen de verantwoordelijkheid nemen voor de continuïteit van de Meldpunten Kinderporno en Discriminatie en internet service providers voortaan actief kinderporno en discriminatie melden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Jan de Vries en Szabó. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19(28197).

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. Nu wij deze motie indienen, willen wij ons amendement op stuk nr. 13 intrekken.

De voorzitter:

Het amendement-Jan de Vries/Szabó (stuk nr. 13) is ingetrokken.

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. Als blijkt dat de zelfregulering en de effecten van deze motie, mocht zij door de Kamer worden aangenomen, onvoldoende zijn, zal mijn fractie het initiatief nemen tot aanvullende wetgeving. Ik hoop echter dat het niet zo ver behoeft te komen.

De heer Szabó (VVD):

Mijnheer de voorzitter. Ik sluit mij graag aan bij de woorden van de heer De Vries over de ingediende motie en het intrekken van ons amendement.

Ik heb zojuist het gewijzigde amendement van de heer Van Dam onder ogen gekregen. Ik heb dat nog niet uitgebreid kunnen bestuderen. Ik wacht graag het antwoord van de minister af, voordat ik er verder commentaar op geef.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Mijnheer de voorzitter. Op het gebied van spam wil de D66-fractie een stevig opt-in-systeem. Dat is de enige manier om ervoor te zorgen dat mensen niet worden lastiggevallen door ongewenste e-mails. Ik heb deze richtlijn behandeld in het Europees Parlement. Ik heb daar gevochten voor een heel sterke positie van de consument. Het amendement van de heer Van Dam ligt volledig in onze lijn en kan ook op onze steun rekenen. Sterker nog, mocht er om een of andere reden toch een opt-out-systeem komen, dan overweegt de D66-fractie om tegen het wetsvoorstel te stemmen. Met een opt-out-systeem legaliseren wij spam en moeten consumenten zich steeds afmelden. Wij weten dat dat niet werkt.

Wij hebben begrip voor het feit dat de heer Van Dam de bedrijven uit zijn amendement heeft gehaald. VNO/NCW vindt dat kennelijk belangrijk. Ik krijg allerlei e-mails van bedrijven die schrijven dat VNO/NCW niet weet waarover men praat en hen niet vertegenwoordigt. Zij moeten dat maar intern oplossen; wij bemoeien ons er niet mee. Als de bedrijven over één of twee jaar tot het inzicht komen dat zij niet meer kunnen werken vanwege de spam, kunnen zij altijd nog bij ons aankloppen en wordt de wet alsnog gewijzigd zoals wij het in eerste instantie al hebben gewild.

De tweede vraag gaat over de strafbare uitingen op internet. D66 wil dat er hard wordt opgetreden tegen strafbare feiten op internet, zoals kinderporno, antisemitisme en discriminatie. De vraag is hoe je dat het beste kunt garanderen. Wij vinden het buitengewoon verstandig dat het CDA en de VVD hun amendement hebben ingetrokken, want dat zou het effect hebben gehad dat de politie bezig is de internetserviceproviders aan te pakken in plaats van degenen die strafbare feiten op internet plegen. Dan krijg je een heel rare taakverdeling.

De volgende vraag is of wij er vertrouwen in hebben dat de minister goed bezig is. Dat hebben wij. Wij denken namelijk dat de toezeggingen die hij heeft gedaan om ervoor te zorgen dat het meldpunt beter functioneert en dergelijke veel goeds beloven. Wij hebben een motie, waarvan ik eigenlijk verwacht dat die slechts ondersteunend is. Dat hoor ik dan graag van de minister. Misschien is ze een extra aansporing om te zorgen dat het de goede kant opgaat met het "notice and take down"-systeem. Ik wacht graag de reactie van de minister af.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een goede opsporing van strafbare feiten zoals kinderporno, fraude, discriminatie en andere onrechtmatige handelingen ("illegal content") op internet noodzakelijk is, mede om het vertrouwen in elektronische handel, het gebruik van internet en het vertrouwen in de kenniseconomie te stimuleren;

van mening dat deze problematiek een taakveld bestrijkt waar de minister van Justitie samen met de markt aanzienlijke verantwoordelijkheden draagt, zodat niet met alleen zelfregulering door de sector kan worden volstaan;

voorts van mening dat het "notice and take down"-systeem dat momenteel door het ministerie van Justitie met de Brancheorganisatie van Internetproviders, NLIP en andere marktpartijen, wordt ontwikkeld derhalve ook van overheidswege gesteund zou moeten worden in het kader van "co-regulering" van deze problematiek;

verzoekt de minister van Justitie, door middel van een brief inzicht te geven in de voortgang van voornoemd project tot op heden, en in het bijzonder de ondersteunende rol van het ministerie van Justitie daarin, nu en in de nabije toekomst;

verzoekt de minister van Justitie om binnen een halfjaar na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel de Kamer te informeren omtrent het functioneren van het Nederlandse "notice and take down"-systeem,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Laan en Van Dam. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20(28197).

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik hoor mevrouw Van der Laan in haar motie niet spreken over de verantwoordelijkheid van de internetserviceproviders. Is het een bewuste keuze dat zij alleen over de verantwoordelijkheid van de overheid spreekt?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Misschien heb ik de motie te snel voorgelezen. Het gaat om co-regulering. Dat betekent dat wij een verantwoordelijkheid zien voor beide partijen, zowel het ministerie van Justitie als de branche van internetserviceproviders. Het is logisch dat geen van beide het alleen kan. Immers, de internetserviceproviders hebben geen opsporingsbevoegdheden en het ministerie van Justitie heeft niet de tijd om alle websites door te kijken. Als je wilt dat het echt werkt, zullen wij moeten spreken van co-regulering, waarbij men elkaar aanvult. Wij denken dat de minister op de goede weg is en willen hem daarbij graag ondersteunen.

De heer Jan de Vries (CDA):

Hoe ziet u uw motie en de ambitie daarvan in relatie tot de bestaande Meldpunten Kinderporno en Discriminatie?

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dat is heel raar. Kennelijk is er een meningsverschil over de effectiviteit. De minister heeft ons laten weten dat het allemaal goed werkt. U bent van mening dat het niet zo goed werkt. Het lijkt mij voor Kamerleden heel moeilijk om tussen die twee feitelijke meningsverschillen opeens een lijn te kiezen. Wij kiezen vooralsnog voor steun aan de regering en hopen dat de minister in zijn antwoord met feitelijke informatie kan komen. Wij vragen om die brieven vragen om ons een aanknopingspunt te geven. Als blijkt dat het allemaal niet goed werkt, kunnen wij erop terugkomen: wacht eens eventjes, het klopt niet; misschien had de heer De Vries toch gelijk.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Donner:

Voorzitter. Er zijn vandaag twee punten aan de orde. Om te beginnen is dat het vraagstuk van de ongewenst toegezonden emailberichten, en verder de samenwerking van de internetproviders op het punt van de kinderporno.

De heer Van Dam heeft mij over de spam gevraagd, waarom sprake is van een plotselinge wending. Ik denk dat dit een misverstand is. Van het amendement zoals het toen voorlag heb ik heel duidelijk aangegeven dat het mij niet ten principale gaat om opt in, opt out. In dit wetsvoorstel gaat het mij wel om opt out, vanwege de strafrechtelijke handhaving. Maar het systeem van opt in hoort aan de orde te komen in het kader van de Telecomwetgeving. Daarin is het inderdaad aan de orde gekomen en dat wetsvoorstel is aanvaard, dus dat levert verder geen problemen op.

Ik heb de heer Van Dam, ook en marge van de vergadering, duidelijk gemaakt dat er technische problemen waren met het amendement, en op welke wijze die zouden kunnen worden ondervangen. Dat betekent overigens niet dat ik geen bezwaren zou hebben tegen een dergelijk amendement. Om dat te adstrueren, heb ik dat nog eens in de brief uiteengezet. Nogmaals, ik denk dat de situatie zoals die nu is geregeld in de Telecomwet, die de Tweede Kamer een uur geleden heeft aanvaard, de juiste is: opt in met bestuurlijke handhaving. Het gaat niet aan, een uur later in een ander wetsvoorstel een regeling op te nemen die op twee punten anders is. In de eerste plaats wordt met het amendement geprobeerd de groep personen tot welke de bepaling zich richt, weer breder te maken, namelijk de natuurlijke personen die ontvangen. In het kader van de Telecomwet is er al eerder gediscussieerd over het specifieke punt dat die verbreding waarschijnlijk in strijd is met de richtlijn. Het gaat om abonneehouders, zijnde natuurlijke personen, en daarom is dat in de Telecomwet opgenomen.

Het tweede punt is dat hier wederom het direct bij het strafrecht leggen van de verantwoordelijkheid wordt opgenomen. Een meldpunt verandert daar niets aan. Blijft staan dat er een bepaling wordt opgenomen met dit voorstel, dat strafrechtelijk zal moeten worden gehandhaafd, wat zonder meer beslag zal leggen op de bestaande capaciteit. Omdat er op dit punt betere oplossingen zijn, die ook zijn aanvaard in het kader van de Telecomwet, zou moeten worden voorkomen dat de zaak toch weer bij het OM wordt neergelegd. Gisteren hebben we in commissieverband uitvoerig gesproken over de inzet die met beperkte middelen moet worden gepleegd. Het is niet verstandig om dan gewoon te zeggen dat er nog iets bijkomt. Ik blijf ertegen waarschuwen dat dat een foute aanwending van het strafrecht is.

Hier komt ten slotte bij dat aanvaarding van deze bepaling hier en nu uitsluitend een overgangsbepaling oplevert. De bepaling wordt ingetrokken door artikel VII in de wet die deze Kamer zojuist heeft aanvaard, namelijk de Telecomwet. Het is zelfs heel waarschijnlijk dat de Telecomwet eerder in werking treedt dan dit wetsvoorstel. Dan heeft deze bepaling nooit betekenis gehad, want dan wordt die ingetrokken, voordat die in werking is getreden. Om die reden ontraad ik de Kamer de aanvaarding hiervan.

Deze bepaling is in dit geval bedoeld voor de specifieke situatie van een opt out, want die laat zich strafrechtelijk wel handhaven; vandaar ook de combinatie van een opt out en strafrechtelijke handhaving. Deze bepaling was steeds bedoeld voor de periode, totdat het opt-in-systeem volgens de Telecomwet in werking zou treden. Daarin is geregeld hoe het in het kader van de Telecomwet moet. Het is niet zinvol in de overgangsperiode een bepaling op te nemen, waarvan ik nu al zeg dat die strafrechtelijk niet gehandhaafd kan worden bij gebrek aan capaciteit.

De heer Van Dam (PvdA):

De vorige keer zei de minister in het debat het volgende: "U hebt wel een punt. U hebt alle recht om te zeggen dat bestuursrechtelijke handhaving onvoldoende is en dat eventueel strafbepalingen opgenomen moeten worden." Daarom zei ik zojuist dat de minister een ommezwaai heeft gemaakt. Dat blijkt nu nog eens. Kan hij mij uitleggen waarom hij dit de vorige keer vond en waarom hij er nu heel anders tegen aankijkt?

Minister Donner:

Ik kijk er nu niet heel anders tegenaan. Dat is de situatie die ontstaat op het moment dat wij hier spreken over de uitvoering van het Cybercrime-verdrag. Het is heel wel mogelijk dat ik, gelet op het systeem van bestuurlijke handhaving van de Telecomwet, voor bepaalde situaties nog strafbepalingen nodig heb. Ingevolge het Cybercrime-verdrag is sprake van een dergelijke situatie als het systeem van de ontvanger door de verzending van spam wordt ontregeld. Daar zijn strafbepalingen voor nodig.

De heer Van Dam (PvdA):

Ik citeerde zojuist rechtstreeks uit het stenogram. Dat debat ging over de strafrechtelijke handhaving met betrekking tot het opt-in-systeem. Toen zei de minister datgene wat ik zojuist aangaf. Blijkbaar is de minister wat dat betreft totaal van mening veranderd. Ik vraag mij af wat er sindsdien in de wereld is veranderd, waardoor de minister er anders tegenaan is gaan kijken.

Minister Donner:

U kunt vinden dat strafrechtelijke handhaving nodig kan zijn, maar ik ben van mening dat dit niet nodig en niet wenselijk is. Daarom is in de Telecomwet een bepaling opgenomen over de evaluatie van de bestuursrechtelijke handhaving. Deze Kamer heeft bestuursrechtelijke handhaving zojuist aanvaard. Ik kan de vraag nu omkeren. Wat is er in een uur veranderd voor de Kamer? Het ene moment aanvaardt zij bestuursrechtelijke handhaving, terwijl ze een uurtje later vindt dat strafrechtelijke handhaving nodig is.

De heer Van Dam (PvdA):

Bij de behandeling van de Telecomwet heeft de Kamer aangegeven dat het debat over de mogelijkheid van strafrechtelijke handhaving moet worden gevoerd in het kader van de heropening van de beraadslaging over de Aanpassingswet elektronische handel. Vervolgens is de kwestie hier teruggekomen.

