Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 8 oktober 2003 over medefinancieringsorganisaties.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter. In het algemeen overleg hebben wij gesproken over het probleem van de wederopbouworganisaties, die helaas niet hebben kunnen rekenen op subsidies uit hoofde van de TMF. Mijn fractie en een aantal andere fracties vinden dat jammer. Zij vinden dat daarvoor een oplossing moet worden gevonden. Helaas is de minister tijdens het algemeen overleg geen stap dichter bij de Kamer gekomen. Wellicht is het goed om het met een motie te proberen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de aanvragen van Nederlandse wederopbouworganisaties voor financiering binnen TMF-kader wederom niet zijn toegekend;

constaterende dat hierdoor de continuïteit van veel programma's van deze organisaties in gevaar komt;

overwegende dat de procedure voor nieuwe aanvragen van de organisaties onduidelijk was;

verzoekt de regering om uiterlijk één week voor de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken (5-12-2003) te komen met een alternatief financieringsvoorstel voor de Nederlandse wederopbouworganisaties,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Karimi, Tjon-A-Ten en Terpstra. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20(27433).

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter. Wij willen de minister graag eerst de gelegenheid geven om een alternatief voor te stellen. Als blijkt dat dit niet gebeurt, blijft niets anders over dan het indienen van een amendement. Ik hoop echter dat de minister een voorstel zal doen.

Mevrouw Terpstra (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie wil graag haar standpunt markeren over de positie van de organisaties die in aanmerking komen voor thematische medefinanciering.

Wij zijn uitgesproken voorstanders van de ontschotting, het wegvegen van de scheidslijn die tot nu toe bestond tussen de grote medefinancieringsorganisaties en de organisaties die zich kwalificeren voor het programma thematische medefinanciering. Een dergelijke ontschotting leidt in onze opvatting tot meer concurrentie in het medefinancieringsprogramma, hetgeen zeer moet worden toegejuicht, en kan organisaties die meer gespecialiseerd zijn, een kans geven om mee te dingen naar de medefinanciering voor hun activiteiten. Gezien hetgeen wij in het verleden over dit onderwerp hebben gezegd, ligt het voor de hand dat wij deze ontwikkeling zeer toejuichen. Het spreekt voor zichzelf dat aan de thematische medefinancieringsorganisaties niet dezelfde eisen moeten worden gesteld als aan de grote medefinancieringsorganisaties. Zij behoeven niet, zoals nu nog de grote MFO's, een zeer breed karakter te hebben in zowel sectoraal als geografisch opzicht. Metterdaad dient de comparatieve meerwaarde van de thematische organisaties behouden te blijven. Naar ik heb begrepen, zal collega Van der Staaij dat straks ook betogen.

De ontschotting creëert ook extra financiële ruimte voor de thematische medefinancieringsorganisaties. Dat is wenselijk in verband met de medefinanciering van activiteiten van die wederopbouworganisaties. Ik herhaal dat wederopbouw de eerste stap is, de conditio sine qua non, voor ontwikkeling. Dus moet wederopbouw kunnen, en wel zo breed mogelijk.

In haar brief van 17 april geeft de minister een nogal beperkte invulling van het type wederopbouwactiviteiten dat gefinancierd kan worden. Zij verwijst naar de geringe budgettaire ruimte, maar die is nu niet meer aan de orde. Die ruimte kan naar de mening van de VVD worden opgerekt. Ook bijvoorbeeld wederopbouwactiviteiten in Afghanistan of Irak zijn naar onze mening financieringswaardig. Tijdens het algemeen overleg heb ik namens de VVD een pleidooi gehouden voor het creëren van financiële ruimte voor de honorering van de aanvragen van wederopbouworganisaties. De VVD-fractie heeft dan ook met erg veel genoegen de motie-Karimi over dit onderwerp medeondertekend.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mijnheer de voorzitter. Een van de onderwerpen die tijdens het algemeen overleg aan de orde zijn geweest, was het verwijderen van het schot tussen de programma's MFP-breed en TMF. De minister heeft gezegd dat zij die weg verder op wil en dat zij gaat werken aan een ontschot systeem. De SGP-fractie is van mening dat dit kansen biedt voor kwaliteitsverbetering, maar dat het ook risico's behelst van verschraling van het aanbod van programma's. Daarom hebben wij er behoefte aan om een expliciete Kameruitspraak te vragen, om gelet op die risico's uitdrukkelijk te markeren welke grenspalen bij dit proces, dat ook op langere termijn speelt, in acht moeten worden genomen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering voornemens is over te gaan tot ontschotting tussen MFP-breed en TMF;

van mening dat de organisaties die onder beide programma's vallen, zeer ongelijksoortig zijn, vooral wat betreft omvang, en concurrentie daarom voor de kleinere organisaties risico's met zich brengt;

van mening dat grote waarde gehecht moet worden aan de diversiteit en maatschappelijke verankering van organisaties die van het TMF-programma afhankelijk zijn;

verzoekt de regering, bij deze ontschotting voorwaarden te creëren waardoor een eerlijk speelveld ontstaat en waarbij de comparatieve meerwaarde van de organisaties die nu onder TMF vallen, behouden blijft,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21(27433).

De heer Brinkel (CDA):

Mijn fractie heeft in het algemeen overleg, waarvan het verslag hier aan de orde is, op vergelijkbare wijze als de heer Van der Staaij het belang onderstreept van rekening houden met het eigen karakter van organisaties in de sfeer van de thematische medefinanciering en medefinancieringsorganisaties. De heer Van der Staaij houdt een pleidooi voor de erkenning van de comparatieve voordelen en de verankering van de thematische medefinancieringsorganisaties. Mag ik aannemen dat hij ook voor ogen heeft dat het eigen karakter, de maatschappelijke verankering en de diversiteit van de grote medefinancieringsorganisaties vergelijkbare bescherming behoeven in een beleidskader voor beide soorten programma's?

De heer Van der Staaij (SGP):

De bedoeling is niet om alleen te kijken naar de kleinere programma's, alsof het er niet toe doet wat er met die grotere gebeurt. Ik denk dat het voor die kleinere weleens lastig kan worden in concurrentie met de groten. Om die reden hebben wij de motie daar in het bijzonder op gericht. Wij zien daar vooral risico's van dit proces.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. Ik zal een paar voorbeelden noemen van organisaties in de praktijk. CARE Nederland is ooit begonnen in de Balkan en nu actief in Soedan met een groot programma voor hygiëne en drinkwater voor 80.000 vluchtelingen. CARE Nederland zit ook in andere moeizame of falende staten, zoals Burundi, Irak en Angola. In deze staten zijn moeizame ontwikkelingen en dit soort organisaties zijn daar actief bij de wederopbouw. Zij hebben tien jaar ervaring met vaak heel goede, geïntegreerde wederopbouw.

Een ander voorbeeld is HealthNet, dat op haar manier basisgezondheidszorg heeft opgezet voor 0,5 miljoen mensen in Afghanistan. Laag of niet goed opgeleide vrouwen zijn aan een bestaan geholpen door ze op te leiden tot vroedvrouw. Er wordt ook aan traumaverwerking gedaan, wat voor wederopbouw van cruciaal belang is. Zij zijn ook aanwezig in Somalië, Congo en Oost-Timor. Dat zijn ervaringen die volgens de PvdA-fractie niet verloren mogen gaan. Ik neem aan dat de minister dat met ons eens is; dat hopen wij althans, ondanks een iets andere uitslag van het AO. Wederopbouw is immers dé brug tussen een crisis en armoedebestrijding. De wederopbouwervaring in Nederland is heel erg sterk. Daar komt nu steeds meer focus op, zeker gezien de oprichting van het stabiliteitsfonds van de minister. Die relatie is natuurlijk zeer ingrijpend. Deze organisaties – het Rode Kruis, CARE, HealthNet, ZOA, de Stichting vluchtelingen Nederland – zijn echte Nederlandse kennisorganisaties en hebben daarmee ook een draagvlak. Continuïteit voor deze organisaties is van belang. Wij steunen de door mevrouw Karimi ingediende motie daarom van harte.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Voorzitter. Mag ik de leden van de Kamer in herinnering brengen wat vorig jaar aan de orde is geweest? Allereerst heeft de Kamer – met name mevrouw Karimi – gepleit voor een overbruggingsregeling. Wij waren toen nog niet vertrouwd en nog niet goed bekend met het TMF-principe en de beoordeling. De Kamer meende daarvoor een voorstel te moeten doen. Dat voorstel is gehonoreerd: er is toen voor één keer een extra bedrag beschikbaar gekomen om een jaar te overbruggen. In dat jaar zou een nieuw beleidskader wederopbouw worden geformuleerd. Dat is er ook gekomen en dat is het uitgangspunt voor de beoordeling geweest. Ten aanzien van dat kader is een- en andermaal rechtstreeks, maar ook in het Platform TMF, waar het algehele beleidskader aan de orde is gesteld, overleg gevoerd met de betrokken organisaties. Vervolgens is het beleidskader naar de Kamer gestuurd. Als de Kamer daar nu iets aan wil toevoegen, namelijk Irak en Afghanistan, kan dat niet meer. Dat had na 19 maart, voor de afsluiting van de beoordeling, nog gekund, maar wij hebben in dat beleidskader een aantal thema's vastgesteld en ook een aantal landen waarop de toekenning van toepassing zal zijn. Waarom? Omdat bij Buitenlandse Zaken de sky de limit niet is. Wij hebben natuurlijk geen onbeperkte middelen voor het wederopbouwprogramma. Er is een bepaald bedrag beschikbaar gesteld en daar hebben wij het mee moeten doen. Daarom hebben wij een aantal landen genoemd die overigens ook door mevrouw Fierens zijn genoemd, zoals Somalië, Soedan, Angola en Burundi. Daar hebben de betrokken wederopbouworganisaties een geweldige staat van dienst en zijn zij langjarig aanwezig. Vanuit die noodhulpsituaties moet je kunnen doorgaan naar wederopbouw en vervolgens aantakken op structurele hulp. Dat was de gedachte bij het opstellen van het beleidskader.

Mevrouw Terpstra (VVD):

Mag ik de minister eraan herinneren dat een beperkte financiële ruimte haar belangrijkste argument was? In het AO hebben wij er al voor gepleit om juist door die ontschotting de mogelijkheid van een grotere financiële ruimte te creëren. Dat is dus geen feitelijk gegeven waar de minister niet onderuit kan. Het is een politieke keuze. Als die politieke keuze verandert door de politieke keuze van de Kamer dat er meer financiële ruimte gecreëerd kan worden, kan daarbij dus ook sprake zijn van een andere landenkeuze en een bredere themakeuze.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Daar ben ik het mee eens, maar de discussie...

Mevrouw Terpstra (VVD):

Dit debat is er juist voor bedoeld om die uitspraak van de Kamer zó te doen dat u daar in het beleid rekening mee houdt.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Ja, maar ik lees de motie eerlijk gezegd zo dat dit alternatieve financieringsvoorstel nog voor dit jaar – dat wil zeggen: voor het komende begrotingsjaar – geldt. Dat is op dit moment niet mogelijk, want wij hebben nog niet ontschot. Wij zitten met de vierjarige afspraak met de medefinancieringsorganisaties. Daarbij komt dat conform de procedure van het beleidskader, waarin ook is afgesproken waarop wij gaan toetsen, de organisaties kwalitatief niet scoren. Ook als wij meer geld zouden hebben – wij hebben veel aanvragen gekregen; mevrouw Fierens heeft de vier organisaties genoemd – zou geen van die vier organisaties dus kunnen profiteren van de financiële middelen in het beleidskader. Ik mag aannemen dat ook de Kamer wil dat wij naar kwalitatief goede aanvragen kijken en dat wij die honoreren. Het kan echter niet zo zijn dat de Kamer achteraf zegt dat zij een aantal organisaties incidenteel toch nog bepaalde middelen wil toekennen. Dat kan niet de bedoeling zijn. Het kan bovendien juridisch niet.

Mevrouw Terpstra (VVD):

Het is niet voor niets dat ik in mijn korte bijdrage heb gesteld dat de thematische medefinancieringsorganisaties niet aan dezelfde kwalitatieve eisen hoeven te voldoen als de grote MFO's. Het gaat juist om de specifieke kennis en deskundigheid bij de wederopbouworganisaties.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Dat klopt. Binnen het beoordelingskader voor dit jaar en het volgend jaar is niet de afweging medefinancieringsorganisaties versus TMF gemaakt. Nu ligt exclusief het TMF-beleidskader op tafel. Er wordt geen vergelijking gemaakt met medefinanciering. Er is sprake van een vergelijking op basis van hoe men bezig is met de opbouw van een "civil society", met partnerorganisaties, met het afleggen van verantwoording en met resultaatgerichtheid. Er is een criteriaset gemaakt. Aan die criteria worden alle TMF-organisaties getoetst. Dat staat los van de beoordeling van medefinancieringsorganisaties. Dat is een andere budgetlijn. In de toekomst gaan wij ontschotten. Om voor dit jaar te ontschotten is nog geen beslissing genomen. Die kan ook niet meer met terugwerkende kracht worden genomen. Er zijn niet meer middelen.

Mevrouw Terpstra heeft wellicht de motie ondertekend met de gedachte aan ontschotting te kunnen werken en met de gedachte dat er een verhouding medefinancieringsorganisaties-TMF zal zijn. Dat is nu niet het geval. Het gaat exclusief om het TMF-beleidskader, los van de medefinancieringsorganisaties die voor vier jaar zijn beoordeeld op kwaliteit. Die hebben daar vorig jaar een toekenning van 11% op gekregen. Pas na die vier jaar kunnen wij ontschotten en eerder niet. Dat is ook juridisch niet mogelijk.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik wil het debat van het algemeen overleg niet overdoen. Ik vind het echter jammer dat de minister voor geen millimeter tegemoet komt aan de Kamer. Ook voor de geschiedschrijving roep ik bij de minister in herinnering dat de wederopbouworganisaties vorig jaar in eerste instantie vanwege de financiën buiten TMF moesten blijven. Er was niet voldoende geld voor TMF. Toen de Kamer de budgettaire ruimte voor TMF groter maakte, zijn de wederopbouworganisaties wel onder TMF gebracht. De manier waarop tot nu toe met die organisaties is omgegaan, verdient dan ook niet de schoonheidsprijs. Ik doe dan ook een klemmend beroep op de minister om een en ander uit te zoeken en om met een alternatief te komen. De Kamer heeft natuurlijk ook de mogelijkheid om bij de begrotingsbehandeling met een amendement te komen.

Mevrouw Fierens (PvdA):

Ik sluit mij bij die oproep aan. Ik denk dan ook dat de procedure hier boven de inhoud gaat. Het is immers opmerkelijk dat alle wederopbouworganisaties in dit verband het loodje leggen. Er dreigt dan ook discontinuïteit. Dat is het inhoudelijke bezwaar. Ik kan overigens begrijpen dat er ook procedurele afwegingen worden gemaakt.

Minister Van Ardenne-van der Hoeven:

Er zijn inhoudelijke afwegingen gemaakt. Wij beoordelen de inhoud van het werk op kwaliteit. Het werk moet effectief zijn en moet binnen het vastgestelde kader passen. Mevrouw Fierens heeft een aantal landen genoemd. In het beleidskader zijn een aantal thema's opgenomen. Op die thema's of op die landen scoren de vier organisaties waarover de discussie gaat niet voldoende. De Kamer wil toch niet dat wij programma's steunen die kwalitatief onvoldoende zijn? Het is bovendien niet goed als de situatie ontstaat dat organisaties volstrekt afhankelijk zijn van de overheid ten aanzien van het voortbestaan. Als het gaat om noodhulp kunnen alle organisaties binnen het noodhulpscenario volop gebruik maken van de middelen. Het gaat hier om een specifieke sector, te weten de wederopbouw. Ik heb een- en andermaal betoogd dat de beoordeling niets te maken heeft met medefinanciering. Dat staat er volstrekt los van. Het beoordelingskader is aan de Kamer voorgelegd. Wij kunnen er niet na afloop nog iets aan toevoegen, ook al zou ik dat heel graag willen. Wij kunnen zeker niet na afloop van de beoordeling nog eens besluiten om toch enkele organisaties extra te ondersteunen. Dat zou tot ongelijkheid leiden ten opzichte van andere organisaties die ook op kwalitatieve gronden zijn afgewezen of waarvan de aanvraag slechts gedeeltelijk is gehonoreerd omdat de middelen beperkt zijn. Dat kan juridisch niet. Ik ben er ook van overtuigd dat wij dat absoluut geen tweede keer kunnen maken. Ik ben het ermee eens dat de eerste ronde geen schoonheidsprijs verdiende. Wij zeiden eerst dat bepaalde projecten eruit moesten blijven en voegden die vervolgens weer toe. In het TMF-beleidskader is voldoende ruimte geweest voor discussie. De organisaties waren het niet volledig eens met de gemaakte keuzes. Het kader is echter het kader en van daaruit is gewerkt.

De vraag hoe wij verder willen is ook van belang. Wij hebben daar in het algemeen overleg over gesproken. Wij gaan natuurlijk kijken naar de definitie van wederopbouw. Wij gaan ook met de organisaties praten over hoe het in de volgende ronde moet gaan. Die toezegging heb ik tijdens het algemeen overleg al gedaan. Die kan echter niet van toepassing zijn op de lopende periode. Die is afgesloten.

De motie van de heer Van der Staaij heeft betrekking op de beoordeling in de ontschotte periode. Ik ben het met hem eens dat wij moeten oppassen dat wij niet alle organisaties op dezelfde wijze boordelen. Deze motie komt in feite tegemoet aan de wijze waarop wij de beoordeling ter hand willen nemen in de ontschotte periode, namelijk met inachtneming van de verschillen, de diversiteit en de verschillen in de werkwijze. Een kleine organisatie kan niet hetzelfde worden gevraagd als een grote, bijvoorbeeld waar het gaat om evaluaties. Deze motie is wat ons betreft een ondersteuning van het beleid. Ik ontraad echter ten stelligste het aannemen van de motie van de leden Karimi, Tjon-A-Ten en Terpstra.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor om dinsdag 11 november 2003 te stemmen over de ingediende moties.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven