Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Bommel.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Ik vraag de regering om een brief waarin wordt ingegaan op het gesprek dat is gevoerd door de minister van Buitenlandse Zaken en de minister-president met de Israëlische minister van Buitenlandse Zaken Peres, waarin is ingegaan op de vernietigingen in Palestijns gebied en waarin benadrukt zou zijn dat Nederland de goede contacten met de Palestijnen moet gebruiken om tot verbeteringen te komen. Bovendien vraag ik of in die brief kan worden ingegaan op het verbod dat de Palestijnse leider Yasser Arafat is opgelegd om naar Brussel af te reizen.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet, in het bijzonder naar de minister van Buitenlandse Zaken.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Hamer.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Ik wil de minister van OCW vragen om morgen voor 10.00 uur antwoord te geven op de vragen die mevrouw Lambrechts en ik al op 15 januari hebben gesteld, en daarbij tevens te reageren op de uitzending van NOVA van gisterenavond over fraude in het hbo en ons daarbij te informeren over de stand van zaken van het onderzoek. Ik vraag dit met het oog op een debat dat wij nog deze week willen voeren voorafgaand aan het debat over de deregulering in het kader van de WHW.

De heer Van Bommel (SP):

Ik steun dat verzoek. Er vindt inmiddels onderzoek plaats. Kan er in de brief van de regering worden ingegaan op mogelijke strafrechtelijke aspecten van deze kwestie?

De heer Eurlings (CDA):

Ik ben het eens met dit verzoek, gelet op de ernst van de situatie en de tijdsdruk die er is, omdat wij later in de week praten over een wetstraject over deregulering en flexibilisering, kortom, over de ruimte die wij instellingen in de toekomst willen geven. Het lijkt mij relevant dat wij ons van tevoren met de minister hebben kunnen verstaan.

Mevrouw De Vries (VVD):

Voorzitter. Als dat debat plaatsvindt, mag ik u dan verzoeken ervoor te zorgen dat de behandeling van de wetsvoorstellen inzake accreditatie en zelfregulering donderdag wordt afgerond en niet naar de volgende week wordt verschoven?

De heer Slob (ChristenUnie):

Ook mijn fractie ondersteunt het verzoek en zij wil de twee wetsvoorstellen graag nog deze week behandelen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ook ik ondersteun het verzoek, met dien verstande dat ik graag zie dat het debat plaatsvindt vóór het debat over het wetsvoorstel inzake deregulering.

De voorzitter:

Voordat mevrouw Hamer hierop reageert, merk ik op dat er nu allerlei verzoeken worden gedaan over de timing van het debat, waarover op zijn vroegst morgen wordt besloten. Het verzoek dat nu door mevrouwVoorzitter Hamer wordt gedaan, gaat slechts om het beantwoorden van reeds gestelde schriftelijke vragen, een aanvullende brief en een aantal aanvullende punten van andere leden.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik verzoek tegelijkertijd om, naar aanleiding van de antwoorden die wij morgen hopelijk voor 10.00 uur krijgen, direct daarna dat debat te kunnen voeren. Dat wil ik hier alvast inbrengen, ook in de hoop dat wij daarna de andere debatten over de WHW kunnen voeren. Ik houd eraan vast dat wij dit debat voeren voorafgaand aan de behandeling van de WHW, omdat wij niet zien hoe wij zonder de informatie van de minister en een goed debat daarover het wetsvoorstel inzake deregulering, dat daarop direct betrekking heeft, kunnen behandelen.

De voorzitter:

Wat u wilt, is duidelijk. Ik stel voor, dit gedeelte van het stenogram door te geleiden naar het kabinet. Daarin komt duidelijk naar voren wat de timing is van uw verzoek. Ik stel ook voor om morgen, wanneer naar wij aannemen de antwoorden zijn binnengekomen, te beslissen over de verdere gang van zaken deze week. Dat moet, als het komt tot een debat, invloed hebben op de verdere agenda, waarbij ook goede nota is genomen van de opmerkingen van een aantal leden over andere agendapunten die het onderwijs raken.

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Wagenaar.

Mevrouw Wagenaar (PvdA):

Ik vraag een brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het uitblijven van schadevergoedingen aan de slachtoffers van de ramp in Enschede. Er is toegezegd dat de commissie Financiële afwikkeling, die daarmee bezig is, in tweede instantie afgelopen december klaar zou zijn en later werd dit januari. Het is echter nog steeds niet gebeurd. Sommige mensen hebben het daar erg moeilijk mee. Kan de minister dit uitstel in zijn brief toelichten en aangeven wanneer er duidelijkheid komt?

De heer Van den Doel (VVD):

Misschien is het overbodig, maar ik wil het verzoek van harte ondersteunen.

De voorzitter:

Dat is inderdaad overbodig.

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet en in het bijzonder aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Hofstra.

De heer Hofstra (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie nam met verbazing kennis van het artikel dat afgelopen zaterdag in de NRC stond en waarin stond dat minister De Vries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ambtenaren met een dienstauto financieel wil compenseren. Op 1 januari jongstleden heeft het kabinet een aanscherping van de regeling "auto van de zaak" ingevoerd, met twee doelen: het wegnemen van ongelijke behandeling en het bereiken van een belangrijk maatschappelijk doel via een prijsprikkel. De VVD- en de CDA-fractie vonden die regeling niet echt redelijk, maar zij is toch ingevoerd. U weet hoe dingen lopen. Hoe kan het nu dat de minister binnen één maand zegt dat hij dit voor ambtenaren financieel gaat compenseren? Is dat de voorbeeldfunctie van de overheid?

De voorzitter:

U weet dat er niemand is die deze vraag nu kan beantwoorden. Er wordt nu geen debat gehouden. Het is een regeling van werkzaamheden. U moet echt een procedurele vraag stellen.

De heer Hofstra (VVD):

Hoewel wij weten dat wij niet over de arbeidsvoorwaarden gaan, willen wij, vóórdat de minister van BZK tot besluitvorming komt, een uitvoerige brief van hem ontvangen over de vraag wat de voornemens precies zijn.

De heer De Haan (CDA):

Ik ga akkoord met het verzoek, maar voeg er iets aan toe. Kan de minister in de desbetreffende brief ingaan op de vraag wat de gevolgen zijn als de particuliere sector dit voorbeeld volgt?

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet en in het bijzonder aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Karimi.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

De positie inzake hervormingen van het landbouwbeleid die de Nederlandse regering gisteren in Brussel heeft ingenomen, heeft bij mijn fractie een aantal vragen opgeroepen. Tot nu toe was die positie glashelder; de regering probeerde hervormingen van het landbouwbeleid te agenderen op Europees niveau, maar niet als een voorwaarde voor uitbreiding. Als wij de berichtgeving in de media moeten geloven, is daar blijkbaar verandering in gekomen. Daarom denken wij dat het goed is als de regering in een brief aangeeft of het standpunt inderdaad gewijzigd is. Mocht dat zo zijn, kan zij dan ook aangeven wat de redenen daarvoor zijn geweest? Gezien het feit dat wij volgende week een AO hebben over de uitbreiding, is het van groot belang dat de brief deze week naar de Kamer gestuurd wordt.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer De Wit.

De heer De Wit (SP):

Vanmorgen werd bekend dat het openbaar ministerie een schikking heeft getroffen met Delta Lloyd voor 1,1 mln euro. Ik wil de minister van Justitie vragen om de Kamer door middel van een brief opheldering te verschaffen over deze schikking.

Daaraan voeg ik een tweede punt toe. Op 18 december vorig jaar heeft mijn collega Kant tijdens het mondelinge vragenuur opheldering gevraagd over de schikking met Vos. De minister heeft toen toegezegd dat hij over de vijf schikkingen die op dat moment aan de orde waren, waaronder die met Vos, een brief aan de Kamer zou sturen met per schikking een toelichting op wat er aan de hand was, zodat de Kamer zich daarover zelf een oordeel zou kunnen vormen. Mijn vraag is of deze twee zaken gecombineerd kunnen worden in een brief die uiterlijk morgen aan de Kamer wordt gezonden, zodat er in de procedurevergadering morgen nadere afspraken kunnen worden gemaakt.

De voorzitter:

Ik stel voor, ook het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet, in het bijzonder de minister van Justitie.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Dittrich.

De heer Dittrich (D66):

Op 12 december hebben wij een uitgebreid debat gehad over de Wet BOPZ. Dat debat is afgerond met de conclusie dat de regering tijdig aan de Kamer een schriftelijke reactie zou sturen over klemmende vragen en problemen. Gistermiddag hebben wij een ingewikkelde lange brief gekregen. Mijn fractie heeft er behoefte aan, het debat dat gepland is voor morgenochtend, een week uit te stellen, zodat wij de inhoud van de brief met de fractie en het veld kunnen bespreken. Wij hebben net van de Nederlandse vereniging voor psychiatrie bericht ontvangen dat men ongelukkig is met bepaalde aspecten. Mijn verzoek is om de behandeling morgenochtend van de Wet BOPZ geen doorgang te laten vinden en die toe te voegen aan de agenda voor volgende week.

De heer Buijs (CDA):

Ik sluit mij daarbij aan.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik kan mij iets voorstellen bij de vraagstelling. Wij zijn wel voortdurend aan het schuiven met de behandeling. In september zijn wij begonnen met de plenaire behandeling. Ik begrijp dat wij geen definitieve dingen kunnen zeggen over de agenda van volgende week. Het zou mij wel zeer onwelkom zijn als de afronding van het debat over de wijziging van de Wet BOPZ over het krokusreces heen geschoven wordt. Dat wil ik dus voorkomen.

Mevrouw Hermann (GroenLinks):

Ik sluit mij aan bij het verzoek van collega Dittrich.

Mevrouw Van der Hoek (PvdA):

Ik sluit mij aan bij wat de heer Rouvoet heeft gezegd. Er is ons veel aan gelegen als het debat volgende week kan worden afgerond.

De heer Passtoors (VVD):

Dat geldt ook voor ons. Wij weten dat de minister vanaf woensdagmiddag weer beschikbaar is.

De voorzitter:

Ik stel voor om te voldoen aan het verzoek van de heer Dittrich. De voortzetting van het debat over de Wet BOPZ zal niet morgenochtend worden gehouden. Zo mogelijk – met een streep eronder – zal het debat volgende week worden gehouden. Ik kan thans geen definitieve toezegging doen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Oven.

De heer Van Oven (PvdA):

Vorige week is aan de voorzitter van de Tweede Kamer het rapport van de Tijdelijke commissie bouwfraude ter hand gesteld. Het is een compact en gedegen werk met een duidelijke en eensluidende conclusie, namelijk om zo snel mogelijk een parlementaire-enquêtecommissie in te stellen. De fractie van de PvdA stelt het op prijs als dat rapport nog deze week kan worden behandeld.

De heer Eurlings (CDA):

Gelet op het grote belang van dit onderzoek en de noodzaak van een spoedige voortgang, kan de CDA-fractie zich hierbij aansluiten.

Mevrouw Verbugt (VVD):

Dat geldt ook voor de fractie van de VVD.

Mevrouw Giskes (D66):

Ook voor de fractie van D66.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Hetzelfde laken een pak!

De voorzitter:

Ik stel voor, aan het verzoek te voldoen. Dat betekent dat wij ernaar streven, het onderwerp toe te voegen aan de agenda van deze week. Het zal donderdag worden. Ik kan thans niet zeggen welk dagdeel het wordt. Het betekent wel dat er donderdag 's avonds vergaderd zal moeten worden. Daar staat tegenover dat wij morgenochtend geen vergadering hebben.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven