22ste vergadering

Dinsdag 19 november 2002

14.00 uur

Voorzitter: Weisglas

Tegenwoordig zijn 144 leden, te weten:

Van Aartsen, Aasted-Madsen-van Stiphout, Adelmund, Albayrak, Alblas, Algra, Arib, Van As, Atsma, Azough, Bakker, Van Beek, Blaauw, Van Blerck-Woerdman, Blok, Van Bochove, Van Bommel, Bonke, Bos, Van den Brand, Van den Brink, Buijs, Bussemaker, Van de Camp, Cornielje, Çörüz, Crone, Dekker, Van Dijk, Van Dijke, Dijksma, Dittrich, Van den Doel, Duivesteijn, Duyvendak, Eberhard, Eerdmans, Eski, Eurlings, Ferrier, Van Fessem, Van Geen, Geluk, Van Gent, Gerkens, Giskes, Th.C. de Graaf, T. de Graaf, De Grave, Groenink, De Haan, Van Haersma Buma, Halsema, Van der Ham, Hamer, Haverkamp, Van Heemst, Herben, Hessels, Van Heteren, Hofstra, Van Hoof, Hoogendijk, Ten Hoopen, Huizinga-Heringa, Jager, Janssen van Raay, Jense, Joldersma, De Jong, Jorritsma-Lebbink, Jukema, Kalsbeek, Kant, Karimi, Klein Molekamp, Koenders, Koopmans, Kortenhorst, Lambrechts, Lazrak, Van Lith, Van Loon-Koomen, Luchtenveld, Marijnissen, Mastwijk, Meijer, Mosterd, De Nerée tot Babberich, Netelenbos, Van Nieuwenhoven, Noorman-den Uyl, Van Oerle-van der Horst, Oplaat, Ormel, Palm, De Pater-van der Meer, Rambocus, Rehwinkel, Rietkerk, Rijpstra, Rosenmöller, Rouvoet, Van Ruiten, De Ruiter, Schonewille, Schreijer-Pierik, Slob, Smilde, Smolders, Smulders, Spies, Van der Staaij, Sterk, Stuger, Teeven, Terpstra, Tonkens, Varela, Te Veldhuis, Van Velzen, Vendrik, Verbeet, Verbugt, Verburg, Vergeer-Mudde, Verhagen, Vietsch, Van der Vlies, Vos, B.M. de Vries, Jan de Vries, K.G. de Vries, Van Vroonhoven-Kok, Weisglas, Wiersma, Wijnschenk, Wilders, Van Winsen, De Wit, Wolfsen, Zalm en Zeroual,

en de heren Balkenende, minister-president, minister van Algemene Zaken, De Hoop Scheffer, minister van Buitenlandse Zaken, Donner, minister van Justitie, Hoogervorst, minister van Financiën en van Economische Zaken, Kamp, minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Nawijn, minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, mevrouw Nijs, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, de heren Van Eijck, staatssecretaris van Financiën, Wijn, staatssecretaris van Economische Zaken, Rutte, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en mevrouw Ross-van Dorp, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mede dat zijn ingekomen berichten van verhindering van de leden:

Van Oven en Timmermans, wegens verblijf buitenslands;

Zvonar, wegens verblijf buitenslands, t/m 28 november 2002;

Monique de Vries en Tichelaar, wegens bezigheden elders.

Deze berichten worden voor kennisgeving aangenomen.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Ik geef het woord aan de heer Te Veldhuis tot het uitbrengen van verslag namens de commissie voor het Onderzoek van de Geloofsbrieven.

De heer Te Veldhuis:

voorzitter der commissie

Mijnheer de voorzitter. De commissie voor het Onderzoek van de Geloofsbrieven heeft de stukken onderzocht die betrekking hebben op de heer A. Slob te Zwolle.

De commissie is eenparig tot de conclusie gekomen, dat hij terecht benoemd is verklaard tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De commissie stelt u daarom voor om hem toe te laten als lid van de Kamer. Daartoe dient hij wel eerst de eden af te leggen, zoals die zijn voorgeschreven bij de wet van 27 februari 1992, Staatsblad 120.

De commissie verzoekt u tot slot om de Kamer voor te stellen, het volledige rapport in de Handelingen op te nemen.

De voorzitter:

Ik dank de commissie voor haar verslag en stel voor, dienovereenkomstig te besluiten.

Daartoe wordt besloten.

(Het rapport is opgenomen aan het eind van deze editie.)1

De voorzitter:

De heer Slob is in het gebouw der Kamer aanwezig.

Ik verzoek de griffier hem Voorzitterbinnen te leiden.

Nadat de heer Slob door de griffier is binnengeleid, legt hij in handen van de voorzitter de bij de wet voorgeschreven eden af.

De voorzitter:

Ik wens u van harte geluk met het feit dat u wederom lid van de Tweede Kamer bent.

Ik verzoek u, de presentielijst te tekenen en in ons midden plaats te nemen.

Ik zal de vergadering na de mondelinge vragen enkele minuten schorsen voor felicitaties. Ik maak zelf van het voorrecht gebruik om u als eerste reeds nu te feliciteren. Van harte!

Ingekomen is de volgende brief.

"Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,

Geachte voorzitter,

'De Staten-Generaal vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk.' Van dit artikel van de Grondwet ben ik mij zeer sterk bewust. Het lidmaatschap van de Tweede Kamer vergt dat voortdurend een volledige inzet en motivatie worden opgebracht. Is dit niet meer het geval, dan mag de functie geen uitkijkpost zijn voor een volgende bestemming in een persoonlijk leven. Daarom deel ik u bij deze mee, dat ik mijn lidmaatschap van de Kamer neerleg. Om hiertoe te komen, was de moeilijkste stap. Ik zie uit naar de toekomst en denk met goede herinneringen terug aan mijn jaren in het parlement. Ik dank collega's en medewerkers voor wat zij mij de rest van mijn leven meegeven.

Mijn wens is dat de Tweede Kamer, ook in de komende maanden op weg naar verkiezingen, waardigheid zal tonen en dat haar leden voor alles hun innerlijke overtuiging laten spreken. Ik groet u hartelijk!

w.g. Peter Rehwinkel."

(applaus)

De voorzitter:

Geachte heer Rehwinkel, beste Peter. Vorige week heb ik bij het afscheid van de Kamer van Kars Veling opgemerkt dat dit jaar in de parlementaire geschiedenis onder meer zal worden gememoreerd vanwege het afbreken van de politieke loopbaan van vele prominente leden. Het spijt mij dat ik deze woorden vandaag bij uw afscheid moet herhalen. Uw beslissing heeft haar eigen motieven, die uiteraard niet dezelfde zijn als die van eerder vertrokken leden. Ieder heeft het recht, niet alleen het staatsrechtelijke recht, maar ook het morele recht, om bepaalde omstandigheden zo zwaar te laten wegen dat een voortduren van het lidmaatschap niet mogelijk is. Uw medeleden respecteren uiteraard dat recht, ook als zij misschien die afweging niet op dezelfde wijze zouden maken en als zij het resultaat van die afweging betreuren.

Wat in uw geval geconstateerd en gezegd mag en moet worden, is dat de dankbaarheid voor de bijdrage die u sinds uw beëdiging op 24 januari 1995 aan ons werk hebt geleverd, groot is. Laat ik dat maar eens met een groot woord aanduiden als "uw bijdrage aan de democratie". Ten aanzien van de positie van het staatshoofd, de positie van de minister-president, de gang van zaken bij een kabinetsformatie, het kiesstelsel en de verruiming van mogelijkheden om te stemmen leverde u een belangrijke bijdrage.

Als kenner van en denker over het staatsrecht weet u dat de democratie nooit af is en steeds onderhoud nodig heeft, vooral preventief, maar ook soms reparaties. U hebt uw aandeel in beide gehad, met gevoel voor nuance en gevoel voor kleine stapjes. Uw maidenspeech hield u bij de behandeling op 16 mei 1995 van de raming van de uitgaven van de Kamer, waarbij u blijk gaf van belangstelling voor het Reglement van orde. Later bent u lid geworden van het Presidium en heeft u mijn voorgangster, mevrouw Van Nieuwenhoven, en mij op deze plaats vaak willen vervangen. Wij zijn u daar zeer dankbaar voor, ook voor de manier waarop u dat heeft gedaan. Wij mogen dus aannemen, en uw brief bevestigt dat, dat u met het parlementaire leven verknocht was.

Ik hoop en ik vertrouw dat de verkiezingen in januari ons in vele fracties mensen zullen brengen zoals u, met liefde voor dit vak. Wij wensen u toe dat u een nieuwe bestemming zult vinden voor uw gaven van hoofd en hart en dat u ons van enige afstand met mildheid zult blijven beoordelen. Het ga u goed.

(applaus)

Naar boven