Minister Donner:

De Kamer heeft met die andere wet zojuist gekozen voor een systeem van opt in, bestuursrechtelijk gehandhaafd. U gaat nu een discussie heropenen over een overgangsbepaling die waarschijnlijk nooit in werking zal treden, maar waarin een heel ander systeem aan de orde komt. Ik begrijp dat niet.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik begin mij een beetje misleid te voelen. D66 heeft ingestemd met de vorige wet, in de wetenschap dat dit eraan zat te komen en dat daarin een streng opt-in-systeem zou worden geregeld. Je hebt niets aan het opt-out-systeem, want dan ben je spam aan het legaliseren. Wij hebben uitgerekend dat, als 0,1% van de Europese bedrijven mij een e-mail stuurt met de vraag om uit te opten, ik een heel jaar bezig ben met dat afmelden, mits ik dat iedere keer binnen een minuut kan doen. Daar heb ik geen zin in en geen tijd voor. Opt out is dus geen optie. De enige manier is opt in.

De Europese richtlijn geeft ons de kans om dit probleem aan te pakken door deze om te zetten in Nederlandse wetgeving. De bedoeling van de meeste leden in deze Kamer – ook omdat wij luisteren naar wat de Nederlanders willen – is om een zo goed mogelijke bescherming te bieden. Ik heb begrip voor het argument van de minister dat hij daar geen capaciteit voor heeft. Hij krijgt elke week wel een andere prioriteit gepresenteerd. Ik hoor echter graag hoe dit probleem dan wel wordt aangepakt. Wordt OPTA gevraagd om het voorwerk te doen? Wordt er een zeer beperkt team van Justitie op gezet? Wij moeten wel iets doen. Het heeft helemaal geen nut om alleen maar te praten over hoe vervelend spam is.

Minister Donner:

De richtlijn is omgezet in de Telecomwet. De Kamer heeft gekozen voor een opt-in-systeem dat gehandhaafd wordt door de OPTA. De OPTA kan de bedrijven die zich hier niet aan houden boetes tot een bedrag van € 450.000 opleggen. Er is geen ander systeem mogelijk, tenzij voor strafrechtelijke in plaats van bestuursrechtelijke handhaving wordt gekozen. De bepaling is zo ruim of zo beperkt als de richtlijn toelaat. Het amendement is mogelijk in strijd met de richtlijn omdat het zich tot een bredere kring richt. Ik doel hiermee op het vraagstuk van de natuurlijke personen. Ik wijs erop dat er al een adequaat systeem van handhaving is. Dat zou juist worden verzwakt door strafrechtelijke handhaving vanwege het gebrek aan capaciteit. De Kamer heeft mede om die reden gekozen voor bestuursrechtelijke handhaving.

Met minister Brinkhorst is een discussie gevoerd over het oprichten van een meldpunt, maar de minister heeft een voorstel daartoe afgewezen. Bij bestuursrechtelijke handhaving is het logisch dat de OPTA het meldpunt is, want zij moet optreden. De Kamer heeft de richtlijn uitgevoerd zoals zij uitgevoerd moet worden. Dit maakt het vreemd om een heel nieuw systeem in te voeren voor een bepaling die waarschijnlijk nooit het wetboek zal halen omdat zij ingehaald wordt door de Telecomwet. De Telecomwet is het kader waarbinnen de richtlijn wordt uitgevoerd.

De heer Van Dam (PvdA):

U zei dat in artikel VII is geregeld dat deze bepaling worden herroepen door de Telecomwet. Ik kan het daar echter niet in terugvinden.

Minister Donner:

Pardon, ik heb u fout voorgelicht. Dit betreft artikel XXXIIB van de Telecomwet. Hierin staat dat, wanneer het voorstel van wet houdende aanpassing van het BW betreffende de uitvoering van deze richtlijn van kracht wordt, artikel 15e, tweede lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek vervalt. Dit systeem is ook logisch omdat wij kiezen voor bestuursrechtelijke handhaving van het opt-in-systeem. Ik ben niet wederspannig, maar heb zorg over de overspannenheid van het strafrechtelijk systeem. Wij hebben hetzelfde doel, namelijk optreden tegen spam. Wij moeten eerst nagaan hoe de bestuursrechtelijke handhaving door de OPTA werkt. Ik dacht dat er een evaluatiebepaling in het wetsvoorstel is opgenomen. Ik heb al aangegeven dat de kwestie opnieuw aan de orde is in het kader van de uitvoering van het Cybercrime-verdrag.

De heer Van Dam (PvdA):

Volgens mij heeft de minister een punt. Ik heb ontdekt waar het staat. Kan hij aangeven waarover de Kamer volgende week dan nog moet stemmen?

Minister Donner:

Over de rest van de uitvoering van de richtlijn inzake elektronische handel. Het wetsvoorstel is breder. Voor het geval dat dit wetsvoorstel eerder wet is dan de Telecomwet, hebben wij in ieder geval een maatregel op basis waarvan kan worden opgetreden. Deze bepaling kan strafrechtelijk gehandhaafd worden. Ik heb er ook geen hoge pet van op en ik geef mevrouw van der Laan volledig gelijk dat dit geen adequaat systeem tegen spam is. Het is echter strafrechtelijk handhaafbaar, omdat dan gericht tegen bedrijven kan worden opgetreden, die zijn gewaarschuwd dat het niet mag. Inmiddels is dit ingehaald door het opt-in-systeem. Wij hebben dat aanvaard. Daarvoor gelden de argumenten zoals aangegeven. Een en ander zou geregeld moeten worden zoals nu in de Telecomwet. Dit wetsvoorstel houdt echter meer in dan alleen de vraag van spam en opt in. Ik hoop dat de Kamer daar alsnog over wil stemmen.

De heer Szabó (VVD):

Voorzitter. Ik begrijp dat u adviseert om niet voor de motie op stuk nr. 18 van de leden Van Dam en Van der Laan te stemmen omdat de Tweede Kamer reeds eerder heeft besloten dat het meldpunt spam in principe binnen de OPTA valt.

Minister Donner:

Misschien is het wat grote stappen snel thuis om te zeggen dat de OPTA handhaver is en dus meldpunt. Ik bedoelde dat men voor overtredingen bij de OPTA moet zijn. Het is niet systematisch het meldpunt. Er is door de minister Donnervan Economische Zaken uitvoerig met de Kamer over de invoering van het meldpunt gesproken. Dat is toen door hem afgewezen als niet functioneel in het kader zoals nu wordt voorgesteld. Ik kan mij daar slechts bij aansluiten. Er zal hierover ook een brief worden geschreven. Ik moet mijzelf op één punt corrigeren. Ik meende te weten dat er een evaluatiebepaling in de Telecomwetgeving is opgenomen, maar dat is niet zo. Dat laat onverlet, dat je altijd kunt evalueren.

De heer Szabó (VVD):

Begrijp ik u goed dat u zegt dat er op dit moment nog geen meldpunt spam bestaat?

Minister Donner:

Er is geen meldpunt voor spam. Nogmaals, met het opt-in-systeem is daarvoor ook geen aanleiding. Het zou nog logisch zijn bij een opt-out-systeem, maar met het opt-in-systeem voor spam heb je wel of niet toestemming. In het laatste geval is er onmiddellijk sprake van een overtreding.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Voorzitter. Een van de leuke dingen van deze minister van Justitie is dat hij altijd denkt dat men zich aan de wet houdt. Een opt-in-systeem betekent nog lang niet dat men geen spam ontvangt. Het is daarom ook met een opt-in-systeem, waarbij meteen duidelijk is of sprake is van een overtreding, belangrijk dat er toch een meldpunt is, een plek waar men terecht kan met een klacht en waar die ook in behandeling wordt genomen. Wat is het advies van de minister over de motie van de heer Van Dam en mijzelf waarin wordt gevraagd om na te gaan of de oprichting van een meldpunt spam mogelijk is? Wij kunnen eventueel nog kijken of de tekst moet worden aangepast, maar het lijkt mij een simpel verzoek. Of het nu bij de OPTA of ergens anders komt, er moet toch een plek zijn waar men terecht kan. Anders hebben wij een wet, maar daar doen wij verder niets mee. Dat zou buitengewoon jammer zijn.

Minister Donner:

Ik wijs op de uitvoerige discussie over het meldpunt met minister Brinkhorst. Hij heeft toen aangegeven waarom er geen behoefte aan bestaat. De Kamer heeft vervolgens over dat wetsontwerp, en dus ook over dat punt, gestemd. Wij kiezen voor een systeem van bestuursrechtelijke handhaving. Is er een opt-in-systeem, dan geef je aan dat je spam wilt ontvangen. Dan is er geen reden om daarvoor een meldpunt in te richten. Als men zich niet aan de regeling houdt, hoeft er geen apart meldpunt te zijn om te melden dat men zich niet aan de wet houdt. Als daar behoefte aan is, kan men bij de OPTA aangeven dat men spam ontvangt en de OPTA vragen om op te treden. Als ik daarnaast een meldpunt inricht, creëer ik een barokke structuur voor eenvoudig handhaven.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dan ben ik heel tevreden. De minister zegt dat de OPTA in feite het meldpunt spam is. Als ik mij afmeld voor spam en ik krijg die toch, ga ik dus gewoon naar de OPTA en dan moet zij ervoor zorgen dat het goed komt. Als dat zo is, kan ik mij voorstellen dat geen apart meldpunt nodig is.

Minister Donner:

In het handhavingssysteem is daar geen meldpunt voor nodig. Ik begrijp uit het antwoord van minister Brinkhorst dat inmiddels wel een vrijwillig meldpunt bestaat, namelijk spamvrij.nl, en dat hij bereid is om daar verder naar te kijken. Er is dus ook al een vrijwillig systeem.

Als wij bepalingen handhaven, moeten klachten worden ingediend bij de instantie die deze handhaaft.

De heer Van Dam (PvdA):

Ten eerste. Denkt de minister dat de OPTA net zoals justitie overbelast raakt als zij al die meldingen moet verwerken? Ten tweede. De minister heeft gelijk: spamvrij.nl is een vrijwillig meldpunt. Ik begrijp dat het kabinet daar blij mee is. Kunnen wij afspreken dat de minister ervoor zorgt dat dit meldpunt in elk geval blijft functioneren en wel in de zin zoals dat in de motie wordt bedoeld?

Minister Donner:

Minister Brinkhorst heeft de Kamer toegezegd nog voor de kerst een brief te sturen over internationale meldpunten. Dat is op dit punt vooral van belang en zinvol. Als blijkt dat de OPTA wordt overspoeld omdat inderdaad op geweldige schaal wordt overtreden, zullen maatregelen moeten worden genomen. Dat lossen wij echter niet op door een meldpunt in het leven te roepen. Dan raakt het meldpunt overspoeld en dan hebben wij nog niks aan de handhaving. Als die situatie zich voordoet, moet zij opgelost worden. De heer Brinkhorst heeft aangekondigd dat hij een brief stuurt aan de Kamer. Ik stel voor dat wij de discussie even hierbij laten.

De heer De Vries en mevrouw Van der Laan hebben gesproken over meldingen van kinderporno. Ik heb daar inderdaad een brief over gestuurd. In de begroting van Justitie is de financiering voor 2004 voor de desbetreffende meldpunten voorgesteld. De Kamer moet deze wel nog vaststellen. Uiteraard valt aan de samenwerking nog veel te verbeteren, maar mij lijkt dat wij op dat punt op een goede koers liggen. Ik beschouw de motie van de heer De Vries dan ook als een welkome ondersteuning van het beleid. Hiermee kan tegenover de partijen worden aangegeven dat de Kamer dit een dringend probleem vindt. Dat de Kamer en de wetgever bereid zijn om ruimte te geven voor zelfregulering, is een reden om tot goede samenwerking te komen, maar die zelfregulering moet er dan wel komen.

In dat kader zal ik gaarne het voorstel van mevrouw Van der Laan volgen om te melden wat de stand van zaken is met het project voor het "notice and take down"-systeem. Als de door de heer De Vries voorgestelde maatregelen zijn getroffen, ben ik bereid om te berichten over de voortgang. In de motie wordt eerst een brief gevraagd over de stand nu en een halfjaar later over de stand dan. Ik wou proberen om het tot één zaak te reduceren. Als het wetsvoorstel in werking treedt, zullen wij de Kamer zo snel mogelijk, uiterlijk een halfjaar nadien, berichten over de stand van de samenwerking bij dit project. Dat is zuiver om werkzaamheden te besparen.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik vind dit een heel goed voorstel om wat minder bureaucratie in het leven te roepen. Ik schrap daarom de passage in de motie over de eerste brief en dan blijft die over de tweede staan voor een halfjaar na inwerkingtreding van het wetsvoorstel.

Minister Donner:

Dat zeg ik gaarne toe. Ik geloof dat ik daarmee de motie overbodig maak.

Ik beveel de Kamer nogmaals in welwillende overweging aan om het wetsvoorstel te aanvaarden zoals het is ingediend, omdat wij de richtlijnen op tijd moeten uitvoeren.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag te stemmen.

Aldus wordt besloten.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven