Aan de orde is het debat naar aanleiding van het algemeen overleg op 6 februari 2002 over het vernietigingsbeleid ten aanzien van kadavers.

De heer Stellingwerf (ChristenUnie):

Voorzitter. In het algemeen overleg is voldoende duidelijk geworden dat er nogal wat verschillen zijn tussen onze fractie en het kabinet op het punt van de destructietarieven. Uiteindelijk gaat het daarbij om de vraag: hoe kijk je aan tegen de rol van de overheid? Wij kunnen daar nu niet nader op ingaan, maar wel dien ik een motie in die naar onze mening meer recht doet aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid op dit punt. Wij erkennen dat in het algemeen overleg een meerderheid van de Kamer instemde met de tarieven over het eerste kwartaal. Uitgaande van die realiteit dien ik een motie in die uitspreekt dat Europese harmonisatie moet worden afgewacht en dat pas daarna de tarieven voor de jaren 2003 en daarna moeten worden bekeken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende:

  • - dat de in het jaar 2002 door de regering nagestreefde kostendekkende tarieven voor het ophalen en verwerken van destructiemateriaal een verdere lastenverzwaring voor de veehouderijsector betekenen;

  • - dat daarmee binnen de Europese verhoudingen steeds minder sprake is van gelijke concurrentievoorwaarden;

  • - dat het accountantsrapport waarop de tariefstijgingen worden gebaseerd, pas eind maart gereed zal zijn;

  • - dat naarmate de tarieven stijgen de druk tot dumping zal toenemen;

verzoekt de regering, de tariefstijging over het jaar 2002 te beperken tot de voorgenomen stijging over het eerste kwartaal van 2002;

verzoekt de regering tevens, de tarieven voor 2003 en volgende jaren in overleg met de sector nader te bezien en ze pas vast te stellen nadat de Europese harmonisatie tot stand is gebracht en nadat op basis van het nog te verschijnen accountantsrapport inzake de destructietarieven beter inzicht is verkregen in de onderbouwing van de tarieven voor het ophalen en verwerken van destructiemateriaal,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Stellingwerf. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 78(24668).

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter. Naar aanleiding van het algemeen overleg van gisteren wil mijn fractie twee moties indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de zorg voor een goed destructiebeleid een publieke verantwoordelijkheid is;

overwegende dat de destructietarieven bij toepassing van het principe "de vervuiler betaalt" in de loop van dit jaar enorm zullen stijgen en dat dit geen recht doet aan de inzet om te komen tot lastenverlichting voor de agrarische sector;

constaterende dat tot op heden de overheid en de producenten de kosten voor het destructieproces op zich nemen en dat de consument geen directe financiële bijdrage levert aan de destructiekosten;

van mening dat toename van het destructieaanbod mede is gebaseerd op maatregelen van preventieve aard en ook betrekking heeft op het waarborgen van garanties voor de volksgezondheid;

verzoekt de regering:

  • - een financieringssysteem in te voeren voor de destructie, waarbij de producent, de consument en de overheid een financiële bijdrage leveren;

  • - roept de regering op te bevorderen dat in Europees verband een consumentenheffing op vlees kan worden ingevoerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Atsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 79(24668).

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter. Zoals aangekondigd, dien ik nog een tweede motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de destructiekosten hoog zijn en dat het onder meer daarom van belang is om te zoeken naar alternatieve verwerkingsmethoden voor het destructiemateriaal, waarbij een publieke verantwoordelijkheid gerechtvaardigd is;

overwegende dat het ministerie van LNV na inventarisatie van alternatieve verwerkingsmogelijkheden een onderzoeks- en stimuleringsplan wil opstellen, maar tevens stelt dat de verantwoordelijkheid om te komen tot alternatieven met name bij het bedrijfsleven ligt;

overwegende dat er vanuit het bedrijfsleven grote belangstelling bestaat voor het ontwikkelen van alternatieven, maar dat er tot op heden nog geen subsidieregeling beschikbaar is;

overwegende dat voor stimulering van alternatieven een bedrag van 22,7 mln euro is toegezegd;

roept de regering op, op de kortst mogelijke termijn een subsidieregeling te publiceren voor de stimulering van alternatieve verwerkingsmethoden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Atsma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 80(24668).

De heer Waalkens (PvdA):

Voorzitter. Twee zielen, één gedachte. Ook wij willen na de uitvoerige discussie met de minister van gisteren op het punt van de alternatieve verwerkingsmethoden en een stimuleringsregeling een motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de hoeveelheid te verwerken dierlijk afval als gevolg van scherpere gezondheidseisen zeer fors is gegroeid;

constaterende dat de verwerkingskosten van risicomaterialen hoog zijn;

overwegende dat het van belang is om te weten of alternatieve verwerkingsmethoden dezelfde resultaten opleveren met eventueel lagere kosten;

overwegende dat de regering in 2001 heeft toegezegd om voor de komende jaren 22,7 mln euro beschikbaar te stellen voor de stimulering van alternatieve verwerkingsmethoden (brief van het ministerie van LNV van 19 maart 2001, VVM 01922);

constaterende dat er tot op heden nog geen stimuleringsregeling tot stand is gekomen;

verzoekt de regering, een stimuleringsregeling voor de ontwikkeling van alternatieve verwerkingsmethoden voor dierlijk afval te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Waalkens en Udo. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 81(24668).

Minister Brinkhorst:

Mevrouw de voorzitter. Deze discussie blijft beperkt tot behandeling van de ingediende moties.

De heer Stellingwerf gaat in zijn motie heel sterk uit van de gedachte dat er een publieke verantwoordelijkheid voor de tarieven is. In die zin vormt ze een bevestiging van de verschillen van mening tussen de heer Stellingwerf en mij in het debat van gisteren. Ik ontraad de Kamer aanneming van deze motie. Het is namelijk in de eerste plaats wat merkwaardig dat de regering wordt verzocht, de tarieven voor 2002 vast te stellen op het niveau van het tarief dat voor het eerste kwartaal is voorgesteld, omdat de heer Stellingwerf zich gisteren nog tegen dit tarief heeft uitgesproken. Het nu vaststellen van het eerstekwartaaltarief voor heel 2002 raad ik af, omdat dit volstrekt voorbijgaat aan de uitgangspunten behorende bij het beginsel dat de vervuiler betaalt.

Het tarief in het eerste kwartaal is onderdeel van een zorgvuldige overgang naar kostendekkende tarieven in het vierde kwartaal van 2002. Dat is de inzet en het uitgangspunt van het kabinetsbeleid. Als dit tarief voor het hele jaar wordt gehanteerd, wordt het kostendekkend maken van de tarieven slechts uitgesteld. Dat betekent dat vanaf januari 2003 de tarieven alleen maar sterker gaan stijgen. Kostendekkendheid blijft voor mij ten principale een belangrijk uitgangspunt en het lijkt mij van groot belang om dit gestaffeld te doen. Over de tarieven voor 2003 zal er zeker met de sector overleg plaatsvinden. Ik vind het ook van mijn kant gewenst – ik heb dit gisteren al gezegd – dat die tarieven pas worden vastgesteld, wanneer zij door de accountant zijn beoordeeld.

Voorts dient hierbij gelet te worden op het probleem van de Europese harmonisatie. Ik zou het heel plezierig vinden als wij snel tot een Europese harmonisatie kunnen komen, maar het is op dit ogenblik volstrekt onduidelijk wanneer de Commissie dat zal doen. Ik heb aangedrongen op spoed bij de Commissie, maar dat kan zeker nog wel een jaar of misschien iets langer duren. Het is daarom geen optie voor de korte termijn; ik zou de sector niet in onzekerheid willen laten gedurende zo'n lange periode.

Daarnaast doet zich het vraagstuk voor dat het nog helemaal onzeker is welke uitgangspunten bij een dergelijke Europese harmonisatie worden gekozen. Veel Europese lidstaten hebben hun bijdrage aan de destructie van kadavers al volledig afgebouwd. Wat dat betreft lijkt het mij eerder voor de hand te liggen dat wij een Europese regeling krijgen die kostendekkend is, hetgeen in strijd is met wat de heer Stellingwerf wil. Om deze veelheid van redenen ontraad ik de motie.

De heer Stellingwerf (ChristenUnie):

Wij laten juist helemaal open wat er precies na het tweede kwartaal en in 2003 moet gebeuren. Hoewel ik gisteren nog tegen het tarief voor het eerste kwartaal was, ik heb zonet duidelijk gemaakt dat ik het feit onder ogen zie dat PvdA en VVD dit eerste kwartaal hebben geaccepteerd. Dat is nu mijn uitgangspunt van redeneren bij deze motie. Mij dunkt dat dit een acceptabele redenering is.

Minister Brinkhorst:

In ieder geval zijn uw redeneringen altijd heel honorabel, maar of zij acceptabel zijn, is iets anders.

De eerste motie van de heer Atsma gaat eigenlijk van hetzelfde uitgangspunt uit als de motie van de heer Stellingwerf, namelijk dat er een medefinanciering van de kant van de overheid moet komen. Ik onderschrijf overigens de eerste overweging: de zorg voor een goed destructiebeleid is mede een publieke verantwoordelijkheid. Dit is mede een publieke verantwoordelijkheid, omdat het hebben van een goed systeem, een goede controle en een goede handhaving van belang is. De gedachte echter dat er dan ook een financiële verantwoordelijkheid van de overheid moet zijn met betrekking tot de tarieven, heb ik al afgewezen in een reactie op de motie van de heer Stellingwerf; ik herhaal die afwijzing nu bij deze motie van de heer Atsma.

Ik wijs er overigens op dat er geen sprake is van een relatie tussen de nieuwe regeling, zoals voorgesteld, en dumping, respectievelijk een toename van dumping, waar de heer Stellingwerf naar verwijst. Eerder is het tegendeel het geval. Juist omdat wij een differentiatie hebben tussen grote en kleine dieren en kleine dieren veel meer gedumpt werden in het verleden, is de afname van de dumping van kleine dieren mede één van de redenen waarom ik het voorstel heb gedaan zoals het kabinet het nu heeft voorgesteld.

De tweede motie van de heer Atsma gaat over het zoeken naar alternatieve verwerkingsmethoden waarbij een publieke verantwoordelijkheid gerechtvaardigd is. Ik heb gisteren al gezegd dat er gelden beschikbaar zijn; het zit hem dus niet in het geld. Er is een bedrag van 22,7 mln euro aanwezig, maar het hangt er wel van af hoe de sector erop reageert. Mij zijn heel weinig voorstellen bekend – ik zou er zeer in geïnteresseerd zijn om die voorstellen te horen – van het particulier bedrijfsleven om een bijdrage te krijgen voor nieuwe gedachten op dat punt. Het ontbreekt niet aan het geld en een subsidieregeling te publiceren ter stimulering van alternatieve verwerkingsmethoden lijkt mij een soort van administratieve reactie. Die reactie zou veel meer moeten zijn om de sector op te roepen alternatieve verwerkingsmethoden tot stand te brengen; daarvoor is geld beschikbaar. Ik heb de Kamer gisteren gezegd dat ik tot nu toe zo'n 2 mln euro heb uitgegeven. Ik ben bereid meer te doen; het zit hem echter niet in het probleem van het ontbreken van een subsidieregeling.

De heer Atsma (CDA):

Ik wijs de minister erop dat ons in ieder geval een vier-, vijftal plannen voor alternatieven bekend zijn. Men wacht echter op de subsidieregeling. Die kent men nog niet; zij is nog niet gepubliceerd. Het enige wat wij nu vragen is: minister kom snel met de regeling zodat het bedrijfsleven daarop kan inspelen.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Ik wil in mijn reactie tegelijk iets zeggen over de motie-Waalkens, want die verwoordt eigenlijk dezelfde gedachte. Ik wil geen kunstmatige tegenstelling tussen mijn persoon en drie fracties in de Kamer, die samen een duidelijke meerderheid hebben. Als de Kamer liever wil dat ik eerst een stukje bureaucratie optuig en vervolgens alternatieve verwerkingsmethoden ga stimuleren, dan doe ik dat graag. Ik wil heel graag financieren en ook heel graag stimuleren. De verantwoordelijkheid voor het ontwikkelen van de alternatieve methoden ligt bij de sector. In het licht van de toezegging van mijn kant, vind ik de twee moties overbodig. Mocht de Kamer zich echter in haar huidige vorm willen aannemen, dan zal ik eerst de stimuleringsregeling ontwerpen en dan kan er geen cent worden uitgegeven aan alternatieve verwerkingsmethodes. De stimuleringsregeling moet er in dat geval eerst zijn. Dat lijkt mij echter niet wijs, maar er is geld beschikbaar. Voorzitter. Meer wijsheid kan ik hieraan niet toevoegen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Aan het eind van de vergadering zullen wij stemmen over de ingediende moties.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven