Aan de orde is de behandeling van de wetsvoorstellen:

Tijdelijke wet voor de penitentiaire noodcapaciteit ten behoeve van drugskoeriers (Tijdelijke wet noodcapaciteit drugskoeriers) (28201);

Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Penitentiaire beginselenwet en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen in verband met het verblijf van in bewaring gestelde verdachten alsmede arrestanten in een politiecel (verblijf in politiecellen) (28202).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Wij spreken vandaag over de noodwetgeving die is opgesteld naar aanleiding van het probleem met de drugskoeriers op Schiphol, de zogenaamde "bolletjesslikkers". In januari is een plan van aanpak verschenen met daarin een aantal onorthodoxe maatregelen, gericht op het op zo kort mogelijke termijn oplossen van de knelpunten en capaciteitstekorten in de strafrechtsketen. Er zijn drie wetsvoorstellen aangekondigd waarvan wij er vandaag twee behandelen: verblijf in politiecellen en noodcapaciteit drugskoeriers. Het derde wetsvoorstel zal de verruiming van de bevoegdheid van de politierechter betreffen. Daarover komen wij later te spreken.

Ik heb bij het debat over het plan van aanpak aangegeven dat de fractie van de ChristenUnie doordrongen is van de noodzaak om zo nodig met behulp van onorthodoxe maatregelen, waaronder noodwetgeving, het probleem van de drugssmokkel via koeriers het hoofd te bieden. Dat laat onverlet dat ik de voorliggende wetsvoorstellen kritisch heb bekeken, omdat ook onorthodoxe maatregelen behoren te voldoen aan bepaalde minimumeisen, waaronder in elk geval de verenigbaarheid met de Grondwet en internationale verdragen. Met name op dit laatste punt heb ik namens mijn fractie de nodige vragen gesteld, die overigens voor een belangrijk deel al door de Raad van State waren gesteld. De beantwoording door de regering is op enkele maar niet op alle punten bevredigend. Met name over bepaalde punten in het wetsvoorstel over de noodcapaciteit kom ik vandaag graag nader met de minister te spreken.

Ik zal eerst nog eens het centrale uitgangspunt van de fractie van de ChristenUnie weergeven. De wetgever dient ook bij noodwetgeving ervoor te zorgen dat afwijkingen van bepalingen uit internationale documenten, ook als Nederland bij de ondertekening voorbehouden heeft gemaakt, en beperkingen van de grondrechten van burgers niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is met het oog op de oplossing van de problemen waarop die wetgeving is gericht, in casu het tekort aan celruimte en het tekort aan penitentiair personeel. Voor dergelijke afwijkingen respectievelijk beperkingen is in elk geval een deugdelijke, dragende motivering vereist. De noodzaak en de proportionaliteit ervan dienen nauwgezet verantwoord te worden.

Over het wetsvoorstel inzake het verblijf in politiecellen kan ik kort zijn. Mijn fractie heeft geen problemen met de strekking van het wetsvoorstel, namelijk het legaliseren van de gegroeide praktijk waarbij het verblijf in politiecellen feitelijk wordt gedoogd. Zoals bekend is mijn fractie altijd een verklaard tegenstander geweest van gedogen. In dit geval gaat het om een maximale periode van tien dagen, de zogenaamde "uiterste grens". Het ligt voor de hand dat dit, anders dan in het andere wetsvoorstel, een structurele maatregel zal zijn.

Het is wat merkwaardig dat in de toelichting met geen woord gerept wordt over de relatie met het plan van aanpak. Hoewel de minister aangeeft dat het wetsvoorstel ook los van het plan van aanpak nuttig is, valt niet te ontkennen dat het als noodwet is ingediend in verband met de problematiek van de drugskoeriers op Schiphol. Ik verzoek de minister om een uitleg op dit punt.

De minister verdedigt omstandig dat het feit dat de regeling ook van toepassing is op jongeren vanaf twaalf jaar niet in strijd is met het Verdrag inzake de rechten van het kind. De minister stelt in zijn antwoord dat dit verdrag geen specifieke aanduiding bevat van de plaats waar de straf moet worden uitgezeten; het behelst meer algemene richtsnoeren, waaronder het rekening houden met de behoeften van een persoon van zijn of haar leeftijd, artikel 37 onder c. Net als vrijwel alle collega's acht ik het evenwel ongewenst dat jeugdigen tien dagen in een politiecel kunnen worden opgesloten. Om die reden heb ik het amendement van mevrouw Duijkers meeondertekend. Zonder twijfel past die weg veel beter bij de geest van het verdrag inzake de rechten van het kind. Met nadruk onderstreep ik het belang van het gescheiden detineren van minderjarigen en het geven van bijzondere aandacht aan de mogelijkheden voor de gedetineerde om contact met zijn ouders te hebben.

In het licht van het eerder genoemde centrale uitgangspunt van mijn fractie spits ik mijn inbreng bij het tweede wetsvoorstel toe op vraag of beperkingen van de grondrechten van burgers verder gaan dan strikt noodzakelijk is en of zij behoorlijk zijn gemotiveerd. De eis van een dergelijke zorgvuldigheid en nauwkeurige verantwoording, vloeit niet alleen voort uit de Grondwet, maar ook uit internationale verdragen, in dit verband met name het BuPo-verdrag.

Zonder voor het wetsvoorstel ook maar enig enthousiasme op te brengen, heeft mijn fractie op de meeste punten begrip voor de aangebrachte beperkingen die nu eenmaal voortvloeien uit het karakter van deze voorstellen. Vrolijk word ik er niet van, maar dat geldt ook voor de regering.

Ik herhaal mijn opmerking uit het verslag dat ik met de nodige teleurstelling heb geconstateerd dat aanvankelijk nog veel verdergaande beperkingen van grondrechten waren voorgesteld, die pas naar aanleiding van het advies van de Raad van State zijn verzacht. Zo werd in de oorspronkelijke toelichting bij artikel 26 van het wetsvoorstel zonder omhaal van woorden gesteld dat het bij de voedselverstrekking rekening houden met godsdienst of levensovertuiging van de gedetineerden nu eenmaal "arbeidsintensief is en derhalve voor deze voorziening niet uitvoerbaar." Dat lijkt mij niet de manier om met fundamentele rechten om te gaan. Het is goed dat de regering zich op dat punt heeft laten corrigeren.

Uit de nota naar aanleiding van het verslag wordt mij niet duidelijk waarom de woorden "indien mogelijk" nu zoveel beter zijn dan "zoveel mogelijk", de formulering uit de Penitentiaire beginselenwet. Ik lees van alles over "onevenredige inspanningen" die gevergd zouden worden, "geen garanties" die afgegeven kunnen worden en "minder prioriteit". Ik ben echter niet overtuigd dat in dit opzicht afwijking van de Penitentiaire beginselenwet gerechtvaardig is. De minister erkent zelf immers dat de Staat een inspanningsverplichting behoudt in het licht van artikel 6 van de Grondwet, de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging. Als dat zo is, verandert er niet zoveel door de andere formulering en ben ik ervoor om niet de suggestie te wekken dat er van alles verandert, oftewel minder wordt. Ik heb dus een voorkeur voor de formulering uit de Penitentiaire beginselenwet en vraag de minister daarop in te gaan.

In het verlengde hiervan vraag ik aandacht voor het belangrijke punt geestelijke verzorging. De minister schrijft dat er beperkt personeel beschikbaar is. Men probeert het wel, maar er zijn geen garanties te geven. Allemaal tot uw dienst, maar dan snap ik niet waarom voor de geestelijke verzorging een andere route wordt gekozen, namelijk het in zijn geheel schrappen, dan voor het rekening houden met de godsdienst of levensovertuiging bij de voedselverstrekking. Het ligt dan toch voor de hand dat hier dezelfde formule gebruikt wordt? Ik heb hiertoe een amendement op stuk nr. 9 ingediend waarin aansluiting wordt gezocht bij artikel 41, lid 2, van de Penitentiaire beginselenwet. Ik heb daarbij vooralsnog gekozen voor de term "indien mogelijk", maar mijn voorkeur heeft de formulering "zoveel mogelijk". Als de minister daarop, wat artikel 26 van deze noodwet betreft, positief reageert, pas ik daarop graag mijn amendement in die zin aan. Vooralsnog heb ik er, vanwege de overzichtelijkheid, de voorkeur aan gegeven om de formulering van het wetsvoorstel te volgen.

Ik maak deze opmerking over de geestelijke verzorging en het niet opnemen daarvan in deze wet ook tegen de achtergrond van het al eerder door mij genoemde BuPo-verdrag over burgelijke en politieke rechten. In artikel 18, lid 3, staat: "De vrijheid van eenieder zijn godsdienst of levensovertuiging tot uiting te brengen kan slechts in die mate worden beperkt als wordt voorgeschreven door de wet en noodzakelijk is ter bescherming van de openbare veiligheid, de orde, de volksgezondheid, de goede zeden of de fundamentele rechten en vrijheden van anderen."

U ziet: een tekort aan gevangenispersoneel is in dit rijtje niet opgenomen. Intussen is de regering wel gehouden om aan te geven op welke van de genoemde gronden de vrijheid van godsdienst in voorkomende gevallen wordt beperkt. Ik nodig de minister daartoe dan ook uit ten aanzien van de door mij genoemde onderwerpen: het rekening houden met godsdienst en levensovertuiging bij de voedselverstrekking en de geestelijke verzorging. Op welke grond in artikel 18, lid 3, van het BuPo-verdrag, worden de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging in dit wetsvoorstel nu beperkt? Of voegt de minister met dit wetsvoorstel een nieuwe grond aan het BuPo-verdrag toe? Dat lijkt mij een oorspronkelijke, maar niet verkieslijke weg.

Artikel 41 van de Penitentiaire beginselenwet opent met het stipuleren van de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging als zodanig. Ook dat vind ik in het wetsvoorstel niet terug, terwijl in het overzicht achter de memorie van toelichting met zoveel woorden wordt gesteld dat op dit punt geen afwijking van de beginselenwet bestaat. In dat overzicht staat: "wel vrijheid van godsdienst volgens de Grondwet". Dat lijkt mij terecht, maar dan lijkt het mij een omissie dat dit niet in het wetsvoorstel is opgenomen. Die omissie is natuurlijk gemakkelijk te herstellen. Ik ben graag bereid dat te doen door aanpassing van mijn amendement, dat immers over hetzelfde artikel uit de Penitentaire beginselenwet gaat. Een nota van wijziging van de minister is mij echter ook welkom. In elk geval krijg ik graag een positieve reactie van de minister op dit punt.

Ik heb nog een meer algemene opmerking over de opzet van het wetsvoorstel. In het verslag heeft mijn fractie gevraagd waarom ervoor is gekozen, de gehele Penitentiaire beginselenwet en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen buiten werking te stellen en waarom niet is gekozen voor noodbepalingen in die wetten. De minister heeft wel een punt met zijn verhaal, maar het argument van de leesbaarheid van de wet, dat de minister aanvoert, vind ik niet erg sterk en zeker niet, nu het gaat om forse beperkingen van rechten en verharding en verstrakking van het detentieregime. Nog vreemder vind ik de opmerking dat anders de verleiding groot zou zijn om na een jaar bepaalde uitzonderingen langer te laten duren. Hier onderschat de minister de zelfbeheersing van in elk geval de medewetgever.

Ik merk ten overvloede op dat verlenging natuurlijk niet onmogelijk is geworden door het schrappen van de mogelijkheid om de werking bij koninklijk besluit met een jaar te verlengen; dat is gebeurd naar aanleiding van een advies van de Raad van State. Het moet alleen bij wet gebeuren, dus daar zijn we zelf bij. Gezien het karakter van deze ingrijpende noodwet vind ik dat ook terecht en wel zo prettig. Het amendement-Rietkerk op stuk nr. 7 biedt hiervoor een andere route, die mij nog niet zo gek lijkt, namelijk om het wel bij besluit te regelen, maar met een voorhangprocedure. Onze weerstand in het algemeen tegen voorhangprocedures mag bekend worden verondersteld, nadat wij die zoveel jaren naar buiten hebben gebracht. In dit geval lijkt een voorhangprocedure mij echter nog niet zo gek. Ik kan mij niet voorstellen dat de regering er in dit geval bezwaar tegen heeft, want het werkt aanmerkelijk sneller dan een wetswijziging. Bij dit onderwerp is dat niet onbelangrijk. Vooralsnog wens ik echter helemaal niet na te denken over verlenging. Ik ga er gewoon van uit dat de regering alles uit de kast zal halen om de capaciteitsproblemen binnen een jaar op te lossen, zodat wij na een jaar weer afstand kunnen nemen van dit wetsvoorstel.

De regering vindt de minimumeisen niet nodig, omdat in het wetsvoorstel al normen zijn opgenomen voor een humane bejegening. Dat mag zo zijn, maar in het wetsvoorstel staat niets over minimumeisen voor de gebouwen. De minister is het toch met mij eens dat niet ieder gebouw, bijvoorbeeld een oude kazerne, een flatgebouw, een loods of een knusse keet, in aanmerking komt om bolletjesslikkers in op te bergen? Ik wijs erop dat ook aan politiecellen minimumeisen zijn gesteld. Ik hecht eraan, zeker bij een onorthodoxe en ingrijpende noodmaatregel als deze, dat een bodem van normen wordt gelegd voor aanvaardbare huisvesting. Dat hoeft misschien niet in de wet, maar kan, parallel aan bijvoorbeeld de Regeling politiecellencomplex, in een lagere regeling.

Ik ben gerustgesteld door de antwoorden op mijn vragen over de gescheiden huisvesting van minderjarigen. Zij worden ondergebracht in gescheiden cellen of slaapvertrekken en zoveel mogelijk gescheiden als ze buiten de verblijfsruimten zijn. Ik begrijp toch goed dat het luchten van de minderjarigen in elk geval altijd op verschillende momenten zal zijn en niet "zo veel mogelijk"? Je kunt dat volgens mij namelijk plannen.

De minister zegt dat het streven is om niet meer dan vier personen in één ruimte te plaatsen. Dat lijkt mij een goede formulering. Waarom kan dit echter niet in de tekst van het wetsvoorstel worden opgenomen? Dat lijkt mij niet vreemd en bovendien brengt dat het gangbare begrip "groepsopsluiting" terug tot zijn ware proporties. Ik lees over bewaking door speciaal op te leiden particuliere beveiligingsbureaus, onder verantwoordelijkheid van een directeur die weer onder verantwoordelijkheid van de minister valt. Elders las ik dat het dagelijks beheer van de noodvoorziening onder ambtelijke leiding van departementspersoneel staat. Dat klinkt alsof departementale ambtenaren tot directeur worden benoemd. Klopt dat en, zo ja, hoe zit het met specifieke vereisten qua deskundigheid en ervaring in het beheren van een detentievoorziening?

Zoals eerder gezegd, is de fractie van de ChristenUnie bereid om ook vergaande en ingrijpende maatregelen in de strijd tegen de drugssmokkel te steunen. Maar staat u mij toe nog eens te zeggen dat wij over maatregelen zoals die nu worden voorgesteld, met geen mogelijkheid enthousiast kunnen zijn. Dat geldt des te meer als wij bedenken dat wij hier nog altijd spreken in het kader van wat ik maar noem "de operatie dweilen op Schiphol". Wij hebben het uitsluitend over de pakezels, over de veelal jonge en werkloze koeriers aan wie door de grote jongens op de Antillen gouden bergen zijn beloofd, die grote risico's nemen en op Schiphol hun droom uiteen zien spatten. Ik hecht eraan om te herhalen wat ik daarover in het debat van 23 januari heb gezegd, namelijk dat wij hierover niet overdreven weekhartig moeten doen. Wie zich laat overhalen om tegen beloning cocaïne te smokkelen, moet als hij tegen de lamp loopt de gevolgen dragen. Maar het blijft schrijnend dat de maffiabazen die het grote geld vangen, zelf buiten schot blijven; dié zou ik met liefde in een noodcapaciteit met een strak en streng regiem zien verdwijnen. De beide wetsvoorstellen die wij vandaag bespreken, zijn dweilwetten maar helaas wel noodzakelijk.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Er wordt voor het eerst in Nederland een apart regiem geïntroduceerd voor een delictscategorie, namelijk de drugskoeriers. U spreekt over armoedige omstandigheden waarin mensen vaak tot drugskoerier komen. Vindt u het dan in algemene zin te rechtvaardigen dat drugskoeriers in vergelijking met alle andere verdachten en veroordeelden in Nederland – ongeacht welk delict zij hebben gepleegd of waarvan zij worden verdacht – onder een zwaarder regiem komen te staan?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Wij hebben die discussie ook in de schriftelijke voorbereiding met elkaar kunnen voeren. Ik heb daarbij natuurlijk langer stilgestaan omdat het inderdaad een onorthodoxe maatregel is. Gelet op de omvang van het probleem waarvoor wij gesteld zijn, heb ik bij het bespreken van het plan van aanpak al aangegeven dat ik mij bij zo'n maatregel als noodmaatregel iets kan voorstellen. Het klinkt misschien een beetje flauw als ik zeg dat ik niet enthousiast ben, dat ik er niet vrolijk van word doch dat ik het plan op hoofdlijnniveau wel zal steunen, maar dat is precies zoals ik mij voel. Ik begrijp dat ook van de regering. Liever zouden wij zo'n maatregel niet nodig hebben, maar gelet op de omvang van de problemen op Schiphol moeten wij iets doen wat wij normaal gesproken niet direct zouden doen, namelijk deze onorthodoxe maatregel treffen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik zou u willen vragen, dit ook te wegen in het kader van het gelijkheidsbeginsel. Ik snap wel dat er een uitzonderlijke situatie is ontstaan op Schiphol, maar rechtvaardigt zo'n situatie dat de individuele drugskoerier in een soberder regiem met een grotere inbreuk op zijn grondrechten en met minder rechtsbescherming wordt geplaatst dan bijvoorbeeld een overvaller of wie dan ook? Is dat voor de individuele drugskoerier ten opzichte van de individuele overvaller te rechtvaardigen?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Laten wij vooropstellen dat de individuele drugskoerier al een maand weet dat deze wetsvoorstellen eraan zitten te komen. Hij kan het in ieder geval dus vóór zijn. Hij hoeft niet in die noodcapaciteit terecht te komen. Hij heeft een heleboel goede gronden om af te zien van drugssmokkel, laten wij dat vooropstellen, mevrouw Halsema, en dit zou er een van kunnen zijn. Gegeven de omvang van het probleem, kies ik voor het steunen van een noodmaatregel. Ik zeg daarbij meteen dat het een noodmaatregel moet zijn en geen structurele maatregel. Het moet over een jaar echt afgelopen zijn, dat is onze inzet. Ik zie de nadelen ervan, ik zie het punt van het gelijkheidsbeginsel, maar in dit geval steunen wij de regering.

Als het een noodwetgeving is bestemd voor drugskoeriers – en dat hebben wij met elkaar afgesproken – moet het wel duidelijk zijn dat het niet in ons mag opkomen om wanneer dit probleem afneemt en er een ander probleem oprijst, de desbetreffende mensen in deze noodcapaciteit te plaatsen. Ik vraag daarom naar de voornemens van de minister op dat punt. Stel dat zich dat zou voordoen en er komt ruimte in de noodcapacitieit, wat is dan het beleid van de regering?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De minister eindigt in de nota naar aanleiding van het verslag met de opmerking dat over een jaar zal worden nagegaan of meer structurele maatregelen gerechtvaardigd zijn. Hier schuilt natuurlijk het gevaar van een precedent in. Bent u niet bang dat met de acceptatie van deze noodmaatregel, u eigenlijk geen verweer meer heeft bij volgende maatregelen?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Verweer heb ik altijd. Als je kiest voor een noodmaatregel, kies je voor een noodmaatregel en niet voor structurele maatregelen, ook niet op termijn. Dat betekent dat ik voor mijn gevoel een zelfstandig beslismoment heb, mochten er nieuwe voorstellen van de kant regering komen – dat geldt voor de hele Kamer – om dan alsnog te overwegen of je zo'n maatregel wel of niet steunt. Ik heb overigens niet voor niets gezegd dat ik nu spreek over deze noodmaatregel, die geldt voor een jaar. Ik wil niet eens nadenken over de vraag of een verlenging mogelijk is. Laat staan dat ik wil nadenken over structurele maatregelen op dat punt. Als de regering vindt dat daar redenen voor zijn, hoor ik dat wel en dan zal ik mijn gedachten daarover gaan vormen.

De voorzitter:

Aangezien de heer De Wit – dat geldt straks misschien ook voor de heer Van der Staaij – nog zit bij de constitutie van de enquêtecommissie Bouwnijverheid, geef ik nu het woord aan de heer Niederer. De heer De Wit krijgt op een later moment het woord.

De heer Niederer (VVD):

Mijnheer de voorzitter. In het plan van aanpak drugsmokkel, waarover wij spraken tijdens het debat op 23 januari jl., heeft de minister van Justitie een groot aantal maatregelen aangekondigd om de problematiek van de bolletjesslikkers op Schiphol aan te pakken. Een van die maatregelen is wetgeving om de detentiecapaciteit voor deze drugskoeriers aanzienlijk te vergroten. Daartoe liggen vandaag twee wetsvoorstellen voor. Een wetsvoorstel om verdachten hun bewaring maximaal tien dagen in een politiecel te laten uitzitten en een wetsvoorstel dat celcapaciteit ten behoeve van drugskoeriers creëert en waartoe de Penitentiaire beginselenwet op onderdelen buiten werking wordt gesteld.

Ik wil met het laatste wetsvoorstel beginnen. De tijdelijke wet noodcapaciteit drugskoeriers voorziet erin dat meerdere drugskoeriers tegelijkertijd in groepsruimten worden ingesloten, bijvoorbeeld in kazernes. De VVD-fractie vindt dit een prima oplossing. Deze mensen kunnen namelijk zonder bezwaar bij elkaar worden vastgezet. De wet geldt echter slechts voor een jaar. Daarna moeten de bestaande capaciteits- en personeelsproblemen binnen het reguliere gevangeniswezen zijn opgelost, waarna de aangehouden drugskoeriers binnen de bestaande gevangenissen kunnen worden ingesloten.

Los van de vraag of het überhaupt wel lukt om deze problemen binnen een jaar op te lossen, vinden wij het zonde om het concept van de groepsinsluitingen een tijdelijke te laten zijn. Daar waar wij al een precedent kennen bij de vreemdelingenbewaring – daar zitten zo'n zes tot acht mensen, zonder noemenswaardige problemen bij elkaar op een zaal – wil de VVD-fractie dat groepsinsluitingen binnen het reguliere gevangeniswezen mogelijk worden. Natuurlijk gaan wij geen gewelds- en zedendelinquenten bij elkaar in een zaaltje zetten, maar het is wel goed denkbaar dat mensen die veroordeeld zijn voor lichtere feiten, zoals een eenvoudige diefstal of het niet betalen van een boete, als groep worden ingesloten.

Mevrouw Duijkers (PvdA):

Dit bericht van de zijde van de VVD-fractie verwondert mij enigszins, omdat van de zijde van het personeel veelvuldig is aangegeven dat als wij tot zo'n maatregel over zouden gaan, het veiligheidsniveau van de inrichting ernstig omlaag zou gaan. Moet ik nu begrijpen dat u liever heeft dat een personeelslid in elkaar wordt geramd, dan dat er één persoon in één cel komt? Dat is namelijk de consequentie.

De heer Niederer (VVD):

Dat is helemaal niet de consequentie. U overdrijft het schromelijk, omdat u niet wilt dat er meerderen op een cel komen. Dat is uw uitgangspunt. Ons uitgangspunt is jarenlang geweest dat dat wel moet kunnen. Ik heb er nadrukkelijk bij gezegd dat het geldt voor bepaalde categorieën gedetineerden, die totaal geen problemen veroorzaken in de sfeer die u nu suggereert.

Mevrouw Duijkers (PvdA):

De heer Niederer wil mijn fractie in een hoek drukken waar zij absoluut niet in thuishoort. De fractie van de PvdA is tegenstander van twee in één cel omdat de Nederlandse cellen daar niet op toegerust zijn. Zij is wel voor meervoudig celgebruik als de celruimte daarvoor geschikt is. De heer Niederer is voorstander van het gebruik van de celruimte voor meerdere categorieën, maar inmiddels is wel duidelijk geworden dat die categorieën niet in die cellen ondergebracht kunnen worden.

De heer Niederer (VVD):

U heeft mij niet goed beluisterd, want ik heb gezegd dat de tijdelijke capaciteit die wij creëren in het kader van deze noodwetgeving voor drugskoeriers, niet na een jaar overboord moet worden gezet. Wij zijn er voorstander van om die capaciteit binnen het reguliere gevangeniswezen, in het kader van de Penitentiaire beginselenwet, blijvend aan te merken voor groepsinsluitingen voor andere categorieën verdachten dan de categorieën waar wij nu in het kader van de noodwetgeving over spreken. Ik heb het helemaal niet over het plaatsen van een veldbedje in een cel. Het gaat erom dat de capaciteit die nu gecreëerd wordt, niet tijdelijk is, maar blijvend karakter krijgt.

Mevrouw Duijkers (PvdA):

Begrijp ik goed dat de heer Niederer eigenlijk het faillissement van de criminaliteitsbeheersing in Nederland uitschrijft? Dat gebeurt namelijk als wij onze goede humane bejegening van gedetineerden zo maar in de goot gooien, omdat wij vinden dat alles maar opgevangen moet worden in kazernes.

De heer Niederer (VVD):

Ik geloof dat de PvdA dat failliet uitschrijft. Wij sluiten graag mensen op die foute dingen hebben gedaan. Dat zou de PvdA ook eens moeten doen. Dan wordt het een stuk veiliger in deze samenleving waar de PvdA zo veel over praat, maar zo weinig actie in onderneemt. Wij zijn helemaal niet inhumaan bezig. Hoe komt mevrouw Duijkers daarbij? Er is niets inhumaans aan.

De heer Dittrich (D66):

Op dat laatste punt doorgaand: het is natuurlijk wel een VVD-minister van Justitie die verantwoordelijk is voor de criminaliteitsbeheersing in Nederland. Maar dat even daargelaten. De heer Niederer komt nu met het voorstel om de noodcapaciteit voor andere categorieën te gebruiken. Waarom dient hij geen amendement in om het artikel te schrappen dat bepaalt dat het alleen om koeriers van harddrugs gaat?

De heer Niederer (VVD):

Ten eerste was ik nog niet klaar met mijn betoog en ten tweede wil ik eerst van de minister horen wat hij daarvan vindt. Dan zal ik kijken wat mij te doen staat in tweede termijn.

De heer Dittrich (D66):

Maar dat is toch vragen naar de bekende weg. In alle stukken staat dat de regering vindt dat deze noodwetgeving is ontworpen voor een specifieke groep drugskoeriers en niet voor andere categorieën. Het lijkt mij dat de heer Niederer hier een ballonnetje oplaat dat niet in deze wetgeving thuishoort.

De heer Niederer (VVD):

Ook de heer Dittrich heeft niet goed naar mij geluisterd. Deze noodwetgeving geldt voor een jaar voor de drugskoeriers. Dat is evident. Wij vinden het echter zonde om de voorzieningen die er dan zijn te sluiten en stellen voor om die groepsruimten onder de Penitentiaire beginselenwet te brengen voor groepsinsluitingen. Wij kampen namelijk met capaciteitsproblemen en dit zou een goede duurzame en effectieve oplossing zijn voor het heenzendingenvraagstuk. De heer Dittrich is toch ook tegenstander van een beleid van heenzendingen? Daarom is van de zijde van de VVD-fractie deze concrete suggestie gedaan. Ik hoor wel wat de minister daarvan vindt in zijn eerste termijn.

Voorzitter. De aanpak van de bolletjesslikkers is er bij uitstek een van bovennationale aard. Nederland kan het uiteraard niet alleen. Het is een zaak van koninkrijksbelang. Nog belangrijker dan de aanpak op Schiphol is de aanpak op de Antillen, bij de bron, om te verhinderen dat drugskoeriers in het vliegtuig richting Schiphol kunnen stappen. De invoer vanuit de Antillen moet veel krachtiger worden bestreden. Deze "sence of urgency" schijnt minder aanwezig te zijn bij de Antilliaanse minister van Justitie, de heer Martha. In de pers leek hij deze week wat achterover te leunen en eenzijdig naar Nederland te kijken. Met name de kustwacht kreeg de schuld. De minister van Justitie heeft deze week met de heer Martha gesproken en een protocol gesloten. Wil de minister op de inhoud daarvan ingaan? Heeft de heer Martha naar zijn oordeel wel het besef van een grote verantwoordelijkheid voor wat er op de Antillen gebeurt? Wat onderneemt het kabinet wanneer de Antillen om wat voor reden dan ook in gebreke blijven? De VVD-fractie wenst dat ook de Antilliaanse regering een soortgelijk plan van aanpak als het onze opstelt. Merkbaar effect daarvan moet zijn dat wij op Schiphol geen bolletjesslikkers meer zien. De Antilliaanse autoriteiten moeten de bolletjesslikkers daar aanhouden, vastzetten en berechten. Bovendien moeten de paspoorten worden ingenomen. Met andere woorden, onderkent eenieder voldoende het belang van een koninkrijksaanpak bij deze vorm van criminaliteitsbestrijding?

Het andere wetsvoorstel gaat over bewaring in een politiecel voor maximaal tien dagen. Deze wet is nodig, omdat de Rotterdamse rechtbank vorig jaar bewaring in een politiecel onrechtmatig oordeelde, bij gebrek aan een onderliggende, formele wet. Tot dan toe was de praktijk dat verdachten in een politiecel ingesloten bleven, wanneer er geen ruimte was in een huis van bewaring.

Met het voorliggende wetsvoorstel wordt een wettelijke basis gegeven aan die praktijk, waarmee het bezwaar van de Rotterdamse rechtbank wordt ondervangen. De VVD-fractie had al eerder aangedrongen op spoedige wetgeving om bewaring in een politiecel mogelijk te maken, omdat veel politiecellencapaciteit om deze reden thans onbenut blijft. Hierdoor worden heenzendingen in de hand gewerkt en dat willen wij toch niet. Met het wetsvoorstel wordt een bijdrage geleverd aan een betere benutting van de politiecellencapaciteit. De VVD-fractie stemt hiermee in.

De VVD-fractie heeft zich met overtuiging gecommitteerd aan onverkorte uitvoering van het plan van aanpak inzake drugssmokkel en daarmee aan het tot stand brengen van de noodzakelijke wetgeving. Wie A zegt, moet ook B zeggen. Wij stemmen in met beide wetsvoorstellen en onderstrepen daarmee dat een krachtige aanpak van de problematiek van de drugskoeriers op Schiphol ons ernst is. Het is zonneklaar dat wij degenen die om welke reden dan ook tegen deze wetsvoorstellen stemmen, verantwoordelijk houden voor het laten voortbestaan van de situatie op Schiphol die tot zoveel commotie heeft geleid.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Kan de heer Niederer aannemelijk maken op welke wijze de tijdelijke noodvoorziening bijdraagt aan vermindering van de problemen op Schiphol? De minister heeft dat nog niet uit kunnen leggen, maar dat kan hij misschien wel.

De heer Niederer (VVD):

Ja, ik wel. Degenen die vastzitten, kunnen niets doen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het gaat om marktmechanismen en instroom. Wij hebben hier niet te maken met hardnekkige recidivisten, maar met een eindeloze aanwas van over het algemeen nogal ongelukkige mensen die zich soms onder druk hebben laten zetten om bolletjes te slikken. Je doet daar niets aan door mensen groepsgewijs op te sluiten. Het marktmechanisme verandert niet, zolang mensen in Nederland op grote schaal cocaïne blijven gebruiken.

De heer Niederer (VVD):

Mevrouw Halsema kan er misschien voor zorgen dat er in Nederland geen vraag meer is naar cocaïne. Dat is haar opdracht. Het gaat om mensen die wel degelijk recidiveren, omdat zij economisch aan de grond zitten en er belang bij hebben om zoveel mogelijk transporten te doen. Als die mensen worden ingesloten, neemt de invoer af. Als je de zaak op Schiphol goed dichttimmert en laat zien dat het ernst is, zingt het de wereld wel door dat je niet op Schiphol, maar een halte verder moet zijn.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Volgens mij begrijpt u niet helemaal hoe het werkt. De mensen die het een keer in Nederland hebben gedaan, kunnen niet recidiveren, want zij komen Nederland niet meer in. Wat dat betreft gaat het niet om recidivisten, maar om mensen die het voor het eerst doen. Het is een permanente aanwas van nieuwe mensen. Kunt u aannemelijk maken dat er een preventieve werking van uitgaat, waardoor mensen het niet meer zullen doen? Dan haalt u mij ook over de streep, want dat vindt u zo belangrijk.

De heer Niederer (VVD):

Ik weet niet of ik dat belangrijk vind. In een goed criminologisch handboek is te lezen dat er voldoende afschrikwekkende werking kan worden georganiseerd die van invloed is op de instroom. Deze is er nu nog niet bij de recidive, omdat zij niet ingesloten kunnen worden. Door deze maatregelen gaat dat veranderen. Ik geloof in de heilzame werking ervan en in de preventieve, generale werking dat mensen zich wel twee keer achter de oren krabben, als zij het nog eens willen proberen op Schiphol. Daar gaat het om.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Niet om flauw te zijn, maar u hebt een beetje pech, want ik ben criminoloog.

De heer Niederer (VVD):

Dat wist ik.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik hoor graag een verwijzing naar het handboek waar dat in staat. Daar ben ik zeer benieuwd naar.

De heer Niederer (VVD):

Ik zal de desbetreffende hoogleraar noemen. Deze is misschien niet van uw kleur, maar van de onze.

De heer Rietkerk (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie maakt zich nog steeds zorgen over de drugssmokkel in maar ook via Nederland, met behulp van bolletjesslikkers maar ook via andere wegen. Het probleem is immers breder dan alleen de bolletjesslikkers. Kennelijk heeft Nederland een bijzondere aantrekkingskracht. "Voorkomen is beter dan genezen", is een heel bekend gezegde. Het voorkomen van grote aantallen bolletjesslikkers richting Schiphol zorgt er naar ons idee voor dat het aantal benodigde cellen uiteindelijk wordt teruggedrongen. En dat is hard nodig.

De brief over heenzendingen van 23 februari, de nota naar aanleiding van het verslag en de vandaag ontvangen brief over heenzendingen geven eigenlijk een triest beeld van het gevangeniswezen in 2001. Er was dus al sprake van een triest beeld voordat bekend werd dat intensiveringen hard nodig zijn als gevolg van de aanhouding van tientallen bolletjesslikkers per week. Uit het spoeddebat van 12 december kwam naar voren dat het aantal heenzendingen in 2001 op zo'n 250 geschat werd. De werkelijke cijfers zijn nu 327 als het gaat om het heenzenden van gedetineerden. Dat zijn er dus veel meer.

In het spoeddebat van 12 december werd ook gesproken over het aantal heenzendingen van verdachten. Dat is veel ernstiger. Ik heb dat "onaanvaardbaar" genoemd. De minister noemde dat, vanwege de politieke consequenties, "onverteerbaar". Tijdens het spoeddebat van 12 december werd gesproken over 12 heenzendingen, in de brief die tijdens het vorige plenaire debat op ons bureau dwarrelde, werd gesproken over 48 heenzendingen en nu wordt het aantal opengelaten. Uit de laatste brief, die ik zojuist gelezen heb, blijkt dat het een worsteling schijnt te zijn om een vraag die ik namens de CDA-fractie op 12 december al gesteld heb, twee maanden later beantwoord te krijgen. Het is ongelooflijk dat aan het eind van het jaar niet de juiste cijfers over het aantal verdachten dat heengezonden is, kunnen worden gegeven.

In de nota naar aanleiding van het verslag kwam nog iets nieuws aan de orde: de heenzending van jeugdige verdachten in 2001. Als ik goed tel, kom ik op een kleine 400 jongens en 63 meisjes. Het gaat in totaal dus om meer dan 450 jeugdige verdachten die in 2001 geplaatst hadden moeten worden, maar die zijn heengezonden. Als ik voor de vuist weg reken, blijkt dus dat er in 2001 al meer dan 800 heenzendingen zijn geweest plus het onbekende aantal verdachten dat wij op 13 februari te horen zullen krijgen. Dit terwijl er begin 2000 nog een overschot aan celcapaciteit was van 1600 plaatsen bruto! Klopt deze constatering? Blijkt hier eigenlijk niet uit dat, los van de bolletjesslikkers en de intensivering, de reguliere justitiële inrichtingscapaciteit onvoldoende is? Moeten de bezuinigingen die nog niet gerealiseerd zijn, toch niet teruggedraaid worden? Moet er toch niet veel meer structureel geld naar het personeelsbeleid gaan, zodat er meer personeel kan komen, zoals ook al werd gevraagd in de motie van het CDA die in december werd ingediend? De minister heeft de Kamer de aanvaarding van deze motie ontraden en zij is door de Kamer helaas ook niet aanvaard.

Ik roep de minister opnieuw op om structurele maatregelen te nemen. Dat geldt in ieder geval voor de aangekondigde sluiting van de Blokhuispoort in Leeuwarden. De CDA-fractie vindt dat de minister deze aangekondigde sluiting gewoon moet terugdraaien. Zij overweegt op dat punt een motie in te dienen.

Zoals ik stelde: voorkomen is beter dan genezen. Dat betekent ook dat brongerichte maatregelen noodzakelijk zijn.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Ik hoor de heer Rietkerk nu weer praten over de Blokhuispoort in Groningen. Is die sluiting niet pas ergens in 2004 of 2005 voorzien? Wekt hij hier nu niet de suggestie alsof dat gebouw morgen dichtgaat en dat er daarom in het noorden te weinig plek is?

De heer Rietkerk (VVD):

In Nederland is er te weinig plek. De Blokhuispoort staat in Leeuwarden. In Groningen komt er een nieuw huis van bewaring. Ik wijs op de aanpassingen en investeringen die in Leeuwarden zijn gepleegd. Wij hebben ook brieven gehad van de gemeente en van de burgemeester mevrouw De Boer over de situatie aldaar. Ook het personeel stelt vanuit zijn eigen betrokkenheid dat de Blokhuispoort gewoon open kan blijven als er een paar investeringen plaatsvinden. Op grond daarvan vindt mijn fractie, ook gelet op de onduidelijkheid die nu is ontstaan, dat het nu is: de Blokhuispoort blijft open, tenzij. De minister hanteert de stelling: de Blokhuispoort gaat dicht, tenzij. Meer fracties hebben zich daarover uitgelaten. Zowel mevrouw Duijkers als de heer Niederer hebben in de krant uitspraken gedaan.

De heer Dittrich (D66):

Welke onduidelijkheid is er? Ik heb begrepen dat er allerlei onderhandelingen zijn geweest, waar ook het personeel bij betrokken was, en dat iedereen wist wat er zou gebeuren. De onduidelijkheid wordt dus voor een deel door u gecreëerd, omdat u genomen beslissingen probeert terug te draaien door ze ter discussie te stellen.

De heer Rietkerk (CDA):

Ik ben heel consequent. In de twee vorige debatten heb ik steeds vragen gesteld vanuit de intentie dat de Blokhuispoort open zou blijven. Onze inschatting is dat er een tekort aan capaciteit is. Daar heb ik in mijn inleiding al op gewezen. Wij vinden het antwoord van de minister onbevredigend. Ik wil dat de Kamer straks zo nodig, als het antwoord van de minister onduidelijk is, in een motie uitspreekt dat de aangekondigde sluiting wordt teruggedraaid. Dat is een heroverweging van beleid. Als u het er niet mee eens bent, kunt u gewoon tegen de motie stemmen.

Voorzitter. Zoals ik al stelde, is voorkomen beter dan genezen. Dat betekent dat er brongerichte maatregelen nodig zijn, zoals het tegenhouden van drugssmokkelaars door controle op de Antillen en Aruba, en ook in andere landen, het in kaart brengen van drugsdealers en het rechercheren op criminele netwerken, dus de grote "narco-bazen". De CDA-fractie heeft bij de behandeling van de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken een amendement ingediend met als doel om geld te reserveren voor extra recherche voor internationale criminaliteitsbestrijding. Dan kijk ik de woordvoerders van de fracties die tegen het amendement hebben gestemd in het bijzonder aan.

De laatste tijd is er in de media veel te vernemen over de problematiek in andere delen van het Koninkrijk met drugssmokkel. Het blijkt dat het daar vechten tegen de bierkaai is. De autoriteiten daar gaven de Nederlandse autoriteiten, deze minister, de schuld van de situatie. De CDA-fractie vindt deze reactie te goedkoop. De Antillen en Aruba hebben wat ons betreft ook een eigen verantwoordelijkheid. Het uithalen van de minister op de Antillen naar Nederland lijkt haast op "chantage". Hij zei dat de Antillen pas wat kunnen doen als Nederland en andere landen forse geldbedragen naar de eilanden brengen. Natuurlijk vinden wij wel dat deze minister assistentie moet verlenen en graag niet te "knieperig", zoals mijn collega Van de Camp van de week heeft gezegd, want er is sprake van een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Dat heeft na ruim een jaar praten geleid tot de afspraken van 3 januari 2002 die wij van de minister hebben ontvangen. Hoe kan het dat er al bij de eerste actie op Curaçao, waarbij 45 bolletjesslikkers zijn aangehouden, een aantal zaken is misgegaan? Zijn de afspraken van 3 januari wel voldoende of moeten wij er nog een schepje bovenop doen?

De CDA-fractie wijst overigens op het beleidsplan van de Kustwachtcommissie, waar de Nederlandse regering in is vertegenwoordigd. Daarin wordt gesproken over het handhavingsbeleid met betrekking tot grensbewaking, douane en drugsbestrijding. Wat betekent dit concreet voor de inzet van deze minister? Wat zijn de effecten daarvan? De CDA-fractie heeft tijdens het debat op 23 januari op interrupties van onder anderen de heer Niederer al aangegeven dat zij de maatregelen op de Antillen en Aruba onvoldoende vindt. Het is dweilen met de kraan open, zeker als je kijkt naar de ontwikkelingen op Sint-Maarten, Bonaire en de Benedenwindse Eilanden, zoals Curaçao. Het afgelopen jaar is er veel gepraat tussen Nederland, de Antillen en Curaçao. De CDA-fractie constateert dat het aantal douanemensen daar is gehalveerd en dat de beloofde radarapparatuur niet is gekomen. De situatie op de Benedenwindse Eilanden, Curaçao en Bonaire, lijkt niet anders. Sinds wanneer wist de minister van deze situatie? Omdat het direct te maken heeft met de noodwetgeving pleiten wij voor preventieve en repressieve maatregelen op de Antillen. Naar ons idee zijn die hard nodig, omdat ze direct van invloed zijn op de noodcapaciteit die nu nodig is en op de noodmaatregelen die nu genomen moeten worden.

De heer Dittrich (D66):

U bent nu al bijna tien minuten bezig, maar u hebt nog helemaal niet over de wetten gesproken waar wij het over zouden moeten hebben. U hebt gerefereerd aan het plan van aanpak dat hier in januari aan de orde is geweest. Ik hoop toch echt dat u ook inhoudelijk op deze wetsvoorstellen ingaat.

De heer Rietkerk (CDA):

Ik heb voor twintig minuten ingeschreven. U moet dus nog tenminste tien minuten naar mij luisteren. Overigens, die tien minuten waarover u sprak zijn bruto, want u interrumpeert mij. De minuten die u daarvoor hebt gebruikt, moet u eraf trekken. Ik ben netto dus vijf minuten bezig. De CDA-fractie vindt het van groot belang dat er niet alleen wordt gekeken naar repressieve maatregelen in Nederland, maar ook naar de brongerichte maatregelen. Ik ben benieuwd naar uw inbreng. Wij hebben het vorige debat een verantwoordingsdebat genoemd en wij hebben het toen, gelet op de tijd, niet gehad over het plan van aanpak. Daarom neem ik daarvoor nu bewust de tijd. Dat had u kunnen zien op de intekenlijst.

Ik rond deze onderdelen nu af door te stellen dat wij pleiten voor preventieve en repressieve maatregelen op de Antillen en Aruba. Ik noem er een paar: het innemen en zo nodig laten vervallen van paspoorten, het inzetten van elektronische snuffelhonden, het beschikbaar stellen van voldoende scans voor drugsonderzoek op lichamen, op bagage en voor vracht, het effectiever uitwisselen van persoonsgegevens en het inzetten van air marshalls in de vliegtuigen op de risicovluchten. Ook zijn er op de Antillen extra slikkercellen nodig en medische zorg. Ook nodig is het aantrekken van douanepersoneel en bewakers voor de noodzakelijke 100%-controle. Daarbij vinden wij het ook van belang dat de regering initiatieven op de Antillen die zijn gericht op het tegengaan van drugsverslaving en op scholing en onderwijs, mede stimuleert.

Tot slot wat dit betreft nog een vraag op basis van de actualiteit. Wij constateren dat er spoedoperaties op bolletjesslikkers zijn uitgevoerd en dat is gesteld dat die bijdragen aan de wachtlijsten voor operaties, omdat de door deze mensen bezette bedden voor anderen waren bedoeld. Komt dat vaak voor?

Ik kom nu toe aan het pakket van noodmaatregelen en de twee ontwerpnoodwetten. Wij vinden dat het pakket te laat is gekomen, maar daar hebben wij op 23 januari voldoende bij stilgestaan.

Allereerst bespreek ik het wetsvoorstel Tijdelijke wet noodcapaciteit drugskoeriers. Hiermee wordt het mogelijk gemaakt dat personen van 16 jaar of ouder die worden verdacht van drugssmokkel, in bewaring zitten wegens drugssmokkel of veroordeeld zijn wegens drugssmokkel, bij elkaar worden ingesloten. Er kan van uitgegaan worden dat er sprake zal zijn van meerdere personen in één cel. Hiermee kan de CDA-fractie instemmen. Het gaat weliswaar om ingrijpende maatregelen, maar ik ben het met college Rouvoet eens: nood breekt wet. Er is in het algemeen sprake van een cellentekort. De bolletjeskoeriers dragen hieraan volgens ons maar ten dele bij. De CDA-fractie vindt dat de maatregelen die nu toegepast gaan worden op de drugskoeriers ook toegepast kunnen worden op bijvoorbeeld criminele illegalen voor wie geldt dat zij na afloop van hun straf het land zullen worden uitgezet. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister, omdat ik op dit onderdeel een motie overweeg.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

U wilt een verbreding van de reikwijdte van de wet. Hoe had u gedacht dat bij motie te regelen? Ik denk dat u daartoe met een amendement moet komen. Of overweegt u dat niet?

De heer Rietkerk (CDA):

Dat hangt af van de reactie van de minister.

Voorts merkt de CDA-fractie op dat de minister bij nota van wijziging het voorstel van GroenLinks heeft overgenomen om de lijst II-stoffen uit de Opiumwet niet onder de regeling te laten vallen. Kan bijvoorbeeld vinylbital, de laatste stof op lijst II, ook via bolletjesslikkers binnenkomen? Ik heb het antwoord op deze vraag nodig, omdat de minister geen motivering geeft voor het schrappen van de stoffen uit lijst II. In mijn tweede termijn kom ik erop terug.

Het oorspronkelijke wetsvoorstel bevatte de bepaling dat de wet via Koninklijk Besluit met maximaal één jaar kon worden verlengd. De Raad van State had hiertegen bezwaar. De regering heeft die bepaling vervolgens geschrapt. De CDA-fractie heeft een amendement ingediend om de mogelijkheid in te voeren van verlenging met een jaar, maar dan met de beperking dat het voornemen hiertoe aan de Kamer bekend moet worden gemaakt. De Kamer krijgt dan de gelegenheid om te bekijken of er reden voor verlenging is. Daarmee is de slagvaardigheid verzekerd die nodig is om de werkingsduur van de wet op termijn te kunnen verlengen in geval van een acuut capaciteitsgebrek op het moment dat deze wet verloopt. Anderzijds is het onmogelijk de verlenging door te voeren zonder dat hierover, desgewenst, door de Kamer is gesproken. Hiermee is dan dus een belangrijke extra waarborg ingebouwd in vergelijking met het oorspronkelijke regeringsvoorstel. Kortheidshalve sluit ik mij aan bij de opmerking van collega Rouvoet over de geestelijke verzorging.

Ik heb nog twee vragen voordat ik naar het andere wetsvoorstel overga. Hoe zit het met de bewaking van de bolletjesslikkers in het calamiteitenhospitaal in Utrecht? Ik heb begrepen dat naast de marechaussee ook de bijzonderebijstandeenheid van Justitie ingezet zou kunnen worden. Die eenheid bestaat uit 60 mensen die zijn opgeleid voor dergelijke taken in noodsituaties. Is dit nog steeds zo of wordt er gekozen voor particuliere beveiligers?

Heeft de minister een toezegging gekregen van Ossendrecht/Woensdrecht? Zo ja, voor hoe lang en voor hoeveel plaatsen?

Het tweede wetsvoorstel regelt het tijdelijk verblijf van gedetineerden op een politiebureau als er geen cel vrij is in een huis van bewaring. Deze procedure werd tot oktober jl. toegepast, maar de rechter heeft die in feite afgestraft. Het wetsvoorstel biedt een grondslag om een persoon maximaal tien dagen op een politiebureau vast te houden. De CDA-fractie stemt op een onderdeel na in met dit wetsvoorstel. Het onderdeel jeugdigen heeft niet onze instemming. Wij hebben het amendement-Duijkers mede ondertekend, want wij willen niet dat 12-, 13-, 14- en 15-jarigen tien dagen in een politiecel kunnen doorbrengen. Is het waar dat dit wetsvoorstel ten koste gaat van cellen waarin gedetineerden moeten worden ondergebracht die door de politie in het normale werk worden opgebracht? Kan de minister ons de garantie geven dat dit wetsvoorstel niet tot verdringing leidt? De Amsterdamse korpschef heeft op dit risico gewezen.

In voorgaande jaren is al eerder gesproken over een dergelijk wetsvoorstel. Het wetsvoorstel is destijds ingetrokken, maar medio 2001 bleek dat er opnieuw sprake was van overbelasting van de capaciteit. Is dit de reden om dit wetsvoorstel opnieuw in te dienen of is dit het gevolg van de problematiek van de bolletjesslikkers?

Houdt de minister rekening met de kans dat het probleem van drugssmokkel via bolletjesslikkers zich zal verplaatsen nu hij krachtdadige maatregelen treft? Nadat er een scan was geplaatst voor vracht op Rotterdam of Schiphol, verplaatste de smokkel zich naar de bolletjesslikkers. Nu de minister via deze wetsvoorstellen en anderszins maatregelen treft, kan ook daarop slim worden ingespeeld. Anticipeert de minister op die mogelijkheid en, zo ja, op welke wijze?

Ik wijs op een artikel in Het Parool van 6 februari jl. onder de titel Dagvaarding van bolletjesslikkers is ondeugdelijk. Hieruit blijkt dat het openbaar ministerie de eerste bolletjesslikkers die vanwege het celtekort met een dagvaarding werden vrijgelaten, eigenlijk een nieuwe dagvaarding zou moeten geven, omdat er vormfouten zijn gemaakt en papieren fouten, nog los van het feit dat een van de verdachten niet meer te vinden is. Van deze eerste groep is de dagvaarding nietig. Vormen zij de eersten van een reeks?

Minister Korthals:

Doelt de heer Rietkerk op het geval waarin de akte van uitreiking niet in het dossier zit?

De heer Rietkerk (CDA):

Er is sprake van formulieren die aan het dossier ontbreken, maar ik weet niet welke formulieren.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

De heer Rietkerk was vrij kort in zijn beoordeling van het wetsvoorstel over de noodcapaciteit. Ik heb hem niet horen spreken over de vormgeving van de beperking van de grondrechten en rechten in dit wetsvoorstel. Mag ik hem in algemene zin de vraag stellen of hij vindt dat de wijze waarop dit wetsvoorstel vorm geeft aan de beperking van die grondrechten in alle opzichten tot tevredenheid stemt? Ik heb zelf gesproken over de geestelijke verzorging en de voedselverstrekking. Is hij tevreden over de wijze waarop dit wordt gemotiveerd in het wetsvoorstel?

De heer Rietkerk (CDA):

Ik heb in mijn eerste termijn nadrukkelijk gesteld dat ik mij in dezen bij u aansluit, en ook als het om dit grondrecht gaat. Ik sta dus sympathiek tegenover het amendement. Ik ben grosso modo tevreden over de aanpassingen in het wetsvoorstel naar aanleiding van de adviezen en over de weging van het wetsvoorstel ten opzichte van de grondrechten in internationale verdragen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Mag ik dan ook rekenen op uw steun voor mijn pleidooi om bij de voedselverstrekking rekening te houden met geloofsovertuiging of levensovertuiging, dus dat hierbij wordt aangesloten bij de formulering in de Wet op de penitentiaire beginselen en de woorden "zo veel mogelijk" in plaats van "indien mogelijk" worden gehanteerd?

De heer Rietkerk (CDA):

Ik zag in uw amendement "indien mogelijk" staan, dat onder andere betrekking had op geestelijke zorg. Daar sta ik sympathiek tegenover. U stelde de vraag zeer duidelijk en hebt de voorkeur voor een andere formulering. Ik wacht verder de antwoorden van de minister af en zal hierop in tweede termijn specifieker ingaan.

Mevrouw Duijkers (PvdA):

Voor ons ligt de tijdelijke wet Noodcapaciteit drugskoeriers en de conceptwet Verblijf in politiecellen. De afgelopen maanden werden de signalen steeds nadrukkelijker dat met de verhoogde opsporing van drugskoeriers op Schiphol een enorm succes werd behaald. Daarnaast bleek dat door de veranderde gevangenispopulatie, het hoge aantal vacatures en het stijgende ziekteverzuim de personele problemen binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen een enorme omvang aannamen.

De Partij van de Arbeid is van mening dat de ernst van de situatie in de toestroom van drugskoeriers deze tijdelijke wet noodvoorzieningen rechtvaardigt, maar wij betreuren het zeer dat het zo ver heeft moeten komen. In de loop van het debat over de groei van het aantal drugskoeriers vliegend op Schiphol, hebben wij de ruimte gegeven voor noodmaatregelen. Toen gaven wij echter reeds aan dat de PvdA de voorstellen op hun proportionaliteit zal beoordelen.

Het mag duidelijk zijn dat de Partij van de Arbeid voorstander is van een stevige aanpak. Wij zoeken echter ook naar een balans tussen een stevige aanpak en de rechtspositie die gedetineerden gebruikelijk in Nederland hebben. Deze noodsituatie vraagt om maatregelen op de korte termijn. Uitgangspunt voor ons is dat ook met deze maatregelen op de korte termijn dan weliswaar niet het maximale, maar wel het optimale niveau moet worden nagestreefd.

De noodmaatregelen vormen de laatste schakels in de strafrechtsketen. Het gevangeniswezen kan en mag niet het afvoerputje worden van het mislukken van de vorige partners in de keten. Ik herhaal hier wat collega Van Oven enige weken geleden reeds zei: de stevige aanpak in Nederland staat of valt met het succes van de maatregelen op de Antillen. Kan de minister aangeven hoe het staat met de uitwerking van de maatregelen, in het bijzonder op Curaçao? Op welke wijze zijn de opgepakte drugskoeriers de laatste maanden vastgezet? En indien zij in een regulier huis van bewaring in hechtenis zijn genomen, heeft dit dan geleid tot een verdringing van andere categorieën gedetineerden?

Nu de tijdelijke wet Noodvoorzieningen drugskoeriers zelf. In dit voorstel zitten elementen die tijdens het Schipholdebat niet aan de orde zijn geweest. De minister stelt nu een aantal aanvullende maatregelen voor die de rechtspositie en de humane bejegening tot het laagste, minimale niveau terugbrengen. Het zijn met name die laatste voorstellen die niet passen in de traditie van de humane bejegening van gedetineerden in Nederland. Bovendien tarten deze nieuwe voorstelen niet alleen de letter maar bovenal de geest van een aantal internationale verdragen en Europese standaarden.

In de ogen van de Partij van de Arbeid komt daarmee de balans tussen een stevige aanpak en het behoud van de rechtspositie in gevaar. De fractie van de Partij van de Arbeid neemt als uitgangspunt dat de beperkingen van de rechten, faciliteiten en voorzieningen voor de gedetineerden ook in deze noodsituatie proportioneel dienen te zijn met de omvang van de problematiek van de bolletjesslikkers. Een tweede uitgangspunt is dat deze noodvoorziening in beginsel alleen als noodopvang dient te functioneren. Het ontwikkelen van reservecapaciteit dient erop gericht te zijn om een snelle doorstroming naar een reguliere inrichting dan wel een reguliere reserve-inrichting mogelijk te maken. Derde uitgangspunt is dat naar een optimaal niveau gestreefd moet worden bij de dagbesteding, lichamelijke beweging of sport en de voorbereiding op de terugkeer in de samenleving. Het vierde uitgangspunt, maar zeker niet het laatste, is dat het noodzakelijk is om in deze noodvoorzieningen voor een adequaat toezicht zorg te dragen, opdat de in deze tijdelijke wet vastgelegde bepalingen worden gehandhaafd.

De tijdelijke wet biedt de mogelijkheid, gedetineerden tot 1 maart 2003 te interneren in een van de noodvoorzieningen. Dit veroorzaakt in de ogen van mijn fractie een dilemma. Een langdurig verblijf onder de voorgestelde omstandigheden is immers nauwelijks meer als proportioneel te beoordelen. De PvdA-fractie voorziet een tijdelijk verblijf in de noodvoorziening.

Bij het bestuderen van de informatie over de samenstelling van de groep verdachten valt op dat er een verschuiving is van mensen met een Nederlands paspoort naar buitenlandse verdachten. Inmiddels wordt de categorie Poolse en Bulgaarse drugskoeriers aangesproken. Er zitten naar verhouding veel vrouwen bij en het zijn verder voornamelijk jonge mannen, en zelfs jongens.

Het is van belang om de verdachten zo snel mogelijk goed te informeren over hun rechten en de mogelijkheid om hier in Nederland rechtshulpverlening te krijgen. Tijdens het verblijf in de noodvoorziening is het van belang om de situatie beheersbaar te houden. Het is noodzakelijk om gedetineerden bezigheden aan te bieden. Gelet op het groot aantal jonge mensen betekent dat ook de gelegenheid geven om lichamelijke actief te zijn. Kan de minister aangeven welke maatregelen hij zal treffen om die standaarden te handhaven?

De PvdA-fractie hecht aan het beginsel van resocialisatie. De veiligheid van de samenleving is immers gediend met adequate resocialisatie. Een dergelijk beleid helpt voorkomen dat ex-gedetineerden terugvallen in het criminele circuit. Indien er binnen de noodvoorzieningen geen mogelijkheden voor reïntegratieactiviteiten zijn, pleit die situatie er des te meer voor dat gedetineerden zo snel mogelijk doorgeplaatst worden naar een reguliere inrichting. Op welke wijze is er echter samenwerking mogelijk met reguliere inrichtingen in de buurt om bepaalde onderdelen van penitentiaire programma's te realiseren? Samenwerking is tenslotte immers samen sterk staan.

De heer Rietkerk (CDA):

Hoe denkt mevrouw Duijkers Nigeriaanse en Braziliaanse bolletjesslikkers eigenlijk te resocialiseren?

Mevrouw Duijkers (PvdA):

Reïntegratie is bedoeld voor mensen met een Nederlands paspoort en mensen die in de Nederlandse samenleving moeten terugkeren. Als er mogelijkheden zijn, kan de resocialisatie bestaan uit het aanleren van een vak. Resocialisatie heeft bij niet Nederlanders echter wel hogere prioriteit dan reïntegratie in de Nederlandse samenleving. Door het leren van een vak mag worden gehoopt dat zij betere mogelijkheden krijgen om zich te handhaven in bijvoorbeeld de nigeriaanse samenleving en dat zij niet nogmaals in de verleiding komen om dit soort delicten te plegen.

De heer Rietkerk (CDA):

Wat voor programma wilt u opstellen voor Nigerianen? Je kunt namelijk niet in een paar maanden een vak leren.

Mevrouw Duijkers (PvdA):

Er zijn vakken die in een paar maanden kunnen worden geleerd. Ik denk dan aan een snelcursus tot automonteur of systeemprogrammeur. Dat zijn functies die ook voor die landen van belang kunnen zijn. Je moet onderzoeken welke mogelijkheden er zijn en over welke kwalificaties een gedetineerde beschikt. Als er geen ruimte is, houdt het op, maar als er wel ruimte is, zul je ook buitenlandse gedetineerden de mogelijkheid moeten bieden om een vak te leren. Alleen op die manier kunnen zij een bestaan opbouwen in hun land van herkomst en dat is nog altijd de beste bescherming tegen criminaliteit.

De heer Rietkerk (CDA):

Houdt u daarbij rekening met de arbeidsmarkt van het land van herkomst?

Mevrouw Duijkers (PvdA):

Wij zullen natuurlijk maatwerk moeten leveren. Dat houdt in dat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheden van een gedetineerde en de omgeving waarnaar hij zal terugkeren. Als daar geen computers zijn, moet je natuurlijk niet opleiden tot een systeembeheerder.

De heer Niederer (VVD):

Waarom wil mevrouw Duijkers eigenlijk de "grootwethouder" van de wereld worden om de problemen in ons eigen land op te lossen? Haar bijdrage brengt mij ook in verwarring, omdat deze noodwetgeving bedoeld is om mensen in te sluiten tot zij kunnen worden heengezonden. Zij wijdt echter een substantieel deel van haar betoog aan resocialisatie en cursussen die mensen zouden moeten volgen. Daar gaat het toch helemaal niet om?

Mevrouw Duijkers (PvdA):

U streelt mijn ijdelheid met de veronderstelling dat ik een wethouder van de wereld kan zijn. Ik wijs u op Europese regelgeving waarin Europese standaarden zijn opgenomen. Daarin staat dat ook aan buitenlandse gedetineerden een resocialisatieprogramma moet worden aangeboden. De minister stelt dat de voorliggende noodwetgeving zoveel mogelijk in de geest van de Europese standaarden wordt ingevuld. Om die reden worden wij geacht om de mogelijkheden te onderzoeken, een resocialisatieprogramma aan te bieden aan buitenlandse gedetineerden.

De heer Niederer (VVD):

Zegt u hiermee niet eigenlijk dat de noodwetgeving beneden het minimumniveau ligt van grondrechten die toekomen aan gedetineerden? In dat geval moet u namelijk tegen de wetsvoorstellen stemmen.

Mevrouw Duijkers (PvdA):

Een aantal zaken moet goed uit elkaar worden gehouden. Op de grondrechten van gedetineerden, zoals vastgelegd in de Nederlandse Grondwet, kan slechts in beperkte mate inbreuk worden gemaakt. De bepalingen in de PBW op dit punt zijn overgenomen in het wetsvoorstel. Daarnaast staat er op basis van humanitaire rechten een aantal aanvullende bepalingen in de PBW dat niet is overgenomen in de tijdelijke voorzieningen. In de lijn van het beleid van mijn fractie pleit ik daarom voor resocialisatie. Zowel in de Nederlandse wetgeving als in de Europese en internationale standaarden en verdragen is dit punt opgenomen. Ik verzin het niet ter plekke.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik ben het voor de verandering eens met de heer Niederer. Uw beperking van grondrechten tot strijdigheid met de Grondwet is niet deugdelijk. De Raad van State wijst erop dat grondrechten van gedetineerden zijn vastgelegd in het BuPo-verdrag. De raad komt tot de conclusie dat een scheiding tussen veroordeelden en verdachten noodzakelijk is, gelet op de bescherming van de grondrechten van gedetineerden. Wat is uw mening in dezen?

Mevrouw Duijkers (PvdA):

Ik neem uw eerste opmerking voor kennisgeving aan. Wij hebben op dat punt een verschillende zienswijze ten aanzien van de begripsbepalingen grondrecht en Grondwet.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Overigens deel ik de mening van de Raad van State.

Mevrouw Duijkers (PvdA):

Ik heb het begrip "grondrechten" in het debat anders vertaald. Ik beweer niet dat het advies van de Raad van State incorrect is. In de loop van het debat heb ik een andere betekenis aan het begrip gegeven.

In de schriftelijke inbreng heeft mijn fractie aangegeven dat zij het samen plaatsen van veroordeelden en verdachten onwenselijk acht. Momenteel vindt dit in de penitentiaire inrichtingen wel plaats onder voorwaarde dat de veroordeelden nog maar geringe tijd behoeven uit te zitten. Het is immers niet gewenst om iemand die nog maar een maand te gaan heeft, over te plaatsen naar een gevangenis. Mijn fractie heeft aangegeven dat het onwenselijk is om een en ander toe te staan in de noodwetgeving, maar zij houdt niet vast aan een strenge handhaving van die bepaling. Mijn fractie is namelijk van mening dat de capaciteitsproblematiek en de problemen rond de drugskoeriers zo groot zijn dat de beschikbare capaciteit maximaal benut moet worden. Adequaat toezicht kan ongewenste situaties voorkomen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U erkent dat er sprake is van schending van internationaal vastgelegde rechten, maar omwille van de capaciteitsproblematiek gedoogt u de schending daarvan? Daar komt het op neer.

Mevrouw Duijkers (PvdA):

Mijn fractie is van mening dat de nood zo groot is, dat het principe moet worden uitgevoerd tenzij dat niet mogelijk is. In dergelijke gevallen is sprake van overmacht.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Capaciteitsproblemen kunnen toch worden verholpen door te bouwen, niet door rechten af te nemen van verdachten en veroordeelden?

Mevrouw Duijkers (PvdA):

Wij hebben te maken met een acute situatie. Het bouwen van een gevangenis kost tijd. De minister is daarmee hard aan het werk en dat stimuleren wij ook. Eventueel kunnen met de plaatsing van kabines noodcellen gerealiseerd worden. In de tussentijd zou het echter onacceptabel zijn als verdachten worden heengezonden in afwachting van het opbouwen van noodcellen en reservecapaciteit.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Hiermee raakt u de kern van het probleem. Het probleem draait om verdachten, niet om veroordeelden. Nu opent u de deur en schept u een precedent voor het samen plaatsen van verdachten en veroordeelden omwille van een capaciteitsprobleem, waarbij tevens de onschuldpresumptie onderuit wordt gehaald. U kunt niet aannemelijk maken dat zich ook een capaciteitsprobleem bij veroordeelden voordoet.

Mevrouw Duijkers (PvdA):

Het een hangt met het ander samen. Wanneer 250 verdachten van het transport van drugs worden gearresteerd, zal op zijn minst een deel van die personen worden veroordeeld en in een gevangenis hun straf uitzitten. Een toename van het aantal verdachten leidt tot een toename van het aantal veroordeelden. Ook voor die categorie moet er een voorziening worden getroffen.

Het beklagrecht en het toezicht worden tot een minimum teruggebracht. Het is de combinatie van minimaal regime – dit is nog minder dan sober regime – uitholling van de faciliteiten en voorzieningen zoals sport, dagprogramma's en reïntegratieactiviteiten in combinatie tot het verblijf in "meermanscellen", die het noodzakelijk maken dat er toezicht is op de dagelijkse gang van zaken. Let wel, het personeel dat wordt ingezet is onervaren. Elke nieuwe penitentiaire inrichting heeft minstens 20% ervaren personeel. In dit geval is dat percentage 0. Bovendien is het geen geschoold personeel. Het bewakingspersoneel heeft slechts een minimale opleiding gehad voor het werken met gedetineerden. Dat vormt een basis voor misverstanden, een risico voor knullige situaties en alles wat leidt tot irritaties. Het bevreemdt mijn fractie dan ook dat de commissie van toezicht met de commissaris van de maand uit het wetsvoorstel wordt gehaald. De PvdA-fractie is van mening dat er onder de huidige omstandigheden grote behoefte aan deze commissie is. Het toezicht vanuit de Raad voor de straftoepassing is te weinig frequent en te veel op afstand om in deze bijzondere omstandigheden de rol van de commissie van toezicht te vervangen. Immers, de maandcommissaris van de commissie van toezicht kan, indien nodig, dagelijks toezien op de gang van zaken en bemiddelen bij klachten. Daardoor is hij een rechtstreeks aanspreekpunt voor gedetineerden. De PvdA heeft derhalve met steun van D66 en GroenLinks een amendement ingediend om de commissie van toezicht in de tijdelijke wet in te voeren. Over de bezetting van de commissie maken wij ons geen zorgen. Er kan namelijk samengewerkt worden met de reeds bestaande commissies van andere inrichtingen en wat let ons, Kamerleden, om mee te draaien in een dergelijke commissie?

Ik wil over de tijdelijke wet nog een aantal korte opmerkingen maken. Kan de minister aangeven wanneer de Kamer de nieuwe prognoses krijgt over de totale capaciteitsproblematiek en die van de drugskoeriers in het bijzonder? Is het mogelijk een meerjareninvesteringsplan bij te voegen? De PvdA is geen voorstander van plaatsing van minderjarigen in een noodvoorziening. Ik wijs op de beantwoording van mijn vragen over de instroom van jongeren in afdelingen die eerder in jeugdinrichtingen gesloten waren en de nieuwe beschikbare capaciteit. Het is de vraag of er een acuut capaciteitsprobleem bij de jeugdinrichtingen is. Kunnen bolletjesslikkers in een gewone reguliere jeugdinrichting terecht? De PvdA is ook voorstander van begrenzing van de werkingsduur van deze tijdelijke wet.

De heer Rietkerk (CDA):

Is er naar uw idee, gelet op de geactualiseerde cijfers, nu wel of geen capaciteitsprobleem bij de jeugdinrichtingen?

Mevrouw Duijkers (PvdA):

Er bestaat speelruimte tussen de behoefte aan cellen voor jeugdigen – OTS en strafrechtelijk geplaatsten– en behandelinrichtingen en alternatieve strafvoorzieningen en nachtdetentie. Hieruit blijkt dat er geen acute problemen zijn. Hiervan uitgaande pleit ik ervoor, bolletjesslikkers zoveel mogelijk in jeugdcellen te plaatsen. Wij weten dat het moeilijk is om deze cellen met de juiste categorie mensen te vullen. Ik begrijp echter uit de cijfers dat er geen sprake is van een acuut probleem.

De heer Rietkerk (CDA):

In de nota naar aanleiding van het verslag staat dat er een wachtlijst is. Dat moet toch op een acuut probleem duiden. Bent u op de hoogte van de personele problemen in de jeugdinrichtingen? Weet u dat er afdelingen leeg staan?

Mevrouw Duijkers (PvdA):

Er zijn 17 meisjes en 5 jongens, of omgekeerd, die wachten op een plaatsing in een behandelinrichting. Dat is een zo klein aantal dat je je moet afvragen of dit een dramatische wachtlijst is. De vraag is veeleer hoelang zij op de wachtlijst staan. Als iemand drie weken op de wachtlijst staat, is dat geen urgent probleem. Staat iemand drie maanden of negen maanden op een wachtlijst, dan spreken wij over een urgent probleem. Het staan op de wachtlijst is geen probleem, maar de duur ervan.

Misschien mag ik de heer Rietkerk eraan herinneren dat het de PvdA-fractie is geweest die in juni een AO heeft laten agenderen om over de personele problematiek in jeugdinrichtingen te spreken. Uit de beantwoording van de vragen die ik aan de staatssecretaris heb gesteld, blijkt dat de helft van de afdelingen weer instroom van jeugdigen kent. De staatssecretaris hoopt dat zij per 1 maart a.s. weer vol zijn met jeugdigen en dat ook voldoende gekwalificeerd personeel beschikbaar is.

De PvdA-fractie is voorstander van het begrenzen van de werkingsduur van deze tijdelijke wet. Om de ontwikkelingen nauwgezet te volgen, is de minister uitgenodigd om voor het zomerreces met een tussenrapportage te komen en in het najaar met een evaluatie. Ziet hij daartoe mogelijkheden?

De heer Niederer (VVD):

Dit noodwetje duurt slechts één jaar. Stel dat de evaluatie u niet zint, bent u dan bereid om de wet op uw instigatie te laten intrekken en de heenzendingen dan volledig voor uw rekening te nemen?

Mevrouw Duijkers (PvdA):

Tegen vrienden van mij zeg ik altijd: wie heeft ooit kunnen voorzien dat de Muur in Berlijn viel? Deze wet zal een jaar in werking zijn. Dat betekent dat wij op enig moment in het najaar naar de stand van zaken kijken. Op dat moment zullen wij ook kijken welke oplossingen wij kunnen kiezen. Ik sluit geen enkele oplossing uit, maar het gaat mij te ver om bij voorbaat voor deze te kiezen.

De heer Dittrich (D66):

Dat vind ik een merkwaardig antwoord. Stel dat na zes maanden blijkt dat de instroom van drugskoeriers zo is afgenomen dat de noodvoorzieningen niet nodig zijn. Dan is de PvdA-fractie het toch met de D66-fractie eens dat wij van die voorzieningen af moeten en de reguliere detentiecapaciteit moeten aanboren?

Mevrouw Duijkers (PvdA):

Dat bedoel ik ook te zeggen met mijn antwoord. Dit is een noodwet met een tijdelijke werking. Zolang de noodopvang nodig is, zullen wij die gebruiken. Zijn er geen drugskoeriers meer die die noodvoorziening nodig maken, dan moet je die ook sluiten. Ik wil echter niet bij voorbaat zeggen dat wij de wet gaan verlengen, mocht eind van het jaar blijken dat de problematiek van de drugskoeriers nog steeds bestaat. Ik wil op dat moment bekijken welke oplossing de meest wenselijke is.

De heer Dittrich (D66):

Daar leid ik uit af dat u het amendement van de heer Rietkerk dat op dat ene artikel slaat en dat een verlenging van weer een jaar mogelijk maakt, niet zult steunen.

Mevrouw Duijkers (PvdA):

Dat zullen wij inderdaad niet doen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb een tegengestelde vraag. Kan ik uit het betoog van mevrouw Duijkers concluderen dat zij niet uitsluit dat deze maatregelen veel langer blijven bestaan?

Mevrouw Duijkers (PvdA):

Ik sluit geen enkele oplossing uit. Als er een noodsituatie blijft, sluit ik deze oplossing niet uit. Ik vind het echter wenselijk om een andere oplossing te kiezen, bijvoorbeeld het realiseren van meer noodcapaciteit volgens de reguliere formule die onder de Penitentiaire beginselenwet valt. Ik vind dit een noodoplossing en dat betekent dat ik haar zo snel mogelijk afgeschaft wil zien. U weet net als ik dat in januari "slechts" 250 drugskoeriers zijn opgepakt. Als dit aantal in de loop van het jaar zo blijft, halen wij dit jaar een instroom van 2500. Die aantallen cellen zijn niet te realiseren, zodat wij naar bevind van zaken moeten handelen. Wij zijn er echter geen voorstander van.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U weet toch net zo goed als ik dat die stijgende aantallen een gevolg zijn van de intensivering van de bestrijding van drugshandel?

Mevrouw Duijkers (PvdA):

Dat lijkt mij ook prima.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De vraag is of u die intensivering ook wilt voortzetten en of u wilt dat er geen drugskoerier meer mag wegkomen. Als nood blijft bestaan, zult u ten gunste van verdere intensivering op een gegeven moment akkoord gaan met een permanente inbreuk op de grondrechten, waarvan u eerder in uw betoog zegt dat u dit eigenlijk niet aanvaardbaar vindt.

Voorzitter: Van Nieuwenhoven

Mevrouw Duijkers (PvdA):

Veiligheid in de samenleving heeft prioriteit. Op het moment dat je werkt aan de veiligheid in de samenleving, pak je de criminaliteit in de samenleving aan. Dat noemen wij een stevige aanpak. Ook als er een toestroom van drugskoeriers blijft, mag in de ogen van de PvdA-fractie geen van de koeriers vrijgelaten worden als zij in hechtenis genomen kunnen worden. Als dit soort harde noodvoorzieningen daarbij een oplossing bieden, is dat een mogelijkheid. Wij zullen echter blijven zoeken naar alternatieven die humaner zijn en een evenwicht houden tussen de ernst van het vergrijp en de humanitaire rechten, of, zoals u dat noemt, de grondrechten van gedetineerden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Maar die humanitaire rechten zijn voor u dan toch heel erg kwetsbaar? Elke keer als u een nieuwe opsporingsprioriteit kiest die tot meer opsporing leidt, schuift u die rechten opzij. Dat is de enige conclusie die ik kan trekken.

Mevrouw Duijkers (PvdA):

Die conclusie komt voor uw rekening en is niet de mijne.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik begrijp het niet helemaal. U sluit aan de ene kant niet uit dat wij nog langer met dit type noodcapaciteit te maken zullen hebben, u betreurt dat en zoekt naar alternatieven. Aan de andere kant kiest u er desgevraagd toch niet voor om het amendement van de heer Rietkerk te steunen waarin wordt voorgesteld om, indien verlenging nodig is, dit via een voorhangprocedure te doen in plaats van door middel van het ingewikkelde proces van wetswijziging. Het moet toch mogelijk zijn om als het nodig is – liever niet – zo snel mogelijk te verlengen. Een wetswijziging neemt maanden in beslag, dan valt er dus een gat en dat wilt u toch ook niet?

Mevrouw Duijkers (PvdA):

Wij hebben deze wetgeving in nog geen twee weken tijd behandeld. Een verlenging door middel van een AMvB kan zes weken tot drie maanden duren en deze noodwet hebben wij in veertien dagen gedaan. De tijd is niet het probleem. Als wij echt iets willen, brengen wij dat tot stand. Wij willen alle ruimte overhouden om straks in het najaar opnieuw de ernst van de situatie te kunnen beoordelen. Het feit dat deze wet eindigt, geeft ook een bepaalde druk op de minister om zorg te dragen voor alternatieven.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Wat is volgens u het voordeel van een formele wetswijziging boven de voorhangprocedure bij een KB?

Mevrouw Duijkers (PvdA):

Dat heeft te maken met de politieke druk. Wij willen dat de regering zich nu en straks maximaal inzet voor het realiseren van reguliere voorzieningen en dat wij niet altijd aangewezen zijn op noodvoorzieningen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Het verschil is in ieder geval wel dat je bij een wetswijziging advies van de Raad van State nodig hebt en dat is bij een voorhangprocedure niet het geval.

De voorzitter:

Misschien moet ik iedereen even toespreken. Interrupties zijn niet perse om opmerkingen te maken. Dat kunt u in uw eigen tijd doen!

De heer De Wit (SP):

Wat is uw oordeel over de balans, mevrouw Duijkers? U hebt een heleboel kritische opmerkingen gemaakt over dit wetsvoorstel en zegt eveneens dat er heel hard moet worden opgetreden. Vindt u dit aanvaardbaar, gelet op de inbreuken die worden gemaakt op de rechten van verdachten en veroordeelden?

Mevrouw Duijkers (PvdA):

De hoofdlijn van de wet verdient onze steun. Wij vinden de situatie met de bolletjesslikkers zo ernstig dat wij via een noodwet voorzieningen willen realiseren. Dat betekent echter niet dat wij alles willen weggooien. Er zal gewerkt moeten worden aan dagbesteding, er zal ruimte moeten zijn voor lichamelijke oefeningen en er moet gewerkt worden aan enige vorm van resocialisatie. Voor ons is bovendien belangrijk dat de commissie van toezicht terugkomt in de wet. Wij horen graag het antwoord van de minister hierover.

De heer De Wit (SP):

Dat snap ik. Maar wat vindt u van de balans? Er ligt nu een wetsvoorstel waarvan u kunt zien hoe het uitpakt. Er wordt inbreuk gemaakt op een aantal fundamentele grondrechten.

Mevrouw Duijkers (PvdA):

Een debat is er om je voor te bereiden op een definitief oordeel. U vraagt mij nu reeds een definitief oordeel te geven terwijl ik nog met mijn eerste termijn bezig ben. Ik maak een aantal opmerkingen. Ik heb een amendement ingediend. Afhankelijk van het antwoord van de minister kom ik straks wellicht nog met moties. Dan hebben wij een eindoordeel, nu nog niet.

Voorzitter. Ik ga verder met mijn betoog. De vraag is of er voldoende geschoolde selectiefunctionarissen beschikbaar zijn om deze enorme toestroom aan gedetineerden te plaatsen. De Europese regelgeving schrijft voor dat er 's nachts met name voldoende beveiliging aanwezig moet zijn. Kan de minister dat garanderen? Hoe zit het met de brandbeveiliging? Is er een rampenplan voor de noodvoorziening?

In de brief van NJCM van vanochtend wordt er onder meer voor gepleit om bij plaatsing verdachten en veroordeelden te scheiden. Op welke wijze realiseert de minister dit en kan hij voorkomen dat vrouwelijke en mannelijke gedetineerden elkaar treffen en er risico's ontstaan voor de veiligheid van de vrouwen? Op welke wijze worden de medewerkers die ingezet worden in en rond deze noodopvangvoorzieningen gescreend op hun antecedenten en de geschiktheid voor de omgang met gedetineerden?

Dan nu de behandeling van de conceptwet Verblijf in politiecellen. Meerdere keren heeft de PvdA ervoor gepleit dat niet alleen een betrouwbare capaciteitsplanning wordt gerealiseerd, maar dat ook het logistieke proces van plaatsing en bezetting wordt geoptimaliseerd. De PvdA is dan ook van mening dat als uitgangspunt moet dienen dat plaatsing in een reguliere inrichting bovenaan staat. Bij het beoordelen van plaatsing in een politiecel dient de geschiktheid van plaatsing eveneens een belangrijke rol spelen. Immers, het verblijf kan oplopen tot meer dan zestien dagen in totaal. De politie is er niet op toegerust om zwaarverslaafden en/of gestoorde gedetineerden voor langere tijd te huisvesten. Hoe kijkt de minister hiertegen aan?

De PvdA heeft, gesteund door de meeste fracties hier in de Kamer, een amendement voorbereid dat regelt dat minderjarigen in de leeftijd van 12 tot 16 jaar niet in politiecellen kunnen worden opgevangen indien zij in voorlopige hechtenis worden genomen. Dat geldt uiteraard ook voor OTS-jongeren die in het kader van een crisisplaatsing in een gesloten inrichting moeten worden opgenomen. En wij gaan er zondermeer van uit dat kinderen onder de 12 absoluut niet in een politiecel thuishoren.

De heer Niederer (VVD):

Ik heb een vraag over het amendement. Hoe weet mevrouw Duijkers nu zeker dat op jongelui tussen de 12 en 16 jaar, die natuurlijk ook voor drugskoeriersdiensten kunnen worden ingezet, geen verhevigde druk door de syndicaten wordt gelegd om naar de Nederland te gaan, omdat zij toch niet in een politiecel terecht zullen komen?

Mevrouw Duijkers (PvdA):

Wij zoeken steeds een balans. Wij zoeken een balans tussen een stevige aanpak en een bescherming van de humanitaire rechten van gedetineerden. Als je een afweging moet maken tussen het plaatsen van kinderen in politiecellen, om wat voor delict het dan ook gaat, en de rechtsbescherming waar minderjarigen recht op hebben, slaat bij ons de balans door naar de rechtsbescherming van kinderen, ongeacht het delict dat zij hebben gepleegd.

De heer Niederer (VVD):

Ik heb het over jeugdige criminelen en over heenzendingen als zij drugsbolletjes met zich voeren. De kans dat dat gebeurd is aanzienlijk vergroot en dat neemt u voor uw rekening.

Mevrouw Duijkers (PvdA):

Ik vind dit een opmerking de in de campagne thuishoort. Ik laat ze de uwe, want dat is niet mijn conclusie.

Desalniettemin is deze wet, gelet op de opvangproblematiek van drugskoeriers, meegegaan in een spoedprocedure hier in de Kamer. De PvdA vraagt de minister om een jaar na inwerkingtreding van deze wet een evaluatie uit te voeren, opdat nogmaals bezien wordt of deze wet realiseert wat hij beoogt en de rechtspositie van verdachten en arrestanten niet te zeer wordt aangetast.

De heer Dittrich (D66):

Mevrouw de voorzitter. De fractie van D66 heeft wat problemen met onderdelen van beide wetsvoorstellen. De regering stelt nogal wat drastische maatregelen voor en alles bij elkaar opgeteld betekent het wel een forse achteruitgang in de humane manier waarop wij in Nederland mensen in politiecellen en huizen van bewaring opsluiten. De regering voert als hoofdargument aan dat er een geweldige toename is van het aantal bolletjesslikkers en dat die toename onvoorzien zou zijn. Daarom zouden er geen tijdige maatregelen zijn getroffen en zijn er vergaande voorstellen nodig, zo vat ik het even kort samen. De fractie van D66 heeft de indruk dat als er het afgelopen jaar meer, beter en consequent was gecontroleerd op Schiphol, die toename van de drugskoeriers minder zou zijn geweest. Wij kunnen dat niet bewijzen, maar dat is wel onze indruk en die is ook gebaseerd op uitlatingen van mensen op de werkplek. Als de regering eerder met de Antillen, Aruba en Suriname afspraken zou hebben gemaakt over goede controles op de vliegvelden daar, zou het aantal bolletjesslikkers of kofferkoeriers niet zo groot zijn geweest, verwachten wij. Dan zouden er ook niet zulke vergaande voorstellen gedaan hoeven worden.

Het heenzenden van drugskoeriers met een dagvaarding is geen goed alternatief, dat is waar. Het maakt op de kleine gemeenschap op de Antillen en in Suriname nauwelijks indruk. Dan zullen andere drugskoeriers door de drugsorganisaties geronseld blijven worden en naar Nederland blijven vliegen. Daarom zijn wij het met de regering eens dat opsluiten en berechten noodzakelijk is om de rechtsstaat geloofwaardig te houden. Maar toch, gelet op het voorgaande, voelen wij ons als fractie in de positie gemanoeuvreerd dat wij akkoord moeten gaan met de meeste voorstellen terwijl wij dat eigenlijk niet willen. Aangezien de voorstellen tijdelijk van karakter zijn en omdat het noodmaatregelen zijn, is daar nog wel een rechtvaardiging voor te geven. Sommige voorstellen houden echter permanente veranderingen in. Sommige wetsartikelen worden permanent aangepast.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Van wie moet u akkoord gaan?

De heer Dittrich (D66):

Van onszelf, omdat wij ons in de positie gemanoeuvreerd voelen, gelet op de noodsituatie die is ontstaan, dat er echt iets moet gebeuren om de toevloed aan drugskoeriers tegen te gaan. Dat betekent het opsluiten van mensen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dan moet u zeggen: ik wil akkoord gaan. Dat lijkt mij wel zo zuiver. U zei terecht dat de ontstane noodsituatie te voorzien was. De noodwetten die nu worden behandeld, zijn een inadequate reactie na het eerder uitblijven van adequate reacties. Daar had u ook op kunnen ingrijpen.

De heer Dittrich (D66):

U heeft het nu over een inadequate reactie, maar dat heb ik niet gezegd. Ik heb net uitgelegd dat wij met sommige onderdelen problemen hebben. Daar zal ik later op ingaan.

Het is een mix van tijdelijke maatregelen en permanente maatregelen. Met name met dat laatste heb ik nogal wat problemen. Stel nu dat het drugstoerisme enorm teruggedrongen kan worden – wat ik hoop en ook verwacht – toch blijven die permanente veranderingen staan. Maar beide voorstellen zien op het einde van de keten. De drugs zijn vervoerd, de koeriers zijn gepakt. De fractie van D66 vindt preventie echter veel belangrijker. Wil de problematiek wezenlijk worden aangepakt, dan zal er toch echt iets gedaan moeten worden aan het verbeteren van de leefomstandigheden van veel mensen op de Antillen en in Suriname. De armoede moet daar worden aangepakt. Daarnaast moeten ook de drugsorganisaties – het middenkader en het hoger kader – goed worden aangepakt. Ik nodig de minister uit om de Kamer verslag te doen van zijn besprekingen met de Antilliaanse minister van Justitie, de heer Martha. Heeft de minister de verwachting dat de controles op de Antillen binnen afzienbare termijn afdoende zullen zijn? Zullen de drugsorganisaties – ook de top en het middenkader – op korte termijn goed worden aangepakt?

Mevrouw de voorzitter. Allereerst een opmerking over de werkingsduur van het wetsvoorstel inzake de noodcapaciteit drugskoeriers. Er staat heel duidelijk in dat de maatregel vervalt na één jaar. Dat is een duidelijke afgrenzing. Wat nu als bijvoorbeeld na zes maanden blijkt dat de problemen zijn opgelost of zodanig zijn verminderd dat wij de noodcapaciteit niet nodig hebben? Blijven dan degenen die veroordeeld zijn in de tijdelijke noodvoorzieningen of kunnen zij worden overgeplaatst naar reguliere gevangenissen, ervan uitgaande dat daar plaats is? Kunnen wij in de praktijk eerder van de noodmaatregelen af als wij dat zouden willen? Een en ander staat natuurlijk in direct verband met de wijze waarop de afspraken met de Antillen en met Suriname in de praktijk worden gebracht.

De heer Rietkerk heeft een amendement opgesteld – en ik vind het een heel spitsvondig amendement – dat ertoe strekt om aan het einde van de termijn met de Kamer te bespreken of via een voorhangprocedure een verlenging van de termijn met een jaar mogelijk is. Wij zouden, gezien het totaal van de inbreuken die op het recht worden gedaan, veel liever zien dat het blijft zoals de regering het voorstelt, namelijk een afgrenzing van één jaar. Dat zet de regering onder druk om van alles te proberen, ook in de relaties met de Antillen en Suriname en bijvoorbeeld door het bouwen van extra cellen, om de toevloed van het drugstoerisme te verminderen. Kiezen wij voor de ontsnappingsmogelijkheid van het amendement-Rietkerk, dan is het heel verleidelijk om weer voor noodmaatregelen te kiezen als een noodsituatie zich voordoet. En voordat je het weet wordt er gedurende twee jaar inbreuk gedaan op alle rechten. Ik heb mijn definitieve oordeel nog niet klaar, maar ik hoor graag eerst de reactie van de minister.

Uit de brief die vandaag werd uitgereikt, heb ik nog niet helemaal begrepen hoeveel cellen er specifiek voor bolletjesslikkers worden bijgebouwd. Kan de minister dat zeggen? Hoelang duurt het gemiddeld voordat de bolletjes bij iemand die in zo'n specifiek cel zit, het lichaam hebben verlaten? Denkt de minister dat er binnenkort voldoende cellen zijn voor slikkers, zodat de doorstroom naar de voorzieningen op gang gebracht kan worden?

Op onze vraag over meer mensen in één verblijfsruimte heeft de minister geantwoord dat de bedoeling is dat er niet meer dan vier mensen in zitten. Gelet op het noodkarakter van deze operatie gaan wij hier node mee akkoord, maar het is wel van belang dat er externe controle is op hoe het binnen die voorzieningen toegaat. Om die reden hebben wij het amendement van collega Duijkers mede ingediend.

Wij hebben er moeite mee dat voorlopig gehechten samen met afgestraften in één verblijfsruimte geplaatst kunnen worden. Wij vinden dat dit zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Ik heb heel goed tot mij genomen dat Nederland een voorbehoud heeft gemaakt bij het BuPo-verdrag. Ik heb het niet zelf kunnen controleren, maar mij is meegedeeld dat veel andere Europese landen het BuPo-verdrag op dit punt zonder voorbehoud hebben geratificeerd. Mijn stelling is dat wij die regel zoveel mogelijk moeten naleven, ook bij noodwetgeving. Wij willen dat de selectiefunctionaris bij plaatsing zoveel mogelijk rekening houdt met scheiding van voorlopig gehechten en afgestraften. Dit geldt niet alleen voor de selectiefunctionaris, maar ook voor de directeur van de voorziening zelf. Wij overwegen om hierover een motie in te dienen, als wij het niet eens zijn met de reactie van de regering.

Minderjarigen in de leeftijd van 16 tot 18 jaar moeten eigenlijk niet in voorzieningen van deze noodprocedure worden ondergebracht. Op onze schriftelijk vragen hierover heeft de minister geantwoord dat dit op voorhand niet de bedoeling is, maar dat is geen duidelijke taal. Wij vinden dat te mager en overwegen in tweede termijn een motie hierover in te dienen.

De regering voert in de stukken aan dat als gevolg van het cellentekort en het personeelstekort allerlei voorzieningen die in Nederland tot het normale niveau van detentiezorg behoren, niet van toepassing kunnen zijn. Voorzieningen voor sport, geestelijke verzorging, dagbesteding en bezoek worden allemaal geminimaliseerd. Voor de fractie van D66 is het van belang dat mensen die gedetineerd zijn, zoveel mogelijk worden gestimuleerd om toch iets van hun leven te maken, Resocialisatie is van groot belang, hier, op de Antillen of in Suriname, want daarmee kan recidive worden voorkomen. Wij doen een dringend beroep op de regering om zoveel mogelijk van dit soort faciliteiten en voorzieningen mogelijk te maken. Ik hoop dat de minister hierop ingaat in zijn antwoord.

Wij hebben er moeite mee dat particuliere beveiligers die nauwelijks ervaring hebben met de zorg voor gedetineerden en hooguit een korte cursus achter de rug hebben, deze moeilijke groep drugskoeriers moeten bewaken en begeleiden. Het gaat vaak om mensen die geen Nederlands spreken en die sociaal niet echt redzaam zijn. Vaak zijn het jongeren en ook is er vaak sprake van psychische problemen. Om al die redenen lijkt het ons erg belangrijk dat goed gekwalificeerd personeel met deze mensen optrekt. Welke actie onderneemt de regering om zoveel mogelijk goed gekwalificeerd personeel aan te trekken?

De heer Niederer (VVD):

Bent u bekend met het feit dat er thans twee landelijke wervingscampagnes worden gehouden om penitentiaire inrichtingswerkers aan te trekken? Die mensen zijn niet direct beschikbaar. Dan moet je wel uitwijken naar particuliere beveiligers om in ieder geval de bewaking te kunnen garanderen. Meent u werkelijk dat mensen uit die branche dit niet aankunnen? Zo moeilijk is deze categorie gedetineerden niet.

De heer Dittrich (D66):

Het eerste deel beantwoord ik bevestigend, maar het tweede deel niet. Dit is wel degelijk een heel moeilijke groep. Het zijn drugskoeriers, vaak afkomstig uit zwakke groepen. Het zijn jonge mensen met problemen, met psychische problemen, zonder kennis van de Nederlandse taal en met een heel andere cultuur als achtergrond. De begeleiding daarvan is erg is zwaar, zeker als ze met meer in één verblijfsruimte zijn opgesloten, als er geen geestelijke verzorging is, als ze niet kunnen sporten en als er geen dagbesteding is. De heer Niederer kan daar de schouders wel over ophalen, maar het is echt een heel moeilijke groep. Ik vind het bezwaarlijk om dit alleen over te laten aan particuliere beveiligers die daarvoor alleen een cursus hebben gevolgd. Ik zeg niet dat we het niet moeten doen, want dan zitten we met het probleem: wat dan? Wel wil ik van de minister weten wat hij gaat doen om op zo kort mogelijke termijn voldoende mensen in te zetten die wel over die ervaring beschikken.

De heer Rietkerk (CDA):

Ik heb de indruk dat het geen moeilijke groep is. Uit welke bronnen – bijvoorbeeld evaluaties – haalt de heer Dittrich zijn informatie dat het zo'n moeilijke groep is?

De heer Dittrich:

Die informatie haal ik onder andere uit mijn praktijkervaring in de tijd toen ik nog geen Kamerlid was. Toen bestonden er ook al drugskoeriers. Dat is namelijk helemaal geen nieuw fenomeen. Ook toen al ging het om mensen die sociaal heel zwak stonden, die erg arm waren en in vreselijke omstandigheden verkeerden. Die lieten zich dan verleiden om drugs naar Schiphol te vervoeren. Ik kan u verzekeren dat de begeleiding van dat soort mensen heel moeilijk is. Dat is ook zo voor rechtshulpverleners. Het is moeilijk om tolken te vinden enz. Wij moeten hier dus niet net doen alsof het om een eenvoudige groep gaat waar gemakkelijk mee om kan worden gegaan.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Vindt u het in het licht van de omstandigheden waarin deze mensen verkeren, gerechtvaardigd dat deze mensen onder een ander, zwaarder en veel soberder regime worden gebracht dan welke andere verdachte of veroordeelde in Nederland ook?

De heer Dittrich (D66):

Daar antwoord ik bevestigend op, gelet op de noodsituatie waarin wij verkeren. In het begin van mijn betoog heb ik al gezegd dat ik hoop en verwacht dat alle aanvullende maatregelen ertoe zullen leiden dat wij zo snel mogelijk van deze voorziening af kunnen komen. Nogmaals, dit betreft een noodsituatie. Dat hebben wij in januari ook al gezegd. Wat dat betreft bewandelen wij een rechte lijn en dat doen wij ook bij de behandeling van deze wetgeving. Wij gaan hier node mee akkoord.

Voorzitter. Rest mij nog een opmerking over de politiecellen. De aanpassing van de wetgeving op dat punt is structureel. Die vervalt niet als het probleem met de drugskoeriers op Schiphol is opgelost. Dat heeft ons ertoe gebracht op dit punt een amendement in te dienen. Wij vinden dat de rechter de mogelijkheid moet hebben om iemand die in totaal 16,5 dag aaneensluitend in een politiecel moet doorbrengen, elders te plaatsen. Hij moet de mogelijkheid hebben om in het bevel tot bewaring op te nemen dat de persoon in kwestie naar een specifiek genoemde plaats kan worden overgebracht. In de praktijk wordt daar spaarzaam gebruik van gemaakt. De NVVR heeft daar in haar advies ook op gewezen. Wij willen niet dat minderjarigen in de leeftijd van 16 tot 18 jaar in een politiecel kunnen worden geplaatst. Wij hebben het amendement op dit punt dan ook mede ondertekend.

Tot slot. De minister zegt dat hem helemaal geen klachten over de kwaliteit van de bewaking van arrestanten in politiecellen bekend zijn. Ons bereiken echter wel degelijk klachten dat deze bewaking nogal wat te wensen overlaat. Dit geldt echter niet in het hele land, het geldt voor specifieke politiebureaus, voor specifieke regio's. Als je hierover doorpraat, kom je aan de weet dat dit te maken heeft met het inzetten van onervaren particuliere beveiligers. Nu antwoordt de minister op vragen van D66 dat hij ervan uitgaat dat de kwaliteit van het in te zetten personeel voldoende gewaarborgd is. Hij zegt erbij dat dit decentraal geregeld is, zodat het een zaak van de regio, van de korpschef en degelijke is. Maar wie heeft er nu een totaaloverzicht van de kwaliteit van de bewaking van arrestanten in Nederland? Hebben de externe regionale en interregionale commissies die politiecellen bezoeken en op de kwaliteit van de bewakers letten, ook onderling contact? Brengt men een gezamenlijk jaarverslag uit? Is er een website waar gegevens te vinden zijn en waar klachten van bijvoorbeeld methadonartsen centraal geregistreerd worden, opdat er adequaat op gereageerd kan worden?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Het dilemma waarvoor deze twee wetsvoorstellen ons plaatsen, is treffend verwoord door de Raad van State. Hij stelt: "De mate waarin deze vergaande maatregelen proportioneel en rechtvaardig worden gevonden, is afhankelijk van de prioriteit die wordt gegeven aan de bestrijding van de handel in drugs." In het spoeddebat heb ik gesteld dat bij het betrappen van drugskoeriers een repressieve reactie op haar plaats is. Tegelijkertijd heb ik afstand genomen van de toenemende morele en politieke verontwaardiging waarmee dit verschijnsel tegemoet wordt getreden. Ik zei toen en herhaal nu graag dat een gedegen en consequente handhaving iets anders is dan het richten van meer en meer handhavingscapaciteit op Schiphol en andere plaatsen van invoer en doorvoer. Drugshandel dient met redelijke middelen te worden bestreden, er dient echter geen Nederlandse "war on drugs" te worden begonnen als nasleep van een ministeriële affaire.

Even terzijde, Nederland lijkt op meer fronten over te gaan op beleid naar Amerikaans voorbeeld. Zo ondermijnt het verbod op het testen van ecstasy via de motie van verleden week bijvoorbeeld de centrale gedachte van het drugsbeleid tot dusverre, namelijk de bescherming van de volksgezondheid, en verruilt deze voor de kortzichtige flinksheid van verbieden. Laat ik nog maar eens zeggen dat wij de aanneming van deze motie ten diepste betreuren en dat wij, ondanks dat het in strijd is met ons dualistisch gemoed, onder deze omstandigheden begrip hebben voor de beslissing van minister Borst om deze niet uit te voeren.

De Raad van State merkt terecht op dat de capaciteits- en personeelstekorten die tot deze twee noodwetten leiden, in belangrijke mate een gevolg zijn van de intensivering van de opsporing van drugshandel. Wij delen niet de overtuiging dat deze intensivering wenselijk of noodzakelijk zou zijn. Extra schaarse opsporings- en handhavingscapaciteit reserveren wij liever voor de aanpak van andere delicten, zoals huiselijk geweld of wapenhandel.

De toename van drugstransporten met koeriers was ook geenszins onvoorzien, wat de noodwetten des te meer discutabel maakt; ze vormen een paniekreactie nadat een effectieve reactie van de minister en verantwoordelijke instanties op hun eigen beleid was uitgebleven. Onze van de politieke meerderheid afwijkende opvatting over de noodzaak van intensivering maakt dat wij met grote reserve tegenover het eerste wetsvoorstel staan, het wetsvoorstel over de tijdelijke noodcapaciteit, en dat wij niet echt staan te juichen over het tweede, het wetsvoorstel over de politiecellen.

Laat ik beginnen met de Tijdelijke wet noodcapaciteit drugskoeriers. Ik heb geprobeerd, mij een voorstelling te maken van de voorzieningen en van de verblijfsruimten die de minister op het oog heeft. Waar de minister weinig duidelijkheid kan geven en weigert minimumnormen te stellen, rijst het beeld van bijvoorbeeld oude kazernes, waar militairen buiten de wacht houden, terwijl binnen particulier beveiligingspersoneel zich bezighoudt met gedetineerden.

Die gedetineerden zijn een bonte mengelmoes van volwassenen, jongeren, mannen, vrouwen, verdachten en veroordeelden, die niets of heel weinig hebben te doen; met z'n vieren in één cel slapen en verblijven, vanwege de personeelstekorten en de mankementen aan het gebouw; beperkte of nauwelijks bezoekrechten kennen, niet of nauwelijks kunnen telefoneren, geen of nauwelijks briefgeheim kennen en in hun godsdienstige behoeften niet of nauwelijks gekend worden. Als zij hiertegen bezwaar willen aantekenen, kunnen zij in beperkte mate hun beklag doen en moeten dan een maand wachten op een oordeel. Zij kunnen daar worden vastgehouden zolang als de wet geldt en dat is een jaar. Een jaar vrijheidsontneming zonder privacy, terwijl er weinig rechtsbescherming is tegen de inbreuk op grondrechten, is een heel erg lang jaar. Het enige wat de verdachten en veroordeelden gemeenschappelijk hebben, is dat zij min of meer hetzelfde delict hebben gepleegd of daarvan worden verdacht.

Mijn fractie vindt het zeer bezwaarlijk dat nu een, zij het tijdelijke, speciale detentie voor één delictscategorie wordt geïntroduceerd. Hiermee wordt niet alleen gesuggereerd dat het hier een delict betreft dat een zwaarder regime verdient dan willekeurig welk ander delict, maar ook dat, zoals ook door het NJCM is opgemerkt, individuele drugskoeriers verantwoordelijkheid dragen voor het algemene en structurele probleem van de capaciteitstekorten in het Nederlandse gevangeniswezen.

De minister heeft met ons de afgelopen jaren de afschaffing van het sobere regime verdedigd en nu gaat hij over tot een regime dat veel soberder is dan het sobere regime dat wij kennen. Hij geeft daarvoor twee argumenten. In de eerste plaats wijst hij erop dat de wet tijdelijk is. Laten wij echter wel wezen: daar zal iemand die dit hele komende jaar wordt ingesloten, weinig troost uit kunnen putten. Het tweede argument is dat het slechts een beperkt deel van de gedetineerden betreft. Maar, zo vraag ik de minister, de rechtvaardiging van een gevangenisregime is toch niet gelegen in de grootte of de kenmerken van de groep die ervoor in aanmerking komt, maar in de humane bejegening van het individu?

Het verbaast mij dat de minister zich zo weinig lijkt aan te trekken van de scherpe kritiek van de Raad van State en het in de nota naar aanleiding van het verslag lijkt te bagatelliseren als een relatieve vermindering van de hoge standaard die het Nederlandse gevangeniswezen kent. Hij gaat er daarmee aan voorbij dat de Raad van State strijdigheid of in ieder geval spanning ziet als het gaat om enerzijds verschillende onderdelen van de wet en anderzijds de Grondwet, het Verdrag van de rechten van het kind, het Europees verdrag voor de rechten van de mens, het Internationaal verdrag voor de burgerrechten en politieke rechten, de European Prison Rules en de ECOSOC Rules. Het Nederlandse Juristencomité voor de Mensenrechten spreekt niet voor niets van een enorme teruggang in het humane karakter van het Nederlandse detentierecht.

In antwoord op een vraag in de nota naar aanleiding van het verslag zegt de minister dat de tijd heeft ontbroken om dit wetsvoorstel te toetsen aan bijvoorbeeld de European Prison Rules. Graag zou ik die vergelijking van de minister nu alsnog tegemoet zien.

Laat ik mijn voornaamste en meest zwaarwegende bezwaren preciseren. Voorzieningen noch verblijfsruimten worden gedefinieerd; van de verblijfsruimten is enkel bekend dat zij maximaal vier mensen mogen bevatten. Mijn fractie tekent er daarbij bezwaar aan dat in de wet geen verwijzing meer is opgenomen naar het beginsel van één gevangene in één cel, hoewel de Raad van State dit wel heeft geadviseerd. Dat betekent dat er in de tijdelijke noodvoorziening niet meer gestreefd hoeft te worden naar privacy. Ik heb een amendement ingediend om te verankeren dat het streven moet blijven: één gevangene in één cel.

Verdachten en veroordeelden worden bij elkaar geplaatst en de minister volgt hierbij een zeer discutabele redenering. Hij stelt op pagina 6 van de nota naar aanleiding van het verslag: bij drugskoeriers is doorgaans glashelder dat zij schuldig zijn aan het feit waarvoor zij gehecht zijn, omdat de drugs in dan wel op hun lichaam zijn aangetroffen, dan wel in hun bagage. Daarom, zo zegt de minister, is een absolute scheiding van onveroordeelden en veroordeelden niet vereist. Omwille van personeelstekorten en gebouwelijke beperkingen lijkt de minister hier het beginsel los te laten dat men onschuldig is totdat het tegendeel is bewezen. Volgens de Raad van State is hier rechtstreeks sprake van strijdigheid met het internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Dat bepaalt dat verdachten gescheiden moeten worden gehouden. Nederland mag daarop wel een voorbehoud hebben gemaakt, schending van de geest van dit verdrag zonder dat de noodzakelijkheid hiervan voldoende is aangetoond, beschouwt mijn fractie als zeer ongewenst. Ook op dit punt heb ik een amendement ingediend.

Dan kom ik te spreken over de gebrekkige scheiding en niet terechte gelijke behandeling van volwassenen en jongeren. Om de scheiding te verzekeren – in het wetsvoorstel staat namelijk nu: gescheiden in verblijfsruimten – heb ik bij amendement wijziging van artikel 8 voorgesteld. Een consequentie hiervan zal zijn dat het luchten en de dagbesteding, voorzover daarvan sprake zal zijn, gescheiden dienen plaats te vinden, waardoor jongeren zich bijvoorbeeld beschermd weten tegen intimidatie door volwassenen.

Overigens, hiermee is ook de redactie van het artikel verbeterd, omdat nu voor verdachten en veroordeelden, mannen en vrouwen, volwassenen en minderjarigen dezelfde terminologie wordt gehanteerd. Bij het ontbreken van een systematische verantwoording voor de afwijkingen ten opzichte van de Penitentiaire beginselenwet en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen onttrekt de beschermde behandeling die jongeren ten opzichte van ouderen behoren te genieten, zich aan het zicht. Dat maakt het voor de Kamer zeer moeilijk om te beoordelen of de afwijkingen onvermijdelijk zijn en een aanvaardbaar resultaat opleveren ten opzichte van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. Die wet bevat daarover een bepaling. Laat ik een voorbeeld geven.

In de tijdelijke noodvoorziening mogen volwassenen en minderjarigen twee weken in afzondering, in isolement worden gebracht. In de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen geldt een maximum van twee dagen voor minderjarigen. Ik heb een amendement ingediend om de isoleertermijn voor minderjarigen terug te brengen tot twee dagen, overeenkomstig de Beginselenwet.

Eenzelfde bezwaar geldt de toepassing van mechanische middelen tegen jongeren die in de tijdelijk noodvoorziening ook onder het regime voor de volwassenen wordt gebracht. In de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen is gedicteerd dat tegen jongeren vanaf 16 jaar ten hoogste 24 uur mechanische middelen mogen worden gebruikt. In de tijdelijke noodvoorzieningen geldt de eis van 24 uur met de mogelijkheid deze termijn telkens te verlengen. Ook op dit punt heb ik een amendement ingediend.

In de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen is verder vastgelegd dat jongeren ook na hun zestiende levensjaar onderwijs dienen te genieten. Hierover staat niets in het wetsvoorstel. Graag een reactie. De Beginselenwet stelt eisen aan de sociale verzorging van jongeren en aan de mogelijkheden voor lichamelijke oefening en sport én aan de mogelijkheden om een godsdienst te belijden. Hierover is eveneens niets in het voorstel terug te vinden. Graag een reactie.

Mijn fractie zou graag zien dat jongeren uitgesloten worden van opvang in de tijdelijke noodvoorziening. Wij vinden uiteindelijk dat het Verdrag voor de rechten van het kind en onze Nederlandse maatstaven voor kinderbescherming zich niet verdragen met opvang van kinderen in de tijdelijke noodvoorziening.

Op talloze plaatsen in de wet wordt een grotere inbreuk gemaakt op de grondrechten van verdachten en veroordeelden dan is te rechtvaardigen op grond van de ontstane maatschappelijke situatie. Het recht van bezoek, het voeren van telefoongesprekken en dagbesteding wordt afhankelijk gemaakt van de bouwkundige en personele omstandigheden. Wij vinden dat deze grondrechten te allen tijde zwaarder moeten wegen dan logistieke problemen. Bovendien wordt nergens aannemelijk gemaakt dat beperking van deze grondrechten de capaciteits- en personeelstekorten verder helpt verminderen. Graag wil ik dat de minister dit nog eens toelicht. Ook op dit punt heb ik een amendement ingediend.

Mijn fractie maakt verder bezwaar tegen het inzetten van particulier bewakingspersoneel voor de bejegening van gevangenen. Tot voor kort kon dit bezwaar overigens ook op de steun van een Kamermeerderheid rekenen en het verbaast mij dat ik die fracties die daartegen bezwaren hadden, daarover nu niet meer hoor. De godsdienstige behoeften en rechten van gevangenen worden enkel "indien mogelijk" gekend. De minister is niet bereid dit te veranderen in "zoveel mogelijk." De heer Rouvoet is hierop uitgebreid ingegaan. Ik heb inmiddels zijn amendement gezien. Vanzelfsprekend kan dit op onze steun rekenen.

Voorzitter. Het moge duidelijk zijn: het voorlopig oordeel van mijn fractie over deze tijdelijk wet is negatief. De tijdelijke aard van het voorstel doet daaraan niets af. Een jaar in de omschreven omstandigheden is voor mijn fractie te lang. Aan het einde van de nota naar aanleiding van het verslag merkt de minister op dat na afloop van dit jaar kan worden nagegaan of meer structurele maatregelen moeten worden getroffen. Graag willen wij weten wat de minister hiermee bedoelt, want hier lijkt nu al ongewenste precedentwerking doorheen te schemeren.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Mevrouw Halsema heeft de nadruk gelegd op de positie van minderjarige gedetineerden. De fractie van GroenLinks vindt dat zij helemaal niet in zo'n tijdelijke noodcapaciteit moeten worden geplaatst, maar dat vindt mevrouw Halsema eigenlijk van iedereen. Of ziet zij ruimte om mee te gaan met het wetsvoorstel, als het niet voor de minderjarigen geldt?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De vraag is terecht. Ik had het anders moeten formuleren. Ik vind het voor jongeren nog bezwaarlijker dan voor de anderen. Ik vind het te gek voor woorden dat minderjarige drugskoeriers, die waarschijnlijk onder druk hiernaartoe zijn gekomen, waarschijnlijk in de meest armzalige omstandigheden in Nederland in het meest zware en sobere regime worden geplaatst, waar vervolgens middelen tegen hen mogen worden geëist die in het gewone jeugdstrafrecht en in de gewone Beginselenwet justitiële jeugdinrichting voor niemand aanvaardbaar zijn.

Voorzitter. Over het wetsvoorstel Verblijf in politiecellen kan ik evenals de andere sprekers aanmerkelijk korter zijn. Deze maatregel is niet tijdelijk, raakt geen specifieke delictscategorie en draagt minder de tekenen van een ad hoc paniekreactie, hoewel wij veel liever hadden gezien dat het gewone wetgevingstraject was gevolgd. Wij begrijpen het voorstel zo dat de gedoogpraktijk die in de afgelopen jaren is ontstaan tot de uitspraak van de arrondissementsrechtbank in Rotterdam wordt gelegaliseerd. Graag wil ik dat de minister nog eens daarop ingaat.

Het wetsvoorstel leidt ertoe dat het wettelijk mogelijk wordt dat verdachten tot zestien dagen worden opgesloten in een politiecel. Wij vinden legalisering van dit in principe ongewenste fenomeen niet erg fraai en zijn op voorhand niet overtuigd van de noodzaak daarvan. In de nota naar aanleiding van het verslag stelt de minister dat de gemiddelde verblijfsduur in politiecellen thans voor voorlopige hechtenis twee tot drie dagen is en voor arrestanten vijf à zes dagen. De nieuwe maximale termijn verruimt dit aanzienlijk, terwijl de huidige maxima nog niet worden gehaald. Graag krijg ik van de minister een uitgebreide uitleg over de noodzaak om over te gaan tot de verruiming. Wij vinden dat langduriger verblijf in politiecellen, waar zich slechts een bed en een metalen wc bevinden, een zware aanslag is op het fysieke en geestelijke welzijn van verdachten. Als de wet wordt aanvaard, willen wij de uitdrukkelijke zekerheid dat enkel bij de aangetoonde onmogelijkheid om elders te plaatsen de bewaringstermijn in een politiecel in werking treedt. Graag wil ik die verzekering van de minister hebben.

Wij hebben ons verbaasd over de redactie van artikel 15a van de Penitentiaire beginselenwet en artikel 16a van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichting. In beide artikelen wordt gesproken van personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemende maatregel is gelast. Deze zinsnede lijkt te suggereren dat het om personen kan gaan tegen wie de voorlopige hechtenis al is gevorderd en die in afwachting zijn van een rechterlijk oordeel. Onterecht, zo menen wij, wordt de suggestie gewekt dat de gehele periode van de voorlopige hechtenis kan worden doorgebracht in een politiecel. Wij denken dat dit niet de bedoeling van de minister is. Ik heb een amendement ingediend om de redactie te verbeteren in die zin dat in beide artikelen expliciet wordt aangegeven dat het enkel gaat om personen die al in verzekering waren gesteld in een politiecel en voor wie door de rechter-commissaris toestemming voor bewaring van tien dagen is verleend. Graag krijg ik een reactie van de minister.

Ons grootste probleem met dit voorstel, zoals ook al door anderen is verwoord, schuilt opnieuw in de gelijke behandeling van volwassenen en minderjarigen. Verblijf in een politiecel van jongeren moet zoveel mogelijk worden vermeden. Verlenging van de termijn waarin zij daar kunnen verblijven vinden wij dan ook niet wenselijk. Hiertoe heb ik het amendement van mevrouw Duijkers mede ondertekend. Ik zag de amendementen net langskomen. Ze zijn in grote haast gemaakt, waardoor er hier en daar kleine taalfouten in zijn geslopen. Die zal ik eruit halen; mijn excuses alvast.

Voorzitter. Het is te vroeg voor een definitief oordeel, hoewel de richting waarin mijn fractie nu denkt, u niet kan zijn ontgaan. Aan het begin van de jaren negentig werden honderden verdachten vrijgelaten uit inverzekeringstelling, ook verdachten van zeer ernstige delicten. Toen is een maatregel als de onderhavige voor verblijfsruimten niet voorgesteld. Wij vinden dan ook dat er geen sprake is van een objectiveerbare noodsituatie, maar van een repressiever wordende tijdgeest. Deze tijdgeest willen wij niet verder versterken.

De heer Rietveld (CDA):

Mevrouw Halsema zei nogal duidelijk dat zij tegen de inzet van particulier beveiligingspersoneel is, ook als tijdelijke overbruggingsmaatregel. Waarom respecteert zij niet de afspraak die op 6 december 2001 in het georganiseerd overleg tussen de bonden en de minister is gemaakt, waarin die mogelijkheid zwart op wit staat?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik ben dol op het poldermodel, maar dat wil niet zeggen dat ik mij in alle gevallen bij de uitkomst van overleg neerleg. Wij hebben in dezen onze eigen maatstaven en die wensen wij te handhaven. De minister heeft in het verleden trouwens zelf vaak gezegd, bijvoorbeeld ten aanzien van de inzet van militairen, dat de bejegening van verdachten en veroordeelden een vak apart is. Aangezien het hier gaat om mensen wier vrijheid ontnomen is, kan daar niet mee gemarchandeerd worden. Ik moet dan ook zeggen dat het mij zwaar teleurstelt dat bijvoorbeeld mevrouw Duijkers hiermee akkoord gaat, omdat er nu sprake is van een noodsituatie.

De heer Rietkerk (CDA):

Waarom maakt u geen verschil tussen bewaking en bejegening?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Omdat dat in het voorstel niet meer wordt gedaan. Ingevolge het voorstel wordt privaat bewakingspersoneel ingezet voor de bejegening van verdachten. Dat kunt u letterlijk in de nota naar aanleiding van het verslag lezen. Daarin staat ook dat de beveiliging buiten in handen komt van militairen. Ik heb daar bezwaar tegen.

De heer De Wit (SP):

Mevrouw de voorzitter. De invoer van cocaïne door drugskoeriers is een- en andermaal onderwerp van bespreking geweest in de Kamer. Ook mijn fractie heeft het standpunt ingenomen dat dit natuurlijk niet kan en dat daar paal en perk aan gesteld moet worden. Ik heb echter al betoogd dat uit het debat over het plan van aanpak viel af te leiden dat de voorgestelde maatregelen doorschoten naar de verkeerde kant.

In het wetsvoorstel inzake de noodcapaciteit gaat het in feite alleen om drugskoeriers. Zij worden met de inhoud van dit wetsvoorstel geconfronteerd, wanneer zij in voorlopige hechtenis worden genomen en wanneer zij worden veroordeeld. Verschillende collega's hebben al opgemerkt dat een en ander door elkaar gegooid wordt in de uitwerking van de maatregelen. Ik zal daar nu dus niet verder op ingaan.

Bij de memorie van toelichting zit een indrukwekkende lijst van uitzonderingsgevallen waarin de normale voorschriften voor de behandeling van gevangenen geheel of gedeeltelijk ter zijde worden geschoven. Het wetsvoorstel behelst een aanzienlijk aantal beperkingen van de rechten van iemand die in hechtenis wordt genomen, respectievelijk is veroordeeld. Ik beschouw artikel 7 als de kapstok waaraan de beperkingen die worden opgelegd, worden opgehangen. Daarin staat dat de beperkingen steeds gekoppeld moeten worden aan het doel van de vrijheidsbeneming ofwel in het belang van de handhaving van orde en veiligheid moeten zijn. Gezien de beperkingen die hier aan de orde zijn, is het de vraag wat nu het doel is van de vrijheidsbeneming. Het gaat hier om drugskoeriers. Dat zijn mensen die uit zichzelf niet bijzonder gevaarlijk zijn en geen aparte behandeling behoeven vanwege hun persoonlijkheid. Het zijn mensen die drugs hebben geïmporteerd in ons land. Het doel van de vrijheidsbeneming is normaal gesproken: iemand wordt voorlopig gehecht, omdat men de persoon niet wil vrijlaten, of iemand wordt opgesloten, omdat de persoon zijn straf moet uitzitten. Is er sprake van andere criteria, dan moet dat duidelijk zijn. Wat is in dit geval het doel van de vrijheidsbeneming of het belang van de openbare orde en veiligheid?

Als ik het goed bekijk, dan hebben wij hier te maken met een aparte groep verdachten, respectievelijk veroordeelden die zich hebben ingelaten met drugsimport, drugskoeriers, voor wie een apart regime wordt gecreëerd. Ze worden opgesloten in een groepsruimte en krijgen te maken met een aanzienlijk aantal beperkingen. Dat zijn inbreuken op de rechten die men normaal gesproken als gevangene in Nederland zou hebben. Hoe is dit mogelijk? Hoe kun je deze categorie mensen anders behandelen? Hoe kun je deze mensen zwaardere beperkingen opleggen dan een doorsnee gevangene in ons land? Op deze manier – ik kan het niet anders zien – ontstaat er een tweedeling tussen gevangenen in ons land. Het klinkt vreemd, maar als je de pech hebt dat je bolletjesslikker bent, drugskoerier, dan krijg je te maken met het zware regime, zonder dat daar op basis van je persoon aanleiding voor is. Overtreed je de wet op een andere manier, dan krijg je te maken met een heel ander, een veel menselijker regime. Dan maak je aanspraak op in de loop der jaren opgebouwde rechten waar niet aan wordt getornd.

Dan kom ik te spreken over de beperkingen. Ik sprak al over het opsluiten in een groepsruimte. Ik heb daar ernstige problemen mee, ook al gaat het om vier mensen. Normaal gesproken, kennen deze vier mensen elkaar niet. Ze hebben totaal verschillende karakters. Het zijn mensen met ups en downs. Die ups en downs worden ook nog eens door het regime bevorderd, want er is een beperkt bezoekrecht. Er is beperkt telefoonverkeer mogelijk. Zaken als geestelijke verzorging, sport, dagbesteding en recreatie ontbreken. Als je dan vier mensen in een ruimte opsluit, onder zo'n regime, met dit soort beperkingen, dan vraag je mijns inziens om problemen. Het is onaanvaardbaar dat men louter en alleen op basis van het feit dat men drugskoerier is, wordt geconfronteerd met dit soort beperkingen. Als dit noodzakelijk is, dan moet die noodzaak worden aangetoond. Wordt men wat dat betreft niet het slachtoffer van de noodgang waarmee deze noodcapaciteit door de Kamer moet worden behandeld?

Tot mijn grote verbazing antwoordde de minister op vragen van de D66-fractie dat het niet mogelijk is de voorgestelde beperkingen te toetsen aan de European Prison rules. Ik vind het ongelooflijk dat te moeten lezen als het gaat om een wetsvoorstel dat zo ingrijpend is in de verworven rechten die tot nu toe in ons land bestonden. Mensen in deze situatie worden ook geconfronteerd met bewakers. Daar worden particuliere beveiligingsbedrijven voor benaderd. De mensen zijn net van de opleiding af en krijgen te maken met mensen die met elkaar in een groepsruimte zijn opgesloten en die worden geconfronteerd met beperkingen. Dat leidt tot agressie. Dat leidt tot problemen. Deze onervaren bewakers mogen die oplossen. Mijn fractie vindt dat er geen sprake mag zijn van particuliere beveiliging, want het gaat om de bewaking van mensen van wie de vrijheid is ontnomen. Dat is bij uitstek een taak van de overheid. Als je dan ook nog eens te maken hebt met onervarenheid, dan creëer je in wezen een onverantwoorde situatie.

Ik ga verder niet op de details in, want het wetsvoorstel gaat mij te ver. De inbreuk op de rechten van de mensen die in hechtenis zijn genomen of die gevangen worden genomen, gaat mijn fractie te ver. Het maakt in principe niet uit dat de werkingsduur van het wetsvoorstel slechts een jaar is. Er is hier een grens overschreden. In Nederland worden witteboordencriminelen met fluweel behandeld. Het is dan niet te verantwoorden dat je mensen ongemotiveerd, alleen gebaseerd op het cellen- en het personeelstekort, met een dergelijk inhumaan regime confronteert.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Is voor uw fractie het voorgestelde regime niet acceptabel of is dit in strijd met internationale verdragen?

De heer De Wit (SP):

Beide. Ik lees in the European rules iets heel anders dan de minister nu voorstelt. Er worden grondrechten aangetast en deze grondrechten zijn in internationale regels vastgelegd. Die aantasting is alleen al onaanvaardbaar. Mede daardoor wordt het gehele wetsvoorstel onaanvaardbaar.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

De minister zegt dat het wetsvoorstel past binnen de internationale afspraken, zij het minimaal. Tegen die achtergrond kan uw verhaal worden gezien als een pleidooi om het sobere regime over de volle breedte toe te passen. Daarmee wordt namelijk wel recht aan het gelijkheidsbeginsel gedaan.

De heer De Wit (SP):

U kunt dat niet uit mijn woorden afleiden. Ik bepleit natuurlijk het omgekeerde. Ik wil zeker niet dat het sobere regime voor iedere gevangene in Nederland geldt. Mijn bezwaren tegen dit regime zijn daarvoor te fundamenteel.

Voorzitter. In mijn praktijk als advocaat ben ik vaak in politiecellen geweest. Dit zijn betonblokken zonder daglicht. Behalve het betonnen bed en een toilet in de hoek is er geen enkele voorziening. Ik heb de stoerste mensen, verdacht van de meest uiteenlopende strafbare feiten na één dag in de politiecel heel klein zien worden. In mijn ogen kan het niet dat mensen voor de maximale duur van zestien dagen in een politiecel worden opgesloten. Het regime is er niet voor geschikt, maar ook de voorzieningen ontbreken. Er kan slechts beperkt gelucht worden. Er is nauwelijks contact met andere mensen. Er ligt alleen een beduimelde Viva in de hoek die al tien keer gelezen is. Dat kunnen wij mensen niet aandoen.

Wat is het verband tussen dit voorstel en het probleem van de drugskoeriers? Volgens mij is er geen verband. In het kader van de problematiek van de drugskoeriers wordt tegemoetgekomen aan een nieuwe ontwikkeling in de rechtspraak door de mogelijkheid van maximaal zestien dagen politiecel te openen. Dat is voor mij niet aanvaardbaar.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter. "Ik kan verzekeren dat ik ook niet blij ben met deze maatregelen, doch dat ik gezien de huidige omstandigheden niet anders kan." Deze verzuchting van de minister in de nota naar aanleiding van het verslag inzake het groepsgewijs insluiten van drugskoeriers is een treffende illustratie van het bijzondere karakter van dit wetsvoorstel. De indiening van deze noodwet vloeit voort uit het plan van aanpak voor de drugssmokkel op Schiphol. Hetzelfde geldt voor het wetsvoorstel inzake het verblijf van voorlopig gehechten en arrestanten in politiecellen.

Toch is het goed, uitdrukkelijk het verschil in karakter van beide wetsvoorstellen onder ogen te zien. Bij de groepsgewijze insluiting van drugskoeriers gaat het om een eenmalige tot een jaar beperkte ingrijpende tijdelijke noodmaatregel die geheel en al is geïnspireerd door de enorme stroom bolletjesslikkers waarmee Schiphol wordt overspoeld. Dat kan met recht een noodwet worden genoemd. Daarentegen gaat het bij het verblijf in politiecellen naar zijn aard om een minder ingrijpende maatregel, maar deze draagt een blijvend karakter. Hetzelfde geldt voor het inmiddels ingediende wetsvoorstel inzake de bevoegdheid van de politierechter. Het wetsvoorstel inzake het verblijf in politiecellen is dan ook niet exclusief bedoeld voor drugskoeriers. De regering geeft aan dat ook los van deze problematiek indiening van een dergelijk wetsvoorstel in de rede zou hebben gelegen. Daarbij wordt verwezen naar uitspraken van de rechter dat de bestaande praktijk om ingeval van capaciteitstekorten voorlopig gehechten tijdelijk in politiecellen te plaatsen een formele grondslag mist. De noodsituatie als gevolg van de gestaag toegenomen stroom drugskoeriers heeft geleid tot deze spoedwet. De wetsvoorstellen hebben ondanks de genoemde verschillen met elkaar gemeen dat zij deel uitmaken van het complex van maatregelen om de gestaag toegenomen stroom bolletjesslikkers een halt toe te roepen. Het is duidelijk dat de grote aantallen drugskoeriers inderdaad hebben geleid tot een buitengewoon ernstige situatie. Voorkomen moet worden dat drugskoeriers op vrije voeten worden gesteld of ongehinderd hun gang kunnen gaan, bijvoorbeeld door tekort aan celcapaciteit.

In het debat dat wij twee weken geleden hebben gevoerd, hebben wij uitvoerig gedebatteerd over de vraag of in het verleden voldoende is gedaan om te voorkomen dat zo'n noodsituatie zich zou voordoen. Dat debat gaan wij vandaag niet overdoen. Nu gaat het erom, uitgaande van de bestaande noodsituatie te bezien of de voorgestelde maatregelen een verantwoorde bijdrage kunnen leveren aan de bestrijding van de drugssmokkel naar Nederland.

Ik beklemtoon dat beide wetsvoorstellen inderdaad gezien moeten worden in het totaal aan maatregelen. Met deze wetgeving worden op zichzelf genomen alleen de symptomen bestreden. Het is daarom terecht dat in het plan van aanpak als eerste spoor de bestrijding aan de bron als uitgangspunt is gekozen. Zo veel mogelijk moet worden voorkomen dat aanvoer van drugs naar Nederland plaatsvindt. In het bijzonder de situatie op de Antillen baart nogal wat zorgen. Acht de minister het realistisch dat in de Antillen binnen enkele maanden wordt gekomen tot een effectieve aanpak waarbij 100% controle uitgangspunt is, zoals het plan van aanpak meldt?

Minister Martha heeft in interviews geklaagd over een tekortschietende kustwacht, waardoor steeds meer drugs de Antillen binnenkomen. Bovendien blijkt ook het justitiële apparaat op de Antillen massale aanhouding op de luchthaven niet te kunnen verwerken. Graag hoor ik daar de reactie van de minister op.

De Raad van State heeft verder aandacht gevraagd voor de pre-flightcontrol die wordt uitgevoerd door Amerikaanse functionarissen op Aruba en heeft in overweging gegeven, een soortgelijke regeling te treffen tussen de drie landen van het Koninkrijk. In de nota naar aanleiding van het verslag stelt de minister dat deze suggestie zal worden betrokken bij het overleg met de Antillen. Wanneer kan hierover meer worden gemeld? Hoe verloopt dit overleg tot nu toe? Overigens heeft minister Martha mijns inziens wel gelijk als hij ook de vinger legt bij de grote aantrekkingskracht die Nederland kennelijk heeft op internationale drugsorganisaties. Aan de relatie die er is tussen de aantrekkingskracht van ons land en het liberale drugsbeleid wordt in de discussie te gemakkelijk voorbijgezien.

Ik kom terzake. De twee wetsvoorstellen waarover wij nu spreken, betreffen maar een deel van het antwoord op de aanpak van de problematiek van de invoer van drugs in Nederland. De minister onderkent dat ook. Dat maakt ze echter niet minder noodzakelijk of minder van belang. Het zal duidelijk zijn dat de SGP-fractie, gelet op de ernst van de ontstane situatie beide wetsvoorstellen welwillend bejegent en graag medewerking geeft aan een spoedige afhandeling ervan. Dat neemt niet weg dat ook deze wetsvoorstellen natuurlijk getoetst moeten worden op hun deugdelijkheid en effectiviteit. In dit licht plaats ik nog enkele kanttekeningen en stel ik enkele vragen. Ik hoor graag de reactie op andere punten die door andere leden zijn genoemd en die ik niet herhaal, maar wel van belang acht.

De SGP-fractie kan het billijken dat in de gegeven noodsituatie tijdelijk is gekozen voor groepsgewijze opsluiting van drugskoeriers. Uitgangspunt is daarbij dat sprake is van een aangepast regime waarvan het niveau van voorzieningen evenwel beantwoordt aan internationale normen. De omstandigheden van de opsluiting beantwoorden niet aan de standaard die wij met elkaar zijn overeengekomen. De bijzondere omstandigheden rechtvaardigen evenwel deze bijzondere maatregel. Daarbij moet worden onderstreept dat het hierbij gaat om een tijdelijke maatregel. De werkingsduur van de wet is bepaald op een jaar. Dat doet op zichzelf recht aan het karakter van deze groepsgewijze insluiting als noodmaatregel.

De vraag is natuurlijk wel of deze termijn toereikend is. Wetten die als tijdelijke maatregel bedoeld zijn, blijken in de praktijk nogal eens lang mee te gaan! Gelet op het bijzondere karakter van deze noodwet zou het een slecht signaal zijn als er weer een nieuwe noodwet nodig is. Op die manier bevorderen wij dat te gemakkelijk naar het instrument van een noodwet wordt gegrepen. Dat zou een slechte zaak zijn, omdat hoe je het wendt of keert aan noodwetten allerlei nadelen kleven. De kwaliteit van wetgeving komt gemakkelijk onder druk te staan door het korte voorbereidingstraject, waarbij de discussie veel minder dan bij het gewone wetgevingsproces kan rijpen en er veel minder ruimte is voor derden om te reageren op de inhoud van de wetsvoorstellen.

In dit licht hoor ik graag van de minister of die termijn van een jaar door hem daadwerkelijk voldoende wordt geacht om de noodzakelijke structurele maatregelen te treffen. Is bovendien de buffercapaciteit voldoende, zodat niet op grond van nieuwe ontwikkelingen opnieuw een probleem zoals nu aan de orde is gekomen, snel kan rijzen?

Wij zouden het liefst zien dat het inderdaad bij dat jaar blijft. Dat heeft veruit onze voorkeur boven verlenging of nieuwe wetten. Als die termijn van een jaar echter niet realistisch gekozen is, dan zou een amendement als ingediend door collega Rietkerk onze voorkeur hebben boven de kans dat er nog een nieuwe wet komt die deze noodwet opvolgt.

De SGP-fractie hecht eraan dat de groepsgewijze opsluiting alleen plaatsvindt als de veiligheid van vooral het bewakend en verzorgend personeel absoluut gegarandeerd is; dat is voor ons een harde randvoorwaarde. Voldoende personeel is van groot belang om die veiligheid te garanderen. Graag hoor ik van de minister meer over het perspectief: verwacht hij werkelijk dat er voldoende mensen kunnen worden ingezet? Dat is immers vitaal voor de slagingskans en de mogelijkheden die dit wetsvoorstel wil bieden. Vooral de personeelstekorten worden in de stukken herhaaldelijk als argument gebruikt om bepaalde voorzieningen en rechtsmiddelen niet voor het drugskoeriersregime van toepassing te verklaren. Ik denk bijvoorbeeld aan het verdwijnen van het recht op geestelijke verzorging en bepaalde klachtmogelijkheden. Is er daadwerkelijk sprake van een zodanig ernstig personeelstekort dat het niet op korte termijn kan worden ingelopen? Het lijkt ons een goede zaak om in de wet alsnog het recht op geestelijke verzorging op te nemen, zoals collega Rouvoet bij amendement heeft voorgesteld. In dat amendement wordt overigens erkend dat dit recht in overmachtssituaties niet ten volle geëffectueerd kan worden.

De voorbeelden geven aan dat de noodmaatregelen niet alleen inhouden dat een groepsgewijze in plaats van een individuele insluiting plaatsvindt, maar ook dat een aantal rechten en voorzieningen worden ingeperkt. De minister heeft op diverse plaatsen aangegeven dat, hoewel er gesnoeid wordt in gebruikelijke rechten en voorzieningen, in de praktijk van de uitvoering zoveel mogelijk zal worden gepoogd om het regime in reguliere inrichtingen te benaderen. De vraag is echter welke maatregelen hij in dit verband neemt om ervoor te zorgen dat dit daadwerkelijk zal plaatsvinden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U sprak net als de heer Rouvoet van het belang van herstel van de godsdienstvrijheid. Ook andere rechten van de daar verblijvende verdachten of veroordeelden worden met voeten getreden, bijvoorbeeld het briefgeheim, het bezoekrecht en dagbesteding. Vindt u die rechten van mindere waarde of wilt u ook op die punten amenderen? In dat laatste geval kunt u mijn amendement steunen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dat is een interessante vraag, maar het lijkt mij moeilijk om een uitgebreide rangorde aan te brengen tussen allerlei rechten die in het geding zijn. Uit het feit dat ik de geestelijke verzorging heb genoemd, kunt u echter in ieder geval afleiden dat ik die van groot belang acht en dat die met name is gekoppeld aan een bepaald personeelstekort; vandaar dat ik die vraag heb gesteld en vandaar dat ik daar al eerder aandacht voor heb gevraagd. Ik wacht echter vanzelfsprekend af hoe sterk de beantwoording van de minister zal zijn op kritische vragen, die op andere punten ook door andere fracties zijn ingediend.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Natuurlijk snap ik dat de godsdienstvrijheid u na aan het hart ligt, maar bijvoorbeeld het briefgeheim is in de Grondwet niet in rangorde onder de godsdienstvrijheid gesteld. Ik kan mij daarom voorstellen dat u ook daaraan hecht en dat u ook daarover opmerkingen wilt maken.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik begon met de opmerking dat ik met belangstelling zal luisteren naar de reactie van de minister op andere vragen; daar valt ook dit punt onder, maar ik vind geestelijke verzorging zo belangrijk dat ik er zelf de voorkeur aan heb gegeven om daar expliciet de aandacht op te vestigen.

Een soortgelijke vraag kan worden gesteld over het zogenaamde verdringingseffect. De minister heeft aangegeven dat het beleid erop is gericht dat gedetineerden, waar dat mogelijk is, doorgeplaatst worden naar het reguliere gevangeniswezen. De vraag blijft of dat er in de praktijk niet gemakkelijk toe zal leiden dat drugskoeriers in de groepsvoorziening zullen blijven, ook al omdat er anders sprake is van een verschillende behandeling van drugskoeriers. Daaraan voeg ik toe dat ik twijfels blijf houden over de vraag naar de juridische houdbaarheid van het onderscheid tussen drugskoeriers en anderen, dat uitmondt in een verschillende behandeling. Kan het wetsvoorstel op dit punt de toetsing aan het gelijkheidsbeginsel doorstaan? Kan de minister een ander voorbeeld noemen waarbij capaciteitsproblemen aanleiding kunnen zijn voor een eveneens rechtmatig geachte specifieke behandeling van een bepaalde categorie gevangenen?

Ik vraag ook wat de zoektocht naar geschikte locaties inmiddels heeft opgeleverd. Is het nog steeds de bedoeling dat de nieuwe voorzieningen in maart van start kunnen gaan? Hoeveel plaatsen denkt de minister op deze wijze op korte termijn beschikbaar te krijgen?

Over het wetsvoorstel inzake het verblijf in politiecellen kan ik kort zijn. Ik heb al aangegeven dat dit wetsvoorstel geen ingrijpende verandering ten opzichte van de bestaande praktijk behelst. In dit verband is dan ook van belang dat niet op inhoudelijke, maar op formele gronden deze praktijk de wettelijke toets niet kan doorstaan. Het scheppen van een wettelijke grondslag is dan ook een verantwoorde keuze. Daarbij moet vanzelfsprekend duidelijk zijn dat de aan te wenden politiecellen ook daadwerkelijk aan de daaraan te stellen eisen moeten voldoen. Uit de beantwoording van de minister leid ik af dat dit voldoende gewaarborgd is. Wij steunen het amendement van collega-Duijkers, dat erin voorziet dat de cellen niet gebruikt zullen worden voor jongeren tussen de 12 en de 16 jaar. Het gaat onnodig ver om die mogelijkheid ook voor mensen jonger dan 16 jaar te openen.

Ik rond af. Vanuit de gegeven noodsituatie heb ik een positieve houding tegenover de wetsvoorstellen. Ik zie met belangstelling uit naar de reactie van de minister op de vragen en amendementen.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Wij zijn gekomen aan het eind van de eerste termijn van de kant van de Kamer over deze wetsvoorstellen. Wij behandelen na een korte schorsing twee verslagen van een algemeen overleg alvorens te beginnen met de beantwoording door de minister. Naar ik aanneem zal de behandeling van de twee verslagen dertig tot veertig minuten in beslag nemen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven