Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2002 (28000 V).

De voorzitter:

Na overleg vanmiddag met de verschillende fracties is alsnog besloten om de volgorde van de sprekerslijst te wijzigen, in die zin dat conform eerdere afspraken eerst de woordvoerders Buitenlandse Zaken zullen spreken, met dien verstande dat fracties met één woordvoerder dat niet gesplitst behoeven te doen. Vervolgens komen de woordvoerders Ontwikkelingssamenwerking aan het woord.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Verhagen (CDA):

Mijnheer de voorzitter. De wereld is na 11 september niet meer hetzelfde. De kwetsbaarheid van onze moderne samenleving voor aanvallen niet zozeer door staten, maar van door hen beschermde of gedoogde terroristische organisaties, eist een nieuwe internationale agenda: een internationale agenda die veel verder reikt dan alleen maar strengere controles en een internationale agenda die ook veel zal vergen van ons buitenlands beleid. Dat beleid vraagt onder andere om controle, opsporing van terroristen via structurele samenwerking van alle inlichtingendiensten en opsporingsorganen, ook over de grenzen heen. De stellige uitspraken van het Belgische EU-voorzitterschap dat er heel snel een Europees aanhoudingsbevel zal komen en een lijst met terroristische organisaties is gevolgd door een wekenlange strijd, niet zozeer tegen het terrorisme, maar tussen de ministers van Justitie. Dat belooft weinig goeds voor de door de minister toegejuichte samenballende conventie tegen het terrorisme. Europol zou de spin gaan worden in het Europese terreurbestrijdingsweb. Of Europol haar taak kan waarmaken staat of valt met het aanleveren door lidstaten van adequate informatie. En precies daar wringt nu de schoen. Diverse ministers hebben namelijk scepsis over het doorsturen van vitale data aan Europol. Ook onze eigen minister De Vries van Binnenlandse Zaken was er op 20 september als de kippen bij om te zeggen dat het absoluut niet zo is dat je alles maar naar Europol kunt brengen. Dan hebben wij het nog niet eens over de samenwerking tussen Europol en vergelijkbare Amerikaanse instanties. Het lijkt erop dat ook daar de eerder gevoelde urgentie tot samenwerking weer aan het wegebben is. Op een brief van president Bush aan het EU-voorzitterschap inzake die samenwerking reageren Nederlandse diplomaten laconiek door te stellen: als er iets dringends is, weten de VS ons wel te vinden; dan hadden zij die brief niet alleen naar Brussel gestuurd.

Een effectief beleid ter bestrijding van terrorisme vraagt, naast controle en opsporing, naast uitwisseling van informatie, naast "intelligence" en infiltratie, ook om andere maatregelen. Ik denk in dit verband aan het witwassen en zwart bankieren. Het lijkt erop dat wij daarvoor in Unieverband effectief maatregelen willen nemen. Hoe staat het in dit verband eigenlijk met de kandidaat-lidstaten? Voormalig CIA-hoofd Woolsey noemde recent een van de kandidaat-lidstaten, Cyprus, een buitengewoon belangrijk centrum van financiële activiteiten voor Bin Laden. Op welke wijze worden de kandidaat-lidstaten van de Unie aangesproken op hun verplichtingen om een einde te maken aan hun bijdrage aan de financiering van terrorisme?

Als wij andere landen willen aanspreken op hun verantwoordelijkheden bij de bestrijding van terrorisme is het uiteraard ook zaak dat wij zelf onze zaakjes op orde hebben. De aanwezigheid van organisaties die een rol spelen in de financiering van terroristische netwerken in Nederland, de mogelijkheid dat organisaties die voorkomen op de Amerikaanse lijst van terroristische organisaties hier rustig openlijk kunnen collecteren in winkelcentra, de aanwezigheid van extremisten die in Nederland hun heil zoeken vanwege strengere regels elders en de aanwezigheid van door Egypte gezochte terroristen die nauw contact hebben met Bin Laden, maakt het voor een Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken niet gemakkelijk om andere landen aan te spreken op hun verplichtingen. Het kan niet zo zijn dat wij in ons eigen land potentiële terroristen weinig in de weg leggen, organisaties die banden hebben met terroristen, toelaten of gedogen en tegelijkertijd willen dat Den Haag de hoofdstad van het internationale recht wordt. Effectieve terrorismebestrijding in de eeuw van globalisering is alleen mogelijk bij een sterke uitbouw van het internationale rechtssysteem.

In dat verband hebben wij eerder met de minister gediscussieerd over de mogelijkheden voor uitbreiding van de rechtsmacht van het internationaal strafhof. De minister was toen vrij somber over de mogelijkheid om terrorisme onder de jurisdictie te brengen. Dat laat ons inziens onverlet dat hij zich zal moeten inspannen om mede naar aanleiding van de discussies over dat alomvattende antiterrorismeverdrag te komen tot uitbreiding van de jurisdictie van het internationaal strafhof.

In de strijd tegen het terrorisme staat de aanval op het netwerk van Bin Laden en het Talibanregime centraal. De door het CDA gesteunde militaire acties moeten ertoe leiden dat Afghanistan niet langer een uitvalsbasis kan zijn voor terrorisme. De strijd is ondanks de inmiddels zeer te betreuren burgerslachtoffers niet gericht tegen de Afghaanse bevolking. Dat moet als consequentie hebben dat wij zoveel mogelijk moeten doen om te voorkomen dat de Afghaanse bevolking de rekening gepresenteerd krijgt. Dat betekent uiteraard keuzes van doelen, maar ook ondersteuning van de UNHCR-opvang van vluchtelingen in de regio. Dat betekent ook nadenken over een toekomst voor Afghanistan na de Taliban. Ik hoor hier tot op heden te weinig over.

Gedurende langere tijd gaat de Afghaanse bevolking gebukt onder armoede, honger, ziekte en onderdrukking. Vooral vrouwen lijden extra, doordat hen in wezen de basisrechten voor een volwaardig bestaan als mens zijn ontnomen. Terecht wordt er nu wel nagedacht over de wederopbouw door die toekomstige regering die van binnenuit zou moeten komen, mogelijk opgebouwd rond de ex-koning, maar tal van Afghanen zijn bang dat degenen die zich schuldig hebben gemaakt aan ernstige schendingen van mensenrechten, toch de kans krijgen om deel te nemen aan een nieuwe regering. Niet alleen het Talibanregime maakt zich schuldig aan ernstige schendingen van mensenrechten, tal van leiders van de noordelijke alliantie hebben wat dat betreft ook geen schone lei. Omwille van de strijd tegen het terrorisme moeten wij nu niet onze ogen sluiten voor schendingen van mensenrechten, voor corruptie en onderdrukking. Ook onze nieuwe bondgenoten in de strijd tegen het terrorisme moeten kunnen worden aangesproken op het respecteren van de waarden waarvoor wij zeggen te staan.

Bevordering van de internationale rechtsorde, conflictpreventie, maximale inspanningen voor rechtvaardige vrede, een sociaal-economische wereldorde waarbij armoede en marginalisering van grote delen van de wereld worden tegengegaan, dat zijn traditionele onderdelen van het Nederlands buitenlands beleid. Zij zijn het ook voor het creëren van een klimaat waarin geen voedingsbodem is voor het terrorisme. Er kan geen rechtvaardiging zijn voor de brute aanslagen op het WTC, maar een sociaal-economische wereldorde waar de grote meerderheid van de wereldbevolking werkelijk deel van uitmaakt en baat bij heeft, is in wezen de beste verdediging tegen de vernietiging ervan.

Holbrooke stelde recent terecht dat de terroristische aanvallen op Amerika opnieuw de noodzaak hebben onderstreept van een hechte samenwerking tussen de Verenigde Staten en Europa. Wij zijn partners, waarvan de belangen op democratisch, economisch en veiligheidspolitiek gebied in elkaars verlengde liggen. De relatie tussen de Unie en de VS is gebaseerd op gemeenschappelijke waarden en belangen. Die gemeenschappelijke belangen hebben niet altijd geleid tot dezelfde normen. Wij hebben verschillende standpunten over de rol van de overheid, sociale zekerheid, individuele verantwoordelijkheid, de doodstraf, en zo zijn er tal van zaken te noemen, maar die verschillen hebben een nauwe samenwerking nooit in de weg gestaan, juist vanwege die overheersende gemeenschappelijke waarden en belangen.

Voor 11 september werd er in toenemende mate gediscussieerd over mogelijke Amerikaanse afzijdigheid ten opzichte van Europa, met name bij Kyoto en het internationaal strafhof. De geringe betrokkenheid van de VS bij crises die de internationale vrede en veiligheid bedreigen in relatie tot de ontwikkeling van een Europees veiligheids- en defensiebeleid en de discussie over het raketschild figureren in opinieartikelen veelvuldig als bewijs voor een nieuw unilateralisme van de Verenigde Staten. 11 september heeft duidelijk gemaakt dat unilateralisme geen optie is. Europa en Amerika zullen voor elkaar belangrijk blijven. Geen van beide verkeert in een positie om de ander of elkaars gemeenschappelijke belangen over het hoofd te zien. Het grote vraagstuk van de transatlantische veiligheidsrelatie is wat wij gezamenlijk kunnen ondernemen tegen de nieuwe bedreigingen.

Investeren in die transatlantische band betekent allereerst investeren in het Atlantisch bondgenootschap. Dat bondgenootschap is er niet alleen in goede tijden, maar vooral in kwade tijden. Als wij terecht die aanvallen zien als een aanval op ons allen en voor het eerst in het 52-jarig bestaan van de NAVO artikel 5 inroepen dan is dat geen gratuite gebaar. Invloed van Nederland op het wereldtoneel zal in toenemende mate afhangen van de kwaliteit en de timing van onze inbreng in het internationaal overleg. Alleen als wij actief en alert reageren, kunnen wij een relatief belangrijke inbreng hebben.

Hoe verhoudt zich die constatering tot de werkelijkheid rond die aanval op ons allen en tot de noodzaak, de veiligheid in het Noord-Atlantisch gebied te herstellen en te behouden? Luttele uren voordat het bondgenootschap stelde dat die aanval op de VS een aanval was op alle bondgenoten verklaarde minister Van Aartsen dat het daarvoor veel te vroeg was. Toen het concrete voornemen op tafel lag, was het tot twee keer toe vooral Nederland dat aarzelde. De reacties en de verklaringen van de minister van Buitenlandse Zaken lijken en leken eerder ingegeven door binnenlandse motieven – hoe houd ik GroenLinks binnenboord? – dan door de vraag op welke wijze Nederland in dit internationale overleg een relatief belangrijke inbreng zou kunnen hebben in de wijze waarop het bondgenootschap een adequaat antwoord kan geven op de bedreiging van de veiligheid in het Noord-Atlantisch gebied.

Na het inroepen van artikel 5 had iedere bondgenoot en dus ook Nederland moeten bekijken op welke manier hij de VS kan bijstaan. Nederland had niet in alle toonaarden moeten onderstrepen dat het geen blanco cheque betrof. Ook dat leek eerder voor binnenlands gebruik bedoeld dan als antwoord op de vraag hoe een relatief belangrijke inbreng zou kunnen worden gerealiseerd op de ernstige bedreiging van onze samenleving en onze waardengemeenschap.

Wat heeft Nederland nu in feite ondernomen ten faveure van onze belangrijkste bondgenoot?

De heer Hoekema (D66):

Is de heer Verhagen het wel of niet eens met de drie kanttekeningen die Nederland heeft laten plaatsen bij het inroepen van het mechanisme van artikel 5 door de Verenigde Staten op 12 september?

De heer Verhagen (CDA):

Nederland is te aarzelend geweest en had eerder achter het inroepen van artikel 5 moeten staan. Nederland had, juist gelet op de houding van de Verenigde Staten, moeten onderschrijven dat er geen sprake was van wild om zich heen slaan door de Verenigde Staten, maar dat het daadwerkelijk een aanval op ons allen betrof en dat daartoe ook militaire middelen ingezet moeten worden om de eigen samenleving te kunnen beschermen tegen aanslagen door terroristen.

De heer Hoekema (D66):

De minister moet zichzelf maar verdedigen donderdag, maar deze connotatie heb ik niet gehoord in de reacties van het kabinet op woensdag 12 september. Ik herhaal daarom mijn vraag waarop ik geen antwoord heb gekregen. Onderschrijft de heer Verhagen nu wel of niet de drie kanttekeningen die Nederland heeft geplaatst bij het inroepen door de Verenigde Staten van artikel 5 op woensdag 12 september?

De heer Verhagen (CDA):

De vraagstelling zoals de heer Hoekema die nu formuleert, heeft niet voorgelegen. De nadruk lag te veel op kanttekeningen en niet op ondersteuning van het optreden van het NAVO-bondgenootschap tegen een aanval door het terrorisme op onze eigen samenleving.

De heer Van Bommel (SP):

Deze inbreng van de heer Verhagen verbaast mij in hoge mate. Hoeveel eerder had de Nederlandse regering dan de inroeping van artikel 5 moeten omarmen? Het lijkt mij dat dit op de kortst mogelijke termijn is gebeurd, maar wellicht had de heer Verhagen dat een paar minuten of een paar uur eerder gewenst.

Had de kritiek van het CDA op het inroepen van artikel 5 en de uitspraak dat er geen sprake is van een blanco cheque – ik heb dat zeer toegejuicht – niet veel eerder geuit moeten worden, bijvoorbeeld op het moment dat de Kamer sprak over artikel 5? Toen heb ik die kritiek van het CDA niet gehoord.

De heer Verhagen (CDA):

In dat debat heb ik gezegd dat het geen gratuit gebaar is en dat wij het terrorisme moeten bestrijden met eenzelfde vastberadenheid als de Amerikanen hebben getoond in 1944 in Normandië. Minister Van Aartsen en minister De Grave hebben toen gezegd dat het geen blanco cheque is. Voor het eerst in de 52-jarige geschiedenis van de NAVO is gezegd: wij staan onze bondgenoot bij omdat wij dit zien als een aanval op ons allen. Ik verwacht dat er dan ook invulling aan wordt gegeven. De heer De Hoop Scheffer heeft tijdens de algemene beschouwingen gezegd dat daarbij niet de woorden "geen blanco cheque" horen. Misschien heeft de heer Van Bommel niet goed opgelet als het gaat over de inbreng van de fractie van het CDA in het verleden. Als mevrouw Herfkens op een ongepaste wijze buiten de microfoon lachend of gekscherend opmerkt dat ik dit blijkbaar voor 11 september had willen hebben, dan gaat dat volstrekt voorbij aan het feit dat Nederland toen in de NAVO-raad het besluit aan de orde was dat de NAVO dit zou beschouwen als een aanval op ons allen in het kader van artikel 5, indien vaststond dat het een aanval van buitenaf was, hierbij kanttekeningen heeft geplaatst. Het wilde er op dat moment geen besluit over hebben; er waren aarzelingen. Nadien is de bewijsvoering gegeven. Nederland vroeg wederom om uitstel, met andere woorden: het aarzelde. Daarna zijn uitspraken gedaan over geen blanco cheque, het inlassen van een denkpauze als het iets wordt gevraagd. Er zijn zelfs twee tegenovergestelde lezingen van het eerste besluit in het eerste debat door de minister van Buitenlandse Zaken. Het was puur binnenlands gericht. Als er hier in het Botlekgebied een vliegtuig door terroristen naar beneden was gehaald en wij hadden dat gezien als een aanval van buitenaf op onze samenleving, dan zou ik buitengewoon teleurgesteld zijn geweest als de Amerikanen hadden gereageerd zoals Nederland heeft gedaan.

De heer Van Bommel (SP):

De redenering dat de Nederlandse regering vraagtekens heeft geplaatst bij het voor het eerst sinds het bestaan van de NAVO inroepen van artikel 5 vind ik verstandig. Het is verstandig van de Nederlandse regering.

De heer Verhagen (CDA):

Dat begrijp ik want u was ertegen.

De heer Van Bommel (SP):

Wat heeft u daar concreet tegen? Het verzoek van de regering was om de reikwijdte van het inroepen van artikel 5 te verkennen, vooral omdat het voor het eerst was. Als u daar tegen bent, dan geeft u in principe een blanco cheque af.

De heer Verhagen (CDA):

Nee, absoluut niet. Je geeft een cheque af, die je wilt verzilveren ter bestrijding van het terrorisme. Je ziet Verhagenhet als een aanval op onze samenleving. Je bent bereid die cheque te verzilveren om ervoor te zorgen dat je met gebruikmaking van militaire middelen bereid bent een einde te maken aan terroristische uitvalsbases. Dat is dus niet achterover leunen en kijken wat er gebeurt, maar dat is concreet duidelijk maken hoe je de VS kan bijstaan.

Ondanks het gegeven dat de Amerikaanse militaire aanwezigheid en een sterke NAVO-presentie op de Balkan noodzakelijk zijn, is een van de in de NAVO-raad overeengekomen maatregelen de zogenaamde backfilling. De VS moeten de nieuwe crisis en de noodzaak van de strijd tegen Bin Laden in Afghanistan niet als excuus gebruiken om zich aan hun verplichtingen op de Balkan te onttrekken. Dit laat onverlet dat er sprake kan zijn van een verminderde Amerikaanse presentie. De Amerikaanse onderminister van defensie stelde begin deze maand dat Amerika zich genoodzaakt zou kunnen zien zijn troepensterkte op de Balkan te verminderen – ik zeg niet te beëindigen, maar te verminderen – gelet op het feit dat een deel van die troepen elders voor terreurbestrijding hard nodig is. Een sterke NAVO-presentie in Bosnië, Kosovo en Macedonië is echter nog steeds gewenst. In Bosnië en Kosovo is het dankzij een sterke NAVO-presentie betrekkelijk rustig, maar de veiligheidssituatie van bijvoorbeeld Servische Kosovaren en Roma is nog steeds zeer slecht. Er is geen vrijheid van beweging en de terugkeer van vluchtelingen is in feite niet mogelijk, omdat die door de Albanezen wordt geblokkeerd. De huidige ontwikkelingen laten te veel hoop bij de Kosovaarse Albanezen op een onafhankelijk Kosovo, waarin geen ruimte is voor voormalige Servische inwoners. De internationale gemeenschap moet duidelijk maken dat respect voor minderheden ook inhoudt dat onderdrukking en schending van mensenrechten van de Servische en Roma bevolking in Kosovo niet getolereerd worden.

Het vinden van een oplossing voor de definitieve status van Kosovo vormt een andere grote politieke uitdaging op de Balkan in de komende periode. Na de crisis van 1999 is er in wezen voor gekozen, deze kwestie even te laten rusten en prioriteit te geven aan het scheppen van een veilige omgeving, het ondersteunen van wederopbouw en democratisering in Kosovo, maar zolang de gedachte van een onafhankelijk Kosovo nog aanwezig is bij de UÇK zal dit niet leiden tot een welwillende houding ten opzichte van de Servische Kosovaren. Indien, zoals de regering stelt, het uitgangspunt resolutie 1244 van de Veiligheidsraad blijft, dat wil zeggen verregaande autonomie van Kosovo maar territoriale integriteit van de FRJ, kan onafhankelijkheid absoluut geen optie zijn. Dat horen wij dan ook zo te stellen.

De situatie in Macedonië laat zich nog steeds kenschetsen als een uiterst wankele vrede. Ondanks het feit dat de eerste etnisch gemengde politieteams door de Macedonische regering naar de voormalige oorlogsgebieden zijn gestuurd als eerste stap in de uitvoering van het gesloten vredesakkoord is er beslist geen reden voor optimisme. De kans is groot dat er opnieuw gewelddadigheden uitbreken. Het UÇK-leger is ondanks de ingenomen wapens niet echt gedemobiliseerd en de parlementaire behandeling van de grondwetswijziging is de afgelopen weken ernstig vertraagd door de Macedonische meerderheid. Het is absoluut geen rozengeur en maneschijn daar.

Er is in de hele Balkan een grote concentratie van georganiseerde misdaad, drugs- en wapenhandel en mensensmokkel. Volgens recente gegevens kwamen vorig jaar alleen al via Bosnië 50.000 illegalen waaronder veel militante moslims Europa binnen. Bosnië, Albanië en Kosovo worden genoemd als landen waarin het netwerk van Bin Laden actief is. Zowel vanuit een oogpunt van conflictpreventie alsook om te voorkomen dat er in de Balkan een klimaat heerst waarin terroristen zich schuil kunnen houden, is een blijvende, grootschalige NAVO-aanwezigheid noodzakelijk. Europa, en dus ook Nederland, zou op dit punt een grotere inbreng moeten leveren. Ook dat is een consequentie van bondgenootschappelijke solidariteit.

Investeren in de veiligheidsrelatie en in de transatlantische samenwerking laat onverlet naar de mening van het CDA dat de verdere ontwikkeling van het EVDB van groot belang is. Gezien de verschillende capaciteiten zal van een gelijkwaardige positie van de Unie en de VS op het gebied van vrede en veiligheid voorlopig nog lang geen sprake zijn. Wel zou het mogelijk moeten zijn dat de Unie door de VS gezien wordt als een volwaardige partner. Of zoals NAVO-secretaris Lord Robinson stelde: "building a stronger European role in security matters has become necessary to a healthy transatlantic relationship". Het is dus van groot belang dat serieuzer dan tot nu toe gewerkt wordt aan het invullen van de tekortschietende Europese capaciteit en tegelijkertijd zeker gesteld wordt dat de Unie daadwerkelijk gebruik kan maken van NAVO-middelen voor operaties in het geval Europa autonoom handelt. Het probleem dat elk gebruik van NAVO-middelen een unaniem akkoord vereist en Turkije vanwege de uitsluiting ten aanzien van het besluitvormingsproces van de EVDB een gegarandeerde toegang tot die middelen blokkeert, moet met grote spoed worden opgelost. Dit vraagt naar onze mening om initiatieven, ook van Nederland, die recht doen aan de wens van Turkije om serieus genomen te worden bij de EVDB-besluitvorming.

Een hele rij zogenoemde deskundigen, de PvdA-woordvoerders Koenders en Timmermans incluis, verdrong zich na 11 september om de vloer aan te vegen met de Amerikaanse plannen om een schild te ontwikkelen dat bescherming moet bieden tegen aanvallen van intercontinentale raketten. Een dergelijk raketschild had inderdaad geen bescherming geboden tegen de aanslagen op het WTC. In de strijd tegen het terrorisme zullen wij zeker aandacht moeten schenken aan multilaterale wapenbeheersing, internationale solidariteit en verkleining van de kloof tussen arm en rijk. Een buitenlands beleid dat het hierbij laat vertoont echter naar onze mening ernstige tekortkomingen.

Verspreiding van rakettechnologie en massavernietigingswapens onder staten die het niet zo nauw nemen met democratie en mensenrechten is een reële dreiging. Wij kunnen daarbij niet volstaan met multilaterale wapenbeheersing en een beleid van non-proliferatie. Het laat zich namelijk raden dat dictatoriale regimes zich hier niets van aan trekken en gewoon doorgaan met het verwezenlijken van hun ambities. Irak is hier een bedenkelijk voorbeeld van. Alle VN-sancties en wapeninspecties ten spijt. Het is duidelijk dat risicolanden als Iran en Irak gretig bezig zijn met het zich eigen maken van rakettechnologie. Eenzijdige opzegging van het ABM-verdrag lijkt daarnaast minder waarschijnlijk nu de Russische president Poetin heeft laten doorschemeren dat hij bereid is tot concessies bij dit verdrag. Een koudeoorlogstheorie van wederzijdse afschrikking is niet meer langer van toepassing op de huidige dreigingen.

Het totale gebrek aan respect voor menselijk leven dat de terroristen met hun aanval op het WTC en het Pentagon aan de dag hebben gelegd doet het ergste vrezen indien soortgelijke groeperingen of regimes de beschikking krijgen over de benodigde rakettechnologie. Nu de Amerikaanse voorstellen zich uitstrekken tot uitbreiding van het schild naar Europa, zal de Nederlandse regering zich naar onze mening daar voorstander van moeten betonen.

De strijd tegen het terrorisme biedt tevens een kans voor verbetering van de relatie met Rusland. De opstelling van Poetin na de aanslagen is uitermate bemoedigend en biedt mogelijkheden voor intensieve samenwerking tussen de Unie en Rusland. Samenwerking ligt niet alleen voor de hand waar het gaat om de bestrijding van terrorisme, maar ook op andere terreinen. Opbouw van een functionerende markteconomie, een civil society, een democratische mentaliteit, versterking van de rechtsstaat, aanpak van milieuproblemen en vrije pers zijn daarbij van wederzijds belang. Concrete samenwerking op deze gebieden, inclusief samenwerking bij bestrijding van terrorisme, mag niet leiden tot steun van het beleid in Tsjetsjenië. De eerdere kritiek was niet gericht op de bestrijding van terroristische activiteiten door Tsjetsjenen, de kritiek was gericht op de excessieve schending van mensenrechten. Dat wij genuanceerder kijken naar wat in Tsjetsjenië gebeurt, zoals bondskanselier Schröder stelde, mag er niet toe leiden wij nu opeens Rusland niet meer zouden mogen aanspreken op respect voor mensenrechten of het streven naar een politieke oplossing in Tsjetsjenië. Wij hebben zeker begrip voor de problemen waarmee Rusland in Tsjetsjenië kampt, maar ook hier geldt dat wij onze waarden wel degelijk in het oog moeten houden. Wij mogen onze ogen ook niet sluiten voor het feit dat ongeveer tegelijkertijd met het bezoek van president Poetin aan de Duitse Bondsdag, de Iraanse minister van defensie in Moskou weer nadere overeenkomsten sloot op het gebied van militair-technische samenwerking. De ontwikkeling van massavernietigingswapens, biologisch, nucleair en chemisch, in Iran vormt een grote bedreiging. Iran geeft openlijk steun aan terroristische organisaties als Hezbollah en Hamas. Dit betekent dat wij niet alleen voorzichtig moeten zijn met het binnenhalen van Iran in de antiterrorismecoalitie, maar ook dat de EU dit land voorzichtig moet benaderen. Ik denk hierbij aan handelsakkoorden waarbij wij kanttekeningen plaatsen. Ook moeten wij Rusland blijven aanspreken op de proliferatie van kennis en technologie in de richting van Iran.

