Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | nr. 19, pagina 1200-1208 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | nr. 19, pagina 1200-1208 |
Aan de orde is de behandeling van:
de brief inzake de intrekking van het wetsvoorstel verlaging leeftijd leerplicht (28085, nr. 12).
De beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Voorzitter. Wij zijn hier bijeen om de verlaging van de partiële leerplichtleeftijd te bespreken. De minister heeft ons via de koninklijke weg – namelijk via de Nieuwe Revue – laten weten geen zin te hebben in dit wetsvoorstel. Onbegrijpelijk, aangezien zij er als kamerlid nog vóór heeft gestemd. Bovendien gooit de minister met het intrekken van dit wetsvoorstel het kind met het badwater weg.
Laten wij de feiten even op een rijtje zetten. Op dit moment geldt een partiële leerplicht voor kinderen vanaf vijf jaar, maar groep één van de basisschool begint feitelijk voor vierjarigen. Een overgrote meerderheid – ongeveer 98% à 99% – gaat immers reeds op vierjarige leeftijd naar school. Daarmee is echter niet gezegd dat de minderheid van ouders die hun kinderen niet vroegtijdig naar school brengen, zo klein is. Ook kinderen die pas naar school gaan als zij vier jaar en tien maanden oud zijn, lopen een achterstand op. Bovendien worden nu met name kinderen in socialeachterstandsposities benadeeld. Als kinderen pas op vijfjarige leeftijd voor het eerst een tekenpotlood vasthouden, een boek in handen nemen of Nederlands spreken, heeft dat gewoonweg nadelige gevolgen. Elke kind dat een jaar onderwijsachterstand oploopt, is er één te veel!
Verlaging van de leerplicht is een effectief instrument om hieraan iets te doen, want met de verlaging van de leerplichtleeftijd zullen deze groepen wél zonder problemen bereikt worden. Verlaging is één van de instrumenten. Voor- en vroegschoolse educatie vormt zeker een ander belangrijk instrument. Laten wij de feiten niet uit het oog verliezen. Nog altijd zijn er veel kinderen die geen gebruik kunnen maken van deze voorzieningen. Nu lijkt het alsof wij met deze maatregel haantje de voorste zijn, maar dat is onzin. Wij lopen eerder achter op Europa. Zo blijkt uit gegevens van de OESO dat in België, Frankrijk, Italië, Schotland en vele andere landen kinderen op veel jongere leeftijd en voor vrijwel 100% op educatieve wijze worden opgevangen, alleen heet het geen leerplicht. Het argument van de voor- en vroegschoolse educatie is op zijn zachtst gezegd nogal mager als je niet de ambitie hebt om de voorzieningen voor vve daadwerkelijk uit te breiden. Als wij echt werk willen maken van integratie en schooluitval willen tegengaan, dienen wij zo vroeg mogelijk te beginnen. Juist kinderen die al een groter risico op leerachterstanden lopen, blijken later naar school te gaan. Hierdoor lopen zij vanzelfsprekend een extra risico om er later in hun schoolloopbaan tussenuit te vallen. Alleen informatie verstrekken, is niet voldoende. Voorlichtingscampagnes zijn prima maar zullen de desbetreffende ouders niet overtuigen. Dat is trouwens ook de mening van het Instituut Forum dat verantwoordelijk is voor de campagne over vve.
Het argument dat dit voorstel tot grote bureaucratie kan leiden, is eenvoudig weg te nemen met een nota van wijziging. Niet dat dit nodig is, want ik verwacht niet dat ouders over elkaar zullen buitelen om hun kinderen van school te halen nu zij bij het hoofd van de school een vrijstellingsbriefje kunnen krijgen. Ik heb het donkere vermoeden dat het intrekken van dit wetsvoorstel eerder een bezuinigingsmaatregel vormt, maar het benodigde geld was reeds opzijgezet in de voorjaarsnota. Als de minister dan wil bezuinigen op werkelijk onnodige maatregelen, zou ik haar willen vragen, te kijken naar de kleutertoets. Die zal pas tot onnodige bureaucratie leiden!
Het is dan ook een goede zaak dat de Kamer zich op basis van een motie van het CDA heeft uitgesproken voor een verlaging van de leerplichtleeftijd. Juist met deze maatregel kan daadwerkelijk iets gedaan worden aan achterstanden en integratie. Staatssecretaris Adelmund was dan ook bereid, hieraan gehoor te geven. Hopelijk ziet de huidige minister dat vandaag ook in. Zij heeft immers als kamerlid zélf voor deze motie gestemd. Zo niet, dan moet de Kamer zelf haar verantwoordelijkheid nemen!
De heer Van der Vlies (SGP):
Voorzitter. De geschiedschrijving zojuist weergegeven door mijn gewaardeerde collega van GroenLinks, behoeft enige aanvulling. Het was niet zo dat staatssecretaris Adelmund stond te trappelen van ongeduld, maar zij is uiteindelijk wel meegegaan in een herhaalde meerderheidsopvatting in deze Kamer. Zij zei toen in de haar zo typerende beeldende taal, ik citeer: "Is het nou geen schieten met een kanon op een mug?" Enkele fracties zetten toch door in het kader van de bestrijding van de achterstanden in het onderwijs. Een instrument zou zijn de leerplichtige leeftijd te verlagen naar vier jaar. De percentages die toen golden, zaten tussen 90 en 100. In mijn herinnering ging het om 95% à 96% van de leerlingen. Dat was toen. Nu is het percentage anders: 99,1% van de desbetreffende populatie komt vrijwillig naar school. Dat is een goede zaak. Het gaat dus om een steeds kleiner wordende groep leerlingen.
Daar is de voor- en vroegschoolse educatie mede debet aan. Het is een laagdrempelige voorziening, die eerder contacten legt dan op de leeftijd van vier jaar. Zo kan een heel geleidelijke inleiding in het onderwijstraject plaatsvinden. De vraag naar de disproportionaliteit kan wel degelijk worden gesteld; zie de percentages en de administratievelastendruk die mede door amendering van het wetsvoorstel is ontstaan. Ik doel bij dat laatste op de mogelijkheid van vrijstelling als ouders daarvoor goede redenen hebben. Ook de handhaafbaarheid is een punt.
Toen bij de regeling van werkzaamheden werd gevraagd om dit debatje, zei ik al dat ik het besluit van de minister wijs vond. Dat wil ik hier graag herhalen.
Laten wij daarmee die leerlingen in de steek? Nee. Wij hebben een onderwijsachterstandenbeleid. Wij hebben het voor- en vroegschoolse educatieve traject. In die systemen zijn er wel degelijk middelen. Zo die niet voor iedereen even adequaat zijn, zullen daaraan middelen moeten worden toegevoegd om te doen wat wij met elkaar graag willen: het wegwerken van de achterstanden.
Er zijn daarnaast nog wel onbedoelde en onwenselijke neveneffecten. Ik ga daaraan voorbij. Ik verwijs naar het plenaire debat bij het wetsvoorstel. Het gaat nu meer om de procedurele kant van de kwestie.
Kan deze demissionaire minister deze beslissing nemen en verdedigen? Ja. Reeds in augustus, ruimschoots in haar missionaire status, heeft zij de Kamer melding gedaan van de heroverweging van het wetsvoorstel. Het voornemen om het wetsvoorstel in te trekken, gedateerd 31 oktober, is daarvan een logische consequentie. Het is derhalve niet om procedurele redenen discutabel.
De heer Jan de Vries (CDA):
Voorzitter. Het is bijna bedtijd voor vierjarigen. Dat noopt ertoe om het debat niet te lang te laten duren. Ik wil graag nog even naar huis bellen. Tegelijkertijd hoeven wij de discussie ook niet over te doen. Ruim een jaar geleden hebben wij uitentreuren met elkaar een discussie over dit wetsvoorstel gevoerd. Voor de CDA-fractie gelden de toen gewisselde argumenten nog steeds.
Een belangrijk kerndoel van het wetsvoorstel was het vroegtijdig wegwerken van ontwikkelings- en taalachterstanden. Ik denk dat dat doel ook voor deze minister niet ter discussie staat. Wij constateren dat een belangrijk deel van de vierjarigen nog steeds de school niet bezoekt. Graag hoor ik van de minister wat nu precies de omvang die groep is. Hoe bepaalt zij de omvang van die groep? Wij moeten ook constateren dat vierjarigen die niet naar school gaan, zich veelal ook niet in de kinderopvang of op de peuterspeelzalen melden, terwijl wij vinden dat een sluitende aanpak tussen de voor- en vroegschoolse educatie en de basisschool van groot belang is. Ieder instrument dat bijdraagt aan het wegwerken van de achterstanden moet naar onze mening gebruikt worden. Toch heeft de minister een andere keuze gemaakt. Kan zij garanderen dat alle andere instrumenten wel tot het beoogde doel leiden? Wordt daarmee 100% van de vierjarigen bereikt?
Ik ga kort in op een aantal overwegingen van de minister. In onze optiek kan de keuzevrijheid van ouders geen overweging zijn. Dit kan gelden voor de gehele leerplichtige leeftijd en niet alleen voor vierjarigen. Wij verwachten niet dat de ontheffingsmogelijkheid misbruikt wordt. Zij dient ter ontlasting van vierjarigen en dat is ook de praktijk. Tegelijkertijd verwachten wij dat de administratieve lasten zeer beperkt zullen zijn. De directeur of het hoofd van een school – zoals die functie nog netjes wordt omschreven – heeft daarin een zelfstandige bevoegdheid. Er behoeft niet overlegd te worden met de leerplichtambtenaar. In overleg met de ouders kan worden volstaan met het schrijven van een eenvoudig briefje.
Inmiddels zijn er gelden beschikbaar gesteld. Voor een deel zijn zij in het Gemeentefonds gestort, namelijk de middelen voor de huisvesting. Dit leidt tot de vraag of intrekking van het wetsvoorstel geen relatief nadeel oplevert in de bekostiging van scholen die ook nu reeds vierjarigen opvangen.
Er is teleurstelling en verbazing over het feit dat de minister deze brief aan de Kamer heeft gezonden. Wij hopen – wij leggen dit graag aan haar voor – dat zij bereid is, haar voornemen te heroverwegen. Natuurlijk zijn wij graag bereid om naar de argumenten van de minister te luisteren, maar dat neemt niet weg dat wij vooralsnog nog steeds overtuigd zijn van de noodzaak van dit wetsvoorstel.
De heer Cornielje (VVD):
Voorzitter. Wat is de praktijk? Van de vierjarigen gaat 99% naar de basisschool. Slechts 1% gaat niet en deze groep krijgt speciale aandacht om toch naar de basisschool te gaan. Er kunnen individuele redenen zijn waarom dit niet lukt. Wat zal het effect zijn van het verlagen van de leerplicht tot vier jaar? 99% zal gaan en 1% niet. Er zullen speciale programma's nodig zijn om deze groep te bereiken en om er voor te zorgen dat een zo groot mogelijk deel ervan toch naar school gaat. In de praktijk zal het weinig verschil maken.
Er zijn andere argumenten pro en contra verlaging van de leerplichtige leeftijd. Als 99% van de leerlingen gaat, is wetgeving helemaal niet nodig, zou je kunnen zeggen. Inmiddels is het doel al bereikt. Je kunt echter ook zeggen dat er, wanneer 99% naar de basisschool gaat, sprake is van codificatie van de gangbare praktijk. Dit was voor ons reden om tot en met de motie-Ross-van Dorp niet op wetgeving aan te dringen. In de CDA-motie van mevrouw Ross-van Dorp werd om extra regels gevraagd. Dat was pikant omdat zij net daarvoor had gezegd, de regelvrije school na te streven. Er werd dus gevraagd om verlaging van de leerplichtige leeftijd en mevrouw Adelmund, de vorige staatssecretaris, heeft deze wens van de meerderheid van de Kamer uitgevoerd.
De VVD-fractie stond toen voor de afweging om consequent te blijven omdat zij tegen de motie had gestemd en om dus ook het wetsvoorstel niet te steunen. Wij hebben gemeend, het wetsvoorstel te moeten amenderen. Mijn collega Van Splunter heeft samen met mevrouw Barth meer ruimte geschapen voor de ouders om deze zeer jonge kinderen thuis te houden wanneer dat nodig is.
Het wetsvoorstel is hier aanvaard en nu heeft deze minister een probleem met de Eerste Kamer. Als zij het wetsvoorstel intrekt, komt er een initiatiefvoorstel van GroenLinks. Het enige wat daarmee wordt bereikt, is veel tijdverlies. Het nieuwe voorstel moet weer voor advies naar de Raad van State, moet in deze Kamer worden behandeld en komt uiteindelijk weer bij de Eerste Kamer terecht, waar ook dat voorstel zal worden verworpen. Dit leidt tot onduidelijkheid in het veld. De minister kan ook besluiten om het wetsvoorstel voor te leggen aan de Eerste Kamer en het daar te laten verwerpen. Er is dan ook meteen duidelijkheid.
Voorzitter. De minister heeft met haar brief en eerst haar heroverweging aangegeven dat zij niet staat te trappelen om dit wetsvoorstel te verdedigen. Zij wil het zelfs niet verdedigen. Dit staat ook in de brief die wij hebben gekregen. Een minister die dit schrijft, kan niet geloofwaardig de verdediging van zo'n wetsvoorstel op zich nemen in de Eerste Kamer. Ik zeg namens de VVD-fractie dat het verstandig is om het wetsvoorstel op dat moment in te trekken.
Voorzitter. De 14 mln is inmiddels in de begroting opgenomen en heeft een andere bestemming gekregen. Ik zou graag van de minister horen welke bestemming dat is. Ik wil haar ook vragen waarom, indien de leerplicht door een initiatiefwetsvoorstel toch weer verlaagd zou worden, een dergelijke verlaging 14 mln moet kosten. Ik vind dat de initiatiefnemers verplicht zijn om aan te geven waar dat geld dan vandaan moet komen.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Mijnheer de voorzitter. Ik wil de minister vragen om haar standpunt vooral niet te heroverwegen. Dit is voortschrijdend inzicht bij ten minste een lid van het CDA maar niet het minste lid. De argumenten waarom wij dit voorstel voorheen als symboolwetgeving en volstrekt overbodig hebben betiteld, waren voorheen al bekend. Niemand zit op dit wetsvoorstel te wachten en het betreft een zeer kleine groep. Het is veel belangrijker om in te zetten op voor- en vroegschools.
Er zijn nu nog twee argumenten bijgekomen. Het ene is dat van de bureaucratie en het andere is dat de groep die het betreft nog kleiner is dan wij aanvankelijk dachten. Wij gingen uit van 98% en nu komt de minister met 99,1%. Ik ga er overigens van uit dat die cijfers kloppen. Dat zou betekenen dat het een buitengewoon kleine groep is, een groep die waarschijnlijk bij de zes-, de zeven-, de acht- en de negenjarigen niet veel groter zal zijn, omdat ouders soms ook een reden kunnen hebben om een kind thuis te houden. Een kind kan ziek zijn of in ontwikkeling achter zijn. Tegen de woordvoerder van het CDA, die het over 100% had, zeg ik: 100% bereik je nooit.
Voorzitter. Gegeven de situatie dat de groep al klein was en het CDA de partij bij uitstek die de laatste tijd tamboereert op de regelvrije school en zich zeer verzet tegen de bureaucratie, verbaast het mij dat de oude en de nieuwe argumenten die de minister erbij geeft het CDA niet overtuigen om niet met dit wetsvoorstel door te gaan.
Voorzitter. De minister zal ongetwijfeld in het debat in het CDA aanwezig zijn geweest op het moment dat dit besluit genomen werd. Ik weet dat het een aangelegen punt was, ook voor een ander lid van de regering. Maar de staatssecretaris van jeugdbeleid zal ongetwijfeld meegegaan zijn in de redenering dat het nu de moeite niet meer loont, gelet ook op de toename van het aantal leerlingen dat op een andere wijze al naar school komt. Ik hoop dat deze argumenten uiteindelijk overtuigend genoeg zijn om deze heilloze weg die veel menskracht en veel geld gaat kosten, niet verder te bewandelen.
Mevrouw Hamer (PvdA):
Voorzitter. Mijn dochter werd op 3 oktober vier jaar. Op haar verjaardag zat zij achter de taart en zuchtte: Eindelijk ben ik vier en kan ik naar de basisschool. Zij was helemaal opgelucht, evenals al haar vriendjes en vriendinnetjes van dezelfde leeftijd. Dat zijn gelukkige kinderen. Kinderen die opgegroeid zijn met andere kinderen, op een kinderdagverblijf met elkaar hebben leren spelen en al weten wat ze te wachten staat op de basisschool. Ik ben toen ik haar naar de basisschool bracht, geschrokken dat daar een aantal kinderen van vijf jaar zaten die geen woord, maar dan ook geen woord Nederlands spraken. Over die kinderen hebben we het hier. Dat kunnen er in aantal misschien niet zoveel zijn, maar voor de PvdA geldt dat elk kind telt. Daarom hebben wij destijds het wetsvoorstel gesteund. Daarom hebben wij met de VVD samen een compromis gezocht, een antwoord op de vraag of het voor alle kinderen tussen de vier en de vijf altijd mogelijk is om vijf dagen naar school te gaan. Natuurlijk zijn er kinderen die weleens een dag thuis willen blijven. Juist om het wetsvoorstel erdoor te krijgen, hebben wij meegewerkt aan dat amendement. Onze staatssecretaris, nu mijn collega, is overtuigd geraakt nota bene door de huidige college van de minister, staatssecretaris mevrouw Ross-van Dorp. Zij heeft aanvankelijk haar fractie de vraag voorgelegd of je dit nu wel moet regelen voor zo'n klein aantal kinderen. Ik heb aangegeven waarom dit belangrijk is.
Nu horen wij dat het wetsvoorstel niet te handhaven is vanwege de administratieve lasten. Ik moet daar, eerlijk gezegd, om lachen. Ik heb voor mijn eigen kind ook een afspraak gemaakt op school, namelijk dat er, als het ziek is of zich niet lekker voelt, even gebeld kan worden. Daarmee is dat geregeld. Daar zijn dus geen ingewikkelde regelingen voor nodig. Je maakt mij niet wijs dat dit nu de administratieve rompslomp is. Het gaat dan wellicht veel meer om de administratieve rompslomp, maar dat blijkt niet uit het amendement, om de kinderen die niet gaan op te sporen. Dat is het ons echter waard.
Ik wil weten uit welke kosten die 14 mln precies bestaan. Ik begrijp niet waar de VVD nu staat. Wij hebben destijds de hand uitgestoken om dit wetsvoorstel aan een meerderheid te helpen. Er wordt nu wel erg gemakkelijk gezegd: minister, het is wel goed, laat maar zitten. Ik ben in ieder geval blij dat het CDA bij zijn standpunt blijft. Ik doe een zeer klemmend beroep op de minister om dit wetsvoorstel te handhaven en ervoor te zorgen dat wij hiermee door kunnen gaan. Dit is eigenlijk alleen een eerste stap. Wij hadden het vandaag moeten hebben over het leerrecht voor de kinderen jonger dan vier jaar of wellicht een partiële leerplicht van kinderen van drie om enkele dagdelen naar de peuterspeelzaal te gaan. Dat is de enige manier om de taalachterstand van de kinderen die dat zo hard nodig hebben, tegen te gaan. Dat debat voeren wij niet nu, maar ik hoop morgen. Daar gaat het wel om. Ik vind het voorstel voor intrekking van dit wetsvoorstel vergelijkbaar met een bestuurder van een auto die achteruitrijdt zonder zijspiegels.
De heer Bonke (LPF):
Mijnheer de voorzitter. Het is soms handig om als zevende op de sprekerslijst te staan. Het is niet met opzet, maar het is mijn onervarenheid dat ik niet naar de griffier ben gelopen en heb gevraagd om als eerste te mogen spreken. Daar had ik ook geen recht op gehad. Het voordeel om als bijna laatste te spreken, is dat ik een soort samenvatting kan geven van wat er is gezegd. De heer Van der Vlies vraagt zich af waar wij over praten. Hij vindt dat op een mug geschoten wordt. Ik ben dat met hem eens. Ik ben bang dat wij, als wij hier nu weer een wet van maken, weer meer regelgeving krijgen, terwijl wij daar juist van af willen. Ik vind het een wijs besluit van deze minister om voor te stellen om het voorstel in te trekken. Er is op gewezen dat deze minister vroeger als kamerlid met deze wet heeft ingestemd. Er kan sprake zijn van voortschrijdend inzicht. Een overgang van de Kamer naar het kabinet is ook niet niks. Ik vind dat daar wel bij passen.
Mevrouw Lambrechts heeft enigszins gesuggereerd dat medisch-psychologisch gezien een aantal kinderen van vier of viereneenhalf jaar nog niet voldoende ontwikkeld is om een volledige schoolgang door te maken. Het is dan onverstandig om dat af te dwingen. Vaak lossen de mensen dat zelf op door ze nog een tijdje thuis te houden en ze langzaam daarop voor te bereiden.
Mevrouw Hamer heeft een voorbeeld aangehaald in haar casuïstische mededeling over haar eigen kinderen en de school die zij toen bezocht heeft. Ik denk niet dat je de taalachterstand die een groot aantal allochtone kinderen heeft, oplost door een schoolplicht voor de basisschool vanaf vier jaar in te voeren. Dat moet je op een andere manier doen. Je moet dat probleem op een andere manier aanpakken en hen niet dwingen om naar school te gaan. Dan blijf je daar immers ook nog zitten met die taalachterstand.
Voorzitter. Ik heb natuurlijk het voordeel dat mijn partij niet heeft meegewerkt aan de totstandkoming van dit wetsvoorstel. Dat is gemaakt voordat de LPF in opkomst was. Ik vind het voorstel van de minister verstandig. Wij zullen haar op dit punt dan ook niet in de weg lopen.
De heer Van Dijke (ChristenUnie):
Voorzitter. Dit kabinet blijft verbazen. Dat gebeurt lang niet altijd in positieve zin, maar nu wil ik zeggen: chapeau, goed gedaan! Wij zijn zeer tevreden. De minister weet dat de ChristenUnie nooit een voorstander is geweest van wat zij nu noemt "een overdreven maatregel". Wij zijn het zeer met deze typering eens. Het blijft echter een feit dat er sprake is van een opmerkelijke move van deze minister. Kan zij iets preciezer aangeven wat haar nu tot het inzicht heeft gebracht? Heeft zij dit gedaan met het oog op de slechte verwachtingen die zij had van de behandeling in de Eerste Kamer? Of is zij overtuigd geraakt van de argumenten die daarvoor aangedragen werden? Kortom, kan de minister ons op dit punt duidelijkheid bieden?
Wij hebben in de debatten die daar eertijds over zijn gevoerd, aangegeven dat wij de overgang van een leerrecht naar een leerplicht voor vierjarigen een veel te zwaar middel vonden. Wij zijn ervan overtuigd dat kinderen de mogelijkheid moeten hebben om langzaam toe te groeien naar het ritme van elke dag naar school, zonder dat zij dan een uitzondering zijn. Natuurlijk zien wij het probleem van allochtone kinderen die onvoldoende Nederlands spreken als zij vijf jaar zijn. Wij hebben indertijd gezegd dat de mogelijkheden om iets te doen aan dat probleem, nog onvoldoende worden benut. Kan de minister aangeven dat zij de middelen die nu voorhanden zijn, ook met kracht zal inzetten?
Wij zijn dus niet verdrietig als dit voorstel wordt ingetrokken. Wij delen dan ook niet de opvatting van de Partij van de Arbeid, die ongeveer in de richting gaat van een leerplicht voor zuigelingen. Daar wil ik mij verre van houden. Wij typeerden dit voorstel aanvankelijk als het schieten met een kanon op een mug. Gelet op de ontwikkeling van de cijfers moet je nu zeggen: het wordt schieten met een kanon op een fruitvliegje of een nog kleiner beest. Wat mij betreft, is het beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Wij zijn dan ook zeer ingenomen met het voorstel van de minister. Wij blijven wel met de vraag zitten wat er nu gaat gebeuren. Zal de CDA-fractie nu met een initiatiefvoorstel komen? Of zal er een motie worden ingediend om de minister te dwingen het toch nog te verdedigen? Kortom, ik blijf in afwachting van wat er gaat gebeuren. Ik hoop dat het boek nu dicht gaat en dat wij overgaan tot de orde van de dag. Dat is maar het beste ook. Dan komt er rust op dit front.
Minister Van der Hoeven:
Voorzitter. Een aantal leden heeft gevraagd waarom ik er nu anders over denk. Die vraag is heel simpel te beantwoorden. Op een gegeven moment laat je zaken op je inwerken. Je kijkt naar de argumenten en komt tot de conclusie dat je dit niet moet doen. Ik ben weleens eerder van standpunt veranderd. Zo heb ik bijvoorbeeld anders gedacht over de zij-instromers. Ik zag dat vroeger niet zitten en heb op een gegeven ogenblik moeten toegeven dat ik het, gelet op de ervaringen en de oplossingen die geboden werden, anders moest zien. Je moet ook als minister, ook als bewindspersoon en ook als kamerlid soms durven erkennen dat de ontwikkelingen je dwingen tot een andere opvatting. Met name als het niet om principiële zaken gaat, moet je er echt naar kijken en moet je ook toegeven als het anders is. Dan moet je zeggen: het spijt me jongens, ik denk daar anders over en wil dat graag op deze manier veranderen. Ik zal later ingaan op de argumenten.
De motie, gericht op het verlagen van de leerplichtige leeftijd, die op 2 november 2000 is ingediend, was met name ingegeven door de gedachte om meer vierjarige allochtone risicoleerlingen te laten instromen in het onderwijs. Dat heeft geleid tot een wetsvoorstel dat hier is behandeld. Op 30 augustus jongstleden is er een brief met een overzicht van de wetsvoorstellen naar de Kamer gezonden en toen stond dit wetsvoorstel op het lijstje van de wetsvoorstellen waarvan de behandeling niet of pas na wijziging zou worden voortgezet. Met andere woorden, er moest een heroverweging plaatsvinden. Over de uitkomst van deze heroverweging zou de Kamer te zijner tijd bericht ontvangen van de betrokken bewindspersoon. Zo was de situatie op 30 augustus. Ik ben mij in het wetsvoorstel gaan verdiepen; ik heb alles op een rijtje gezet en ik heb besloten om de Ministerraad voor te stellen om dit wetsvoorstel in te trekken. Daarop is er een brief gestuurd naar de Eerste en de Tweede Kamer. De Eerste Kamer heeft niet gereageerd op de brief, waardoor ik ervan mag uitgaan dat zij dit voor kennisgeving aanneemt. De Tweede Kamer heeft daarentegen besloten tot het voeren van een spoeddebat en dat is uiteraard het goed recht van de Kamer.
Ik ga terug naar de inhoud van het wetsvoorstel. Mijn redenen om het wetsvoorstel in te trekken, staan los van de wens van de Kamer en ook van mijzelf om zoveel mogelijk jonge risicokinderen te bereiken. Wij zijn al gauw geneigd om te denken aan wat er nog niet geregeld is om de allochtone leerlingen te bereiken, maar ik vind dat wij ook moeten kijken wat er wel bereikt is in de afgelopen jaren. Wij praten over circa 500 mln euro dat wordt ingezet voor GOA, vve en gewichtengelden en dat is niet gering. In veel landen om ons heen wordt er minder gedaan aan onderwijsachterstanden. Mevrouw Azough heeft gevraagd of wij iedereen wel bereiken en of wij de voorzieningen niet moeten uitbreiden. Op dit moment zijn de gemeenten druk bezig met het vve-verhaal. Volgens de berichten gaat het op dit moment goed, maar nog niet zoals men het graag wil. Met extra geld bereik je niets. Het gaat erom dat gemeenten de kans krijgen om het vve-beleid goed uit te voeren. Daar is meer tijd voor nodig dan één jaar. Ik vind wel dat wij het goed in de gaten moeten houden.
Er zijn slechts twee landen in Europa, Luxemburg en Noord-Ierland, waar de leerplicht begint op vierjarige leeftijd. Er zijn drie landen waar de leerplicht begint op zevenjarige leeftijd: Denemarken, Finland en Zweden. Wij wijken met een leeftijd van vijf jaar dus niet af van wat er in Europa gebeurt.
Toen wij als kabinet aantraden, troffen wij onder andere het wetsvoorstel verlaging leeftijd leerplicht aan. Ik had al beloofd dat ik zou ingaan op de argumenten om het wetsvoorstel in te trekken. Als gevolg van amendering was het wetsvoorstel nogal uitgehold, zodanig dat de beoogde doelstelling, namelijk volledig dekkende deelname van vierjarigen aan het onderwijs, in feite onderuit is gehaald en wellicht zelfs tot een lagere deelname in percentages zal leiden dan thans het geval is. Dat was niet de bedoeling.
De heer De Vries heeft gevraagd of wij niet moeten streven naar een dekking van 100%. Ik ben het eens met mevrouw Lambrechts die stelde dat je dat wel kunt willen, maar dat het nog maar de vraag is of je dat kunt halen. Er is een amendement ingediend waarmee met name een ruime vrijstellingsmogelijkheid van de leerplicht wordt geïntroduceerd. Dat heeft twee effecten. In de eerste plaats is er een toename van de administratieve lasten. Daar kom ik dadelijk op terug. In de tweede plaats is het niet ondenkbeeldig dat er uiteindelijk minder vierjarigen aan het onderwijs zullen deelnemen dan thans het geval is.
De heer Jan de Vries (CDA):
U zei dat het wetsvoorstel is uitgehold door dat amendement. Is dat niet een te zware beoordeling van het amendement? Dat amendement was bedoeld om vierjarigen die overbelast zouden kunnen worden door een vijfdaagse schoolweek de mogelijkheid te geven om per week minder uren de school te bezoeken. Daarmee wordt de gezamenlijke doelstelling van de minister en de Kamer toch niet uitgehold?
Minister Van der Hoeven:
De vrijstellingsmogelijkheden houden het volgende in. Voor kinderen in de leeftijd van vijf jaar is er sprake van maximaal vijf uur vrijstelling, te beslissen door de ouders. Verder is er de mogelijkheid van vijf uur vrijstelling op verzoek van de ouders, te beslissen door het hoofd. Voor de vierjarigen geldt de extra bepaling, op grond van amendement nr. 10, dat voor een bepaalde duur en omvang schriftelijk vrijstelling kan worden aangevraagd, te beslissen door het hoofd der school. Een eenvoudig briefje is niet voldoende, want weigering van de vrijstelling is vatbaar voor bezwaar en beroep. Die vrijstellingen leiden dus tot administratievelastendruk voor de scholen. Als er vrijstelling wordt gegeven, is er niets aan de hand, behalve dat de kinderen dan niet naar school gaan. Dan bereik je weer niets met het wetsvoorstel. Wordt er geen vrijstelling gegeven, dan heb je te maken met bezwaar en beroep.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Het bezwaar van de minister is gemakkelijk te ondervangen met een nota van wijziging, waarbij het amendement ongedaan wordt gemaakt.
Minister Van der Hoeven:
De Kamer heeft over het wetsvoorstel gestemd, dus de Kamer moet mij niet vragen een nota van wijziging in te dienen.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Dat begrijp ik, maar zou u instemmen met een initiatiefwetsvoorstel zonder dat amendement?
Minister Van der Hoeven:
Neen. Ik ben namelijk van mening dat het wetsvoorstel leidt tot het schieten met een kanon op een mug, zoals mevrouw Adelmund het destijds uitdrukte.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
U zei zojuist dat alleen Luxemburg en Ierland de leerplichtige leeftijd van vier jaar hebben ingevoerd. Het ging mij erom, dat de educatieve voorzieningen voor kinderen jonger dan vier jaar in de ons omringende landen uitgebreider zijn en dat daarmee meer kinderen worden bereikt dan in Nederland. Voor zover ik weet, heeft ook staatssecretaris Adelmund dit aangegeven bij de vorige verdediging van dit wetsvoorstel. Het gaat dus niet om leerplicht, maar om het bereiken van leerlingen die met achterstand te maken hebben.
De heer Cornielje (VVD):
Dat heeft er niets mee te maken.
Minister Van der Hoeven:
Van alle vierjarige kinderen volgt nu 99,11% onderwijs. Een relatief kleine groep volgt geen onderwijs, namelijk 3100 leerlingen. Een deel daarvan, te weten 750, betreft de risicoleerlingen.
Mevrouw Hamer (PvdA):
Ik kom even terug op het punt dat het amendement het wetsvoorstel zou uithollen. Kunt u mij uitleggen waarom ouders hun kinderen niet meer naar school zouden sturen als de mogelijkheid wordt geboden om afspraken te maken over vrijstelling? Zelf heb ik als ouder helemaal geen behoefte aan een afspraak over vrijstellingen. Volgens mij is dit helemaal niet de bedoeling van de meeste ouders. Het gaat om de kinderen die niet worden bereikt.
Minister Van der Hoeven:
Wij hebben het over de vierjarigen. In de huidige situatie behoeft er geen vrijstelling te worden gegeven als ouders van mening zijn dat zij hun kind thuis moeten houden of wanneer zij bijvoorbeeld met het kind op vakantie gaan. Voor de vierjarigen speelt het probleem van het aanvragen van vrijstelling helemaal niet. In geval van leerplicht moet wel vrijstelling worden aangevraagd als ouders hun kind om welke reden dan ook willen thuishouden. Er ontstaat dan een geheel andere situatie. De meeste ouders sturen hun kinderen op vierjarige leeftijd naar school, wat de kinderen in de meeste gevallen ook leuk vinden. Ik zeg daarom: laten wij eens goed kijken wat er met het wetsvoorstel wordt beoogd. Beoogd wordt een groep van ongeveer 750 kinderen te vangen waarmee wij problemen hebben. Je moet je afvragen waar het in wetgeving en handhaving toe leidt voor de andere leerlingen als je die groep op deze manier probeert te vangen. Nu kunnen ouders hun kind van vier jaar inderdaad zonder dat er iets aan de hand is thuishouden van school. Bij aanvaarding van het wetsvoorstel zou dat niet meer kunnen en zouden die ouders een beroep moeten gaan doen op het vrijstellingsregime.
De voorzitter:
Tegen degenen die nu willen interrumperen, zeg ik dat ik wens dat de minister nu haar antwoord afmaakt. Eventueel kunnen daarna nog nadere vragen worden gesteld.
Minister Van der Hoeven:
Die groep van 3100 leerlingen telt verder langdurig zieke kinderen, kinderen van trekkende beroepsbevolking en wat dies meer zij. Voor die kinderen zijn ook andere oplossingen gevonden. Wij moeten vooral kijken naar de groep risicoleerlingen.
Gevraagd is waarvoor die 14 mln nodig is, terwijl het maar om zo'n kleine groep gaat. Op de eerste plaats is een aantal miljoenen nodig voor de eerste inrichting van lokalen. Er is rekening mee gehouden dat vierjarigen direct na hun vierde verjaardag aan het onderwijs gaan deelnemen. Dat is bij amendement opgenomen. Verder zijn er extra personele kosten voor instandhouding en extra inspectie- en leerplichtambtenaren.
Ik meen dat met name de heer De Vries vroeg wat wij met het geld gaan doen. Nog niet zo lang geleden heeft de Kamer van de drie bewindslieden van OCW de enveloppebrief gekregen. Het daarin gestelde gaat pas in 2004 in, maar de 120 mln voor 2004 loopt op tot 340 mln. Bovendien wordt deze 14 mln vermeld. Dat geld blijft dus in het onderwijs. Uw Kamer mag gerust weten dat het niet gebruikelijk is dat het ministerie van Financiën toestaat dat geld dat in de begroting vrijvalt, wordt gebruikt voor onderwijs. Elders mag geld dat vrijvalt niet voor het betreffende ministerie worden gebruikt.
In antwoord op de vraag wat wij er in 2003 mee doen, wijs ik op een aloude wens van de Kamer over de veiligheid van het leerlingenvervoer. Daarvoor wordt zowel door Verkeer en Waterstaat als door OCW 6,5 mln op tafel gelegd. De overige 7,5 mln gaat via een kasschuif naar 2004. Het gaat naar het primair onderwijs, de ICT-voorzieningen en een aantal andere zaken. Het blijft dus in het onderwijs.
In mijn brief aan de Tweede Kamer heb ik de nadelen van het wetsvoorstel nog eens op een rijtje gezet. Er wordt een einde gemaakt aan de vrijheid van alle ouders om te beoordelen of schoolbezoek opportuun is voor hun kind van vier jaar. Van de vierjarigen volgt nu 99,1% onderwijs. De administratieve lasten nemen toe. De kosten van uitvoering van de wet staan niet in verhouding tot de te bereiken beperkte doelgroep van 750 leerlingen.
Ik ben het ermee eens dat dan wel de vraag is wat er wordt gedaan om ervoor te zorgen dat die kinderen toch naar school gaan. Wij moeten inderdaad niet bij de pakken neerzitten en die situatie niet maar laten bestaan. Op dit moment is al een aantal zaken in gang gezet. Op de eerste plaats is de oudercampagne van Forum voor de vve gestart. Ik weet wel dat die nog niet tot een resultaat van 100% heeft geleid, maar men gaat de wijk in en benadert met name die ouders om wier kinderen het gaat. Het gaat voornamelijk om Turkse en Marokkaanse kinderen. Laten wij daar geen doekjes om winden, maar het probleem benoemen, want dan kun je het aanpakken. In de tweede plaats legt een aantal gemeenten een koppeling tussen de vve en de inburgering van de opvoeders, dus de ouders. Op die manier betrek je de ouders bij het vroege en voorschoolse educatietraject. Dat is ook voor die ouders van belang, omdat zij daardoor tegelijkertijd ook Nederlands leren. Daarop wordt gericht ingezet. In de derde plaats gaat het om een specifieke groep. Eigenlijk weten wij waar die kinderen zitten. Wij moeten niet een generieke maatregel nemen die iedereen raakt, terwijl wij eigenlijk willen dat erop wordt ingezet te bereiken dat die groep kinderen niet in een achterstandssituatie terechtkomt. Dit is de andere reden waarom ik van mening ben dat wij niet met dit wetsvoorstel verder moeten gaan, maar dat wij een keuze moeten maken om ervoor te zorgen dat de kinderen die echt problemen hebben in de voorschoolse educatie komen en daarna op vierjarige leeftijd in het basisonderwijs. Dan neem je maatregelen op de maat van het kind, op de maat van de peuter en de kleuter. Ik denk dat wij dan goed bezig zijn.
De heer De Vries heeft gevraagd of wij een garantie hebben dat wij al deze kinderen bereiken. Ik wou dat ik die garantie had. Ik zei zojuist al dat je zelfs later zult zien dat kinderen extra aandacht nodig hebben om ervoor te zorgen dat zij niet uitvallen, dat zij niet tussen de wal en het schip terecht komen. Ik vind dat je die extra aandacht ook moet geven.
Verder is gevraagd of ik mijn voornemen wil heroverwegen. Ik ben dit niet van plan. De Kamer heeft om dit debat gevraagd en ik zal afwachten waarmee zij komt en wat zij verder zal doen.
Het bedrag van 2 mln euro zit in het Gemeentefonds. Als dit wetsvoorstel stopt, ben ik van plan dit bedrag te gebruiken voor een oplossing van de problemen bij de integratie van de Rea-leerlingen. Ook dit geld blijft voor een moeilijke groep in het onderwijs bewaard en behouden.
Mevrouw Hamer heeft gevraagd waarom soms zelfs kinderen van vijf jaar geen Nederlands spreken. Ik zie dit probleem ook, maar dit lossen wij niet op door ze op vierjarige leeftijd naar school te laten gaan. Dit probleem los je op door ze eerder op te sporen, op te zoeken en dan gericht actie te ondernemen.
Het probleem van de achterstand is inderdaad heel ingewikkeld. Dit los je niet op door een schoolplicht of een leerplicht, dit los je op door het probleem te benoemen en door de kinderen waarvan de achterstand wordt vastgesteld, extra aandacht te geven. Wij kunnen dit ook doen met de voor- en vroegschoolse educatie. Ik denk dat het van belang is op die manier toe te groeien naar een doorlopende leerlijn die vroeg begint en hopelijk voor sommigen heel lang doorloopt.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Heb ik goed begrepen dat de minister voornemens is het wetsvoorstel in te trekken, maar dat zij dit nog niet heeft gedaan? Zij heeft gezegd dat zij niet van plan is hiermee door te gaan. Wanneer kunnen wij dan de intrekking van dit wetsvoorstel verwachten?
Minister Van der Hoeven:
De normale gang van zaken is dat je dit soort zaken meldt in de ministerraad om daarvoor toestemming te verkrijgen. De ministerraad heeft die toestemming gegeven. Dan is het vervolg dat je de Kamers in kennis stelt van het voornemen om het wetsvoorstel in te trekken. Die brief heeft de Kamer inmiddels ontvangen. De Kamer heeft mij nu opgeroepen voor een spoeddebat. Ik wacht nu af wat zij zal doen.
Mevrouw Azough (GroenLinks):
Het zal duidelijk zijn dat mijn fractie teleurgesteld is. Wij hadden verwacht dat de minister door de goede argumenten die door de fracties naar voren zijn gebracht, van gedachten zou veranderen. Dit is helaas niet het geval.
Wij spreken steeds over de kinderen die op vierjarige leeftijd al op school zitten. Het aantal vijfjarigen dat naar school gaat, is ongeveer 3100. Hoeveel kinderen gaan kort voordat zij vijf jaar worden naar school? Zijn daarover gegevens bekend? Dit kunnen er natuurlijk meer zijn dan de 3100 die nu bekend zijn.
Verder hebben wij het erover gehad om zo veel mogelijk kinderen te bereiken via vve. Maar zelfs degenen die de campagne moeten uitvoeren om de Turkse en Marokkaanse ouders te bereiken en hun kinderen via vve met onderwijs bekend te maken, zeggen dat dit niet zal gaan zonder enige drang. Hoe reageert de minister op deze signalen uit het onderwijsveld?
De minister had het over bureaucratie, maar dat vind ik een onzinnige drogreden. Mevrouw Hamer zei dat de meeste ouders hun kinderen al op vierjarige leeftijd naar school brengen. Ook zonder de leerplicht gebruiken zij de school niet als duiventil en ook met deze regel zal dit niet het geval zijn. Ik zal met collega Hamer op dit punt actie ondernemen.
De heer Van der Vlies (SGP):
Voorzitter. Ik dank de minister voor haar beantwoording. Het zal duidelijk zijn dat zij bijval heeft gekregen van de SGP-fractie; de reden zal ik niet herhalen. Zij vroeg zich af: hoe nu verder? Ik wijs erop dat het de zelfstandige bevoegdheid van een bewindspersoon is om een wetsvoorstel in Eerste of Tweede Kamer te willen verdedigen. De minister is, naar mijn mening terecht, niet voornemens om het wetsvoorstel in de Eerste Kamer te verdedigen en zal het dus langs de geëigende weg intrekken, na toestemming daarvoor van Hare Majesteit. De Kamer kan hierop reageren door dit goed-, dan wel af te keuren. Het enige wat de fracties kunnen doen, is de Kamer een motie van afkeuring voorleggen – al zal ik dit niet promoten. Die is er nog niet, maar er komt – zo begrijp ik – wel een initiatiefwetsvoorstel. Mijn fractie is bereid om daarbij constructief mee te denken.
De heer Jan de Vries (CDA):
Voorzitter. Ook ik dank de minister voor haar beantwoording. Ik constateer dat wij een gezamenlijk doel nastreven. Over de financiering heb ik nog een technische vraag. Beoogde het wetsvoorstel om vierjarigen sneller voor bekostiging in aanmerking te laten komen? Ging een van de amendementen er ook niet over dat er een voordeel voor de scholen zou ontstaan? Is dat voordeel door het intrekken van het wetsvoorstel niet weggenomen? Graag hoor ik wat de minister daarvan vindt.
Het percentage leerlingen is weliswaar gedaald, maar in absolute aantallen is er nog steeds sprake van 3100 leerlingen die niet op vierjarige leeftijd naar school gaan. Een kwart van hen valt in de risicogroep. Daarmee is het probleem nog steeds even groot als in het voorjaar, toen wij het wetsvoorstel bespraken.
Het spijt ons dat de minister haar voornemen niet wil heroverwegen, maar wij nemen daar kennis van.
De heer Cornielje (VVD):
Voorzitter. Ik dank de minister voor haar beantwoording. Ik denk dat wij het over het doel allemaal eens zijn: dat ene procent van de leerlingen dat nu niet op vierjarige leeftijd naar school gaat, moeten wij proberen te bereiken. Dat kan met vve-programma's. Voor de VVD mag het ook best wel voor het vierde jaar beginnen, zoals op driejarige leeftijd. In het achterstandenbeleid hebben wij daarop ook ingezet. Het zou goed zijn als die programma's doorlopen in het basisonderwijs. Daarover geen misverstand, ook niet voor mevrouw Hamer.
Het is de vraag of je met een leerplichtverlaging ons doel dichterbij brengt. In eerste termijn zei ik dat de omvang van de problematiek, dat ene procent, gelijk zal blijven, of je de leerplichtleeftijd nu verlaagt of niet. Je kunt dus beter kijken naar effectieve middelen; daarin zijn wij het met de minister eens. De reden waarom mijn fractie destijds met het wetsvoorstel is meegegaan, is gelegen in het feit dat er een kameruitspraak lag. Die is door de staatssecretaris gerespecteerd; wij zijn van mening dat wij daarbij constructief moeten meedenken. Nu ligt er een nieuw feit: de minister wil het wetsvoorstel niet meer verdedigen. De VVD-fractie is bereid, naar andere, effectievere middelen te zoeken om met name risicoleerlingen, maar ook andere vierjarigen, te bewegen om toch naar de basisschool te gaan en van het recht op leren gebruik te maken.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Voorzitter. Ik zou natuurlijk kunnen zeggen dat de minister mijn fractie heeft overtuigd. Eerlijkheidshalve moet ik zeggen dat wij er al van overtuigd waren dat het niet zinvol was om met dit wetsvoorstel door te gaan. Ik was wel onder de indruk van de wijze waarop de minister haar voortschrijdend inzicht heeft verwoord, van haar vasthoudendheid en van haar overtuiging dat dit niet de weg is waarop zij wil gaan. Ik ga er eigenlijk van uit dat zij hieraan vasthoudt en het wetsvoorstel dus ook niet in de Eerste Kamer zal verdedigen, ook niet als een kamermeerderheid dat van haar vraagt. Tot nu toe lijkt het er namelijk op dat die meerderheid er nog steeds is. Wil de minister hierover duidelijkheid verschaffen?
Mevrouw Hamer (PvdA):
Voorzitter. Ook mijn fractie is buitengewoon teleurgesteld; zij heeft geen nieuwe argumenten gehoord voor het intrekken van dit wetsvoorstel. Bij de behandeling is destijds besproken hoe het amendement zou uitwerken. Ik wil de minister graag een dag mee naar school nemen om haar te laten zien hoe het in de praktijk werkt. Het is natuurlijk volslagen onzin dat je de school niet zou hoeven verwittigen als je kind niet naar school gaat. Het argument van de administratieve lasten heeft in mijn ogen weinig met de werkelijkheid te maken. Die dingen gebeuren nu ook gewoon, ook al is het op vrijwillige basis, en daarin hoeft helemaal niet zo veel te veranderen. Ik vraag de minister dus om haar positie te heroverwegen. Daartoe dien ik de volgende motie in, ook om na te gaan hoe de Kamer over dit onderwerp denkt. Dat begint mij namelijk een beetje te duizelen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er geen nieuwe argumenten zijn om het wetsvoorstel inzake de leerplicht voor vierjarigen nu in te trekken;
verzoekt de regering dringend, het voorstel tot intrekking ongedaan te maken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Hamer en Azough. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 13(28085).
De heer Van der Vlies (SGP):
Ik neem aan dat mevrouw Hamer hoopt op de steun van een meerderheid van de Kamer voor haar motie. Dat doe ik ook altijd, dus dat kan ik mij voorstellen. Stel nu dat die meerderheid er komt. Hoe ziet mevrouw Hamer dan de positie van deze minister in de Eerste Kamer?
Mevrouw Hamer (PvdA):
Ik hoop dat de minister, gesteund door de Tweede Kamer, het debat met de Eerste Kamer zal aangaan. Ik wil haar op elk tijdstip helpen met de voorbereiding daarvan door alle argumenten te wisselen, zodat de Eerste Kamer op basis van een goede praktijkervaring hiervan wordt overtuigd.
De heer Bonke (LPF):
Mijnheer de voorzitter. De minister heeft mij overtuigd met haar argumenten. Dat had zij overigens daarvoor al gedaan; dus dat was niet zo'n probleem.
Ik wil nog één punt naar voren brengen. Wanneer je de schoolplicht invoert, loop je het risico dat ouders die hun kinderen niet naar die school willen laten gaan, een aanslag doen op het gezondheidscircuit en medische indicaties vragen voor het feit dat hun kinderen daarvoor nog niet voldoende zijn ontwikkeld.
De heer Van Dijke (ChristenUnie):
Mijnheer de voorzitter. Ik wilde dat het vaker voorkwam dat ministers, wanneer zij tot het evidente inzicht kwamen dat wat zij eertijds vonden, niet meer spoort met de realiteit, met een zo groots en wijds gebaar als de minister nu heeft gedaan, tot een erkentenis van waarheid zouden komen en dat naar voren zouden brengen. De minister heeft naar mijn mening overtuigend geredeneerd in haar verantwoording van haar opmerkelijke stap. Dat heeft ons zeer verheugd.
Ik kan mij ook niet voorstellen dat de minister op een geloofwaardige wijze dit wetsvoorstel in de Eerste Kamer zou verdedigen, wanneer deze motie zou worden aanvaard. Een minister die niet de overtuiging heeft dat zij een goed voorstel indient, kan naar mijn mening niet overtuigend debatteren met de Eerste Kamer. Dat lijkt mij dan ook geen goede actie in een parlementair bestel waarin je de voorstellen die je indient, ook met een innerlijke overtuiging moet kunnen verdedigen.
Minister Van der Hoeven:
Mijnheer de voorzitter. Ik kan mij voorstellen dat degenen die anders denken over dit wetsvoorstel, zoals mevrouw Azough en mevrouw Hamer, teleurgesteld zijn over mijn antwoorden, want wij verschillen op dit punt echt van mening. Het is wel goed om te constateren dat wij van mening verschillen en ook niet dichter tot elkaar komen.
Mevrouw Azough en de heer De Vries hebben een vraag gesteld over het aantal leerlingen. Toen wij met dit wetsvoorstel begonnen, spraken wij over 98%. Wij zitten nu op 99,1%. Het aantal vierjarigen dat per 1 oktober deelneemt aan het onderwijs, is 190.975. Als je dit ziet en als je ziet hoeveel vierjarigen er zijn, zijn het 3100 leerlingen die niet deelnemen. Bij 75% daarvan gaat het om langdurig zieke kinderen, plattelandskinderen, kinderen van trekkende beroepsbevolking en kinderen die om levensbeschouwelijke redenen, andere redenen of geloofsovertuiging door de ouders thuis worden gehouden. Die zijn er nu ook, ook oudere kinderen. Er zijn dus zo'n 750 leerlingen waarmee wij die problemen hebben. Als de heer De Vries zegt dat wij niet zijn opgeschoten, zeg ik dat wij wel degelijk zijn opgeschoten.
Als mevrouw Azough zegt dat de campagne Forum nog niet zo hard loopt, geef ik toe dat wij nog niet alles hebben bereikt wat wij willen. Dat is echter geen reden om er nu mee te stoppen. Wij moeten dat verdraaid goed in de gaten houden, zodat wij dat wat wij willen bereiken, ook bereiken. Maar alleen om die reden een algemeen geldende leerplicht voor vierjarigen in te voeren, vind ik geen goede weg. Als dan wordt gevraagd hoe het zit met de bureaucratie, wijs ik erop dat er nu geen leerplicht is en ook geen bureaucratie. Het klopt ook dat men niet in kennis hoeft te stellen, als men het kind thuis wil houden. Men hoeft alleen maar de schoolleiding in kennis te stellen. Dat is iets anders dan toestemming vragen en toestemming krijgen.
Mevrouw Hamer (PvdA):
Ik beweer juist het omgekeerde. Als men zijn kind thuis wil houden, moet men gewoon met de school afspraken maken en bellen en laten weten wanneer een kind op vakantie is. Anders kan die school niet functioneren. Alles wat de minister suggereert dat nieuw zou zijn, gebeurt nu evengoed op vrijwillige basis. Het is dus geen argument. Dat is wat ik betoog.
Minister Van der Hoeven:
Ik ben het voor een deel met u eens, mevrouw Hamer. Inderdaad kunnen in een aantal gevallen heel goed afspraken gemaakt worden tussen ouders en school. Dat klopt, maar dat neemt niet weg dat wij een ander punt hebben bij probleemgevallen waarin de school weigert toestemming te geven. Dan ontstaat de administratieve rompslomp waarover ik zojuist sprak. Dat zijn de dingen die men naar zich toehaalt als voor de vierjarigen de leerplicht wordt ingevoerd.
De heer Van der Vlies heeft gelijk, het is inderdaad een zelfstandige beslissing van bewindspersonen, maar natuurlijk is het wel de vraag wat er op een gegeven ogenblik uit de Kamer komt. De Kamer heeft gereageerd op mijn brief waarin ik dat voornemen uiteen heb gezet en dan vind ik dat ik moet afwachten wat de Kamer daarover zegt. Dat is een logische gang van zaken. De uitkomst daarvan neem ik mee naar de ministerraad, dat moge helder zijn.
Ik ben het met de heer Cornielje eens dat wij ervoor moeten zorgen dat die leerlingen bereikt worden die wij willen bereiken en dat wij instrumenten moeten kiezen die op maat kunnen werken.
De heer Cornielje (VVD):
Gaat de minister dat ook werkelijk doen, want dat betekent vve-programma's vanaf drie jaar voor deze risicogroepen?
Minister Van der Hoeven:
Laten wij eerst proberen om de vve-programma's die wij in gang gezet hebben, voor 100% weg te zetten. U heeft ook berichten van gemeenten gekregen dat daar nog knelpunten zijn, mijnheer Cornielje, dat zij het wel willen maar het nog niet 100% gerealiseerd krijgen. Het lijkt mij beter, dit eerst goed te laten werken voordat wij er een nieuwe opdracht aan toevoegen. Wij moeten echter wel in het achterhoofd houden, hoe wij met de driejarigen en de andere groeperingen willen omgaan. Ik schuif dit niet weg, maar ik wil wel dat hetgeen wij gezamenlijk wensen ook gebeurt.
De heer De Vries heeft een vraag gesteld over de bekostiging. Alle leerlingen die naar school gaan worden bekostigd. Er is een teldatum van 1 oktober en een aanvullende groeiregeling voor het geval er tegelijkertijd heel veel leerlingen komen. Er zijn dus geen bekostigingsredenen aanwezig binnen het gehele wetsvoorstel. Ik heb nog gekeken hoe het met de amendementen zat, maar zo'n amendement waaraan de heer De Vries refereerde, is misschien wel in bespreking geweest of overwogen maar niet ingediend.
Mevrouw Lambrechts vraagt wat ik nu ga doen. Ik ben dit debat aangegaan. Er ligt nu een motie van mevrouw Hamer. Ik ontraad de aanneming van die motie uiteraard. Ik vind dat geen goed voorstel, omdat ik van mening ben dat het wetsvoorstel moet worden ingetrokken. Afhankelijk van de uitkomst van de stemming, neem ik die motie mee naar de ministerraad. Dan zullen wij ons beraden wat wij zullen doen. De eerlijkheid gebiedt mij u te zeggen dat ik dat op deze manier zal doen. Ik vind dat ik dat aan u verplicht ben.
Op het moment dat er plichten worden ingevoerd, zullen sommige ouders inderdaad gaan kijken naar manieren om daaronder uit te komen. Daarin heeft de heer Bonke gelijk.
De heer Van Dijke heeft gevraagd, hoe overtuigend ik in de Eerste Kamer dit wetsvoorstel kan verdedigen. Hij mag dat rustig weten, ik zie mij dat niet doen. Als u volgende week gaat stemmen over de motie, neem ik die, indien zij wordt aangenomen, mee naar het kabinet en zal ik u in kennis stellen wat wij daarmee zullen doen.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Gezien het feit dat het een spoeddebat was, stel ik u voor om nu er dan toch stemmingen zijn, aanstaande donderdag te stemmen.
Daartoe wordt besloten.
De vergadering wordt van 19.42 uur tot 21.10 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20022003-1200-1208.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.