Meteen na de aanslagen gingen er stemmen op die pleitten voor een snelle uitbreiding van de NAVO. De Italiaanse minister van defensie pleitte zelfs voor opname van Rusland in de NAVO. Duidelijk is in elk geval dat snel een standpunt moet worden ingenomen, dus ook door de Nederlandse regering, inzake de komende NAVO-uitbreiding. De CDA-fractie heeft eerder gepleit voor het serieus invulling geven aan het zogenaamde opendeurenbeleid. Ik weet niet zeker of ik daarover samen met collega Koenders een motie heb ingediend, maar in elk geval hebben wij daarvoor gepleit. De CDA-fractie is van mening dat een eventuele uitbreiding van de NAVO een positieve ontwikkeling is. De criteria die voor toetreding gelden, dienen tot een open beoordeling van de kandidaat-lidstaten te leiden. Positief is dat de Russische weerstand tegen de toetreding van de Baltische staten is verdwenen. Zo lijkt het althans. Dat laat echter onverlet dat de kandidaat-lidstaten op hun eigen merites moeten worden beoordeeld. Ik verwacht snel een standpunt van de Nederlandse regering, want het wordt hoog tijd dat wij onze gedachten daarover opmaken. De minister lacht, maar ik hoop dat hij nog steeds lacht als wij de discussie voeren over de uitbreiding van de NAVO.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ik ben op dit punt ook nog niet uitgedacht, maar de heer Verhagen is wel erg royaal met die opendeurpolitiek. Zou dit na verloop van tijd niet kunnen betekenen dat de slagvaardigheid en efficiency van het NAVO-bondgenootschap als militaire organisatie in het gedrang komt? Die discussie hebben wij een paar jaar geleden ook gevoerd, maar die komt nu waarschijnlijk in verhevigde mate terug.

De heer Verhagen (CDA):

Dat die discussie in verhevigde mate terugkomt ben ik met de heer van Middelkoop eens. Maar als hij mij zo beluistert, heeft hij toch niet helemaal goed geluisterd. Ik zei dat die verandering van het Russische standpunt inzake de Baltische staten onverlet laat dat de kandidaat-lidstaten op hun eigen merites moeten worden beoordeeld. Dat betekent dat over de criteria open moet worden gediscussieerd. Dan gaat het ook over efficiency. Als je kijkt naar het huidige lijstje van landen die meedoen, moet je wel degelijk kijken naar militaire capaciteit. Je moet niet alleen kijken of hun defensie democratisch gecontroleerd is en dergelijke, maar ook of men in staat is om binnen de NAVO de taken waar te maken zoals het moet. Wij hebben natuurlijk ervaringen met een aantal recente toetreders en die ervaringen zijn niet alle even positief. Over Roemenië zul je waarschijnlijk een discussie krijgen. Over Albanië zul je absoluut een discussie krijgen. Over Macedonië zul je absoluut een discussie krijgen. Wat betreft de omvorming van het militaire apparaat van de Baltische staten zul je op het punt van de criteria een meer open discussie krijgen.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

De heer Verhagen is wel erg diplomatiek voor een parlementariër. Mag ik hem zo verstaan dat steeds wanneer hij zegt dat je daar een open discussie over krijgt, hij het ook voor mogelijk houdt dat wij om redenen van slagvaardigheid, militair opereren enz. zeggen dat het beter is om ze niet toe te laten, misschien ook in het belang van die staten zelf? Ik vind zelf de toegevoegde waarde van de Baltische staten niet zo erg groot en het argument van de bescherming van die Baltische staten vind ik zo langzamerhand een argument van de koude oorlog worden. Het moet ook daar toch uit te leggen zijn?

De heer Verhagen (CDA):

De toetreding van de Baltische staten apprecieer ik overigens positiever dan die van Albanië of Roemenië. Bij Roemenië gaan politieke argumenten een rol spelen.

Ik breng dit in, omdat er nu ineens een discussie komt dat wij maar snel iedereen moeten toelaten. Ik noemde al de minister van defensie van Italië die zelfs Rusland wilde toelaten. Peres wilde zelfs China erbij halen. Zo ging men de hele wereld onder de NAVO brengen. Volgend jaar zullen wij op de NAVO-top een besluit moeten nemen. Als wij op dit punt serieus invulling willen geven aan het NAVO-bondgenootschap, moeten wij met een eigen standpunt komen. Daarom wil ik snel een discussie hebben over dit onderwerp. Nogmaals, ik sta principieel positief ten opzichte van de uitbreiding van de NAVO. Dat wil echter niet zeggen dat ik nu a priori "ja" zeg tegen iedere kandidaat-lidstaat.

In het kader van de discussie over het bestrijden en het voorkomen van terrorisme is door het EU-voorzitterschap aangedrongen op het bewerkstelligen van vrede in het Midden-Oosten. Daarbij is de inzet een onafhankelijke, levensvatbare Palestijnse staat gecombineerd met garanties van de Israëlische veiligheid. Een levensvatbare Palestijnse staat en een duurzame vrede in het Midden-Oosten zijn naar de mening van de CDA-fractie niet mogelijk als deze het gevolg zouden zijn van het eenzijdig uitroepen van een onafhankelijke staat. Er moet een einde komen aan het geweld. Dat betekent ook een einde aan de uitbreiding van nederzettingen, een einde aan de herbezetting van Palestijnse autonome gebieden. Dat betekent onderhandelingen op basis van het Mitchell-rapport.

Als wij spreken over terroristen, moeten wij ons echter terdege realiseren dat wij het dan ook hebben over de Hezbollah in Libanon, over de Hamas in de gebieden van de Palestijnse autoriteit, over de Islamitische Jihad in Egypte en over het Volksfront voor de bevrijding van Palestina in Syrië; allemaal terroristische organisaties met maar één doel voor ogen: de vernietiging van de staat Israël.

Sharon moet inderdaad duidelijk worden gemaakt dat ondanks het begrip voor de noodzaak tot bescherming van de Israëlische bevolking, de oplossing niet kan liggen in escalatie en dat het nederzettingenbeleid leidt tot verdere frustraties en gewelddadigheden. Arafat moet duidelijk gemaakt worden dat hij daadwerkelijk moet optreden tegen Hamas- en Jihadstrijders die de bevolking van Israël terroriseren. Wij moeten ons ook realiseren dat in Israël in toenemende mate het geloof postvat dat Arafat de heimelijke ambitie heeft om Israël te vernietigen. Als de internationale gemeenschap werkelijk vrede wil in het Midden-Oosten, zal zij werkelijk met een alternatief moeten komen dat de Israëlische bevolking ook in de tijd van onderhandelingen méér veiligheid biedt dan nu het geval is. Daarbij past ook dat Nederland slechts steun geeft aan onderwijsprojecten die de Palestijnse jeugd scholen in het besef dat zij in vrede moeten leven met Israël. Daarbij past ook dat Syrië als lid van de Veiligheidsraad als bijdrage aan vrede en veiligheid een einde maakt aan de huidige ondersteuning van terroristische activiteiten van de Hezbollah en het Volksfront voor de bevrijding van Palestina en daaraan ook gehouden wordt. Wij kregen een mooi briefje van de minister dat hij geen inzage geeft in het stemgedrag en dat Syrië gehouden zal worden aan de verplichtingen, maar ik zou van de minister willen weten hoe hij dat gaat doen. Ook dat is immers niet gratuit!

Daarbij passen ook internationale initiatieven om te komen tot een tussentijdse gedeeltelijke oplossing in de vorm van bijvoorbeeld een Palestijnse staat en het tijdelijk buiten de discussie plaatsen van een eindbod voor Jeruzalem of de Palestijnse vluchtelingen.

Het was de bedoeling dat onder het motto "gedreven door idealisme maar gestuurd door pragmatisme en realisme" een slagvaardig buitenlands beleid tot stand zou komen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Als het gaat om het beleid ten aanzien van het Midden-Oosten, Israël en de Palestijnse gebieden, steunt de CDA-fractie dan de lijn die de regering van de Verenigde Staten op dit moment kiest namelijk harde druk op Israël om zich terug te trekken uit allerlei gebieden en steden die Israël op dit moment bezet?

De heer Verhagen (CDA):

Ik heb gezegd dat er sprake moet zijn van druk op Israël want er moet een einde komen aan het nederzettingenbeleid en aan de herbezetting van Palestijnse autonome gebieden, maar er moet ook sprake zijn van druk op Arafat. Hij is het gezag in de Palestijnse gebieden. Dat betekent dat hij dan inderdaad gezag moet uitoefenen. Op het moment dat hij toestaat dan wel niet verhindert dat er vanuit zijn eigen territoir terroristische aanvallen, zelfmoordaanslagen en honderden andere aanslagen plaatsvinden op Israëlische burgers, moet hij daarop worden aangesproken. Dat moet consequenties hebben. Dus ik pleit niet voor eenzijdige druk; ik pleit voor een evenwichtige benadering. Wij moeten niet vervallen in het eenzijdig veroordelen van Israëlische acties. Met alle kritiek die je kunt hebben op het uitschakelen van een leider van bijvoorbeeld het Volksfront voor de bevrijding van Palestina, moeten wij ons realiseren dat Israël nog nooit een discotheek met kinderen heeft opgeblazen en dat Israël geen zelfmoordacties in het Palestijnse gebied onderneemt met het doel daar burgers uit te schakelen. Als het dus gaat om het uitoefenen van druk, verwacht ik ook van GroenLinks dat zij Arafat eveneens wil aanspreken op zijn verantwoordelijkheid voor het voorkomen van terroristische aanslagen die vanuit de Palestijnse gebieden plaatsvinden.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Uiteraard vindt de fractie van GroenLinks dat ook op de Palestijnen druk moet worden uitgeoefend teneinde het geweld te stoppen. Vindt u dat de Verenigde Staten te weinig druk op de Palestijnen uitoefenen? Dat wil ik weten. Kritiseert u dus het beleid van de Verenigde Staten? Als ik u vraag "vindt u dat zij voldoende druk op Israël uitoefenen?" houdt u een riedel over Arafat. Ik wil echter weten of naar uw mening de VS voldoende druk uitoefenen.

Het is mij verder opgevallen dat u zo ver ging dat u de Israëlische reactie op de dood van minister Ze'evi legitiem vond. Dat verbaasde ons. Je zou je ook kunnen afvragen of dit wel een proportionele actie was. Was dit niet meer een vergelding dan alleen het opsporen van daders? Zou daarom niet meer druk op Israël nodig zijn, opdat zij met dit soort acties meer terughoudend worden?

De heer Verhagen (CDA):

Waar hebt u gehoord dat ik deze actie legitiem vond? Ik heb zojuist gezegd dat er wat mij betreft een eind moet komen aan de herbezetting van de Palestijnse autonome gebieden. De reactie die onder andere bestond uit het herbezetten van Palestijnse gebieden vind ik begrijpelijk, maar ik heb die niet legitiem genoemd. Als ik die wel legitiem zou vinden, zou ik ook niet zeggen dat aan die bezetting een eind moet komen. Als u wilt weten wat ik vind van de opstelling van de Amerikanen, zeg ik dat er meer druk op Arafat moet worden uitgeoefend. Dat heb ik meerdere malen tegen de Nederlandse regering gezegd. Ik heb mij verbaasd over de ommezwaai die de minister van Buitenlandse Zaken destijds in zijn appreciatie van de heer Arafat maakte. Hij had op die manier een mooi excuus om geen verdere druk op hem te hoeven uitoefenen. Als Arafat namelijk werkelijk niet in staat is om een eind te maken aan het geweld, hoef je ook geen druk op hem uit te oefenen. Ik vind echter dat het feit dat je Arafat karakteriseert als een zwak leider, niet mag leiden tot het afzien van druk op hem om een eind aan het geweld te maken.

Voorzitter. Het was de bedoeling dat onder het motto "gedreven door idealisme, maar gestuurd door pragmatisme en realisme" een slagvaardig buitenlands beleid tot stand zou komen. Ambassades zouden opkomen voor de verschillende belangen van de Nederlandse samenleving. Zij zouden bijdragen aan een rechtvaardige internationale ordening, aan versterking van de internationale instellingen, aan de versterking en de uitbouw van de Europese integratie en aan het bestrijden van armoede en onderontwikkeling. De vraag is of dat beleid daadwerkelijk is gerealiseerd. Naar onze opvatting is er nog steeds sprake van een te versnipperd en soms inconsistent buitenlands beleid. Wil een beter beleid tot stand komen dan zal in ieder geval de coördinerende rol van de minister van Buitenlandse Zaken versterkt moeten worden. De recent verschenen nota leverde wat dit betreft weinig nieuwe gezichtspunten op. In onze ogen schiet zij te kort. Het gaat er niet om, bij andere vakdepartementen goed te liggen. Om met Van Eenennaam te spreken: "Als je in bed blijft liggen, lig je ook goed." Het gaat erom dat de activiteiten van de verschillende ministeries coherent zijn met en een bijdrage leveren aan het door de minister van Buitenlandse Zaken te formuleren buitenlands beleid. Dat is nu niet het geval. Idealisme gestuurd door pragmatisme of het pragmatisch idealisme heeft in onze ogen te vaak geleid tot een pragmatische reactie op wat toevallig op ons afkwam. Bij een beoordeling van het beleid van de minister ontkom ik niet aan de constatering dat er een lijst is op te stellen met hele en halve blunders, ondanks het feit dat hij een aimabel persoon is die zich als in een vis in water lijkt te voelen en die goed past bij de wereld van Peter Stuyvesant. Ik hoef de blunders niet allemaal te noemen. We kennen ze: het wapenembargo tegen Indonesië, Kostunica's deelname aan de verkiezingen en de gang van zaken met de UNHCR. Het gaat er om dat de minister in het algemeen te weinig gevoel voor het buitenlands beleid heeft gehad. Hij had te weinig eigen ideeën over hoe hij het wilde doen en hoe het zou moeten. Daardoor koerste hij te veel op een standpunt waarvan hij verwachtte dat dat het meerderheidsstandpunt in de Kamer of in de Raad zou worden. Als die inschatting bij nader inzien verkeerd bleek, dan was het een actie die op dat lijstje van hele of halve blunders kwam. Na de laatste aanvaring met premier Kok is het eigenlijk betrekkelijk stil geworden. Ik denk dat dit er ook mee te maken heeft dat de minister toen voorzichtiger is gaan opereren om niet weer een aanvaring te krijgen met Kok of met de Kamer. Daarmee lijkt het buitenlands beleid te veel verworden tot speelbal van de internationale ontwikkelingen in plaats van sturend te zijn. Het debat werd uit de weg gegaan. Daarom kun je je afvragen of Nederland weer daadwerkelijk op de kaart gezet is.

Ik rond af met een opmerking over het departement. Van Aartsen kwam niet in een gespreid bedje. Dat bedje heeft hij overigens meteen na zijn aantreden nog eens extra opgeschud, hetgeen leidde tot allerlei koppen in de kranten, zoals "Ambtenaren woedend op Van Aartsen". Dat was niet direct het beste begin. Dan hebben wij ook nog kunnen lezen dat de vertrekkende directeur-generaal Buitenlandse zaken heeft gezegd: wat mij in al die jaren hier heeft getroffen, is dat ik zo ontzettend veel tijd heb moeten besteden aan gedoe, aan gezeur, aan gemier, aan niet-functioneel gezeik. Ik kan mij haast niet voorstellen dat je dat allemaal doet om maar in aanmerking te komen voor een sleets carrièrepatroon. Ondanks alle op- en aanmerkingen die ik namens de CDA-fractie over het buitenlandbeleid van dit kabinet heb gemaakt, moet ik evenwel zeggen dat ik de indruk heb dat de sfeer op het departement beter is dan na de vorige kabinetsperiode.

De heer Hoekema (D66):

Hoewel de verleiding groot is, zal ik niet op het laatste ingaan. Ik wil nog even terug naar de opmerkingen van de heer Verhagen, die ik overigens steun, over het belang van versterking van de Europese coördinatie. Hij geeft een analyse waar ik het wel mee eens ben, en zegt ook dat de notitie over de versterking van de Europese coördinatie wat aan de vlakke kant is. Mijn vraag is of de heer Verhagen nu kiest voor de lijn van De Graaf die heeft gezegd dat de minister meer Europese zaken moet doen, of voor de lijn van Melkert die heeft gezegd dat er een soort vice-premier voor Europese zaken moet komen. Of heeft hij ook nog een lijn van Balkenende in de aanbieding om dat probleem op te lossen?

De heer Verhagen (CDA):

De lijn van Balkenende wordt gepresenteerd tijdens de speech die hij zal houden over Europese aangelegenheden bij Clingendael. Daar kunt u dus naar uitzien. Ik heb overigens bij de behandeling van de begroting van Algemene Zaken die ik ook voor mijn rekening heb genomen namens de CDA-fractie, een discussie gehad met de heer Rehwinkel over de positionering van Europese zaken. Een vice-premier daarvoor zie ik absoluut niet zitten. Dat geldt niet alleen voor mij, maar ook voor de heer Balkenende en dus voor de hele fractie. Europese zaken moeten ook niet bij het departement van Algemene Zaken ondergebracht worden, maar zullen bij het departement van Buitenlandse Zaken moeten blijven. Er zijn dan drie opties, namelijk een minister zonder portefeuille, een staatssecretaris of een minister van Buitenlandse Zaken die zich meer gaat bemoeien met Europese zaken en werkelijk coördinatie gaat doorvoeren. Ik nodig u uit om bij Clingendael te komen beluisteren wat de heer Balkenende hierover te zeggen heeft.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik heb nog een vraag die teruggrijpt op het begin van uw betoog. U was namelijk nogal kritisch over de opstelling van de minister van Buitenlandse Zaken ten aanzien van de VS, toen het ging om solidariteit en artikel 5. Nu heeft onze minister-president gezegd dat wij de VS niet automatisch volgen. Hij heeft ook zijn zorgen geuit over het gebruik van clusterbommen. Bent u het eens met de minister-president of vindt u dat er dan weer te veel afstand genomen wordt?

De heer Verhagen (CDA):

Ik heb al eerder gezegd dat de CDA-fractie de militaire acties steunt, met als doel het beëindigen van de situatie waarin Afghanistan uitvalsbasis is voor internationaal terrorisme. Als je daarbij kijkt naar de middelen, zijn er in wezen drie elementen die een rol spelen. Het eerste betreft de militaire middelen die je nodig hebt...

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik vraag u een kort antwoord.

De heer Verhagen (CDA):

Dat vraagt u niet; u vraagt mij een antwoord.

De voorzitter:

Laat ik u dan om een kort antwoord vragen, want de klok tikt door.

De heer Verhagen (CDA):

Goed. De militaire middelen die je nodig hebt om dat doel te bereiken, zijn bepalend. Daarbij is het uitgangspunt dat je de oorlog niet voert tegen de Afghaanse bevolking. Met andere woorden: als je andere militaire middelen kunt gebruiken om hetzelfde doel te bereiken, dan moet je die eerder inzetten. En ten slotte: als je mee wilt sturen, dan moet je ook meedoen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Bent u het nu eens met de minister-president of niet?

De heer Verhagen (CDA):

Je kunt niet van twee walletjes eten: én kritiek hebben én tegelijkertijd niet meedoen. Ik vind verder dat je niet om informatie kunt vragen zonder dat je weet of genoemde middelen werkelijk nodig zijn. Ik heb die driedeling niet voor niets gemaakt. Je zult moeten weten welke militaire middelen er nodig zijn om het doel te bereiken. Kan hetzelfde doel bereikt worden met middelen die minder burgerslachtoffers kosten? En ten slotte de vraag: op welke wijze kunnen wij optimaal invloed uitoefenen? Ten aanzien van die punten heb ik kritiek gehad op de opstelling van de regering. Die vragen zullen namelijk beantwoord moeten worden, voordat je überhaupt kan roepen welke middelen wel en niet mogen worden ingezet.

De heer Koenders (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. Meer dan ooit is de wereldpolitiek een zaak van alle burgers geworden. Waar de Kenianen, de Tanzaniërs en vele burgers van armere landen al langer leven met de verschrikkingen van het terrorisme is de burger in de westerse landen zich in een klap bewust geworden van de risico's van de ingewikkelde netwerkmaatschappij waar hij of zij deel van uitmaakt. Het is dus niet zozeer de wereld die veranderd is na de verschrikkingen van 11 september, als wel de perceptie van die wereld, die in een klap fundamenteel is gewijzigd. De droom van onkwetsbaarheid is voorbij en daarmee is tevens de scheidslijn tussen binnenlandse en buitenlandse politiek definitief geslecht.

Conflicten veraf in ten onrechte vergeten regio's die alleen mondialiseren via drugshandel, humanitaire hulp en migratie en waar de interne machtsstrijd vooral wordt uitgevochten via manipulatie van een groeiende onderklasse door conflictondernemers en terroristen via de band van religie of etniciteit, zijn ineens conflicten dichtbij geworden. Voor velen beangstigend dichtbij. En tegelijkertijd ultramodern van karakter. Terrorisme en fanatisme hebben zich geglobaliseerd vanuit falende of dictatoriale staten, terwijl de internationaal-politieke samenwerking op veelal ouderwetse wijze daarbij geen tred wist te houden. Conflictpreventie heeft ontbroken. In die context is het Bin Laden-terrorisme een ultramodern fenomeen dat met behulp van moderne militaire en mediatechnieken uiterst effectief opereert. Voor Buitenlandse Zaken schept de definitieve slechting tussen intern en extern beleid en de vermaatschappelijking die daarmee gepaard gaat een enorme uitdaging in beleid en organisatie, waar ik overigens nog op terugkom. Voor Buitenlandse Zaken is in die zin het uur U gekomen.

In elk geval kan deze begrotingsbehandeling niet anders dan in het licht staan van wat de Amerikanen "post nine eleven" noemen. Juist omdat de terroristische dreigingen alle staatsgrenzen overschrijden, vormt de strijd tegen het mondiale terrorisme een centrale uitdaging voor de wereldpolitiek. Er worden coalities gesmeed tussen kampen die normaal tegenover elkaar staan; regionale conflicten worden al dan niet ingedamd en de kaarten van de buitenlandse politiek opnieuw geschud, met alle dilemma's van dien. Waar de wereld op 11 september plotsklaps kleiner is geworden, zijn er ook enorme kansen voor internationale samenwerking en multilateralisme. De centrale vraag is of de politiek en dus ook de Nederlandse politiek, de EU, de NAVO en de VN, gereed is voor die uitdaging in de manier waarop ze nu opereert en haar missie formuleert. Ik denk dat dat nog onvoldoende het geval is. Eenieder gebruikt de agenda van 11 september immers voor eigen doel en de kansen van 11 september kunnen ook snel verlopen in de richting van grotere conflicten en hernieuwd unilateralisme.

Het vacuüm van de nieuwe onzekerheid kan een botsing van beschavingen teweegbrengen waar het conflict zelf daar juist weinig mee van doen heeft. Het is de opdracht van de politiek de ongewisheid die velen in onze risicosamenleving maar ook in vele delen van de wereld voelen, te kanaliseren. Daarbij horen wat mij betreft twee taboes. Het taboe op naïviteit ten aanzien van het internationale terrorisme dat zonder maatstaf van proportionaliteit het wereldtoneel als doelgebied heeft en in een asymmetrische strijd dus alleszins sterk is. Het tweede element is solidariteit en het taboe op afzijdigheid. Met verve en dynamiek zal de Nederlandse politiek zich hierop moeten richten met concrete voorstellen, bijvoorbeeld ten aanzien van versterking van het internationale strafrecht – overigens, hoe staat het nu precies met de Nederlandse voorbereiding van het gastheerschap voor het Internationale strafhof? – en de versterking van de instituties die de globalisering ook moeten laten werken voor de armen in vergeten regio's. Daarnaast moet de Nederlandse politiek zich richten – dat is ook een Nederlandse traditie – op een actief politiek en sociaal-economisch mensenrechtenbeleid. Het ontbreken daarvan is in de ogen van velen een voedingsbodem voor falende staten die terroristische netwerken beschermen en exporteren. De strijd die een internationale coalitie nu voert met politieke, economische en ook militaire middelen moet niet alleen tegen iets zijn, maar dient vooral ook te mobiliseren voor iets. De concurrerende beeldvorming in de media maakt dat des te belangrijker. Ik hoor graag het kabinet hierover en zal zelf tijdens dit debat namens de PvdA-fractie een aantal concrete voorstellen doen.

De keuze voor dit type langetermijnpolitiek wordt geconditioneerd door duidelijke plaatsbepaling op het moment dat het erop aankomt. De directe solidariteit die Nederland betoont aan de VS is vanuit het taboe op afzijdigheid principieel, niet gratuit en wordt dus niet per dag afgegeven. De strijd tegen het terrorisme met de diverse politieke, economische en militaire middelen is uiteraard langdurig en in een complexe situatie zoals in Afghanistan niet in een dag geklaard. Ik zou overigens in de zijlijn willen vragen of de Nederlandse regering nog nieuwe verzoeken heeft gekregen voor eventuele militaire steun, hetzij als backfill in het Caribische gebied, hetzij anderszins.

Deze principiële stellingname neemt niet weg dat er ook zorgpunten en vragen zijn die in dit debat aan de orde dienen te komen. Juist vanuit die stellingname worden die vragen belangrijk. In de afgelopen dagen is de urgentie vergroot ervoor te zorgen dat de militaire, politieke en humanitaire agenda's ten aanzien van de strijd in Afghanistan gekoppeld blijven, waarbij vanuit Nederland speciaal ook aandacht mag worden verwacht van de humanitaire en diplomatieke coalitie voor de toekomst van een stabiel Afghanistan. Ik kom daar nog op terug.

Eerst de vraagpunten. Ik noem het belang van optimale informatievoorziening en consultatie. De internationale coalitie die nu door de VS is opgebouwd, wordt begrijpelijkerwijs gekenmerkt door een noodzakelijke combinatie van leiderschap en flexibiliteit. Maar die mag niet ten koste gaan van optimale informatievoorziening op in elk geval hoofdlijnen. Multilateralisme, daadwerkelijke commitment van de gehele coalitie, proportionaliteit, gerichtheid en effectiviteit zijn in die context verbonden. Dat geldt zeker in een heel complexe situatie waarin het militaire instrument weliswaar onontbeerlijk is, maar met een nieuw type van vijand tevens relatief en het traditionele concept van overwinning binnen een brede coalitie moeilijk hanteerbaar blijkt.

Heldere rapportage aan de VN, versterkte informatievoorziening via het Verenigd Koninkrijk aan de Europese Unie en een reëel consultatiemechanisme in de NAVO die in elk geval politiek betrokken is, horen daarbij. Nederland, zou misschien juist omdat het een kleine speler is, met een aantal andere landen aan de bel moeten trekken, waarbij eenieder begrijpt dat er limieten zijn aan de openbaarheid van operationele informatie. Maar maximale openbaarheid is van belang voor draagvlak en coalitie. Ik zou een Nederlands initiatief terzake toejuichen, juist ook vanwege een tweede vraagpunt. De druk op militairen vanuit de politiek op snelle resultaten mag niet leiden tot wat eufemistisch missers genoemd worden op wijken of bijvoorbeeld opslagplaatsen van het Rode Kruis, al zijn die natuurlijk nooit geheel uit te sluiten. Waar verslaggeving moeilijk is en althans de Amerikaanse pers deels zelf censureert, blijft veel onduidelijk, terwijl het hier misschien gaat om juist brandstoftanks of raketten van de Taliban. Te veel onduidelijkheid hierover is niet verantwoord.

In dit verband maak ik nog een belangrijke opmerking over de zogenaamde clusterbommen. Die zijn alleen effectief en proportioneel bij acties tegen militaire tegenstanders in open veld en zouden, gezien de enorme risico's voor de burgerbevolking, niet moeten worden gebruikt in een civiele omgeving, zelfs als de Taliban daar geïnfiltreerd zouden zijn. Niet ontplofte delen zijn een groot risico voor burgers. Dat is de verkeerde weg en staat minstens op gespannen voet met het humanitaire recht. Het is nu onbekend of clusterbommen zo gebruikt worden. Graag een duidelijke positiebepaling van het kabinet hierover, want mijn fractie vindt het gebruik ervan in dergelijke omstandigheden niet verantwoord. Daarnaast willen wij graag precies geïnformeerd worden over de initiatieven die Nederland neemt tijdens de komende toetsingsconferentie van het conventionele wapenverdrag om deze problematiek meer in het algemeen aan de orde te stellen. Dat is overigens eerder ook toegezegd.

De heer Verhagen (CDA):

De heer Koenders vindt het gebruik van clusterbommen onverantwoord. Wat zijn de consequenties van die uitspraak? Vindt hij dat de Nederlandse regering haar steun aan militaire acties van de Verenigde Staten moet intrekken op het moment dat deze wapens worden gebruikt?

De heer Koenders (PvdA):

Dat is helemaal niet aan de orde. Ik stel nu, uit solidariteit met de coalitie – en die wordt niet per dag afgerekend – een aantal kritische vragen. Ten eerste vind ik dat nagevraagd moet worden of clusterbommen worden gebruikt. Ten tweede moet nagegaan worden waarvoor deze bommen worden gebruikt. Ten derde wil ik een heldere positiebepaling van de Nederlandse regering met betrekking tot het gebruik van clusterbommen en de noodzaak om die in overeenstemming met het humanitaire recht te doen gebruiken. Ik vind het belangrijk dat die gegevens naar voren komen, maar het gaat helemaal niet over het intrekken van steun aan de Verenigde Staten. Dat doen wij niet van dag tot dag. Ik heb een aantal vragen en die worden serieus aan de orde gesteld.

De heer Verhagen (CDA):

Houdt die solidariteit alleen het stellen van vragen in of ook het militair deelnemen?

De heer Koenders (PvdA):

Dat is een heel andere vraag. Wij hebben gezegd dat onze solidariteit niet gratuit is en dus ook militaire elementen kan bevatten. Dat hangt vervolgens af van eventuele nadere vragen aan de Nederlandse regering waarvan mij nu nadere precisering ontbreekt.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Nadat het kabinet zich al in kritische zin heeft geuit over het gebruik van clusterbommen en daarnaar onderzoek doet, komt nu ook de PvdA met een oproep daartoe. Dat is goed. Dan denk ik wel: wij zijn hier toch vooral om het kabinet te controleren en niet om dingen te zeggen als ...

De heer Koenders (PvdA):

U wilde zeggen: GroenLinks heeft die oproep drie weken geleden al gedaan.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Nee, dat wilde ik niet zeggen.

De heer Koenders (PvdA):

Het lijkt er anders wel op.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U komt hiermee naar voren nadat het kabinet dat luid en duidelijk heeft aangekondigd.

De heer Koenders (PvdA):

Voorzitter. Vanavond is het debat...

De voorzitter:

Mevrouw Vos mag haar vraag afmaken.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Mijn vraag aan de heer Koenders is of hij, nu hij weet dat het kabinet zich hiermee bezighoudt, vindt dat het kabinet tegen de Verenigde Staten moet zeggen te stoppen met het gebruik van deze clusterbommen. Vindt de heer Koenders dat het kabinet dat zo hard moet inbrengen in het overleg met de Verenigde Staten en andere partners?

De heer Koenders (PvdA):

Ik meen dat ik heel helder was. Ik heb gezegd dat ik het gebruik van clusterbommen in een civiele omgeving, waar burgers het slachtoffer kunnen worden, niet in overeenstemming is met het humanitaire recht. Mocht het zo zijn dat clusterbommen in die setting worden gebruikt, dan moet die positie ook helder door de Nederlandse regering worden ingenomen. Dat vereist ten eerste een onderzoek en een vraagstelling aan de Verenigde Staten, ten tweede een antwoord daarop en ten derde zullen wij moeten bekijken of clusterbommen inderdaad in die setting worden gebruikt. Die setting is naar mijn overtuiging en die van mijn fractie niet in overeenstemming met het humanitaire recht.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Heb ik goed begrepen dat u vindt dat het gebruik van clusterbommen in die setting in ieder geval in strijd is met het humanitaire recht en dat de regering dan zal moeten pleiten voor het stoppen met het gebruik van clusterbommen? Vindt u niet dat het gebruik van clusterbommen, juist als het misschien niet in een civiele omgeving is, altijd grote risico's met zich brengt? Die bommen kunnen overal tot burgerslachtoffers leiden.

De heer Koenders (PvdA):

Weet u wat het is, mevrouw Vos, alle bommen zijn verschrikkelijk en ik zou liever zien dat er niet één hoeft te vallen. Dat is ook het problematische van deze moeilijke strijd, waar wij allemaal mee te maken hebben. Als je een strijd voert, zul je je altijd moeten houden aan het humanitaire oorlogsrecht. Daar kijk ik nu specifiek naar. Ik heb verder geen oordeel over ander gebruik. Ik vind het van belang dat bij gebruik van het militaire middel het humanitaire oorlogsrecht, dat ook voor Nederland uiteraard als een soort hoeder van het internationale recht van belang is, wordt toegepast. In dat kader wil ik een heldere positie van de regering.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Toch vraag ik u of u vindt dat het gebruik van dit soort bommen ook in andere situaties, als dit tot burgerslachtoffers leidt, gestaakt zal moeten worden. Vindt u in feite dat wij kunnen zeggen dat de Verenigde Staten het humanitaire oorlogsrecht schenden door clusterbommen in te zetten?

De heer Koenders (PvdA):

Ik heb dat al heel helder aangegeven. Eerst moeten de bewijzen op tafel komen en informatie daarover. Ik vind het van belang – en daarom heb ik daar vanavond voor gepleit – dat op dit soort punten meer helderheid wordt verschaft. Ik heb er op dit moment geen enkele behoefte aan, een oordeel uit te spreken over informatie die ik niet in handen heb. Ik vraag de regering, te proberen die informatie te krijgen en vervolgens op dit punt, mocht het gebruik van bommen in de civiele situatie aan de orde zijn, een positie te betrekken. Zo'n positie is niet gratuit, omdat wij onderdeel zijn van de coalitie en solidair met de Verenigde Staten. Anders heeft zo'n onderzoek ook heel weinig zin.

De heer Van Bommel (SP):

Wanneer het in dit debat gaat om middelen en doelen wordt vaak de term gebruikt: geen blanco cheque afgeven. Ik maak uit de woorden van de heer Koenders op dat hij ook niet bereid is om zo'n blanco cheque af te geven en ik ondersteun hem daarin.

De heer Koenders (PvdA):

Dat heb ik niet gezegd. Het is helemaal geen kwestie van een blanco cheque afgeven. Wij hebben ons solidair verklaard met een zeer moeilijke strijd. Daarbij zullen allerlei dilemma's aan de orde komen. Vanuit die solidariteit willen wij zodanig opereren dat de politieke, militaire en humanitaire doelen, die helder zijn, worden gediend. In dat kader heb ik zojuist een aantal vragen naar voren heb gebracht.

De heer Van Bommel (SP):

Ik ondersteun die vragen en zal in mijn bijdrage terugkomen op het mogelijk gebruik van clusterbommen. Ik wil een andere vraag stellen. In het Congres zijn inmiddels stemmen opgegaan om het gebruik van tactische kernwapens te bevorderen, omdat de cellen en aanhangers van Bin Laden zich zouden ophouden in duizenden ondergrondse grotten die moeilijk te bestrijden zijn. Heeft u een standpunt over dat gebruik van tactische kernwapens, waarover ons geruchten bereiken?

De heer Koenders (PvdA):

Die zijn niet aan de orde. Dat zou waanzin zijn. Ik zeg er wel bij dat dit zeer geïsoleerde opvattingen van een klein aantal Congresleden zijn, die door de veiligheidsadviseur, mevrouw Rice, overduidelijk zijn beantwoord. Dit is ook voor haar niet aan de orde. Het lijkt mij niet van belang om dit alarmerende bericht naar voren te brengen tegenover de bevolking of de kiezers.

Terug naar Afghanistan. Maximale aandacht is nodig voor de onderlinge afstemming van humanitaire, politieke en militaire agenda's. Er zijn twee ideaaltypische scenario's. Het eerste is dat van een snel uiteenvallend Talibanregime, de arrestatie van Bin Laden en de val van de Al-Qaeda, de mogelijkheid van een actief humanitair beleid binnen Afghanistan en een Afghaans overgangsregime dat wordt ondersteund door de VN. Het negatieve beeld is dat van een voortdurend conflict, met een strijd tussen rivaliserende machtsgroepen en een uiteenvallende coalitie.

Ideaaltypen en blauwdrukken bestaan echter niet en wishful thinking is bij moderne conflictbeslechting uit den boze. Toch vinden wij het van belang dat de Nederlandse regering haar gedachten hierover nader bepaalt. Het meest wenselijke scenario is haalbaar als de agenda's die ik zojuist noemde, verbonden blijven, ook in de coalitie. Dat betekent een effectieve combinatie van gerichte grond- en luchtacties, een zoveel mogelijk neutraal bestuurd Kabul dat humanitaire hulpverlening vergemakkelijkt, en VN-bemiddeling door Brahimi in samenhang met alle buurlanden.

Hoe ziet de regering deze finaliteit en de timing hiervan? Mijn fractie wijst erop dat de Verenigde Naties niet misbruikt mogen worden voor een exitstrategie van de coalitie, maar in alle fasen actief ondersteund moeten worden. Cambodja heeft ons geleerd dat de VN geen ijzer met handen kunnen breken en dat alleen een verbonden politieke en militaire strategie succes heeft. Ik denk dat Nederland zijn activiteiten maximaal moet inzetten op de humanitaire en diplomatieke kant. Als kleine speler moeten wij daar ons comparatieve voordeel zoeken.

Het bezoek van de minister-president en minister Herfkens was daarom naar de mening van mijn fractie belangrijk. Toch ben ik benieuwd naar hun conclusies. Een bombardementsstop kan leiden tot een verlenging van het conflict en humanitaire corridors kunnen valse bescherming bieden voor een bevolking die over het platteland verspreid is, maar er zijn wellicht andere mogelijkheden. Als een verdere opening van de grens van Pakistan wel nodig, maar onmogelijk wordt, is het dan volgens de regering zinnig om na te denken over opvang aan de andere kant van de grens? In de brief van het kabinet van heden wordt dit voorstel wel erg snel afgewezen. Mijn fractie vindt deze discussie van groot belang en mijn collega Dijksma komt hier nog uitgebreid op terug.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Zegt uw fractie over de humanitaire rampsituatie die zich kan ontwikkelen, dat zij een bombardementspauze en veilige corridors afwijst als een mogelijke oplossing?

De heer Koenders (PvdA):

Wat bedoelt u daarmee?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Uit de vraag die u aan de regering stelt, begrijp ik dat u die ideeën afwijst.

De heer Koenders (PvdA):

Ja, dat is juist.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Waarom wijst u bijvoorbeeld dat idee van veilige corridors zo uitdrukkelijk af, gezien de oproep van allerlei hulporganisaties daartoe? Welke mogelijkheden ziet u om de humanitaire rampsituatie tegen te gaan? Hoe verhoudt zich dat naar uw idee met de militaire operatie?

De heer Koenders (PvdA):

Uw fractie kwam vorige week ineens met het idee van die bombardementstop. Ik zou graag morgen met die bombardementen stoppen, maar een ding is duidelijk: als je dat doet, zullen de Talibankrachten zich verder verspreiden en wordt de humanitaire hulpverlening nog verder bemoeilijkt door de verlenging van de strijd. Dat was dus een onverstandig voorstel. Het is wel een sympathiek voorstel dat ik graag had willen steunen, maar het lost het probleem niet op.

Humanitaire corridors vind ik sympathiek. Toen ik zelf bij vredesoperaties werkte, heb ik echter gezien hoe zij functioneren. Het probleem is dat veel vluchtelingen verspreid over het platteland zitten. Ik hoor graag de visie van het kabinet over deze corridors en ik neem ook aan dat mijn collega Dijksma hierop terugkomt. Als je een corridor maakt, ben ik erg bang voor het probleem van valse protectie. Mensen trekken weg van de plek waar zij binnen de eigen setting via niet-gouvernementele organisaties nog voedsel kunnen krijgen naar een corridor waar het volstrekt onduidelijk is hoe het daar in de toekomst zal verlopen. Ik ben daar geen voorstander van.

Er moet een aantal zaken gebeuren. Als eerste moet eventuele opvang direct over de grens nader bekeken worden. Ook daaraan zijn problemen verbonden. Als tweede moet de coördinatie op een flexibele manier verlopen tussen de VN en de niet-gouvernementele organisaties die wel degelijk het land binnen kunnen komen. In de derde plaats is het van belang dat de militaire en politieke agenda zodanig verbonden worden dat het juist in de steden mogelijk wordt, humanitaire hulp te verstrekken. Daarom is een zekere versnelling nodig en zou een bombardementstop, zoals uw fractie heeft voorgesteld, helemaal averechts werken. Eerlijk gezegd zou ik dit punt verder willen overlaten aan mijn collega Dijksma die daar morgen met mevrouw Herfkens verder over praat. Dit is in eerste instantie mijn opvatting.

Nederland is in dit geheel een relatief kleine speler. De Europese Unie is voor ons een van de eerste kaders waarmee samengewerkt wordt en waarmee initiatieven kunnen worden genomen. Graag zou ik vernemen hoe het proces van beleidsvorming aldaar verloopt. Los van Afghanistan zou juist nu de tweede pijler moeten bewijzen dat de keuzes tussen het importeren van instabiliteit en het exporteren van stabiliteit steeds scherper wordt. Is het zinvol dat veel landen een eigen special envoy voor Afghanistan hebben? En waar is Solana, zoals de NRC gisteren terecht opmerkte?

De speciale rollen van het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk dat strategisch lijkt af te wachten en Duitsland zijn geenszins problematisch, mits de EU wel coördineert en Nederland daarbinnen ook zijn plaats claimt. Meer in het algemeen zou ik voor het gemeenschappelijk buitenlands veiligheidsbeleid willen vragen in de EU initiatieven te nemen om de eenheid van de Hoge Vertegenwoordiger te versterken. Ik hoor mevrouw Herfkens achter de tafel zeggen dat mijnheer Solana alweer in Macedonië is en van de ene crisishaard naar de andere reist. De lessen van het vergeten Afghanistan en de noodzaak van conflictpreventie vereisen niet alleen nota's, maar vooral ook politieke prioriteitstelling en het geïntegreerd gebruik van het buitenlandinstrumentarium.

Daarvoor is een groep zeer capabele mensen nodig, die ook prioriteiten kan stellen. Een lijstje met nationale prioriteiten over conflictpreventies zou volgens een vorig jaar ingediende motie bij de memorie van toelichting van deze begroting gevoegd worden. Ik heb het niet gezien. Vorig jaar had er waarschijnlijk Ivoorkust en Zimbabwe op moeten staan. Dat is echter niet gebeurd. Ook in de nieuwe notitie over conflictpreventie die een jaar op zich heeft laten wachten, staat een lijst met voorbeelden, maar ontbreekt een lijst met prioriteiten.

Prioriteiten zijn nodig om agenda-overload te voorkomen. Ik hoor graag de redengeving voor het ontbreken van deze lijst door het kabinet. Welke prioriteiten stelt het kabinet nu eigenlijk op dit terrein voor 2002? Tevens vraag ik de regering, de moties over de democratische controle op de tweede pijler breder uit te voeren dan middels een aantal interessante seminars. Ook op regeringsniveau zijn initiatieven nodig nu de bureaucratie in Brussel in de tweede pijler zich snel uitbreidt met nieuwe acroniemen en effectieve controle nodig is.

Voorts vraag ik de regering hoe zij zich voorbereidt binnen de EU op een mogelijk krachtige rol in de Balkan waar de Verenigde Staten zich nu wijds engageert en de machtsstrijd in Macedonië achter de schermen voortwoekert. Hoe ziet de regering dit probleem?

Europese buitenlandse politiek heeft een stroomversnelling doorgemaakt, maar gezien de nieuwe uitdagingen, zowel op defensie- als op buitenlands politiek niveau is het nog te veel een proces en te weinig een beleid met capaciteit, prioriteiten en democratische controle. Dat is des te teleurstellender nu de kansen van 11 september voor een internationale benadering van problemen en nieuwe partnerschappen voluit benut moeten worden. Die kansen zijn er niet zo vaak. Ik vraag daarbij allereerst aandacht voor het mensenrechtenbeleid. De tactische keuze voor samenwerking in de coalitie met landen die nu mensenrechten schenden maar ook slachtoffers zijn van terrorisme en fanatisme is kwetsbaar en alleen acceptabel als engagement met die landen ook zodanig wordt ingevuld dat mensenrechten en vreedzame verhoudingen bovenaan de agenda kunnen komen. Nog steeds weet de EU onvoldoende raad met het problematische karakter van democratie in het Midden-Oosten – zie het verzanden van het Barcelona-proces – met een echt partnerschap met Rusland dat ook verplichtingen schept ten aanzien van de mensenrechten, of proactief conflictpreventiebeleid dat gericht is op de moeizame staatsvorming in Centraal-Azië. Hier ligt een opdracht voor ons "near abroad".

Ik zou de volgende vijf voorstellen willen doen en een gedetailleerde reactie van het kabinet willen vragen. Allereerst een plan voor versterking van de banden met Noord-Afrika en een kritische nieuwe agendering van het Barcelona-proces. Zowel bilateraal – zie de noodzaak van hechtere relaties met landen waar veel van onze migrantengemeenschappen vandaan komen – als Europees is dit van belang. Aandacht voor de mensenrechten in Tunesië en vooral Algerije is daarbij ook cruciaal. Negentigduizend doden een steeds meer maffia-achtig regime in Algiers krijgen hoegenaamd geen aandacht van de Unie en van deze regering. De reis van staatssecretaris Benschop naar Noord-Afrika was een goede stap in de richting van nieuwe allianties. Graag een bredere rapportage hierover.

Als tweede vraag ik een actieve Nederlandse en Europese positie ten behoeve van het Israëlisch-Palestijnse conflict. Nederland heeft banden met beide zijden en deze moeten vooral nu actief worden benut. In eerdere debatten is daarbij gewezen op de aanstaande associatieverdragen, het Geneefse oorlogsrecht en de noodzaak van waarnemers. Eerste prioriteit is nu ook dat Israël zich uit de vier steden waar zijn militairen nog zitten terugtrekt. Hoe ziet de regering dit en gaat zij daarop druk uitoefenen?

Een derde voorstel betreft agendering van een breed partnerschap met Rusland, zowel in de EU, de NAVO, maar ook in de OVSE. De indrukwekkende speech van Poetin in de Bondsdag geeft daar ook alle aanleiding toe. Allereerst zou ik een Nederlands initiatief toejuichen voor een radicale verdieping van de NAVO/Russische samenwerking gericht op gezamenlijk geformuleerd antiterrorismebeleid onder strikte mensenrechtenwaarborg (dat is niet eenvoudig), wapenbeheersing en hervorming van de militaire sector in Rusland. Men wil die steun ook gebruiken. Die mensenrechtenwaarborg hoort ook ten volle geagendeerd te zijn bij de aanstaande OVSE-ministeriële die vooral ook gaat over terrorisme Tevens verwacht ik opnieuw een actieve Nederlandse agendering van het Tsjetsjenië-punt nu heel ontluikend politieke onderhandelingen mogelijk lijken. Tsjetsjenië vereist een politieke oplossing, actieve agendering, maar geen zwijgen. In het kader van nieuwe strategische relaties tussen de NAVO en Rusland acht mijn fractie een nieuwe impuls aan de NAVO-uitbreiding daarmee niet strijdig, zeker gezien de opmerkingen die Poetin daarover gemaakt heeft. Ik zou de Nederlandse regering willen vragen, ook gezien de Top in Praag en als signaal richting kandidaat-lidstaten, de enigszins weifelende Nederlandse positie hierover te verhelderen. Ik zou me kunnen voorstellen dat alle kandidaat-lidstaten van de zogenaamde BigBang – Albanië en Macedonië horen hier niet bij – een uitnodiging krijgen voor NAVO-lidmaatschap waarbij het moment van toetreden bepaald wordt door het voldoen aan de bestaande dus niet aan additionele criteria. Mijn fractie is daar voorstander van. Ook een voorstel tot betere besluitvormingsmechanisme hoort daarbij.

Tot slot wil ik aandacht vragen voor een nieuwe impuls aan de wapenbeheersing ook al staan de vergadertafels in New York en Genève wellicht nu even de andere kant op. Ik zou daarbij allereerst aandacht willen vragen voor een initiatief ter ratificatie van de chemische en biologische wapenconventies en een initiatief ter versterking van de OPCW waarvan Nederland gastheer is. Die instelling moet minder bureaucratisch zijn en voldoende middelen hebben voor inspecties. Tegelijkertijd zal een inventarisatie nodig zijn van het fenomeen van chemische terroristische aanvallen. Ook zal overigens in EU-kader een inventarisatie van vaccins en dergelijke bij biologische wapens aan de orde zijn. Graag een reactie van het kabinet hierop.

Voorzitter. Het ministerie van Buitenlandse Zaken zal post 11 september extra aangesproken worden op zijn cruciale rol als actieve makelaar op het snijvlak van buitenlandse en binnenlandse politiek, op europeanisering van intern beleid en op een echte integratie van de buitenlanduitgaven, de coherentierol en de politieke coördinatie van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking bij conflictpreventie en management. Ik merk dat mevrouw Herfkens nu niet aanwezig is. Ik zie haar gelukkig binnenkomen. Ik had het over die belangrijke rol waarin zij met haar collega Van Aartsen – ik heb de indruk dat zij het persoonlijk goed met elkaar kunnen vinden – echt gaat werken aan die agenda. Structuren zijn belangrijk, maar vooral ook ministers en een staatssecretaris die activerend samenwerken. Dat geldt ook voor de vele ambtenaren op Buitenlandse Zaken die naar onze mening hard en enthousiast willen werken aan modern internationaal beleid. Ik hoor de minister iets zeggen, voorzitter.

De voorzitter:

De minister zei niks. Gaat u door.

De heer Koenders (PvdA):

De minister zei "slijmerd" en dat vind ik niet erg netjes.

De voorzitter:

Ik heb dat niet gehoord en ik weet ook niet tegen wie de minister dat zei. Gaat u door.

De heer Koenders (PvdA):

Voorzitter. Ik zal het opnieuw proberen op dit punt. Ik had het over de ambtenaren van Buitenlandse Zaken. Prioriteitsstelling en een duidelijke lijn zijn een eerste vereiste. Ondanks verbeteringen in de afgelopen periode houdt de Partij van de Arbeid daarbij toch ernstige zorgen. Allereerst betreffen die de geïntegreerde buitenlanduitgaven en de HGIS. De coördinerend minister heeft hier naar de mening van mijn fractie onvoldoende gebruik van gemaakt. De Indonesiërnotitie was daarvan een voorbeeld. Overigens wil ik hier in de zijlijn aandacht blijven vragen voor de moeilijke situaties in Atjeh, Papoea en de Molukken in een gepolariseerd Indonesië. Daarnaast vraag ik naar uitvoering van de motie over de Soeharto-gelden waarin gevraagd werd om een eigenstandig onderzoek, eventueel losstaand van een Indonesisch verzoek. Waar ligt precies het probleem met de uitvoering van deze motie?

Ik kom tot de relatie tussen Ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Zaken. Helaas wordt die relatie ondanks verbeteringen nog veel te veel gekarakteriseerd door het non-interventiebeginsel, cultuurverschillen en cordon sanitaires. Dat kan niet zo. Ik zou graag weten hoe de ministers dit willen verbeteren. Laat de veiligheidspolitieke man eens goed kijken naar het Afghaanse hulpbeleid en de ontwikkelingsvrouw – zo is het toch meestal, alhoewel gelukkig in mindere mate – naar de kleine wapens. Het Afrikabeleid waaraan de Kamer zeer hecht, heeft echt wel impulsen gekregen, maar prioriteitsstelling heeft ontbroken en ik dacht dat onze minister van Buitenlandse Zaken er te weinig is geweest om een contactennetwerk op te bouwen. Dat is jammer.

Het Vredesfonds is in dit kader te weinig actief vanuit het ministerie ingezet waardoor het leeuwendeel van de eerste begroting niet gebruikt is. Absorptiecapaciteit mag het probleem niet zijn bij een activistische agenda en via intertemporele compensatie wil ik dit bedrag graag terugamenderen met steun van de fracties van het CDA en D66.

Dan kom ik tot het Europabeleid. Ook hier ligt een enorme uitdaging voor het ministerie waar vooral ook de staatssecretaris een belangrijke impuls heeft gegeven aan de versterking van de binnenlandspolitieke poot van het buitenlandse beleid. Dat is goed. Tegelijk hoor ik graag de visie van de minister en de staatssecretaris over de coördinatie van dit element in de toekomst en de rol van Buitenlandse Zaken daarbij, ook richting een mogelijke toekomstige Algemene Raad voor Europa en een Algemene Raad voor de buitenlandse politiek. De coördinatienotitie van het kabinet waar de Kamer vorig jaar om vroeg is op dit punt niet overal even helder en gaat nauwelijks in op de relatie AZ-BZ.

Verder knellen nog een aantal punten. De relatie conflict-veiligheidsbeleid-Buitenlandse Zaken-Defensie verdient nog operationalisering naar aanleiding van de door de Kamer aangenomen motie over het rapport-Bakker. Ook die operationalisering is er niet gekomen.

Als laatste uitdaging voor het ministerie zie ik de binnenlandisering en de relatie tussen asiel/migratie en terugkeer. Ik vraag om een plan van aanpak om samen met UNICEF en IOM en de nieuwe ideeën van de Wereldbank over remigratie- en terugkeerbanken hierop in te spelen. Tevens vraag ik naar een overzicht van de overnameovereenkomsten ook bij normale verdragen. Verder zou ik per land graag gespecificeerd zien hoe de Nederlandse invulling is van de Europese alomvattende aanpak met landen van herkomst waarbij aandacht besteed wordt aan politiek, mensenrechten en ontwikkelingsprofielen in regio's en landen van herkomst. Bovendien vind ik het van belang dat nog voor Laken een evaluatie door het ministerie wordt gemaakt inzake de voortgang van Tampere. Ook hierbij is het belang van Buitenlandse Zaken denk ik cruciaal. Wij hebben overigens over deze problematiek ten aanzien Noord-Irak twee jaar geleden een motie ingediend.

Voorzitter. Samenvattend wil ik stellen dat voor het ministerie van Buitenlandse Zaken het uur U op al deze terreinen aan de orde is. Mijn fractie hecht daaraan. De minister die zich in crisissituaties zeer goed ontpopt en als liberale minister de mogelijkheden heeft geschapen voor een vredesoperatie in Afrika – dit is door mijn fractie zeer gewaardeerd; ik wil dit nogmaals onderstrepen – heeft op dit punt te weinig elan en initiatief getoond. Buitenlandse Zaken krijgt profiel door proactief te zijn. Dat geldt vooral in een tijd dat onze postmoderne wereld van integratie via terrorisme gekoppeld is aan de wereld van traditionele interstatelijke conflicten en de nieuwe wereld van falende staten. Kant-en-klare oplossingen daarvoor bestaan er niet. Nederland zal steeds zijn rol moeten zoeken en dat is niet altijd makkelijk. Nieuwe partnerschappen zijn daarbij van belang, maar ook oude.

Ter afsluiting wil ik daarom namens mijn fractie ook hier het belang van de nagedachtenis uitspreken en respect betuigen aan de Surinaamse leider Lachmon. Hij stond symbool voor de verbroederingspolitiek in Suriname die nu ook in het belang van onze relatie met Suriname op een hoog niveau gebracht zal moeten worden.

De voorzitter:

De fractie van GroenLinks zal morgenochtend, naar ik hoop bij monde van mevrouw Karimi, het woord voeren. Dat wil zeggen dat nu het woord is aan de heer Blaauw.

De heer Blaauw (VVD):

Voorzitter. De terreurdaad van 11 september en de ontwikkelingen sindsdien hebben grote invloed op de onderlinge verhoudingen van staten en statengroepen. Illustratief is dat de VS en China enige maanden geleden nog op de rand van een conflict stonden wegens het vliegtuigincident en dat thans de twee leiders, naast elkaar staande, publiekelijk samenwerking bezweren in de strijd tegen terrorisme. Dit past in het bredere verband van het streven van de VS om met zeer veel geduld en vasthoudendheid een brede coalitie te smeden in de strijd tegen het terrorisme. Door deze aanpak werd ook snel volle steun verworven in de VN en, heel belangrijk, de schijn van een puur VS/NAVO-optreden voorkomen.

Toch moeten wij constateren dat de partners in de coalitie wel van zeer gevarieerde snit zijn. Ogenblikkelijk rijst dan de vraag, en ik hoor graag hierover de gedachten van de minister, welke gevolgen dit kan hebben voor de buitenlandse politieke verhoudingen in breder verband. Gaan de relaties veranderen op duurzame wijze en worden huidige posities niet meer ingenomen? Hoe gaat men dit inpassen in bijvoorbeeld de benadering van het staatsverband dat bij sommige leden van die brede coalitie niet altijd volledig democratisch en met respect voor mensenrechten te noemen is? Een andere vraag is of door de operaties in Afghanistan mogelijk blijvend de aandacht van andere problemen wordt afgeleid. Ik wijs hierbij op de Kaukasus, de Balkan-perikelen, Taiwan, Cyprus, NMD, WTO en Kyoto. Als dit het gevolg zou zijn, verwacht ik van de Nederlandse regering een actieve rol om dit te voorkomen. Een overheersing in buitenlands-politieke sfeer van alle verhoudingen met het gebeuren nu is niet juist voor de toekomst. Welke invloed is er van wat thans aan de gang is op het stagnerende vredesproces in het Midden-Oosten? In hoeverre kan daarin beweging komen, zeker als je naar de verhardende posities van de twee partijen kijkt?

Wij kennen het internationale spoor voor de aanpak van de internationale criminaliteit, maar daarnaast kennen wij nu ook het spoor van het terrorisme. Wij weten dat er verbindingen zijn tussen internationale criminaliteit en terrorisme. Worden deze twee processen voldoende met elkaar in overeenstemming gebracht zodat die relatie zoveel mogelijk doorbroken wordt? Er zijn internationale centra waar men elkaar ontmoet om de zaken financieel te regelen en om op het gebied van criminele handel samen te werken. Ik wijs bijvoorbeeld op Punta del Este in Ecuador.

De VS hebben terecht en met volle steun van de VVD-fractie bestrijding van terrorisme bovenaan de agenda geplaatst. In hoeverre wordt gewerkt aan een internationalisering van thans binnenlands doorziekende conflicten die ook onder de definitie terrorisme kunnen vallen? In hoeverre kan dat spanningen geven met landen die goede relaties hebben met Nederland?

De heer Hoekema (D66):

In NRC Handelsblad van vanavond laat de heer Blaauw een aantal terechte vragen noteren over het verloop van de acties in Afghanistan. Hij vraagt naar het einddoel en de methoden om dat einddoel te bereiken. Vindt hij die vragen nu voldoende in de pers weergegeven of komt hij in zijn betoog nog tot het stellen van die op zichzelf relevante vragen?

De heer Blaauw (VVD):

Ik kan natuurlijk de truc gebruiken om naar aanleiding van deze interruptie vast een stuk van het volgende deel van mijn verhaal voor te lezen.

De voorzitter:

Dat kan niet, want deze voorzitter weet wat u gaat zeggen.

De heer Blaauw (VVD):

Ik kom er dus op terug.

Door het inroepen van artikel 5 van het NAVO-verdrag is uiting gegeven aan de hechtheid en solidariteit van het bondgenootschap. Er zijn geen gratuite aanbiedingen gedaan, maar er zijn een aantal lidstaten die actief deelnemen aan de operaties, in het bijzonder de Verenigde Staten. De landen die actief deelnemen, weten echter dat zij kunnen vertrouwen op steun van minder of niet actieve lidstaten. Het opvullen van gaten elders omdat er meer troepen naar het conflictgebied moeten gaan, is een zeer vertrouwenwekkende toezegging en voor de VVD-fractie ook zeer wel bespreekbaar. Ook andere woordvoerders hebben hierover gesproken. Welke opties zijn er voor de regering bij de backfill met grondtroepen? Er hebben wel andere voorstellen op tafel gelegen, maar het element van grondtroepen is tot op heden nauwelijks geadresseerd.

Ik kom dan in feite op het punt van de getoonde solidariteit. Die is aanwezig en die is breed, ook in NAVO-verband. Toch zijn er signalen dat sommige NAVO-lidstaten een vorm van informatieachterstand hebben. Enerzijds zie je die zeer nadrukkelijke anglo-Amerikaanse samenwerking en anderzijds het trilateraaltje van Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk in Gent. Dat geeft te denken. Met die informatieachterstand bedoel ik niet dat wij willen weten wat de militaire inzet is in Afghanistan. Dan bedoel ik niet dat wij willen weten wat de doelen moeten zijn. Daar wil ik verder buiten blijven, want wij zitten niet met zestien landen rond de tafel om de operaties in Afghanistan te bespreken of en elke keer een voorbespreking te hebben met de echt actieve lidstaten. Natuurlijk komt daarbij wel de vraag naar voren hoe je omgaat met vluchtelingenstromen en, wat nog veel belangrijker is, hoe het moet in de toekomst. Wat moet er in Afghanistan gebeuren, als de initiële militair-politieke operatie is uitgevoerd? Welke politieke ontwikkelingen willen wij stimuleren in Afghanistan? Welke kant gaat het op? Wordt in NAVO-verband of in EU-verband gesproken over mogelijke peace keeping-operaties? Is het een VN-zaak? Wordt het een coalitie "of the willing"? Is al een gedachtevorming aan de gang buiten hetgeen wij in de pers zien en wat onder anderen de heer Verhagen aangaf, het inbrengen van de koning van 86 jaar?

Ik denk dat wij hierover in breder verband met onze dichtstbij staande politieke vrienden moeten praten. Daar heeft Nederland ook een taak in. Nederland is bij Kosovo in een andere positie dan thans bij Afghanistan. Nederland is wel degelijk ook betaalmeester. Als ik het verslag van de reis van de minister-president en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking naar Pakistan zie, zijn de tientallen miljoenen al weer over tafel gerold. Dan vind ik dat wij desnoods een beetje een "voorslag" moeten nemen om de discussie over de nabije toekomst op gang te brengen, zodat wij niet met verrassingen te maken krijgen omdat de zaak niet geregeld is, zoals wij bij andere operaties hebben meegemaakt.

De heer Verhagen (CDA):

De heer Blaauw stelt namens de VVD-fractie tal van vragen. Ik neem aan dat hij ook een aantal opvattingen heeft, aangezien hij zo stellig is in zijn opvatting dat Nederland een inbreng zou moeten hebben, gelet op het feit dat het ook betaalmeester is. Hij zegt ook in de NRC dat de ene keer de Noordelijke Alliantie erbij wordt gehaald en de andere keer niet. Wat vindt de heer Blaauw zelf? Ik heb in mijn bijdrage gezegd dat er wat de mensenrechten betreft in de Noordelijke Alliantie wel degelijk buitengewoon kwalijke figuren zitten. Ik heb ook gezegd dat de regering van binnenuit moet komen en vandaar dat ik de koning erbij gehaald heb. De heer Blaauw weet ook dat de Afghanen die in de tussentijd zijn weggevlucht zich achter deze koning hebben geschaard. Hoe positioneert de VVD zich in al die vragen die de heer Blaauw stelt?

De heer Blaauw (VVD):

Door deze vragen te stellen, geef ik in feite al een soort positie aan. Ik geef namelijk aan dat ik het zeer belangrijk vind dat er nu al over gesproken wordt en dat wij niet op afstand moeten blijven toekijken. Ik ben het met u eens, collega Verhagen, dat in de Noordelijke Alliantie elementen zitten die een vergelijkbaar dubieus verleden hebben als delen van de Taliban. Om tot een hele brede oplossing te komen bestaan er dan ineens "moderate Taliban". Ik vind dat allemaal verbale trucs om tot een bepaalde situatie te komen. Als je gaat opbouwen rondom de structuur van bijvoorbeeld de koning, vrees ik dat je weer terugvalt in de oude structuur van stammen, clans, etc. Vandaar dat ik mij afvraag of de VN in dezen niet een voortouw moeten nemen en een bindende operatie daarop moeten inzetten bijvoorbeeld vanuit de secretaris-generaal, waarbij de VN een duidelijke rol hebben en niet alleen op afstand kijken.

De heer Verhagen (CDA):

Wilt u een VN-protectoraat?

De heer Blaauw (VVD):

Ik spreek bewust over een rol van de VN. Dat is wat anders dan een VN-protectoraat. Dat weet u net zo goed.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik vind het interessant te constateren dat de VVD in de NRC een aanmerkelijk kritischer toon aanslaat dan eerder het geval was. U zegt zelf in de NRC dat het onduidelijk is waar men heen wil in Afghanistan en hoe men dat doel wil bereiken. Wat bedoelt u precies met deze opmerking? Is dit een directe kritiek op de Verenigde Staten en op de operatie? Kan ik het zo opvatten dat u blijkbaar vindt dat het gaat om een operatie waarvan wij helemaal niet weten waar wij daarmee naar toe moeten?

De heer Blaauw (VVD):

Is het nu werkelijk niet mogelijk onderling een intellectueel debat te houden om te bekijken wat de toekomst moet zijn in Afghanistan zonder meteen een dreigende vinger op te heffen naar een land omdat wij vinden dat het onvoldoende doet? Wij zijn hier toch ook om met elkaar af te wegen welke kant wij op willen? Dat is niet per se kritiek op een land, het is over de heg van het heden heenkijken hoe wij dadelijk de zaak willen implementeren. Als Afghanistan namelijk terugglijdt in de situatie zoals die voorheen bestond, kunnen wij bijna zeker zijn dat er een herhaling zal optreden. Dat moeten wij voorkomen. Maar hoe kunnen wij dat voorkomen? Welke instrumenten moeten wij daarvoor zoeken? Vandaar mijn vragen. Die moeten niet zozeer worden gezien als kritiek op anderen maar als een vraag aan onszelf welke kant wij willen opgaan met Afghanistan. Afghanistan ligt daar niet alleen. Kasjmir ligt ernaast. Biedt de huidige beweging de mogelijkheid dat Kasjmir meegenomen wordt? Pakistan en India hebben immers een conflict over Kasjmir. In het kader van het conflict in Afghanistan verschuiven echter de posities van mensen waarmee zij een bepaalde relatie hebben. Ik wil dus een bredere benadering.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het gaat mij vooral om duidelijkheid te krijgen over de uitspraken die u in de NRC heeft gedaan en over de betekenis van de vragen die u stelt. Als ik u goed begrijp, hebt u geen kritiek op de militaire operatie die nu plaatsvindt maar op het feit dat wij onvoldoende weten hoe het toekomstperspectief van Afghanistan c.q. van de bredere regio ingevuld gaat worden.

De heer Blaauw (VVD):

Als er onvoldoende beweging in zit, vind ik dat Nederland best een initiatief kan nemen in EU- of VN-verband zodat de internationale discussie nú geopend wordt.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Als er te weinig helderheid komt over de manier waarop verder met Afghanistan moet worden gehandeld, zou dat dan consequenties moeten hebben voor de militaire operaties van nu? Zouden wij rekening moeten houden met het feit dat wij niet goed weten waar het uiteindelijk met dat land heen moet?

De heer Blaauw (VVD):

Het maakt verschil of de operatie binnen een bepaalde tijd kan worden afgerond en zich beperkt tot militaire acties of dat daarmee een zeer lange tijd is gemoeid. Misschien dat je in het laatste geval met een andere blik naar de operaties moet kijken. Dat betekent weer niet dat je daarmee onmiddellijk moet stoppen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U heeft gezegd dat Nederland mee moet kunnen beslissen, zeker als het medefinanciert. Stel nu dat de VN straks met een goed plan voor de toekomst van Afghanistan komen, maar dat Nederland daarover niet mee mag spreken. Moet Nederland dan niet medefinancieren of moet ik uw uitspraken anders begrijpen?

De heer Blaauw (VVD):

Die moet u anders begrijpen. Het gaat mij erom dat als er een initiatief is, Nederland snel meedoet, zodat we niet weer terechtkomen in de situatie die zich bijvoorbeeld voordeed bij de acties op de Balkan. Toen hebben wij ons bovenmatig voor het hele land ingezet, maar uiteindelijk namen we niet deel aan de Contactgroep en stonden we buiten de beslissingen over de initiële inzet van middelen. Pas later werden wij meer direct bij de besluiten betrokken.

Voorzitter. Er zit nog een speciale kant aan het trilateraaltje in Gent. Daarbij ging het namelijk niet om pure EU-zaken, maar meer om militair-politieke zaken. Namens de VVD moet ik de kanttekening maken dat dit wederom een aanwijzing is van het feit dat wanneer puntje bij paaltje komt, het EVDB nog ver verwijderd is. Als er werkelijk wat aan de hand is, gaan de grote lidstaten van de EU gewoon hun eigen gang en kiezen zij daarbij zelf een positie. Of zie ik dat verkeerd? Werd de minister in Gent volledig betrokken bij de bredere discussie over militair-politieke zaken die onder andere de acties in Afghanistan betroffen?

De heer Verhagen (CDA):

Is het u opgevallen dat de landen die afzonderlijk met elkaar spraken, landen waren die ofwel militair bij de acties participeren ofwel serieus overwegen dat te doen?

De heer Blaauw (VVD):

Is het de heer Verhagen ooit opgevallen dat een gemeenschappelijk Europees veiligheids- en defensiebeleid helemaal niets te maken heeft met het feit of een land wel of niet meedoet? Gaat het er daarbij niet om dat men gezamenlijk het probleem adresseert en daarover spreekt en dat men vervolgens bepaalt wie wel wat doet?

De heer Verhagen (CDA):

Dat zou het geval zijn met een beleid dat op grond van het EVDB wordt geformuleerd. Hier ging het, zoals u zelf steeds heeft benadrukt, om een actie van de coalition of the willing. Is het dan zo gek dat een coalition of the willing zich beraadt op de vraag welke nadere stappen gezet moeten worden?

De heer Blaauw (VVD):

Dat is niet zo gek, maar niet erg charmant en dit getuigt ook niet erg van politesse tegenover de andere lidstaten van de Europese Unie. Op die andere lidstaten wil men wel een beroep doen bij het gereed maken van een crisiskrijgsmacht van 60.000 man in 2003. Als die coalition of the willing, de coalitie van die drie landen, zwaarder participeert bij de operatie in Afghanistan heeft dat een terugslag op de operaties op de Balkan. Waarschijnlijk zullen die landen dan moeten gaan buurten bij de andere EU-lidstaten voor het uitvoeren van de backfill. Daar staat de VVD niet negatief tegenover, maar positief. Echter, wij willen niet iedere keer, ook niet door deze drie lidstaten, voor een fait accompli worden gesteld.

De heer Verhagen (CDA):

Wat dat laatste betreft ben ik het volledig met u eens, maar dat betekent dat je bereid moet zijn om aan de solidariteit invulling te geven. Dan kun je andere landen aanspreken op het voornemen om een gemeenschappelijk beleid te formuleren.

De heer Blaauw (VVD):

Ik meen dat wij hiermee elkaar wederom in het midden hebben ontmoet.

Voorzitter. Ook de transatlantische economische relatie stond de laatste tijd onder druk vanwege diverse geschilpunten. Ook daarin is verandering gekomen. Door de ontwikkelingen na 11 september zijn door Bush diverse economische steunmaatregelen voorgesteld die de vrees voor distorsie met verdergaand protectionisme met zich kunnen brengen. Denk in dit verband alleen maar aan de staalsector en de luchtvaart. Worden deze ontwikkelingen door de Europese Unie gevolgd en tegelijkertijd geanalyseerd op mogelijke gevolgen voor de EU en de transatlantische relatie op economisch gebied? Hebben we straks weer een conflict in de WTO? Van groot belang is natuurlijk ook de opstelling van Canada. Dat land zou in hetzelfde schuitje terecht kunnen komen.

Overigens, ik heb in dezen niet alleen maar negatieve opmerkingen. De Verenigde Staten hebben natuurlijk erg veel gedaan en met het besluit om de achterstallige betaling te voldoen de relatie met de VN verbetert. Daardoor zullen de Verenigde Naties eindelijk voldoende budgetten hebben om het werk te kunnen doen dat dit jaar alleen maar is toegenomen.

Wij moeten ook constateren dat de operaties de VS ontzettend veel geld kosten. Er zijn al berichten, ook door de ervaring die men de laatste weken heeft opgedaan, dat het algemene veiligheidsbeleid van de VS wellicht herzien moet worden en dat dit als gevolg van de buitenlandspolitieke doelstellingen van de VS een vertaling kan krijgen naar de krijgsmacht. Ik weet niet of de minister hier iets over heeft gehoord. Houden de VS contact met hun naaste bondgenoten over hun ideeën hierover? Wordt daarover gesproken in de NAVO? De heer Koenders heeft al gezegd dat deze situatie gebruikt zou moeten worden voor het verdiepen van de relatie met de Russische Federatie. In hoeverre wordt, eventueel zijdelings in de NAVO via de speciale mechanismen, over dit soort zaken gesproken met de Russische Federatie en wat voor gevolgen kan dit hebben voor de diverse lidstaten? Geeft dit misschien ook een wat positievere swing aan een uitbreiding van de NAVO?

Vanaf 1999 is in de Russische Federatie een economisch herstel ingezet en dat heeft zich volgehouden tot op heden. Ik denk dat het aantreden van Poetin daaraan heeft bijgedragen, alhoewel veel natuurlijk afhankelijk is van de hogere olieprijzen. De economische ontwikkeling van de Russische Federatie wordt echter sterk gehinderd door de slechte staat van de infrastructuur. Afgelegen regio's kennen bittere armoede. Onderwijs en volksgezondheid zijn achteruitgegaan door een tekort aan financiën. De volkshuisvesting is alarmerend verslechterd. Daar staat alleen maar tegenover dat het binnenlands bestuur sterk verbeterd is door Poetin. Dat geldt voor het belastingsysteem en de wet- en regelgeving. Uit de begroting valt echter niet op te maken of hier al resultaten van waar te nemen zijn. In hoeverre werkt het strafrechtstelsel nu adequaat? Ziet de minister hier een taak voor de Raad van Europa of een prioriteit voor het Nederlandse voorzitterschap aldaar? In hoeverre kunnen wij de Russische Federatie nu net als bij de totstandkoming van een burgerlijk wetboek hulp aanbieden, bijvoorbeeld door opleidingen tot stand te brengen om besef bij te brengen van de moderne rechtstaat? In de Russische Federatie is er intern immers nauwelijks ruimte om degenen die in de afgelegen regio's moeten opereren, te sturen. Een Nederlands initiatief in dezen zou ik zeer toejuichen.

De Russische Federatie is, zoals ik al zei, duidelijk geïnteresseerd in nauwere banden met de Europese Unie en de Verenigde Staten, maar niet tot elke prijs. Het verzet tegen uitbreiding van de NAVO is trouwens wat aan het wegebben, alhoewel het vermeende unilateralisme van de VS bestreden zal blijven worden door de Russische Federatie. De globaliseringstrek in de wereldeconomie zal echter niet aan de Russische Federatie voorbijgaan. Dit zal invloed hebben op de positie die Poetin kiest, omdat hij zijn economische betrekkingen open moet houden. Daarom zal hij de nodige tegemoetkomingen willen doen aan de Europese Unie en de Verenigde Staten. Schat de minister ook in dat dit mogelijk is? Kan dit gevolgen hebben voor de positie van Nederland en in hoeverre kan Nederland hier politieke steun aan geven, uiteraard zoveel mogelijk in samenwerking met de EU?

Collega's hebben al gewezen op de situatie in Tsjetsjenië. Kritiek op het Russische optreden in Tsjetsjenië wordt nog steeds volledig afgewezen door de Russische Federatie. Ik wil hier niet alleen op ingaan, omdat er sprake is van bestrijding van terrorisme. Er zijn evident verbindingen met Al-Qaeda. Benadert de Russische Federatie Tsjetsjenië niet te veel als een monolithische strijdersgroep? Moet er geen interventie uitgevoerd worden om een scheiding aan te brengen tussen degenen die een lijn hebben met het internationaal terrorisme, en degenen die bezig zijn met een werkelijke verbetering van de situatie in Tsjetsjenië en die de relatie met het centrale gezag in Moskou toch enigszins anders formuleren? Er komen binnenkort besprekingen, althans dat heb ik uit de media begrepen. In hoeverre is de OVSE nog actief om daarbij ondersteunend op te treden? De OVSE is af en toe weggeweest in Tsjetsjenië. In hoeverre is men er nu wel bij om te komen tot een oplossing? Of moet ik hierin een wat terughoudende concessie zien die deelname van Poetin aan de grote coalitie noodzakelijk maakt?

De minister heeft goed geopereerd bij het drama rond de Koersk. De financiering van het haalbaarheidsonderzoek om de Koersk te lichten was een goed initiatief met nu wel een heel goed en zichtbaar resultaat, ook financieel. Maar moeten wij niet doorpakken vanuit dit initiatief? De vraag rijst of het niet wenselijk is om brede internationale samenwerking tot stand te brengen naast het Barentszzee-samenwerkingsverband om de wereldwijde maritieme nucleaire vervuiling aan te pakken. Deze vraag is al eerder door woordvoerders van de VVD naar voren gebracht, onder anderen door Voorhoeve. Mijn fractie ziet dit als een mogelijk initiatief van Nederland. Wij hebben voldoende expertise in huis. Alleen moet het wel gebeuren zonder voorwaarden vooraf. Ik ga ervan uit dat de minister begrijpt wat ik daarmee bedoel.

De heer Koenders (PvdA):

De bijdrage van de VVD op al deze punten is fantastisch. Wij zijn het er ook allemaal mee eens. Het is in de lijn van Voorhoeve. Alleen wat mij nu opvalt, is dat u allerlei dingen voorstelt, terwijl ik in uw verkiezingsprogramma zie dat u de buitenlanduitgaven steeds maar naar beneden wil halen. Waar er ook sprake is van meerjarige programma's is mijn vraag hoe u dat allemaal wil financieren.

De heer Blaauw (VVD):

Door prioriteiten te stellen.

De heer Koenders (PvdA):

Welke prioriteiten zou u dan weg willen laten?

De heer Blaauw (VVD):

Dat ziet u nadat wij de verkiezingen hebben gehad en wij met elkaar rond de tafel gaan zitten.

De heer Koenders (PvdA):

Ja, ik ben het op zichzelf erg met u eens, maar ik meld alvast dat u een beetje uit moet kijken.

De heer Blaauw (VVD):

Het is genoteerd.

Voorzitter. De Russische Federatie schijnt minder hard verzet te bieden tegen plannen met betrekking tot National Missile Defence, met daaraan gekoppeld aanpassingen van het ABM-verdrag. Dat beeld is althans voortgekomen uit gesprekken die je als Kamerlid af en toe voert met vertegenwoordigers van de Russische Federatie. Daar zit ook bij de samenwerking op het terrein van Joint Missile Surveillance, al zit er weinig schot in het operationeel maken van een Joint Data Exchange Center. Dat is kaltgestellt door Bush. Is er nu, na de gebeurtenissen van 11 september en na het weer dichter bij elkaar komen, sprake van nieuwe ontwikkelingen met een bredere participatie?

Voorzitter. Vervolgens kom ik te spreken over de Balkan. De landen in de Balkan maken ieder voor zich een verschillende politieke en economische ontwikkeling door. Overigens hebben veel Balkanlanden als munteenheid de D-mark. Die moeten per 1 januari overgaan op de euro. In hoeverre wordt er vanuit de Europese Unie een reikende hand gestoken naar die banken die niet per se aangesloten zijn op het hele systeem waardoor ze niet zomaar euro's kunnen trekken om D-marken te vervangen, die zeker in grote aantallen aanwezig zullen zijn omdat ook het criminele circuit in de Balkan met de D-mark afrekent?

Als ik naar de landen apart kijk, dan constateer ik dat Slovenië het verst gevorderd is. Het staat aan de vooravond van toetreding tot de EU en de NAVO. Geen kritiek in dezen. Ook Kroatië lijkt op de goede weg. De hervormingen zijn niet voortvarend, maar indien substantiële vooruitgang wordt geboekt en overdadig nationalisme wordt ingetoomd, kan Kroatië binnen afzienbare tijd volledige aansluiting krijgen bij Europa en opteren voor het lidmaatschap van de Unie. Echter, er is wel een probleem dat opgelost moet worden. En dat betreft de terugkeer naar Kroatië van de elders verkerende Servische vluchtelingen naar hun vroegere woongebieden. Dan heb ik het in het bijzonder over de vluchtelingen die thans in Servië zelf zijn en daar een grote financieel-economische destabiliserende druk uitoefenen op de centrale regering in Belgrado.

Ook de situatie in Bosnië-Herzegovina is nog niet echt stabiel te noemen. Ontsporingen worden slechts voorkomen door de uitgebreide internationale aanwezigheid en door het de facto internationaal bestuur. Het is langzamerhand twijfelachtig of het strikt volgen van het Dayton-pad tot een bevredigende eindsituatie zal leiden. Centrifugale krachten zijn aanwezig, waardoor de militaire presentie van de NAVO door moet gaan en de Hoge Vertegenwoordiger de touwtjes stevig in handen moet houden. De VVD-fractie vindt een evaluatie met een mogelijke heroriëntatie via een brede Balkanconferentie een nuttig initiatief, misschien in gezamenlijkheid met landen in de regio. In Nederland is tien jaar geleden al een bredere conferentie gehouden. Moeten wij nu het voortouw nemen of wil de internationale gemeenschap tot in lengte van jaren met een kostbaar protectoraat opgescheept blijven? Dat kan namelijk de consequentie van een en ander zijn.

De situatie in Macedonië is ongewis. De zaak kan nog ieder moment omslaan. De komende maanden moet blijken of de oplossingen duurzaam zijn en juist worden geïmplementeerd. De VVD-fractie vindt dat Nederland, mede gezien de speciale zo gekoesterde bilaterale relatie met Macedonië door de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, zwaarder moet inzetten om de bevolkingsgroepen nader toe elkaar te brengen. Speerpunten daarbij zijn onderwijs, justitie, politie en good governance. De internationale gemeenschap zal op de komende Donauconferentie moeten tonen dat het crisisgevaar wordt onderkend en zal dan ook ruimhartig moeten opereren. Wanneer wordt deze conferentie overigens gehouden? Welke belemmeringen moeten nog worden weggenomen. Het is een moeilijke kwestie, maar eens moet de knoop toch worden doorgehakt.

De toekomst van Servië en Montenegro apart of samen is onzeker. Vele factoren zijn hierop van invloed. Waarom vermindert de regering echter de steun aan de FRJ of heb ik dat fout gelezen? Waarom wordt de Donau niet sneller bevaarbaar gemaakt? Waarom spelen procedurele vertragingen zo'n grote rol? Veel landen zijn afhankelijk van een goed bevaarbare Donau.

Er komt weinig nieuws uit Kosovo. De komende verkiezingen zullen misschien enige duidelijkheid geven over de internationale politieke verhoudingen. Wanneer kan de aanwezigheid van de internationale gemeenschap afgebouwd worden? Krijgt Kosovo, evenals de Voivodina van Belgrado, de vroegere autonomie terug? Over de toekomst van Kosovo valt veel te speculeren. De meningen zijn sterk verdeeld. Wellicht kunnen op een Balkanconferentie federale of confederale oplossingen worden gevonden, mede gezien mogelijke ontwikkelingen in de relatie Servië-Montenegro en de positie van de Voivodina.

Over Albanië kan ik kort zijn. Dit land is op de goede weg, maar blijft nog ver verwijderd van een democratische rechtstaat. Het land heeft nog veel steun nodig, ook financieel. Daarbij is het van belang dat vooral het justitieel systeem en de politie verder omgevormd worden. Besprekingen over een stabilisatie- en associatieovereenkomst moeten voortvarend ter hand worden genomen, waarbij de belemmeringen worden geïdentificeerd en daarna aangepakt. De VVD-fractie vindt dat ook voor Albanië door Nederland een aparte plaats moet worden ingeruimd. Er is ook sprake van een eigenbelang gelet op de zware criminaliteit zoals mensenhandel, asielzoekerspraktijken en drugshandel in Albanië, met een uitstraling naar Nederland.

Terecht wordt zeer veel aandacht op de westelijke Balkan gericht. Bulgarije en Roemenië mogen echter niet vergeten worden. Zij zitten, zo zegt men, in de regatta voor toetreding tot de EU, al zullen zij hiervoor later gereed zijn dan andere kandidaten. De preaccessiesteun voor deze landen moet ruim zijn, omdat hun solidariteit met het Westen bij de diverse crises in de Balkan maar mager is gewaardeerd. Er is zeer weinig terechtgekomen van de toezeggingen die bij de eerste crisis zijn gedaan, ook die van de EU, zo moet ik iedere keer weer tot mijn spijt constateren. Er is geen vertaling hiervan in een bredere operatie.

Voor het gehele gebied van de Balkan is het Stabiliteitspact van belang. De voortgang van de diverse projecten is echter niet overweldigend. De ontvangers constateren een voorkeur bij de donoren voor projecten die voor deze donoren toevallig goed uitkomen. De verleende hulp krijgt dan het stempel van schijnhulp, waarbij de prioriteiten van de ontvangende landen terzijde worden geschoven. Zijn de ministers bereid, op korte termijn een actualisering te geven van de voortgang en de resultaten van het Stabiliteitspact? Hierover heeft een interessant conferentie in Brussel plaatsgevonden. Daar werden dezelfde opmerkingen van mijn kant ook achter de tafel waar onder anderen de heer Bodo Rombach zat, positief ontvangen. Er werd erkend dat het allemaal niet zo goed gaat.

De heer Van Baalen (VVD):

Voorzitter. Ik wil mij concentreren op het externe beleid van de Europese Unie. Dat is al onder het kopje "Van Marakesh tot Moermansk" in de Staat van de Europese Unie aan de orde geweest. De regering komt in de begroting voor 2002 hierop terug. Het is voor de VVD van groot belang dat het externe beleid van de EU zich concentreert op het bevorderen van stabiliteit aan de rafelige randen van de uitgebreide Europese Unie. Thans zien wij gemeenschappelijke strategieën van de Unie voor Rusland, voor de Oekraïne en het Middellandse-Zeegebied. Wij zien een Barcelona-proces en de Euromediterrane associatieakkoorden. Wij zien partnerschap- en samenwerkingsovereenkomsten met staten van de voormalige Sovjet-Unie. Zij zijn echter weinig effectief gebleken. Technische assistentie via het MEDA-programma voor het Middelandse-Zeegebied, het CARDS-programma voor de westelijke Balkan en TACIS voor het GOS stokt. Er zijn grote stuwmeren van middelen die niet kunnen worden uitgegeven, omdat het ontbreekt aan bestuurlijke capaciteit binnen de Europese Commissie dan wel vanwege het geringe absorptievermogen in de ontvangende landen. Voorts ontbreekt het binnen de Europese Commissie aan een grondige evaluatie van de effecten van dit soort samenwerkingsprogramma's. Ook de mensenrechtenparagrafen die in dit soort overeenkomsten zijn opgenomen, worden nageleefd noch afgedwongen. Bij het sluiten en het uitvoeren van het de stabilisatie- en associatieovereenkomsten met de landen van de westelijke Balkan, zoals Macedonië, moet in dit kader effectiviteit als eerste aandachtspunt gelden. In algemene zin is de VVD van mening dat vrijhandel en markttoegang effectiever zijn dan Europese of bilaterale ontwikkelingssamenwerking. Wij vragen de regering met nadruk, die effectiviteitsmeting in EU-kader te bevorderen, te zorgen dat de mensenrechtenparagrafen worden nageleefd en dat asiel- en immigratiekwesties binnen dit soort overeenkomsten hun plaats krijgen en dat de technische programma's realistischer worden opgezet zodat zij de uitvoeringscapaciteit van de commissie noch van de ontvangende landen te boven gaan.

Voorzitter. Collega Koenders sprak terecht over het belang van de MAHGREB. In dit kader wil ik met name Marokko noemen. Het presidium van de Kamer zal zeer waarschijnlijk op korte termijn Marokko bezoeken. Dit onderstreept het belang dat de Kamer hecht aan relaties met dit land. Marokko is één van de stabiele landen in de MAHGREB. Koning Mohamed VI streeft naar democratisering en liberalisering en de bevordering van de mensenrechten en de burgerlijke en politieke vrijheden in zijn land. Met resultaat! Het Berbers is bijvoorbeeld onlangs als officiële taal in Marokko erkend. De VVD-fractie spoort de regering aan om de banden met Marokko, zowel binnen het Barcelona-proces in EU-kader als in bilateraal verband nader aan te halen. Na 11 september is het zeer belangrijk om daarbij met nadruk aandacht te besteden aan fundamentalisme, terrorismebestrijding en de drugsproblematiek. Bij de vorige begrotingsbehandeling heeft de regering twee notities toegezegd. Eén over Turkije, die wij afgelopen vrijdag ontvingen – dank daarvoor – en één over Marokko. Wij verzoeken de regering ook de Marokko-notitie spoedig aan de Kamer toe te zenden.

Voorzitter. Een aantal andere punten over het buitenlandsbeleid van de Unie, bijvoorbeeld waar het uitbreidingsproces het extern beleid raakt. Ik noem in dit verband Cyprus. Sinds 1974 is het land gedeeld. Er bevinden zich op Noord-Cyprus Turkse troepen. De Kamer heeft al eerder uitgesproken dat het onwenselijk is dat een gedeeld Cyprus toetreedt tot de Europese Unie, waarmee de Unie problemen importeert. Daarom is het des te belangrijker dat de Europese Unie – en ook Nederland – op Turkije druk uitoefent, opdat zij het vredesproces stimuleert en zorgt dat ook de administratie-Denktash daaraan constructief bijdraagt. Het lijkt de VVD namelijk niet alleen een probleem, maar ook bijna onmogelijk dat Turkije als kandidaat-lidstaat van de Europese Unie tot de Unie kan toetreden indien zij een grondgebied van een andere lidstaat bezet houdt.

De heer Hoekema (D66):

Voorzitter. Een paar weken geleden zei de heer Van Baalen in een overleg over het Europees veiligheids- en defensiebeleid dat er met Turkije niet mocht worden gesproken voordat de Turkse troepen uit Noord-Cyprus waren teruggetrokken. Dat lijkt mij een wat verdergaand standpunt dan hij vanavond weergeeft.

De heer Van Baalen (VVD):

Dan heeft u toen meer gehoord dan ik destijds heb beweerd. Ik heb ook toen gezegd dat de onderhandelingen tot toetreding tot de Europese Unie wat de VVD betreft niet kunnen worden aangevangen als een aantal problemen niet is opgelost. Bijvoorbeeld toegang binnen het EVDB tot NAVO-middelen en de kwestie Cyprus. Dat betekent niet dat wij niet praten met Turkije. Turkije is een bondgenoot en een partner.

Gisteren heeft de Algemene Raad uitsluitsel gegeven over de noodzaak, Zimbabwe op zijn mensenrechtensituatie aan te spreken. Na lang talmen, maar niet door Nederland, is besloten dat de consultaties op basis van artikel 96 van het Verdrag van Cotonou met Zimbabwe worden aangevangen. Dat betekent dat Zimbabwe binnen korte tijd moet aangeven hoe het de rechtsstaat zal herstellen en mensenrechten zal garanderen. Indien Zimbabwe daarbij in gebreke blijft, zullen de relaties met dit land worden bevroren. De VVD steunt dit beleid ten volle.

De twee grote handelsblokken van de Europese Unie en de Mercosur in Zuid-Amerika moeten nader samenwerken, zoals ook de minister van Buitenlandse Zaken wenst te bespoedigen. Bij het Spaanse voorzitterschap in 2002 zal er een Latijns-Amerikaanse top worden gehouden. Wij gaan ervan uit, dat de Europese Unie en Nederland daarbij streven naar liberalisatie van de handelsstromen tussen beide handelsblokken, ook waar het gaat om het vrije verkeer van landbouwproducten.

De heer Koenders (PvdA):

Tot nu toe is het onmogelijk om met de VVD-fractie overeenstemming te krijgen over moties over liberalisering van het landbouwbeleid. Elke keer zijn er prachtige initiatieven waar ik het zeer mee eens ben. Bent u bereid tot stappen tijdens het WTO-overleg om hieraan invulling te geven of staat u uiteindelijk pal achter de boeren die vooral protectionistisch denken? Dat zijn zeker niet alle boeren.

De heer Van Baalen (VVD):

Landbouw is voor de VVD een onderdeel van de economie als zodanig en dient in het kader van de WTO te worden georganiseerd. Zo ligt de zaak. Dit is ook regeringsbeleid. Dat zullen wij steunen en aanmoedigen. Het is niet nodig om zaken die wij al vinden, nog eens bij motie vast te leggen wanneer de regering die lijn al heeft gekozen.

De heer Koenders (PvdA):

Het ging om een motie die al een tijd geleden is ingediend. Zij heeft te maken met allerlei technische aspecten die misschien buiten het kader van dit debat vallen. Ik zal donderdag goed luisteren naar uw vertegenwoordiger bij het handelsoverleg van de WTO. Wij zullen hem er dan aan herinneren dat u hebt gezegd dat dit uw positie is.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik waardeer het zeer dat u deze woorden aan hem overbrengt, maar het betreft hier een fractiestandpunt dat door de WTO-woordvoerder ten volle wordt gedeeld.

De Kamer heeft op 5 juli jl. in een algemeen overleg gesproken over de relaties van de Europese Unie met Azië. De minister van Buitenlandse Zaken heeft de Kamer op 20 juli een brief gestuurd waarin hij aangeeft dat het niet gebruikelijk is en ook niet gebruikelijk zal worden dat regeringsvertegenwoordigers van Taiwan op persoonlijke titel de Europese Unie kunnen bezoeken. Zij krijgen geen visum voor een persoonlijk bezoek. Het betreft hier onder anderen de president en de vice-president. De minister heeft in zijn brief van 20 juli aangegeven dat deze beleidslijn gebaseerd is op afspraken in EU-kader. Europees commissaris Patten heeft op 15 mei aan het Europees Parlement geschreven dat er nu juist geen Europese beleidslijn bestaat. Wie heeft nu gelijk, de Europese Commissie of de Nederlandse regering? Wij willen graag opheldering van de regering. Ik zal de brief van de heer Patten aan het Europees Parlement aan de minister geven. Bestaat er nu wel Europees beleid terzake of niet?

Nogmaals, de VVD-fractie spreekt niet over het afwijken van het bestaande Chinabeleid. Wij praten niet over volkenrechtelijke en institutionele aspecten. Wij vragen alleen waarom mensen die alleen kan worden tegengeworpen dat zij democratisch zijn verkozen in hun gebied, welke status dat gebied ook heeft, ons land en andere landen van de Europese Unie niet voor privé-bezoeken kunnen aandoen. Deze lijn kan door ons niet worden gevolgd.

Wanneer er toch een Europees beleid bestaat, waar Europees commissaris Patten geen weet van heeft, is de minister dan bereid om zich in Europees verband voor de mogelijkheid van privé-bezoeken door de genoemde Taiwanese politici in te spannen?

De heer Van Bommel (SP):

Mijnheer de voorzitter. Velen hebben gezegd dat de wereld na de verschrikkelijke aanslagen van 11 september van dit jaar nooit meer dezelfde zal zijn. Ook vandaag is die zinsnede door verschillende woordvoerders herhaald. Ik heb mij lang afgevraagd wat er precies met die zin wordt bedoeld. De aanslagen op Amerikaanse burgers zijn door de SP opgevat als aanslagen tegen de menselijkheid, ongeacht van welke levensbeschouwing men uitgaat, in welk land men woont of tot welke politieke stroming men zich aangetrokken voelt.

Indien met die zin wordt bedoeld dat er na 11 september meer begrip en inzicht moet en is gekomen dat het belang van de wereldgemeenschap als geheel moet worden gediend, dan zou ik die intentie zeker steunen. Het heeft er echter alle schijn van dat dit nog niet het geval is. De Amerikaans/Britse aanval op Afghanistan geeft in ieder geval geen blijk van die intentie. Ondanks de eensgezinde hevige verontwaardiging over de aanslagen in New York en Washington en ondanks de totstandkoming van een brede coalitie tegen het terrorisme is er sprake van nieuw aangewakkerde tegenstellingen. Het opdelen van de wereld in twee kampen, te weten de voorstanders van deze aanpak van terrorisme en de tegenstanders daarvan, is een gevaarlijk mechanisme dat tot nieuwe dreiging leidt. De recente aanslag op christenen in Pakistan zie ik als een uiting daarvan.

Na de aanvankelijk scherpe oorlogstaal van de Amerikaanse president is ook in de VS het besef doorgedrongen dat er grote risico's kleven aan het opdelen van de wereld in die twee kampen. Het is de vraag of dat inzicht op tijd is gekomen en of de bombardementen op Afghanistan kunnen voortduren zonder die tegenstelling verder aan te scherpen. Ik meen van niet. De regering heeft aangegeven toenadering tot de islamitische wereld van belang te vinden en in de relatie met islamitische landen te willen investeren. Het bezoek van de minister-president en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking kan worden gezien als zo'n toenadering. Tegelijkertijd roept dat bezoek ook vragen op.

De kritische blik op het bewind in Pakistan gezien de kwestie rond Kashmir, de deelname aan een nucleaire wapenwedloop in de regio en de mensenrechten die onder druk staan, waarbij ik verwijs naar de onaanvaardbare blasfemiewetten die bij overtreding tot de doodstraf leiden, mag niet vertroebelen louter omdat Pakistan een belangrijke rol vervult in de gekozen aanpak van het terrorisme. Hoe beoordeelt de regering deze schaduwzijde van de nieuwe positie die Pakistan in de wereld heeft verworven? Wat vindt de regering bijvoorbeeld van de opheffing van het Amerikaans wapenembargo tegen Pakistan, terwijl de discussie in Nederland tot op heden tot instandhouding van het embargo heeft geleid?

In de strijd tegen het terrorisme vallen steeds meer Afghaanse burgerslachtoffers, maar het is zelfs bij benadering onduidelijk hoeveel. Vrijwel dagelijks vernemen wij uit de media nieuws over missers en afzwaaiers. Voorzieningen van het Rode Kruis, een woonwijk in Kabul, een inslag nabij een ziekenhuis, het zijn slechts enkele van de voorbeelden. Deze oorlog is net als de strijd om Kosovo in belangrijke mate een propagandaoorlog geworden, waarbij informatie over strategie, doelkeuze en resultaten maar mondjesmaat beschikbaar zijn.

Heeft de regering nog wel zicht op de resultaten van de luchtaanvallen die zij onverkort zegt te steunen? Heeft de regering zicht op de middelen die worden ingezet? Is de regering van mening dat de vereiste proportionaliteit nog steeds aan de orde is? Het gebruik van clusterbommen die ook na de beëindiging van conflicten nog veel slachtoffers maken, vooral onder kinderen, lijkt te mogen rekenen op kritiek van de regering. Maar wat doet zij met die kritiek? Er is steeds gezegd dat de Amerikanen geen blanco cheque wordt gegeven voor de reactie op de aanslagen. Wat betekent dat concreet? Wordt het geen tijd, nu de daad bij het woord te voegen en een kritischer houding aan te nemen ten aanzien van de ontwikkeling van dit conflict, zeker nu er in de VS onder leiding van haviken binnen de regering en het congres openlijk wordt gesproken over uitbreiding van de strijd tegen het terrorisme naar andere landen? De onderminister van defensie Wolfowitz geldt als de belangrijkste vertolker van dat standpunt. Wat is het standpunt van de regering over die mogelijke uitbreiding? Hoe staat de regering tegenover stemmen in het Amerikaanse Congres die de inzet van tactische kernwapens bepleiten als wapen tegen de duizenden grotten in Afghanistan? Geen blanco cheque afgeven betekent ook vooraf de moed hebben om aan te geven waar de grens ligt bij de inzet van geweld. Ik sluit mij aan bij de woordvoerder van de fractie van de Partij van de Arbeid die in het kader van de inzet van kernwapens sprak over waanzin.

Inmiddels is de doelstelling om Bin Laden en zijn trainingskampen aan te pakken, verschoven naar de val van het Talibanbewind als geheel. Internationaal, ook hier vandaag, wordt druk gedebatteerd over de toekomst van Afghanistan na de verwachte val van het bewind. Een discussie over de vraag of die verschuiving van de doelstelling verstandig is en of deze in overeenstemming is met uitspraken van de VN-veiligheidsraad is er nauwelijks geweest. De kritiek op die verschuiving ook binnen de regering – ik doel op de staatssecretaris voor cultuur – is volkomen terecht. Steunt de regering die verschuiving zonder kritiek en zo ja, op grond waarvan? Mij is geen VN-resolutie bekend die uitspreekt dat het Talibanbewind met militaire middelen verdreven moet worden. Ik zeg dit in alle ernst, hoe graag ik dat bewind ook zou zien vertrekken. Als dit de verhoudingen in de internationale betrekkingen worden, dan weet ik nog wel enkele regimes, die het Westen liever kwijt dan rijk is. Opportunisme is in de strijd tegen het terrorisme dan ook geen zeldzaamheid. Naast Pakistan is ook de toenadering tot bijvoorbeeld Iran op z'n minst twijfelachtig. Ook daar is sprake van een regime dat op grote schaal mensenrechten schendt en zich weinig aantrekt van de normen die in de wereldgemeenschap tamelijk algemeen zijn. De steun aan de Noordelijke alliantie, de bonte verzameling van krijgsheren die als grondtroepen voor de brede coalitie fungeren zou eveneens aan kritiek bloot moeten staan, maar niets is minder waar. Hoe lang kan de regering volhouden dat wij niet worden meegezogen in een conflict dat de internationale betrekkingen op zijn kop zet en mogelijk zal leiden tot nieuwe tegenstellingen en nieuw geweld? De Amerikaanse minister van defensie Rumsfeld heeft de speurtocht naar Bin Laden vergeleken met het zoeken naar een speld in een hooiberg. Dat zal ertoe hebben bijgedragen dat de doelstelling van de aanvallen is verschoven naar het Talibanregime. Het asymmetrische karakter van de strijd van staande legers tegenover een terroristische organisatie is daarmee veranderd in een symmetrische strijd van staande legers tegenover elkaar. De SP ziet daar niets in. Bin Laden en zijn organisatie zal opgepakt moeten worden door een goede samenwerking van inlichtingendiensten, het uitoefenen van geduld en een gerichte actie op het juiste moment. De inzet van special forces kan daarbij uitkomst bieden. Maar de massieve bombardementen die op dit moment plaatsvinden zijn daarbij niet effectief, tenzij de Amerikanen en Britten bij het zoeken naar de speld in de hooiberg van plan zijn de hele boerenhoeve plat te branden. Mag ik van de regering vernemen of zij steun blijft geven aan de aanvallen als die het karakter krijgen van de tactiek van de verschroeide aarde? Het standpunt van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking interesseert mij daarbij in het bijzonder. Afghanistan is zo'n beetje het armste land ter wereld en wordt nu van de middeleeuwen teruggebombardeerd naar het stenen tijdperk. Hoe ziet zij de toekomst van Afghanistan en deelt zij de mening dat het Westen zich veel te lang afzijdig heeft gehouden bij de democratisering en de totstandkoming van levensvatbare economieën in landen als Afghanistan? Kortom, welke lessen worden getrokken uit het steeds verder achterop raken van arme landen en regio's ten opzichte van het rijke Westen?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De heer Van Bommel zegt dat de inzet van special forces een middel kan zijn om Bin Laden en zijn netwerk op te sporen. U bent vanaf het begin tegen elk bombardement geweest. Hoe kunnen special forces hun werk doen, als niet eerst luchtafweergeschut of militaire installaties uitgeschakeld worden?

De heer Van Bommel (SP):

Die vraag is begrijpelijk wanneer je veronderstelt, de verwachting wekt, dat op korte termijn Bin Laden en zijn netwerk opgepakt kunnen worden. Het is nog niet zeker dat die in Afghanistan is. Ik wijs erop dat de inzet van special forces zinvol kan zijn als Bin Laden is gelokaliseerd. Vooraf moet heel veel inlichtingbinnenwerk gedaan worden. Er is veel geduld nodig. Een gerichte actie op dat moment is zinvol.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Wanneer je geen enkel bombardement wilt inzetten ter vernietiging van bepaalde militaire beschermingsinstallaties van de Taliban, kan dan een inlichtingendienst volop zijn werk doen? Er moet toch vrij geopereerd kunnen worden. Ik leg die vraag serieus aan u voor.

De heer Van Bommel (SP):

Die vraag is terecht. Op dit moment is er absoluut geen zicht op het werk van inlichtingendiensten. Ik denk dat wij daarover heel weinig informatie zullen krijgen. De belangrijkste factor is informatie over de aanwezigheid en de omstandigheden waarin Bin Laden zich bevindt. Er moet wel afdoende worden aangetoond, dat hij en zijn netwerk daarvoor verantwoordelijk zijn. Geduld is ook nodig. Inzet van geweld zal vermoedelijk aan de orde zijn. Hij zit niet te wachten totdat op zijn deur wordt geklopt. Inzet van geweld, zeer gericht op Bin Laden en zijn netwerk kan aan de orde zijn. Wat er nu gebeurt, zijn massieve bombardementen zonder dat duidelijk is waar Bin Laden is en zonder dat duidelijk is waar die netwerken zich exact bevinden in de hoop dat men Bin Laden raakt. Vandaar ook dat de Amerikaanse minister van Defensie denk ik terecht zegt dat de verwachting dat Bin Laden op korte termijn gepakt kan worden veel te vroeg is uitgesproken.

Mijnheer de voorzitter. Over de groeiende afstand tussen arme en rijke landen is veel gezegd en geschreven. In de discussie over neoliberale globalisering heeft de minister voor Ontwikkelingssamenwerking gesteld dat critici van globalisering niet handelen in het belang van de arme landen. Dat is een zonderling standpunt als wij ons realiseren dat die critici voor een deel uit die arme landen zelf komen. Om welke reden zouden zij tegen het belang van hun eigen bevolking of hun eigen economie de straat op gaan? Het is volkomen terecht dat zij aandacht vragen voor de sociale gevolgen van het beleid van Wereldbank, IMF en WTO. Waarom zouden zij niet, net als vakbonden en andere maatschappelijke organisaties dat doen, mogen opkomen voor fundamentele normen die internationaal bijvoorbeeld via de arbeidsorganisatie van de VN, de ILO, zijn vastgelegd? FNV-voorzitter De Waal diende de minister voor Ontwikkelingssamenwerking gisteren in de Volkskrant van repliek met zijn pleidooi voor die normen en de afkeuring van kinderarbeid, dwangarbeid en discriminatie in dit verband. In zijn bijdrage daagt De Waal de regering uit, deze fundamentele normen als basis voor de vrijhandel te erkennen. Ik geef de minister voor Ontwikkelingssamenwerking graag de gelegenheid, die handschoen op te pakken.

Dat er van liberalisering van markten niet enkel positieve effecten te verwachten zijn, valt ook op te maken uit de bijdrage vandaag in de Volkskrant van de directeur van Milieudefensie Duyvendak en de campagneleider WTO Zagema. Zij betogen dat er tegenover de voorbeelden van gelukte integratie van ontwikkelingslanden tal van voorbeelden staan van onevenwichtige liberalisering. Als voorbeelden noemen zij de landbouwmarkten die na de ondertekening van het Noord-Amerikaanse Vrijhandelsverdrag in 1994 instortten waarna miljoenen boeren in Mexico hun arbeid moesten staken en de armoede op het platteland toenam. Bekende andere voorbeelden zijn de koffie-, de suiker- en de bananenmarkt. De inkomsten van producenten in arme landen daalden dramatisch, terwijl de multinationals die deze producten verhandelen hun zakken kunnen vullen. Het pleidooi om de onderhandelingen in het kader van de WTO te evalueren en daarbij meer oog te hebben voor de sociale gevolgen van liberalisering van markten verdient dan ook alle steun. Het adagium eerlijke handel gaat boven vrijhandel zou daarbij uitgangspunt moeten zijn. Graag verneem ik een reactie van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking op deze zienswijze.

In zijn algemeenheid wil ik stellen dat de discussie over globalisering zich te veel beperkt tot de economische kant van de zaak en dat daarin te weinig aandacht wordt besteed aan de menselijke kant. Anders valt nooit te verklaren waarom zo'n groot gedeelte van de wereldbevolking nog steeds kansloos staat in het leven en geen enkel uitzicht heeft op verbetering. Nelson Mandela zei enkele jaren geleden dat, zolang de wereld rijk genoeg is om overal een einde te maken aan armoede maar verdeeld blijft in degenen die bezig zijn met de problemen van overvloed en degenen die geconfronteerd worden met de problemen van schaarste, vrede en vrijheid breekbaar blijven. Dat is een visie die door de SP volledig wordt onderschreven. Ook VN-secretaris-generaal Kofi Annan ziet in armoede, achterstelling en ziekte de voedingsbodem die tot fanatisme en fundamentalisme leidt en daarmee een bedreiging vormt voor vrede en veiligheid. De enorme kloof tussen het rijke gedeelte van de wereld waarvan ons land deel uitmaakt en de miljarden mensen die in armoede leven, zal daarom internationaal veel prominenter op de agenda moeten komen. Wat gaat de regering doen om ervoor te zorgen dat de discussie over kwijtschelding van de schuldenlast van de derde wereld in een stroomversnelling komt? Wat gaat de regering ondernemen om ervoor te zorgen van goedkope medicijnen met name voor Afrikaanse landen, bijvoorbeeld in de strijd tegen aids en andere epidemieën, beschikbaar komen? Wanneer mogen wij een serieuze bijdrage verwachten in de discussie die wordt gevoerd over de instelling van een belasting op kapitaalstromen van beleggers die over de wereld flitsen, de Tobin-tax? Het veelbelovende potentieel van zo'n belasting – er wordt gesproken over bedragen van meer dan 200 mld gulden – mag toch niet buiten bereik blijven, omdat er praktische problemen worden verwacht bij de invoering ervan? In de Ecofin is afgesproken dat er een onderzoek naar de mogelijkheden voor de invoering van een Tobin-tax komt. Het lijkt mij goed als ons land in die discussie een voorhoederol gaat vervullen. Via dat middel zou veel geld beschikbaar kunnen komen voor het door de minister voor Ontwikkelingssamenwerking bepleite fonds om voorzieningen op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg in de armste landen op een redelijk niveau te brengen.

Mijnheer de voorzitter. Met een conflict zoals dat nu wordt uitgevochten rond Afghanistan dreigen andere internationale vraagstukken op de achtergrond te raken. Er is echter alle aanleiding om ook enkele woorden te besteden aan de recente ontwikkelingen in Macedonië en Israël. In Macedonië dreigt een nieuwe crisis, omdat afspraken van het akkoord van Ochrid niet worden nagekomen. President Trajkovski ziet geen kans om de gevraagd grondwetswijziging die de Albanese minderheid meer rechten geeft door het parlement te loodsen en Albanezen weigeren op hun beurt de Macedonische politie toe te laten in het door hen bewoonde gebied zolang geen amnestie is afgekondigd voor strijders van het UÇK, voorzover zij zich niet schuldig hebben gemaakt aan oorlogsmisdaden. Het beperkt inzamelen van wapens mag dan zijn gelukt, het noodzakelijke gevolg dat moet leiden tot duurzame rust in Macedonië lijkt zo een onhaalbare kaart te worden. Dat toont nog maar eens aan dat de internationale gemeenschap wel ideeën kan hebben over de interne situatie in landen en wensen kan vastleggen in akkoorden die nog worden ondertekend ook, maar dat de harten van bevolkingen en parlementen daar ook voor moeten worden gewonnen. Meer betrokkenheid van de Europese Unie en de OVSE is nodig om vertrouwen te wekken bij de bevolking van Macedonië. Wat gaat de regering doen om die grotere betrokkenheid van de EU te bevorderen?

Ik wil tot slot enkele woorden wijden aan het conflict tussen Israël en Palestina. Mede onder invloed van de aanslagen in de VS is het inzicht gerijpt dat de wereldgemeenschap de ogen niet kan sluiten voor het niet naleven van belangrijke VN-resoluties met betrekking tot de bezette gebieden en het excessieve geweld dat Israël gebruikt om de intifada neer te slaan. De hernieuwde pleidooien voor de vorming van een onafhankelijke Palestijnse staat met veiligheidsgaranties voor de soevereiniteit van Israël plaats ik eveneens in dat kader. De druk die de VS op Israël uitoefenen heeft een positief effect, zo blijkt uit de terugtrekking van Israëlische militairen uit Betlehem. De vraag is wat de vervolgstappen zijn en of de vertrouwenwekkende maatregelen die eerder zijn afgesproken ook werkelijkheid worden. Voor de SP gelden de VN-resoluties met betrekking tot de bezette gebieden en de terugkeer van vluchtelingen daarbij als uitgangspunt. Welke rol ziet de Nederlandse regering voor zichzelf weggelegd in het vredesproces? Ook hier ligt een grotere betrokkenheid van de EU voor de hand. Welke concrete bijdrage mogen wij verwachten?

De heer Hoekema (D66):

Voorzitter. Door idealisme gedreven, door realisme gestuurd, aldus het motto van Paars II voor het buitenlandse beleid dat kon rusten op een in de vorige periode gelegd stevig fundament van herijking en ontschotting op Buitenlandse Zaken. Mag ik de bewindspersonen vragen of zij tevreden zijn over de mate van de herijking en ontschotting of moet er nog een verdere slag worden geleverd?

Die mix van idealisme en realisme heeft zich vertaald in een principieel pragmatische koers die mij als D66'er wel aanspreekt. De mix van bewindspersonen leidde ook tot een behoorlijk coherent product. Ik meen dat het van belang is om in de toekomst de coherentie van het beleid, en ik denk hierbij aan Ontwikkelingssamenwerking, Landbouw en Visserij, Economische Zaken en Buitenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, ook voort te zetten. Ook daar is een optimum nog lang niet bereikt.

De pragmatische koers mag mij zijn bevallen, op het terrein van Europa was sprake van een langzame start. Vooral bij het EVDB moest Nederland na St. Malo het been nog bijtrekken. In de institutionele discussies in Europa legde het kabinet aanvankelijk vooral opties voor, totdat in latere Staten der Unie duidelijke keuzes werden gemaakt. De inzet voor de IGC's was door de bank genomen ambitieuzer dan van veel andere lidstaten. In de veldslag van Nice, een numbers game, raakte dat aspect misschien onderbelicht, maar de Nederlands ambitie voor een brede agenda is daarmee niet verdwenen. Integendeel, democratische legitimatie en de coherentie van de Unie – een relevant thema in de periode waarin wij te maken lijken te hebben met een triumviraat in de Unie – zijn ook voor D66 belangrijke thema's.

Ik heb er wel eens moeite mee om die ambitie van Nederland te rijmen met de beleden afkeer van de minister van blauwdrukken, vergezichten en institutionalia, zoals de gehate f-woorden: finaliteit en federalisme. In zijn Clingendael-rede in maart pleitte hij ervoor de ramen open te doen, Europees straatrumoer door die ramen te laten doordringen en de burger centraal te stellen. Hij zei: als je begint met het belang van de burger, kom je vanzelf wel op de finaliteit. Dat lijkt mij wat kort door de bocht. Ik denk dat er tussen de Europese burger en finaliteit vele logische stappen zitten met veel logische schakels en onderlinge samenhang. Mag ik de minister vanavond vragen en, als hij wil meeliften, ook de staatssecretaris naar de waardering van de diverse voorstellen voor versterking van de Europese coördinatie, de minister die weer een echte minister voor Europa wordt of een raad van Europese ministers in Brussel? Mag ik ook zijn visie en de visie van de staatssecretaris op de coördinatie door de Algemene Raad?

Nog een laatste opmerking over Europa. De uitbreiding is wenselijk en noodzakelijk, maar er lijkt een beetje een malaisestemming te ontstaan. Grote kandidaat-lidstaten zijn nog niet klaar en er is zorg over de rechtsstaat en de politieke stabiliteit. Krantenkoppen als "Europese Unie en een gammel Oost-Europa" en "talmende Europese Unie creëert onrust in Oost-Europa" geven die zorg aan. Daarenboven is er ook zorg over een aantal mensenrechtenaspecten in de kandidaat-lidstaten. De Adviesraad internationale vraagstukken spreekt op pagina 11 van zijn mensenrechtenadvies van september over "verre van ideaal" in verband met de mensenrechten in de kandidaat-lidstaten. Mag ik de regering daarnaast commentaar vragen over een concreet punt, namelijk een instituut in Bulgarije voor geestelijk gehandicapten Sanadinovo, waar onder de standaarden voor behandeling van geestelijk gehandicapten wordt gewerkt? Is nu ook eindelijk de kwestie van homoseksualiteit in Roemenië opgelost?

Het uitdelen van rapportcijfers laat ik vanavond na. De minister zal daarover opgelucht zijn. Deze ministers – ik spreek ze maar even ontschot en herijkt aan – hebben zich bestendige crisismanagers getoond en ijverige bevorderaars van het Nederlandse belang, materieel en ideëel. Ik denk nu met name aan drie dossiers: de Veiligheidsraad, Afrika en Indonesië. De reorganisatie van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid, waar mevrouw Van 't Riet morgen verder over zal spreken, heeft ondanks enig geknor van minister Van Mierlo op blz. 324 van het 22ste jaarboek van het democratisch socialisme – en mevrouw Herfkens weet waar ik het over heb – op de waardering van mijn fractie mogen rekenen. Minder landen, meer efficiency en meer multilateraliteit.

Waar ik de minister van Buitenlandse Zaken wel op aanspreek, is coalitievorming. Een klein of middelgroot land als Nederland in een groter wordend Europa, met toch nog beleidsconcurrentie, zeker van de landen om Europa heen, moet toch ook kiezen met welke partners het bepaalde doelen wil bereiken. De Benelux, Duitsland; zo nu en dan gebeurt het, maar waar is de systematische visie? Waar is de keuze voor proactief, initiatiefrijk optreden? Dat kwam wat minder uit de verf. Voor de toekomst is een sterkte/zwakte-analyse van de positie van Nederland en de noodzaak om prioriteiten te stellen van belang.

De coalitievorming rond Afghanistan werpt wel een vraag op. Ik zou die vraag willen relateren aan het Hollands Dagboek van een bekende avondkrant, een kwaliteitskrant geloof ik, van 20 oktober. Met een niet nader te noemen collega in deze Kamer is minister Van Aartsen, zo zegt hij, "zo ongeveer de laatste der constitutioneel preciezen". Dit zelf uitgereikte epitheton ornans ontleent de minister aan het Afghanistan-debat in deze Kamer op 9 oktober. Het gaat om informatie over allerlei uiterst vertrouwelijke aspecten waar "parlementariërs naar hunkeren". De minister zegt te willen voorkomen dat het debat in Nederland weer over ons gaat, in plaats van over oplossingen voor de dramatische problemen elders. Maar, zo stelt de minister ons gerust, natuurlijk wordt de Kamer geïnformeerd als Nederland daadwerkelijk wordt betrokken. Een hele geruststelling!

Mag ik de minister vragen om dit eens nader toe te lichten? Hoezo alleen met onszelf? Is een discussie over bewijsvoering en consultatie over de voortgang van de campagne zo vreemd? Nee. Het gaat niet over Nederland, maar over een campagne waar Nederland, zij het op afstand, bij betrokken is. Hoe gaat het overigens met die campagne? Ik sluit mij aan bij de vragen van collega Blaauw en anderen. Juist om internationaal en nationaal draagvlak te behouden zijn antwoorden, hoe onvoldragen ook, van belang op vragen over de clusterbommen. Welk type wordt gebruikt, de CBU-87? Op welke manier wordt die gebruikt? In strijd met het internationaal recht of conform het internationaal recht? Wat is de positie van Nederland en de kans om een protocol over clusterbommen en andere wapens in die sector te verbieden bij de komende toetsingsconferentie van het dubieuzewapenverdrag? Is er duidelijkheid over de aanvallen op civiele doelen en de civiele slachtoffers? Hoe gaat het eigenlijk met de campagne op de grond, ook in relatie met de haperende coalitievorming? Welk scenario heeft de minister voor ogen en welk scenario hebben de Verenigde Staten voor ogen voor de overgang van het eind van de campagne naar de politieke oplossing? Hoe past daarin de moord op Abdoel Haq? Is dat niet een tegenslag voor de coalitievorming in Afghanistan? Welke rol ziet de minister exact voor de Verenigde Naties en voor de speciale vertegenwoordiger Brahimi in dit opzicht? Wat kan de Europese Unie doen, anders dan het Afghanistan van na de oorlog ondersteunen? Dat is uiteraard van belang, maar ook nu is het van belang dat de Europese Unie de Verenigde Naties steunt. Bij het gewaardeerde bezoek van minister-president Kok en minister Herfkens dit weekeinde aan Pakistan is natuurlijk ook gesproken over de toegang van de humanitaire hulp tot Afghanistan. Minister Herfkens schrijft in de brief dat 6 miljoen mensen in moeilijkheden verkeren. Zij schrijft ook in antwoord op vragen van onder andere collega Van Bommel dat moeizaam hulp het land binnenkomt. In de brief met het verslag van het bezoek schrijft zij dat het eigenlijk vooral gaat om logistieke problemen bij de distributie van de hulp. Kan de minister eens ingaan op de vraag hoe de slag te maken van de – kennelijk meer dan wij denken – beschikbare hulp naar de toegang tot die hulp? Dat lijkt mij in het licht van de naderende winter van groot belang. Ik vind het zeer belangrijk dat de Kamer over deze vragen wordt ingelicht.

Er is een Afghanistan-campagne gaande maar op een gegeven ogenblik – niemand weet wanneer – zal er sprake zijn van een post-Afghanistan-situatie. In die situatie is de internationale agenda veranderd en dat zal ook zo blijven. Ik noem een aantal punten dat voor mijn fractie van belang is. Het samenvattende motto daarvan is: terugkeer van de Verenigde Staten naar de multilaterale agenda, minder selectiviteit – het oude kernbegrip van dit voorjaar van Richard Haas – en meer engagement. Ik vraag de minister in algemene zin te reageren op de perspectieven om de Verenigde Staten te laten terugkeren naar die multilaterale agenda en zo mogelijk op de onderscheiden punten.

De heer Koenders (PvdA):

Ik was blij met de opmerking van de heer Hoekema met betrekking tot zijn kritiek op de monopolisering van de constitutioneel preciezen tot de minister zelf en de gewaarde collega Van Middelkoop want ik geloof dat ook andere fracties daarover serieuze ideeën hebben.

Ik ben het zeer eens met zijn opmerking over het belang van meer informatie en consultatie. Ziet hij dat in het verband met die juridische discussie of vindt hij het evenals wij belangrijk dat vanwege het draagvlak, de coalitie en vanwege het belang dat wij het hier weten, meer informatie ter beschikking komt?

De heer Hoekema (D66):

Absoluut dat laatste. Als de Nederlandse regering nog betrokken wordt bij een militaire activiteit, moet de Kamer informatie krijgen op grond van de Grondwet en op grond van de wijze waarop de regering met de Kamer omgaat. Voor mij is op dit ogenblik van acuut belang inzicht in de voortgang van de campagne, in de overgang van het militaire deel van de campagne naar het politieke deel en de rol daarbij van de verschillende internationale organisaties. Ik wil die discussie absoluut niet in een juridisch kader plaatsen maar breed politiek trekken.

De heer Koenders (PvdA):

Ziet u die informatie en consultatie vooral in het licht van het Verenigd Koninkrijk/EU, of de NAVO, of denkt u misschien aan een verheldering en een rapportage van de VN?

De heer Hoekema (D66):

Ik zie drie aspecten. Allereerst het nog enigszins lopende aspect waarbij het Verenigd Koninkrijk twee weken geleden de partners in de EU heeft gebrieft over de situatie. De NAVO lijkt echter afwezig te zijn op het internationale toneel. Ik neem aan dat de NAVO nog bestaat en er op ambassadeursniveau wordt geconsulteerd, maar de laatste ministersvergadering van de NAVO was op 25 september waarbij de Amerikaanse onderminister van defensie is opgetreden. Ik vind het van belang dat de Amerikanen de bondgenoten ook rechtstreeks inlichten en ten nauwste betrekken bij de verdere voortgang van de campagne, ook gezien de inzet van artikel 5 op 12 september, en dat ontbreekt. Ten slotte de VN.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

De heer Hoekema refereerde aan het Hollands dagboek van de minister en wekte bij mij de indruk dat hij vanavond wilde terugkomen op zijn kritiek van destijds en ook van zijn fractievoorzitter, namelijk dat het kabinet onvoldoende bij de Amerikanen had geïnformeerd of er niet wat meer gezegd kon worden over de bewijsvoering. Begrijp ik goed dat hij die kritiek in dit debat wenst te herhalen?

De heer Hoekema (D66):

Niet in de eerste plaats. Ik meen namelijk dat het Hollands dagboek van de minister sloeg op de periode waarin die discussie over de bewijsvoering al voor een deel was afgesloten. Dat debat was gevoerd, misschien niet tot onze bevrediging, en afgesloten. Het debat in de Kamer waaraan het dagboek refereerde, vond plaats op 9 oktober en dat ging over de militaire inzet die is begonnen op 7 oktober.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

U wilt er dus niet op terugkomen?

De heer Hoekema (D66):

Ik heb nu geen behoefte om een oude koe uit de sloot te halen. Ik wil naar de toekomst kijken en vraag om informatieverschaffing niet per se op grond van de Grondwet maar op grond van het belang dat de Kamer daaraan dient te hechten.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik zou de positie van D66 ten aanzien van de campagne wat duidelijker willen hebben. U heeft ook vragen gesteld over clusterbommen, mijnheer Hoekema. Vindt u dat het gebruik daarvan moet stoppen? Vindt u dat de Nederlandse regering daarop moet aandringen? Vindt u dat in die militaire acties snel een overgang moet komen naar een meer gerichte inzet van grondtroepen?

Ziet u het moment aanbreken waarop we rekening moeten houden met het feit dat de militaire activiteiten het bieden van humanitaire zeer belemmeren?

De heer Hoekema (D66):

Dit zijn allemaal als-vragen. Ik heb geleerd dat je voorzichtig moet zijn met de beantwoording van die vragen. Mevrouw Vos zegt wat allemaal zou kunnen gebeuren. "Als" zou komen vast te staan dat in strijd met het internationaal humanitair recht gebruik is gemaakt van clusterbommen, hebben wij een probleem. Dat moeten we dan in alle openheid met de Amerikanen bespreken. "Als" zou komen vast te staan dat de inzet van grondtroepen belemmerend werkt bij het leveren van humanitaire hulpgoederen, hebben wij een probleem. Overigens is nog niet gebleken dat de inzet van grondtroepen daarbij inderdaad belemmerend werkt. De vragen van mevrouw Vos zijn op zichzelf allemaal relevant, maar om een politiek debat te kunnen voeren wil ik een antwoord van het kabinet op de vragen die heel pregnant aan de orde zijn. Pas dan kunnen we het debat goed voeren.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik wil mij nu even beperken tot opmerkingen over het bieden van humanitaire hulp. Er zijn aanwijzingen dat de luchtacties de humanitaire hulp belemmeren. Daar gaat het om. Acht u de mogelijkheid aanwezig dat het moment aanbreekt waarop gezegd moet worden: de humanitaire hulp zal toch geboden moeten worden, omdat anders ongelooflijk veel mensen in een enorme crisis terechtkomen? Die vraag stel ik u.

De heer Hoekema (D66):

U heeft recht op een antwoord, mevrouw Vos. Ik weet waar u heen wilt. Ik meen evenwel dat een bombardementspauze geen effectief middel is om een heel sympathiek doel, de verbetering van de humanitaire situatie van 6 miljoen Afghanen, te realiseren. Ik denk in dit verband ook aan het onder meer door het IKV bepleite idee van de safe corridors of de safe havens. Ik meen dat daaraan een aantal praktische en principiële problemen kleeft. Zo'n pauze en zo'n corridor zouden een vals gevoel van veiligheid geven en daarom ga ik niet onmiddellijk voor die oplossing. U heeft echter gelijk met te wijzen op het probleem van de 6 miljoen Afghanen. Minister Herfkens voor Ontwikkelingssamenwerking heb ik dan ook de concrete vraag gesteld hard te maken waar de schakel ontbreekt tussen het aanwezig zijn van de hulp, die kennelijk groter is dan wij denken, en de distributie ter plaatse. Dat vind ik een heel belangrijke vraag en ik wil hierop eerst antwoord alvorens te speculeren op de mogelijkheid van een einde aan de luchtacties of op andere elementen.

Voorzitter. Ik noem een aantal punten van wat ik noem: de post-Afghanistan-agenda. Allereerst denk ik dan aan het Midden-Oosten. De impasse geeft aan dat er een rol moet en mag zijn voor the third party involved. Europa kan dan ook een belangrijke rol spelen. Het is duidelijk dat Arafat zal moeten deliveren. Hij zal moeten waarmaken wat hij zegt. Echter, ook aan Israël is een aantal eisen te stellen, onder meer die van het op korte termijn terugtrekken van de troepen uit de recent door Israël bezette gebieden in het Palestijnse territoir.

Ik sprak al over terrorismebestrijding in het kader van de Verenigde Naties. De Kamer behandelt de ratificatie van de twee verdragen. Kan de minister van Buitenlandse Zaken meedelen of naast het verdrag dat is gesloten andere alomvattende antiterrorismeverdragen op de agenda staan? Is er een initiatief van India? Zo ja, wat is daarvan de meerwaarde?

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter. De heer Hoekema noemt de rol van de VN in het kader van terrorismebestrijding. Wat zou naar zijn mening Syrië, een land dat lid is van de Veiligheidsraad, moeten doen?

De heer Hoekema (D66):

Het handvest van de Verenigde Naties uitvoeren.

De heer Verhagen (CDA):

Vindt u dat Syrië dat naar behoren doet?

De heer Hoekema (D66):

Daarover kan ik nog geen uitspraak doen, want het land is nog niet lid van de Veiligheidsraad. Zeker heb ik, net als u, kritiek op het gedrag van Syrië in een aantal opzichten. Ik vind dat echter geen argument om te zeggen dat Syrië geweigerd had moeten worden als lid van de Veiligheidsraad. Misschien wilt u daarheen. Ik vind juist dat van het lidmaatschap van Syrië van de Veiligheidsraad een disciplinerend effect kan uitgaan als dat land ook gehouden is in deze raad een rol te spelen.

De heer Verhagen (CDA):

Op welke manier moet men Syrië aanspreken voor het beteugelen van activiteiten van bijvoorbeeld Hezbollah en het Volksfront voor de bevrijding van Palestina? Die organisaties hebben namelijk hun bases in Syrië.

De heer Hoekema (D66):

Daarop moet Syrië worden aangesproken. In deze omstandigheden zie ik zeker ruimte voor Europa en misschien ook wel voor de Verenigde Staten. U weet ook dat er in het verleden dialogen met Syrië zijn geweest om de "nieuwe" president aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid voor terrorismebestrijding en de verbetering van de situatie in het Midden-Oosten. Syrië is een legitieme gesprekspartner waaraan veel te verbeteren valt, maar ik prefereer een dialoog boven een isolement.

De heer Verhagen (CDA):

Die dialoog moet wel ergens toe leiden.

De heer Hoekema (D66):

Zeker, mijnheer Verhagen, we zullen zien waar het heen gaat.

Voorzitter. Bovenaan de wapenbeheersingsagenda zullen de plannen met het raketschild en het ABM-verdrag moeten staan. Aan twee kanten is er beweging. De Amerikanen zetten niet door met proeven en de Russen hebben kennelijk een deel van hun bezwaren ingeslikt. Daarom zie ik ruimte voor de mogelijkheid dat tussen de VS, de NAVO en Rusland veel langer een betere dialoog over het raketschild en het ABM-verdrag kan worden gevoerd dan aanvankelijk leek. Misschien is dat toch een effect van 11 september.

Rusland moet meer dan ooit worden betrokken bij de nieuwe veiligheidsarchitectuur van Europa. Dat mag niet ten koste gaan van Tsjetsjenië. Wij mogen en moeten niet zwijgen over Tsjetsjenië.

Een ander onderdeel van die agenda betreft de strijd tegen straffeloosheid van grootschalig geweld en mensenrechtenschendingen. Het Strafhof moet versterkt worden. Heeft de minister van Buitenlandse Zaken signalen dat de Verenigde Staten hun positie ten opzichte van het Strafhof willen heroverwegen? Ik heb hier met collega Van Oven ook schriftelijke vragen over gesteld. Ik ben benieuwd naar een reactie. Is Nederland overigens klaar voor de huisvesting van het Strafhof? Is er verder aanleiding om de discussie over terrorisme als misdrijf onder het Statuut van Rome te heropenen?

Op de post-Afghanistan-agenda moeten ook bindende afspraken staan over wapenvermindering in Europa, wapenhandel en kleine wapens. Een volgend punt moet zijn conflictpreventie, ook in de Zuid-Kaukasus en Georgië, en versterking van de OVSE. De Balkan mag niet wegglijden onder de gebeurtenissen van 11 september en verdient blijvende financiële steun van Nederland.

De heer Verhagen (CDA):

Ik heb nog een vraag over het punt van die wapenhandel. Gelet op uw spreektijd, begrijp ik wel dat u dit alleen maar noemt zonder daar verder invulling aan te geven. Er is in Europees verband evenwel een aantal criteria geformuleerd voor de wapenexport. De invulling daarvan wordt overgelaten aan de lidstaten. Met andere woorden: ondanks de schijn is er absoluut geen sprake van een Europees exportbeleid, althans niet van een eenduidige toepassing. Vindt u dat er een eenduidige interpretatie van die wapenexportcriteria moet komen, opdat het niet zo kan zijn dat op basis van dezelfde criteria Nederland niet exporteert en andere lidstaten van de EU wel?

De heer Hoekema (D66):

Ik weet precies waar de heer Verhagen heen wil, namelijk naar India en Pakistan. Ik denk dat voor Nederland en de andere lidstaten de ruimte moet blijven bestaan om een stapje verder te gaan dan het overigens al vergaand geüniformeerde en geharmoniseerde Europese wapenexportbeleid. Ik weet dat de heer Verhagen dat niet wil, maar ik vind het echt van belang dat er in Europa vergaande normen worden afgesproken. Ook op dit soort gevoelige terreinen moet evenwel de mogelijkheid bestaan om daar nationaal een schepje bovenop te doen.

Op die agenda moet ook de uitbreiding van de NAVO komen te staan. Die uitbreiding mag van mij ook veel prominenter figureren in onze discussies en zou ook met een big bang gerealiseerd mogen worden voor de huidige kandidaat-lidstaten. Daar horen Macedonië en Albanië trouwens niet bij. Een laatste punt op die agenda moet de Verenigde Naties betreffen. Volgens mij zal de relevantie van de VN in de wereld na Afghanistan toenemen. Ik noem een wat merkwaardig voorbeeld. Vorig jaar is er een top van religieuze leiders geweest in het kader van de VN. Is het niet een idee om een dergelijke top opnieuw te houden naast de destijds afgelaste kindertop?

Mevrouw Van 't Riet zal morgen uitgebreid spreken over de bijdrage van het verminderen van welvaartsverschillen en het belang van armoedebestrijding, ook een punt voor de post-Afghanistan-agenda. Het gaat dan vooral om begrippen als selectieve liberalisering en asymmetrische globalisering. In Nederland kunnen wij ook ons kleine steentje bijdragen. Op de begroting van Buitenlandse Zaken staat namelijk een vredesfonds. Die post lijdt echter aan een ernstige onderuitputting. Daarom wil ik de minister van Buitenlandse Zaken vragen of ook conflictpreventieprojecten onder het beslag van het vredesfonds mogen komen of dat wij dan in het licht van de motie die de heer Harrewijn vorig jaar heeft ingediend, naar de begroting van Defensie moeten kijken. Ik constateer dat een fraaie notitie over conflictpreventie het licht heeft gezien, maar ik krijg hier graag wat meer helderheid over. Ik kan mij namelijk voorstellen dat wij dit wat breder gaan trekken.

Ik ben blij met de brief van de minister waarin hij blijk geeft van een kritische notie over Turkije, ondanks de grondwetswijzigingen en het bescheiden honoreren van een aantal autonomiewensen van de Koerden. Er blijft bij mijn fractie grote zorg over de mensenrechten en de uitvoering van de uitspraken van het Europese Hof voor de rechten van de mens. Hoe ziet het Comité van ministers overigens toe op de uitvoering van die uitspraken? Verder hebben wij zorgen over de persvrijheid en over de doodstraf. Ik denk dat er in Turkije nog een hoop moet verbeteren, voordat de toetredingsonderhandelingen kunnen starten. Tegelijkertijd moeten wij Turkije wel gelijk behandelen. Daarom wil ik de staatssecretaris vragen waarom de Algemene Raad begin oktober heeft besloten om niet over te gaan tot screening van het acquis. Wat zijn de redenen daarvoor?

Latijns-Amerika dreigt een beetje van de landkaart af te vallen, behalve dan bij de heer Van Baalen. Ik wil de minister van Buitenlandse Zaken een vraag stellen over het bericht in de NRC van 31 augustus dat een Colombiaanse groepering na een tien maanden durende ontvoering een Nederlander zou hebben vrijgelaten voor een losgeld van 5 mln dollar. Dat is geen gering bedrag. Wat is in dezen de beleidslijn? Uiteraard het redden van Nederlanders maar wat gebeurt er met dat losgeld? Is er niet het risico dat dit geld in het criminele drugscircuit terechtkomt?

Dan Suriname. In de week dat wij het overlijden van de heer Lachmon te betreuren hebben – terecht eindigde collega Koenders zijn bijdrage daarmee – is ook het vonnis tegen Bouterse nu onherroepelijk. Een beroep in cassatie is door de Hoge Raad verworpen. De man moet nu voor de rechter. Dat kan en mag in Suriname. Hoe staat het met het dossier in Suriname en hoe staat het met het opsporings- en aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd? Kunnen we Bouterse aanhouden in een derde land? Heeft Nederland met alle andere landen waar het om gaat nu die verdragen gesloten?

Er zijn grote economische en politieke problemen in Argentinië. Kan de minister aangeven of hierbij een rol is weggelegd voor de internationale gemeenschap, behalve het IMF?

Voorzitter. Ik eindig huiselijk. De menselijke maat op het ministerie is ook van belang. Mag ik in dat kader vragen of er nu eindelijk eens een nieuwe voorzitter van de AIV kan worden benoemd? Mag ik ook aan de minister vragen om het responsief vermogen, het vermogen om antwoorden te geven op vragen van burgers, van het ministerie te verbeteren? Ik waardeer dat de minister bijvoorbeeld een brief heeft geschreven aan de weduwe van een Nederlander die is omgekomen in Equador. Hij zal ook met meer vragen op dat terrein worden geconfronteerd. Ik denk dat het van groot belang is om ook Buitenlandse Zaken mee te laten doen met het project Moderne overheid, een overheid die reageert op vragen en klachten van burgers. Burgers zijn niet altijd per definitie redelijk, maar toch zal het ministerie daar op moeten letten.

Ten slotte de zorgnorm voor gedetineerden, de motie-Hoekema/Verhagen. Ik spreek mijn waardering uit voor de pogingen die in het werk zijn gesteld, onder meer via een rondetafelconferentie begin oktober, om dat wat uit te werken. Ik heb er wel een groot aantal vragen over, maar die zal ik graag aan de orde stellen bij het debat over dit onderwerp. Ik zou in ieder geval willen zeggen dat het begrip "maatwerk" niet een nullijn mag betekenen. Een zorgnorm mag een begeleidingsnorm worden maar nooit de nullijn. Ik meen dat wij ook moeten kijken naar het versterken van het vermogen van ambassades om soms verre reizen naar gedetineerden te maken. En die reizen zijn soms heel dichtbij. Ik ken een geval van een in Oostenrijk gedetineerde Nederlander die terecht een aantal klachten over het Oostenrijkse rechtssysteem heeft. Daar valt ook nog veel aan te verbeteren.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Mijnheer de voorzitter. Ruim tien jaar geleden veranderde het internationale krachtenveld ingrijpend. Het atheïstisch communisme stortte, althans in ons deel van de wereld, ineen. Even was er sprake van een meer ontspannen wereld van vrede, vrijheid en recht. Een organisatie als de NAVO had moeite haar voortgezette bestaan te rechtvaardigen. Het duurde allemaal maar enkele jaren. De afgoderij van het nationalisme manifesteerde zich in alle hevigheid, we raakten vertrouwd met de gruwelijke beelden van het zogenaamd etnisch schoonmaken, en elders met het fenomeen van de "failed states" met zijn kindsoldaten en vluchtelingenstromen. De "eeuwige vrede" waar de filosoof Kant ooit over schreef, bleef de utopie die het binnen onze bestaanshorizon was, is en zal blijven.

Dit alles is niet aan onze buitenlandse politiek voorbijgegaan. Nederland werd politiek en zelfs militair actief op de Balkan. We reorganiseerden onze krijgsmacht met het oog op vredesbewarende operaties, filosofeerden over de doctrine van de humanitaire interventie en ruimden een plaats in voor het Joegoslavië-tribunaal en eerdaags het Internationaal Strafhof. Tot we op 11 september ons met een enorme schok opnieuw moesten oriënteren. Nu op de ongrijpbare vijand van een vorm van terrorisme, die zich niet alleen van afschuwelijk geweld bedient maar zich daarbij tracht te hullen in en legitimeren met de taal van de godsdienst. Tot op heden is de grote coalitie onder leiding van de Verenigde Staten erin geslaagd om in het front tegenover Bin Laden en de Taliban de gelederen gesloten te houden, maar het is een breekbare coalitie, innerlijk verdeeld als zij is. Om een self-fulfilling prophecy tegen te gaan is het verstandig niet te gemakkelijk en te snel te spreken over een botsing van beschavingen. Het kan leiden tot culturele en politieke tegenstellingen die niet alleen onze buitenlandse politiek raken, maar ook de verhoudingen in het eigen land. De vraag moet wel onder ogen worden gezien of onze westerse cultuur en publieke opinie, waarin de godsdienst grotendeels uit de publieke arena is verbannen, in staat zijn effectief om te gaan met bijvoorbeeld islamitisch theocratische noties en strevingen en de strijdmethode van de Jihad. Op de Europese Raad van Gent is nog eens krachtig uitgesproken waar Nederland en de andere Europese partners staan: onverkort achter de Verenigde Staten. Mijn fractie stemt daar met overtuiging mee in. De aard van deze oorlog tegen een nauwelijks te traceren vijand dwingt ons evenwel telkenmale opnieuw doel en middelen te wegen en te heroverwegen. Er kan, zo heb ik al in september opgemerkt, een moment komen dat het voortzetten van deze oorlog bij een blijvende onvindbaarheid van Bin Laden een groter onrecht wordt dan het zich neerleggen bij die onvindbaarheid. Zegt de minister mij dit na?

In Gent hebben de Europese leiders een expliciet doel genoemd, namelijk de terroristische organisatie Al-Qaeda, en een impliciet doel, namelijk het bevorderen van de vorming van een stabiele, legitieme en representatieve Afghaanse regering. Onderschrijft de minister deze formulering? Als hij dat doet, wil hij dan uiteenzetten wat de rechtsgrond is van deze van buitenaf te bewerkstelligen regimewisseling? Gaat het inmiddels niet gewoon om een oorlog tegen Afghanistan? Of is er een verhindering dit met zoveel woorden uit te spreken?

Wat zijn overigens de overwegingen geweest om de minister-president en de minister voor OS naar Pakistan te laten afreizen? De steun die wij aan dat land geven, loopt grotendeels via multilaterale instellingen. De bilaterale relatie is stopgezet. Dat laatste blijft gelukkig ook zo. Twee weken geleden vroeg ik aandacht voor de dreiging van moorden op christenen in dat land. De minister reageerde toen wat ongeïnteresseerd, maar gisteren lazen wij dat in een katholieke kerk minstens 15 christenen waren vermoord. Is aan deze dreigingen tijdens het bezoek aandacht geschonken?

In Gent is ook afgesproken, te zijner tijd te werken aan een ruim en ambitieus politiek en humanitair wederopbouwprogramma. Zo geformuleerd, is daar niets mis mee, maar hoever kan en mag dat gaan? Acht de regering de weg begaanbaar die, à la Bosnië en Kosovo, leidt tot een de facto protectoraat met buitenlandse militaire eenheden die garant moeten staan voor orde en veiligheid? Ik zou me tien keer bedenken voordat ik daaraan zou beginnen! Graag een heldere reactie van de regering. Het viel mij op dat de heer Blaauw daar al over filosofeerde. Dat ik had ik uitgerekend van zijn fractie niet verwacht.

De heer Blaauw (VVD):

U gaat wel erg kort door de bocht. Ik wil graag het debat openen over de vraag welke kant wij opmoeten. Daardoor kan wellicht juist worden voorkomen wat u vreest.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ik heb een interruptie in uw betoog overwogen, maar zo kan het natuurlijk ook. De manier waarop u sprak over de optie van vredesbewarende operaties heb ik ervaren als een eerste poging tot agendering daarvan. Ik vroeg mij af waarom u dat doet. U weet ook dat dit geen vrijblijvende discussies zijn.

De heer Blaauw (VVD):

Het gaat er mij om dat je een mogelijk vacuüm moet voorzien. Nu dienen wij de opties voor dat geval te verkennen. Ik sprak over een onderdeel daarvan.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Daarmee heb u het geagendeerd. Dat vind ik onverstandig of, liever gezegd, voorbarig.

Nog een laatste vraag over de Top van Gent. Kan de staatssecretaris mij uitleggen hoe informeel een bijeenkomst van staatshoofden en regeringsleiders is als daar ingrijpende besluiten worden genomen, die even zovele opdrachten voor de Raad vormen? En waarom was iedereen zo verontwaardigd toen het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk even gedrieën vergaderden? Dat moet toch kunnen op een informele bijeenkomst?

De minister van Buitenlandse Zaken is niet geheel zonder schrammen door deze periode gekomen. Enige tijd geleden ontvingen wij een brief over zijn functionele verhouding tot de minister-president terzake van het Europees beleid. De onbevangen lezer kan concluderen dat het primaat nog voor het allergrootste deel bij de minister ligt. Niets is echter minder waar. Meer dan ooit is de minister-president op alle terreinen van het buitenlands beleid overheersend geworden. De laatste tijd is de man nog nauwelijks in Nederland te vinden. Hoe onvermijdelijk is dat? Durft de minister daarop te reflecteren? Mijns inziens is er slechts dan een gezond tegenwicht te organiseren als men over zelfstandige ideeën beschikt. Dat was bijvoorbeeld het geval in het mensenrechtenbeleid waarin de vrijheid van godsdienst centraal stond. Zo hebben wij zijn kritische aandacht voor de zogenaamde godsdienstwetten in de Midden- en Oost-Europese landen zeer gewaardeerd. Welk vervolg denkt hij aan deze prioriteit te kunnen geven?

Voor het overige was de minister weliswaar een goed beheerder van zijn departement – voorzover ik kan waarnemen – en iemand met een open houding naar het parlement – dat kan ik wel waarnemen – maar tenslotte een overtuigd pragmaticus. Op dat punt moet ik de heer Hoekema in zijn analyse – niet in zijn waardering daarvan – bijvallen. Dat is te weinig. De heer Hoekema sprak trouwens over een principieel pragmatist, maar dat lijkt mij bijna een contradictio in terminis. Maar dit terzijde.

Wat heeft deze minister bijvoorbeeld gedaan met de Eurokritische oriëntatie van zijn voormalige politieke voorman Bolkestein? Mag ik hem eens uitdagen in die lijn van destijds over het zogenoemde Euroleger hardop te zeggen dat de keizer nauwelijks kleren aan heeft? Niet alleen lukt het de Europese Unie volgens het Institute for Strategic Studies niet in 2003 de beoogde 60.000 man voor vredesoperaties op de been te brengen; belangrijker is dat dit halfbakken legioen zijn bestaan nauwelijks kan ontleden aan een goede veiligheidspolitieke analyse en dat zelfs het begin van een strategisch concept ontbeert. Wil hij zeggen wat hij op dit punt van de Top van Laken verwacht en wat zijn inzet is? In het verlengde daarvan wil ik hem vragen wat de criteria van de Nederlandse regering zijn terzake van de uitbreiding van de NAVO.

De heer Hoekema (D66):

Betreurt de heer Van Middelkoop het dat de invloed van de euroscepticus Bolkestein op VVD-minister Van Aartsen zo klein is geweest? Je zou ook kunnen zeggen – zoals ik zou zeggen – dat je verheugd zou moeten zijn over het vooruitstrevende centrumlinkse pro-Europese beleid van dit kabinet.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ik betreur het, mijnheer Hoekema. Dat antwoord had u kunnen verwachten. Ik kom hier niet voor niets met de heer Bolkestein aandraven als ik een oordeel probeer te formuleren over het beleid van de minister.

De heer Koenders (PvdA):

Wat vindt de fractie van de heer Van Middelkoop over de NAVO-uitbreiding? Ik neem aan dat zijn fractie daar zo langzamerhand ook een standpunt over heeft.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Hebt u vanavond al een standpunt gehoord van één van de woordvoerders?

De heer Verhagen (CDA):

Ja.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

De heer Verhagen zou in elk geval heel rustig moeten zijn, want hij had erg veel woorden nodig om te verbloemen dat hij daar nog geen uitgewerkte mening over heeft. Overigens vind ik dat op dit moment helemaal geen schandelijke positie. Ik zei zo-even dat ik nog weinig uitgesproken standpunten heb gehoord. Ik heb wel benaderingen gehoord. Mijn benadering is misschien een iets andere dan die van de heer Koenders en dat mag. Ik hecht zeer aan het eigen karakter van het NAVO-bondgenootschap en dat is primair militair. Er zijn veel andere politieke verbanden waarbinnen heel veel te verwezenlijken is en waar Nederland lid van is, zoals de OVSE, maar het eigen karakter van de NAVO is militair. Dan leg ik vooral criteria aan als efficiency, operationaliteit, enz. Dan ben ik zeer terughoudend – maar dat was ik al bij de vorige uitbreiding – met het doen van voorstellen voor een verdere uitbreiding van de NAVO. Als er sprake is van een voorstel van de regering om met een heleboel landen de NAVO uit te breiden, dan wil ik eerst bewijzen zien dat dit niet ten koste gaat van het karakter van de NAVO. Daar heb ik al mijn twijfels over. Wij zien nu al dat de Amerikanen weliswaar een beroep doen op het bondgenootschap, maar dat zij daar verder operationeel geen gebruik van maken.

De heer Koenders (PvdA):

Vindt u dat landen die vanwege het opendeurbeleid en die gebaseerd op het verleden verwachtingen hebben, minder recht hebben op de veiligheid die binnen NAVO-landen geldt?

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Dat is een beetje pathetisch. Zou de veiligheid van bijvoorbeeld de Baltische staten nu echt substantieel toenemen, zeker in de wereld die u zo-even beschreef en die zeer pro Rusland was – daar heb ik u overigens niet op bekritiseerd – als zij deelgenoot gaan uitmaken van de NAVO? Ik las van de zomer het laatste boek van Kissinger, die zei: als de Baltische staten lid worden van de Europese Unie, dan bevat het in zichzelf al meer dan voldoende veiligheidspolitieke garanties. Dat was voor hem argument – en dat is ook mijn lijn – om in elk geval niet het automatisme van de uitbreiding van de NAVO met een heleboel landen te volvoeren.

De heer Koenders (PvdA):

Voorzitter...

De voorzitter:

Nee, niet meer op dit punt. Als u nu vannacht ook dat boek van Kissinger leest, kunt u er in de tweede termijn op terugkomen. De heer Van Middelkoop vervolgt zijn betoog.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Dat is te dik voor één nacht, zelfs voor de heer Koenders.

De heer Koenders (PvdA):

Mag ik nog één vraag stellen, voorzitter?

De voorzitter:

Nee, niet meer.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

De ontwikkelingen in Israël en de Palestijnse gebieden vervullen mijn fractie met grote zorg. Ik acht een internationaal isolement waarin vooral Israël dreigt te komen, slecht voor het hervatten van het vredesproces. Onderkent de regering dit met mij? Ik volsta met één vraag. Hoe redelijk en reëel is het eigenlijk om van partijen te vragen, het vredesproces opnieuw op gang te brengen "zonder dat voorwaarden bovenaf worden gesteld", zoals de voorzittersconclusie in Gent luidde? Moet Sharon aan tafel gaan zitten om te onderhandelen over bijvoorbeeld een geleidelijke vermindering van terreurdaden in Israël? Het lijkt mij dat je dat niet mag verlangen van Sharon.

Veel en goede aandacht heeft deze minister de laatste jaren aan Indonesië besteed. Dat was ook nodig. Op de Molukken lijkt het beter te gaan dan de afgelopen twee jaar, maar dan moet wel de Laskar Jihad bedwongen blijven of worden. Wat is de inschatting van de regering? Hoe beoordeelt de minister de nieuwe autonomiewetgeving voor Papoea? Kan Nederland een bijdrage leveren aan dit proces van decentralisatie? Er is in ons land nog altijd relatief veel bestuurlijke kennis van dit vroegere landsdeel. Wil de minister zich er sterk voor maken dat de missie van de EU-ambassadeurs in december in elk geval doorgaat, dus ook na de nieuwe wetgeving in Jakarta?

Ten slotte wil ik aan de staatssecretaris een vraag met een ondertoon van zorg stellen. Het gaat goed met het programma voor het cultureel erfgoed overzee. Hij kent mijn voorliefde voor dat programma. Het wordt nog beter nu reeds in 2002 een aantal projecten in Suriname van start gaan. Dat verheugt mij zeer, maar dat laatste wordt voorzover ik kan waarnemen, niet vertaald in extra budgettaire middelen voor volgend jaar en later. Moeten lopende projecten dan vertraagd worden? Dat kan toch niet waar zijn? Graag opheldering en zo nodig de toezegging van extra middelen.

Ik kom terug bij de minister van Buitenlandse Zaken. Vandaag ontvingen wij een briefje over het onderzoek naar het imago van Nederland in het buitenland, waarover ik destijds vragen heb gesteld. Als ik het goed lees, verschijnt het onderzoeksrapport een dag na de verkiezingen. Dat lijkt mij geen onredelijke lezing van dat briefje. Mag ik de minister vragen of het ook een maandje eerder mag zijn? Sterker nog, daar sta ik op.

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking lijkt haar missie grotendeels te hebben voltooid. In de afgelopen jaren zijn het bilaterale, het multilaterale en het medefinancieringskanaal opnieuw gewogen en met de Kamer besproken. Zij heeft op het beleid van Ontwikkelingssamenwerking een eigen stempel gezet, dat overigens meer bescheiden is dan menigeen vooraf vreesde. Hierbij mag de matigende rol van de Kamer niet onvermeld blijven. Er was ook veel continuïteit van beleid, maar er zijn nogal wat losse eindjes die aangehecht moeten worden.

Eerst een algemeen thema. De nieuwe begrotingsopzet lijkt in die zin zeer aan deze minister besteed dat zij haar voorliefde voor beleidscriteria zoals doelmatigheid en efficiëntie, uitgedrukt in kwantitatieve termen, nog meer kan uitleven. In het recent verschenen boek Als de olifanten vechten, dat op 12 september aan de minister is aangeboden, wordt op de eenzijdigheid van deze voorliefde gewezen.

Ontwikkeling, zo zeg ik nu wat gechargeerd, wordt gemeten in termen van inkomensgroei, met een relatieve onderwaardering voor kwalitatieve aspecten zoals goede rechtsverhoudingen, eerlijke zeggenschap over hulpbronnen, sociale investeringen op lange termijn die niet onmiddellijk leiden tot inkomensvermeerdering, aandacht voor gemarginaliseerde groepen en niet direct op geld waardeerbare zaken zoals decentralisatie en het belang van de stem van het middenveld.

In de genoemde publicatie wordt het veelzeggend genoemd dat de minister niet meer over armoedebestrijding, maar slechts over armoedevermindering spreekt. De minister heeft daarop gereageerd, maar ook bij herlezing van haar bijdrage moet ik constateren dat deze nauwelijks inhoudelijk was, dat wil zeggen met een uiteenzetting van het door haar gebruikte kwantitatieve en kwalitatieve ontwikkelingsbegrip. Kan zij dat in dit debat nog eens proberen, reflecterend op het beleid dat door haar in de afgelopen drie jaar is gevoerd?

Ik heb waardering voor de wijze waarop de minister haar internationale expertise heeft ingezet in bijvoorbeeld de Wereldbank en de Europese Unie. Na de Europese Raad van Stockholm heb ik via een motie de regering op pad willen sturen om alle lidstaten ertoe aan te zetten in 2002 op de wereldtop voor duurzame ontwikkeling de ODA-doelstelling van 0,7% te implementeren. Dat was aan deze minister zeer wel besteed; dank daarvoor. Welke verbeteringen verwacht zij concreet in 2002 te kunnen melden? Heeft zij aanwijzingen dat men zich daadwerkelijk wil houden aan de vrome woorden van Stockholm?

Ik wil nog iets anders agenderen. De heer Van Ojik, ambassadeur in algemene dienst, wees in een rede aan de Vrije Universiteit op 17 september jongstleden op de duurzaam negatieve effecten van het protectionisme van de rijke landen. UNCTAD maakt een schatting van honderden miljarden US-dollars verlies voor de ontwikkelingslanden, de Wereldbank wat meer bescheiden 100 mld. Hoe dan ook, schandelijk veel.

Nu lijkt het soms of het begrip protectionisme zo vaak valt dat we het niet goed meer horen. Het zou daarom goed zijn om eens een gedegen onderzoek, eventueel internationaal, te laten verschijnen waarin de gewraakte protectionistische maatregelen met zoveel woorden worden aangewezen, zodat wij ze programmatisch aan de kaak kunnen stellen. Ziet de minister mogelijkheden een dergelijk j'accuse-document te doen opstellen? Zij bewijst er velen een grote dienst mee.

De heer Koenders (PvdA):

Ik wil de heer Van Middelkoop een vraag stellen die ik ook aan de VVD-fractie heb gesteld. Ik heb heel goed de positie van zijn fractie gevolgd bij het landbouwbeleid. Als hij toch veel boeken leest, is j'accuse daarop misschien ook van toepassing.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ik snap niet wat die boeken ermee te maken hebben, maar ik zal niet meer zeggen dat ik wel eens een boek lees.

Ja, wij ervaren allemaal in de fracties dat er een zekere spanning zit tussen datgene waarvoor de landbouwwoordvoerders moeten staan en datgene wat de woordvoerders bij ontwikkelingssamenwerking bepleiten. Daarom wil ik beter gedocumenteerd hebben waarover wij precies spreken. Eerlijk gezegd heb ik soms het idee dat het woord protectionisme wel eens wordt gebruikt als een aangename vorm van zelfkwelling: kijk toch eens hoe slecht wij zijn! Ik weet zo langzamerhand ook niet meer precies, behalve op het gebied van de landbouw, waarover wij het precies hebben. Zonder onmiddellijk alle belangen van Europese boeren overboord te gooien, meen ik dat het wel goed zou zijn als wij een betere afweging konden maken.

De heer Koenders (PvdA):

Betekent dit dat u namens uw fractie vanavond uitspreekt dat de positie die uw fractie op het gebied van de landbouw tot nu toe heeft ingenomen, niet adequaat is om daadwerkelijk internationale ontwikkeling tot stand te brengen? U moet daar echt een helder antwoord op geven, want een algemene analyse is politiek iets te gemakkelijk.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

De terminologie bevalt mij niet helemaal. Hier wordt iemand de maat genomen. Zullen wij eerst eens gezamenlijk proberen, zo'n onderzoeksrapport op tafel te krijgen waarin wij kunnen aanwijzen met welk dossier, bijvoorbeeld suiker, het protectionistisch zo verkeerd gaat dat het niet meer te rechtvaardigen valt dat de boeren in Europa worden beschermd ten koste van de boeren elders in de wereld? U moet dan ook redelijk blijven, mijnheer Koenders. U staat mij hier de maat te nemen, maar u weet ook dat als wij daarin slagen, vervolgens op ons de verplichting rust, niet rücksichtslos van de ene dag op de andere aan alles een einde te maken. Dat kan ook weer niet. Wij moeten dan naar wegen zoeken om wat meer gelijkheid in de wereld, in dit geval vooral in de agrarische wereld, te bewerkstelligen.

De heer Koenders (PvdA):

U loopt echt van de vraag weg. Er zijn duizenden rapporten op dit terrein die heel helder aangeven wat het probleem met het Europese landbouwbeleid is. Dat wordt hervormd. Het moet sterk gebeuren, wil de WTO een succes worden en willen wij de belangen van ontwikkelingslanden stimuleren. Ik vraag gewoon wat uw positie daarin is.

De heer Van Middelkoop (Christen Unie):

Die duizenden rapporten moet u mij maar eens opsturen.

De heer Koenders (PvdA):

Graag. Overigens geeft u er geen antwoord op vanavond.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Het simpele antwoord dat u kennelijk op prijs stelt, is er niet. Vindt u het goed als ik zeg dat ik al royaal genoeg ben dat ik ook in mijn eigen fractie inderdaad spanning ervaar als je soms in het ene dossier naar de ene kant praat en in het andere dossier naar de andere? Moet ik nog openhartiger zijn? Ik moet ook nog wel een keer thuis kunnen komen in mijn fractie.

Ik kom te spreken over de subsidiëring. Met ingang van 2003 wordt het subsidiesysteem voor maatschappelijke organisaties vereenvoudigd. Onderschrijft de minister nog altijd mijn voorkeur daaraan een wettelijke basis te geven? Een deel van de subsidiestroom heeft mijns inziens tot op heden te weinig aandacht gekregen, ook in het AO dat wij onlangs hadden, namelijk de subsidies aan buitenlandse maatschappelijke organisaties. Iemand vertelde mij dat daar inmiddels 50% van het geld van de minister naartoe gaat. Ik kan totaal niet beoordelen of dat waar is. Ik krijg daar graag een notitie over waarin een overzicht van die uitgaven is opgenomen, een verantwoording van keuzes, de relatie met het criterium van draagvlakversterking in Nederland, om welk type gesubsidieerde hulp het gaat en dergelijke. Dan is zo ongeveer alles besproken van het beleid van de minister van de afgelopen jaren. Dit zou ik er graag nog naast willen leggen.

Na het overleg over MFP-breed zijn er nog vragen blijven liggen, bijvoorbeeld over de plaats van het zogenaamde front office. Is de minister daar al uit? Er komt nog een beleidskader voor MFP-smal. Mogen de betreffende organisaties rekenen op een qua volume met de huidige subsidiestroom vergelijkbaar budget? Hoe smal of breed wordt dit beleidskader eigenlijk? Wil de minister toezeggen dat zij niet opteert voor het keurslijf van one-issue-organisaties of organisaties die zich uitsluitend op een land richten? Kortom: mag het iets flexibeler zijn?

Poverty reduction strategy papers is het nieuwe toverwoord in internationaal ontwikkelingsland. Nederland, zo lees ik op blz. 76 van de begrotingstoelichting zal het PRS-proces in 2002 actief steunen. Wil de minister de Kamer betrekken bij deze beleidsinzet? In concreto gaat het dan om doelen en middelen van het PRS-proces, de verantwoordelijkheid van het ontwikkelingsland, de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld, de rol van de internationale actoren van Wereldbank tot ambassade, enz. Tevens zou ik de minister in dit verband willen vragen alsnog een visie te ontwikkelen op de betekenis van decentralisatieprocessen en het lokaal bestuur bij armoedebestrijding. Oftewel: wil zij meedenken met gemeenten en VNG?

Nog altijd rust de schuldenlast op veel ontwikkelingslanden als lood op de schouders. Welke mogelijkheden wil de minister benutten om het doel van het HIPC-initiatief, namelijk de schuldenlast terug te brengen tot een "houdbaar" niveau, dichterbij te brengen? De noodzaak daartoe is na 11 september alleen maar toegenomen. En hoe gaat de minister om met het voorstel van onder anderen de secretaris-generaal van de VN, Kofi Annan, om een onafhankelijk panel van beoordelingsexperts in te stellen? Ik zal de minister de onderliggende stukken aanreiken.

Merkwaardig bescheiden is de aandacht in de begrotingsstukken voor het aidsvraagstuk, en dat terwijl Nederland hier financieel actief is. Hoe reageert de minister op het voorstel van de SGVN om een Global Aids & Health Fund op te richten? En ziet zij mogelijkheden om de bescherming van Amerikaanse patenten op aidsremmers ter discussie te stellen nu de VS datzelfde doen met patenten tegen miltvuur? Met twee maten meten kan toch niet?

Ten slotte kort iets over bepaalde landen. Allereerst Rwanda. Het irriteert ons dat de minister nog geen jaar na het besluit van de Kamer om Rwanda niet op de landenlijst te plaatsen toch weer een voorstel doet. Mijn fractie heeft daar overwegende bezwaren tegen. De situatie in het Grote Merengebied en de rol van Rwanda daarin zijn niet zodanig structureel verbeterd dat een bilaterale structurele relatie gewettigd is. Minister: respecteer de wens van de Kamer en het karakter van de landenlijst.

De heer Koenders (PvdA):

Het is toch bekend dat de Kamer zelf om een evaluatie heeft gevraagd om opnieuw een standpunt te bepalen. Ik vind het alleszins gerechtvaardigd dat de minister ingaat op de wens van de Kamer. Uw redenering gaat niet op.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Na de aanvaarding van de motie zijn wij uit elkaar gegaan. Het kan zijn dat u gelijk hebt. De minister heeft altijd het recht erop terug te komen. De notie van een evaluatie is mij niet bekend. Misschien is het gezegd. Ik mis wel eens een AO.

De heer Koenders (PvdA):

Het was geen AO, maar een centraal debat over het Grote Merengebied. Wij hebben de wens van de Kamer duidelijk neergelegd, gezien de ontwikkelingen.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ik zal mijn toon iets matigen, zeker als het gaat over het respecteren van de Kamer. Ik blijf erbij dat het karakter van de landenlijst moet worden gerespecteerd. Er moet zorgvuldig naar worden gekeken. Ik heb er goede herinneringen aan. Ik neem het karakter van die lijst, te weten bilateraal structureel serieus. De minister moet duidelijk maken dat de situatie in het Grote Merengebied structureel zodanig is verbeterd dat een dergelijke relatie kan worden aangegaan, in de vrij zekere verwachting dat het volgend jaar niet moet worden afgebroken omdat het daar weer fout gaat. Dat is niet mijn waarneming. Misschien moet ik de minister van Buitenlandse Zaken te hulp roepen want hij moet het Grote Merenconflict politiek beoordelen. Het zou mij een lief ding waard zijn als het wel zou kunnen. Naar mijn gevoelen zijn de condities niet zoveel beter dan vorig jaar.

De heer Hoekema (D66):

Mag ik de heer Van Middelkoop als constitutioneel precies de vraag stellen of het probleem is dat er een voorstel ligt of dat er dit voorstel ligt?

De voorzitter:

Dat punt was uitgesproken. U hoeft er niet op te reageren.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Dank u wel.

Soedan, het land van de moedeloosheid. Nederland kan als onafhankelijk land, zo lees ik in antwoord 130 een activerende rol spelen in het vredesproces. Gebeurt dat ook en hoe? Zijn er mogelijkheden om aansluiting te zoeken bij de Bush-administratie die op verzoek van Amerikaanse kerken nieuwe initiatieven wil ontplooien onder meer gericht op het bestrijden van de slavernij?

Ik hoor van NCO-zijde dat zij er last van heeft dat Nederland geen enkele relatie met Haïti heeft. Nu is dat geen voldoende argument om dat land op een lijst te plaatsen. Wat verzet er zich tegen om een van de meest miserabele landen van de wereld op de GMV-lijst te zetten? Het is een open vraag.

Ik rond af, voorzitter. Als de minister mijn interventie van vanavond met welwillendheid wil bejegenen, beloof ik haar nu niet terug te komen op de halfbakken wijze waarop zij mijn vragen over de Gazahaven begin deze maand heeft beantwoord en de toonhoogte van haar verontwaardiging.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter. Het motto waarmee Paars II het buitenlandse beleid in 1998 presenteerde was "Gedreven door idealisme, gestuurd door realisme". Sindsdien is er heel wat gebeurd. Wij kunnen ons anno 2001 de vraag stellen: is er nog wel ruimte voor idealen nu 11 september een streep zette door de hoge verwachtingen die velen met betrekking tot het nieuwe millennium koesterden? Het antwoord van de SGP-fractie is volmondig ja, maar dan moeten wij de recente gebeurtenissen wel plaatsen in het licht van de tekenen der tijden, waarover de Bijbel spreekt. Juist nu bij zovelen angst om zich heen grijpt, moeten wij in Bijbels licht zeggen dat ons niets vreemds overkomt. De Bijbel zegt dat het ene volk tegen het andere op zal staan, dat mensen elkaar zullen haten en overleveren en dat de liefde van velen zal verkouden. Hoe actueel is dit! De Bijbel leert ons ook dat uiteindelijk alles zal uitlopen op de komst van het Koninkrijk van Jezus Christus, een koninkrijk van ware vrede en gerechtigheid. Dat is het perspectief, ook in deze tijd. Dit neemt niet weg dat het de roeping en plicht van overheden is om publieke gerechtigheid en vrede na te streven en te bevorderen. Wij moeten ons alleen wel van onze beperkingen op dat punt bewust zijn.

Voorzitter. Van wezenlijk belang is hoe overheden binnenslands de juiste waarden en normen in de samenleving hanteren en handhaven en hoe dat buitenslands overkomt. Het zal de regering duidelijk zijn waar de SGP-fractie op doelt. Nederland is in de afgelopen jaren op intrieste wijze moreel gidsland geworden. Ik ga niet alle voorbeelden noemen, want dat zou te veel van mijn tijd vergen. Ik noem alleen maar als droevig dieptepunt de aanvaarding van het "homohuwelijk", waarmee Nederland zich in moreel opzicht isoleerde van de rest van de wereld. Wij schamen ons diep voor Nederland, zeg ik met droefheid. Wij roepen de regering op, niet alleen voor het binnenlands beleid maar ook voor het buitenlands beleid de normen van de Bijbel als Gods woord te hanteren. Dat zal ons een wezenlijk herstel van het zwaar geschonden imago kunnen opleveren.

Voorzitter. Ik kom op het punt van de internationale veiligheid. De Amerikaanse acties in Afghanistan zijn inmiddels ruim drie weken aan de gang. Het perspectief is dat dit geen kortstondige operatie zal zijn. Daar moeten wij in elk geval rekening mee houden. Die mogelijk lange duur mag geen afbreuk doen aan de noodzakelijke solidariteit met de VS. Ondertussen zijn er twijfels over de effectiviteit van de acties en zijn er, ook door onze regering, vragen gesteld over de door de VS ingezette militaire middelen. Dat is begrijpelijk: ook naar onze mening moeten de acties proportioneel en zo doelgericht mogelijk zijn en burgerslachtoffers moeten zo enigszins mogelijk worden voorkomen. De VS mogen daarop aangesproken worden. Het mag echter niet zo zijn dat de kritiek op de acties zover gaat dat daardoor de solidariteit in de strijd tegen het terrorisme ter discussie staat. Wij willen die solidariteit heel duidelijk hier uitspreken. Dat is broodnodig.

De SGP-fractie steunt de royale houding van de regering – ook dat is een vorm van internationale solidariteit – als het gaat om humanitaire hulp. Wij onderstrepen het belang van het oplossen van het vluchtelingenvraagstuk, waarbij wij overigens in de eerste plaats denken aan een regionale oplossing. Over het recente bezoek aan het betrokken gebied van de minister-president en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking hebben wij inmiddels een brief ontvangen.

De SGP-fractie hoopt dat de Amerikaanse acties er spoedig aan bij zullen dragen dat Bin Ladens Al-Qaeda ontmanteld wordt. Duidelijk is dat deze organisatie wereldwijd ook actief is op het terrein van christenvervolgingen. Zo zijn er banden met de Laskar Jihad op Ambon. Heeft de regering aandacht voor deze relatie met de christenvervolging? In dit verband vestig ik ook de aandacht op het feit dat in diverse landen binnen de antiterrorismecoalitie christenen een benarde positie innemen. Ik noem Pakistan, waar onlangs een doodvonnis is uitgesproken. Wij hebben hierover vragen gesteld. Begin deze week zijn daar 18 christenen vermoord. Verder noem ik Turkmenistan waar de christenvervolging dramatisch verergerd is, Oezbekistan en Iran. De noodzakelijke coöperatie met islamitische landen voor deze strijd mag nooit ten koste gaan van de aandacht voor de christenvervolging. Ik neem aan dat de regering deze mening met ons deelt.

Israël staat momenteel midden in het nieuws. We hebben reeds eerder gewezen op het gevaar van Israëlisch isolement nu met islamitische landen een coalitie tegen het terrorisme is gesloten. Wij vinden dat wij ook hier onze duidelijke solidariteit met het zo diep beproefde volk van Israël moeten uitspreken en wij vragen blijvend de aandacht van de regering voor dit risico van het isolement. Deelt de regering deze zorg? De moord op minister Ze'evi heeft harde Israëlische reacties opgeroepen. Zeer begrijpelijk. Voor de zoveelste maal bewees Arafat dat hij medeverantwoordelijk is voor terroristische acties. Het gaat er nu om verdere escalatie te voorkomen en de partijen weer aan de onderhandelingstafel te krijgen. Laten wij echter niet eenzijdig voortdurend naar Israël wijzen. Van de zijde van Palestijnen is er juist sprake van terrorisme van dezelfde soort als wij van Bin Laden hebben gezien. Laten wij dit scherp in het oog houden.

In dat verband maak ik een opmerking over wat Bush, Blair en premier Kok zeiden over een Palestijnse staat. Ik citeer het Algemeen Dagblad van 20 oktober dat spreekt over "de vrolijke bijdrage van Kok en Van Aartsen aan het Theater van de Leugen". "Het is gemakkelijker en politiek correcter om net te doen alsof het ontstaan van een vrije Palestijnse staat direct tot vrede en welvaart zal leiden, dan de waarheid te verkondigen dat zo'n staat niets in de regio zal veranderen, behalve dan in de toename van de dreiging voor Israël." Een scherpe analyse, maar volgens mij niet onjuist. Wat is daarop de reactie van de minister?

Als ik het gehele Midden-Oostenbeleid van dit kabinet overzie, is het goed begonnen, maar ik vrees dat wij inmiddels veel goodwill in Israël hebben verspeeld, zeker door het laatste bezoek van Arafat aan ons land. Wij vragen om blijvend scherpe aandacht voor de rol van Irak in het Midden-Oosten, gelet op zijn bedreiging voor Israël, en wijder in verband met terrorismebestrijding en sporen van miltvuur die naar dit land lijken te wijzen.

Over de uitbreiding van de EU wil ik enkele opmerkingen maken. Vorige week heeft Prodi enkele opmerkingen over Cyprus gemaakt die ons hebben verbaasd. Wij hebben behoefte aan nadere uitleg over de merkwaardige uitspraak dat snelle toetreding van Cyprus mogelijk is, ongeacht of het vraagstuk van de deling opgelost is of niet. Wij moeten met een gedeeld Cyprus toch geen problemen binnenhalen? Overigens pleiten wij er nogmaals voor dat de volle vaart in het uitbreidingsproces moet worden gehouden. Een analyse in NRC Handelsblad van afgelopen donderdag laat zien dat rechts-politieke krachten in Oost-Europa snel toenemen en dat ze niet afgeremd worden naarmate het tijdstip van toetreding ver verwijderd blijft. Wij maken ons daar zorgen over. Wat dit betreft, is het toetredingsperspectief van een aantal landen ook niet zonder zorgen. Hoe denkt de regering over de situatie van Polen?

Wat Indonesië betreft, kan gesteld worden dat de overgang naar het bewind Soekarnopoetri tamelijk geruisloos verlopen is. Tegelijk is er blijvende zorg. De nieuwe president heeft ervoor gewaarschuwd dat Indonesië een tweede Balkan wordt als de etnische conflicten niet worden opgelost. Wil de regering aandacht schenken aan het gevaar van de opleving van moslimfundamentalisme als gevolg van de aanslagen in de VS? Hoe ziet de regering een perspectief voor de bevolking van West-Papoea na de recente aanname van de nieuwe autonomiewet? Er is 20 mln gulden uitgetrokken voor wederopbouw op de Molukken, een goede zaak. Uit de vraagbeantwoording blijkt dat met de wederopbouw slechts ten dele een aanvang kan worden gemaakt, omdat de situatie op Ambon nog niet stabiel genoeg is. Is er uitzicht op spoedige verbetering? Hoe kunnen wij verdere hulp bieden? Het bilaterale deel van de hulp is nog niet goed uitgewerkt. Op welke termijn zal het bilaterale geld tot besteding komen?

Bij de invulling van de structurele relatie met Indonesië zou waterbeheer een belangrijk thema worden. Waarin kunnen wij dat bij de uitwerking terugzien? Dan het multilaterale kanaal: de eerste resultaten van de Nederlandse bijdragen lijken positief. Wij benadrukken dat wij een structurele bilaterale hulprelatie met Indonesië hebben. Het multilaterale kanaal mag bij de invulling niet dominant zijn.

Ik dank de minister voor Ontwikkelingssamenwerking voor de aandacht die zij aan waterbeheer heeft besteed. Ik wijs op de motie die ik eerder bij een begrotingsbehandeling indiende. De verdubbeling van het budget heeft onze hartelijke steun. Wij betreuren het overigens dat het overleg dat wij enige tijd geleden zouden hebben, door bijzondere omstandigheden niet kon doorgaan. Ik heb daar begrip voor. Vandaar nu een enkele vraag.

Wij hebben wel kritiek op de concentratie van dit thema op het multilaterale kanaal. Hierdoor komen Nederlandse partijen in de watersector te weinig aan bod, terwijl wij veel kennis te exporteren hebben. Mijn motie richtte zich op bilaterale en thematische hulp.

Via het NWP kregen wij signalen dat de door de minister beoogde synergie via de interdepartementale werkgroep tussen projecten die bekostigd worden uit zuivere ODA-middelen en andere projecten nogal moeizaam verloopt. Hetzelfde geldt voor de implementatie van het programma Partners voor water. Dat zou ook vastzitten op de werkgroep die bij het ministerie van V en W aanvragen traag zou afhandelen en andere zaken prioriteit geeft. Hoe is het met de interdepartementale afstemming tussen Ontwikkelingssamenwerking en Verkeer en Waterstaat? Ik hoor daarover graag iets van deze minister namens het voltallige kabinet, dus ook de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat.

Wij hebben enkele weken geleden een goed overleg met de minister gehad over het nieuwe beleidskader MFP-breed. Wij waren daar in grote lijnen zeer content mee. Met name de volledige erkenning van de complementariteit van particuliere ten opzichte van multilaterale hulp sprak ons aan. Dat is een vooruitgang ten opzichte van een tijd geleden. Er resteert nog een enkele vraag. Is er al duidelijkheid over de omvang van het budget dat naar MFP-smal gaat? Wanneer komt het beleidskader daarvoor? Ons is gebleken dat veel geld naar buitenlandse particuliere organisaties gaat. Zij vragen in Nederland geld, omdat het hier makkelijk te krijgen zou zijn. Zit daar een beleid achter? Ik hoor daarover graag iets.

Wij staan volledig achter de inspanningen van de Nederlandse regering om in Europees en breder verband andere staten te wijzen op hun verplichting tot verhoging van de streefcijfers bij ontwikkelingssamenwerking. Het VN-streefpercentage van 0,7 van het BNP, te besteden aan ODA, staat na de top van Göteborg ook in Europees verband weer nadrukkelijk op de agenda. Wij vinden overigens zelf dat wij best nog meer zouden kunnen doen. Onze eigen inspanningen zijn er, maar wij moeten niet achterover leunen alsof wij er nu al zijn. Wij blijven graag van de voorgenomen inspanningen op de hoogte.

Ook ons heeft de minister voor Ontwikkelingssamenwerking verbaasd met haar voornemen om Rwanda toch op de lijst te plaatsen. Dit land is, zo lijkt ons, toch niet rijp voor een structurele bilaterale relatie. Wij willen hierop een duidelijke, nadere toelichting.

Ten slotte vragen wij aandacht voor de zeer matige voortgang van het HIPC-initiatief voor schuldverlichting en kwijtschelding.

Ik wil afronden met de ministers met deze moeilijke periode in het buitenlands beleid wijsheid, sterkte en bovenal Gods zegen toe te wensen.

De heer Koenders (PvdA):

Het is niet erg makkelijk om tussen de PvdA-fractie en de SGP-fractie tot overeenstemming te komen over het Midden-Oostenvraagstuk. Toch wil ik de heer Van den Berg één vraag stellen.

Zoals bekend heeft premier Sharon Arafat zijn Bin Laden genoemd. Alle terrorisme is slecht, maar de heer Van den Berg heeft ook die vergelijking getrokken. Ik vind dat een heel ernstige. Ik wil hem daarom vragen op dat punt verduidelijking aan de Kamer te geven hoe hij die vergelijking precies ziet en de reactie die daarop gegeven moet worden. Ik vind het van belang dat dit duidelijk wordt.

De heer Van den Berg (SGP):

Ik heb daar niet zoveel behoefte aan, want terrorisme is voor mij terrorisme. Alle vormen van terrorisme keur ik af. Ik zie niet zo vreselijk veel verschil daarin – misschien niet wat betreft de omvang van wat in de VS is gebeurd – met de vele aanslagen die in Israël zijn gepleegd. Dat is een terrorisme dat eigenlijk dezelfde wortel heeft. Ik heb niet zoveel behoefte om daarin allerlei gradaties aan te brengen.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik dank de stenografen en de andere medewerkers voor hun inzet, omdat het toch weer later is geworden dan ik aan het begin van de avond had gewild.

Sluiting 23.54 uur

Naar boven