Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 4 april 2001 over permanente bewoning recreatieverblijven.

Mevrouw Ravestein (D66):

Voorzitter. Ik mag als eerste het woord voeren omdat ik het overleg heb aangevraagd, maar ik zal geen motie indienen. Er is brede overeenstemming over het standpunt dat permanente bewoning van recreatiewoningen vanuit planologisch en natuurbeschermingsoogpunt ongewenst is. De minister besprak in zijn brief een aantal bestaande en nieuwe instrumenten om die problemen aan te pakken. D66 ziet graag dat naast de reeds genoemde instrumenten het ook mogelijk moet worden om deze permanente bewoning onder de Wet economische delicten te brengen. Daarom hebben wij van harte de motie die mevrouw Van Gent straks zal indienen mede ondertekend.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Wij hebben een goed debat gevoerd over de permanente irritatie over de permanente bewoning van vakantiehuisjes. De minister heeft een aantal toezeggingen gedaan omtrent de vereenvoudiging van de bewijslast. Hij zal met de ministers De Vries en Korthals daarover overleg voeren. Over de hypotheekrenteaftrek en de nieuwe belastingwet gaat hij nog met staatssecretaris Bos in conclaaf. Wij vragen of hierover voor de zomer duidelijkheid kan worden gegeven. Er moet namelijk geen kostbare tijd verloren gaan. Het probleem van de permanente bewoning van vakantieverblijven wordt alleen maar groter. Het is ook goed om geen tijd verloren te laten gaan bij de aanpak van degenen die welbewust dit soort verblijven aanbieden, zelfs als dit in strijd is met het bestemmingsplan. Gedacht wordt aan een strafrechtelijke aanpak en om de permanente bewoning van vakantieverblijven en het overtreden van bestemmingsplanvoorschriften via de Wet economische delicten aan te pakken. De minister heeft gezegd dat hij dit bij de herziening van de Wet op de ruimtelijke ordening zal meenemen. Wij vinden dat toch iets te lang duren. Daarom wil ik de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat recreatieverblijven in groeiend tempo worden gebruikt voor permanente bewoning;

overwegende dat door deze permanente bewoning zowel het karakter van recreatieterreinen als het nationaal ruimtelijk beleid wordt aangetast;

van mening dat naast een publiekrechtelijke aanpak, via de weg van onder meer het bestemmingsplan, en naast een mogelijke vereenvoudiging van de bewijslast, ook een strafrechtelijke aanpak geïntroduceerd dient te worden in de richting van diegenen die permanente bewoning stimuleren dan wel een recreatieverblijf verkopen voor permanente bewoning;

overwegende dat via een wijziging van zowel de Wet op de ruimtelijke ordening als de Wet op de economische delicten genoemde strafrechtelijke aanpak vorm kan krijgen;

van mening dat gezien de snelheid waarmee bestaande recreatieterreinen geschikt worden gemaakt voor permanente bewoning, spoed is vereist;

verzoekt de regering, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk in augustus 2001, een voorstel tot wijziging van genoemde wetten aan de Kamer voor te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Gent, Schreijer-Pierik, Ravestein, Poppe en Kortram.

Zij krijgt nr. 61 (27400 XI).

De heer Poppe (SP):

Mevrouw de voorzitter! Tijdens het overleg was ook de staatssecretaris van LNV aanwezig. Ik weet niet precies waarom dat nu niet zo is.

De SP-fractie is positief gestemd dat de staatssecretaris van LNV de Recron-voorwaarden algemeen verbindend wil verklaren. De Recron-voorwaarden worden bovendien eerst nog eens tegen het licht gehouden. Wij vinden dat een stap vooruit. Wij hebben tijdens het algemeen overleg een aantal suggesties gedaan voor de verbetering van de rechtsbescherming van de langkampeerders. Die worden meegenomen bij de evaluatie van de Wet op de openluchtrecreatie. Ik wil de staatssecretaris voorstellen om onze voorstellen voor verbeterde rechtsbescherming daarbij te betrekken. Aangezien de staatssecretaris er niet is, wil ik verzoeken om het stenogram aan haar te doen toekomen. Ik wil hier namelijk graag een reactie op.

Naar aanleiding van de heldere uiteenzetting van de minister over de problematiek bij de gemeentelijke basisadministratie en de permanente bewoning van die chalets en over de onwenselijke situatie dat de gemeenten verplicht zijn om mensen in te schrijven ook al geven zij het adres op van een recreatiewoning of van een woning die is bestemd voor recreatie en niet voor permanente bewoning, wil ik de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - het verschil tussen permanent wonen en niet-permanent wonen juridisch bepaald wordt door inschrijving in het bevolkingsregister;

  • - permanent wonen in recreatiewoningen niet is toegestaan;

  • - gemeenten op grond van de huidige wet GBA een verzoek om ingeschreven te worden in het bevolkingsregister, ook al is dit op het adres van een recreatiewoning, niet kunnen weigeren;

van mening dat deze situatie uit het oogpunt van rechtsorde tegenstrijdig en ongewenst is;

verzoekt de regering, de wet GBA zodanig te wijzigen dat inschrijving in het bevolkingsregister op een adres dat als bestemming recreatiewoning heeft, niet meer is toegestaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Poppe. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 62 (27400 XI).

Mevrouw Kortram (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Met permanente bewoning van recreatiewoningen zijn verschillende belangen gemoeid. Vanwege de complexiteit van de problemen, maar ook omdat wij van mening zijn dat een sluitende aanpak in zowel preventieve als curatieve zin noodzakelijk is, dient de PvdA-fractie de volgende motie in. De motie is bedoeld als voorzorg en heeft wat ons betreft een positieve intentie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat gemeenten in staat dienen te worden gesteld hun handhavingstaak in het kader van permanente bewoning van recreatiewoningen naar behoren te vervullen;

overwegende dat het rijk hiertoe gemeenten moet voorzien van een adequaat instrumentarium, waardoor er middels een sluitende aanpak effectief, doelmatig en efficiënt gehandhaafd kan worden;

constaterende dat gemeenten van mening zijn dat het toegezegde instrumentarium witte vlekken bevat;

verzoekt de regering, een onafhankelijk advies in te winnen over de mate waarin met het toegezegd instrumentarium een sluitende aanpak mogelijk is en dit advies naar de Kamer te zenden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kortram. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 63 (27400 XI).

Minister Pronk:

Mevrouw de voorzitter! Alvorens op de moties in te gaan, maak ik een opmerking over datgene wat de heer Poppe heeft gezegd in de richting van collega Faber. Deze heeft mij gemachtigd om namens haar te spreken. Het is derhalve niet noodzakelijk om het stenogram in haar richting te doen sturen en dan een antwoord te verwachten. Zij heeft mij gemachtigd om mee te delen – het was namelijk bekend dat het verzoek zou komen – dat ook met de desbetreffende wensen die door de heer Poppe naar voren zijn gebracht, serieus rekening zal worden gehouden in een stuk dat de Kamer binnen afzienbare tijd zal bereiken over de verdergaande bescherming van de langkampeerders. Dat is een inspanningsverplichting, geen resultaatsverplichting; de zorg wordt op zichzelf gedeeld.

Voorzitter! Ik kom bij de moties die zijn ingediend. Doorgaande met de beantwoording van de geachte afgevaardigde de heer Poppe, kom ik bij diens motie op stuk nr. 62, betreffende de bevolkingsadministratie, de GBA. De overwegingen in deze motie hebben allemaal betrekking op het terrein van volkshuisvesting en ruimtelijke ordening. Ik ben het met al die overwegingen eens. Die situatie is inderdaad ongewenst, want het is niet wenselijk dat er permanent gewoond wordt op een niet-permanent adres.

Het probleem is dat ik geen oordeel kan uitspreken over een aangelegenheid die werkelijk niet onder mijn competentie valt, namelijk de Wet GBA. Het niet meer toestaan van de inschrijving in het bevolkingsregister op een adres dat als bestemming recreatiewoning heeft, zou een wetswijziging vereisen, waartoe ik het initiatief niet kan nemen. Dat valt niet onder mijn competentie. Ik heb in het overleg uiteengezet wat de uitgangspunten zijn van de desbetreffende wet. De gemeenten dienen in te schrijven zodra een persoon om een desbetreffende inschrijving vraagt. Er wordt in deze motie een voorstel gedaan om daar een beperking aan op te leggen met betrekking tot het desbetreffende adres. Ik dacht dat het niet kon, maar het is een aangelegenheid die de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties regardeert. Hier zou ik moeten zeggen dat ik de aanneming van deze motie in dit debat ontraad.

Ik zou eigenlijk willen verzoeken aan de geachte afgevaardigde een dergelijke motie, die zozeer ligt op het terrein van binnenlandse zaken, in te dienen bij een begrotingsbehandeling of anderszins betreffende Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ik kan me ook voorstellen dat de geachte afgevaardigde de motie aanhoudt en dat ik dan vraag aan mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wat zijn oordeel daarover zou zijn, maar dat is indirect. Het lijkt mij veel interessanter om een directe discussie over dit onderwerp te hebben tussen de Kamer en de minister die daarvoor competent is.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter. Aangezien de minister het eens is met de overwegingen, die hem wel aangaan – het heeft met ruimtelijke ordening te maken, zoals de minister terecht zegt – zal ik deze motie aanhouden. Het verzoek in het dictum is gericht aan de regering en niet aan deze minister. Ik verzoek de minister dan ook, deze zaak aan de desbetreffende bewindslieden voor te leggen en schriftelijk hierop te reageren. Dan kunnen we naar aanleiding daarvan weer wat doen.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Poppe stel ik voor, zijn motie (27400-XI, nr. 62) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Ik heb begrepen dat de minister van VROM nog wilde overleggen met de minister van BZK over een aantal onderwerpen betreffende het GBA. Voor de VVD-fractie was dat voldoende. Voor ons zou het zeer waardevol zijn als de minister alle aspecten nog met de minister van BZK bespreekt.

Minister Pronk:

Ik had dat overleg al toegezegd. Ik zou er alleen niet op zo korte termijn mee zijn gestart.

Ik kom op de motie van mevrouw Kortram over een adequaat instrumentarium voor de gemeenten om de handhavingstaak in het kader van permanente bewoning van recreatiewoningen goed te kunnen vervullen. Gemeenten hebben verklaard dat zij daar geen goed instrument voor hebben. Mevrouw Kortram verzoekt mij om een onafhankelijk advies in te winnen over de mate waarin het huidige instrumentarium effectief is. Ik heb al een keer een onderzoek doen plegen, maar dat was niet zo onafhankelijk, want het is verricht door een wetenschappelijk bureau gerelateerd aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. In het licht van de discussie die wij vorige week hebben gevoerd, mede op basis van al die stukken die ik naar de Kamer heb gestuurd, heb ik begrepen dat het wenselijk is dat nog eens een extra toets op het instrumentarium wordt gepleegd. Een onafhankelijk advies zou kunnen, maar het is dan wel van belang dat daarin wordt ingebracht al datgene wat al onderzocht is. Het is goed als er nog eens een extra advies over wordt uitgebracht, zonder dat het onderzoek wordt herhaald. Ik ben bereid om datgene wat mij in deze motie wordt gevraagd, toe te zeggen. Het gaat om het inwinnen van onafhankelijk advies over het toegezegde instrumentarium. Als het niet adequaat blijkt, moet natuurlijk worden bezien of er iets aan moet worden toegevoegd. Ik willig het verzoek dus in.

Mevrouw Kortram (PvdA):

Ik dank de minister. Onder deze omstandigheden trek ik de motie in. Ik hoop wel dat het uitvoeren van de motie geen vertraging in het proces zal opleveren.

Minister Pronk:

Ik zal het verzoek honoreren, onafhankelijk van de vraag of de motie wel of niet wordt gehandhaafd. Ik heb een hekel aan vertraging, sterker nog, ik heb haast.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Kortram (27400-XI, nr. 63) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Pronk:

Voorzitter! Er ligt nog een derde motie, maar met die motie heb ik een probleem. Ik kan uiteraard een poging doen om een wijziging van de Wet op de ruimtelijke ordening en de Wet op de economische delicten in te dienen om een effectieve strafrechtelijke aanpak mogelijk te maken. Van de Kamer heb ik enige tijd geleden echter het verzoek gekregen om geen ad-hocwijzigingen van de Wet op de ruimtelijke ordening meer voor te stellen. Er zijn talloze wensen op dit terrein en mij is verzocht om al deze wensen onder één paraplu te brengen: de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening. De vraag luidde: wilt u dat coherent doen, want wij hebben tabak van al die ad-hocwijzigingen? Sindsdien heb ik geen enkele ad-hocwijziging meer ingediend en is er heel hard gewerkt aan de fundamentele herziening van de WRO.

Het gaat hierbij dus om twee problemen. Ten eerste wijkt de Kamer af van haar eigen verzoek, dat ik consequent heb gevolgd. Weten alle fracties die mij deze vraag hebben gesteld, dat wel? Ik mag aannemen van wel, want alle moties worden natuurlijk zeer uitvoerig besproken in alle fracties voordat ze worden ingediend. Verder is het de vraag of men wel weet wat de consequenties ervan zijn. De juridische capaciteit is al gering en dan moeten dezelfde mensen ook nog eens deze motie uitvoeren. Hierdoor kan er vertraging optreden bij de fundamentele herziening. Ik kan mij niet voorstellen dat iemand dat wil. Iedereen wil de fundamenteel herziene wet tijdig ontvangen. Het is evenwel aan de Kamer om te beslissen. Als de Kamer hiertoe besluit, dan doen wij het. Dat heeft wellicht de zojuist door mij genoemde consequenties, al zal ik natuurlijk proberen om die te voorkomen. De Kamer moet dan ook met open ogen gezamenlijk een beslissing nemen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter! Wij hebben onze ogen natuurlijk open gehad, want wij dienen hier niet blindelings moties in. Er is sprake van een noodsituatie en er moeten dan ook niet ad hoc allerlei tussenvoorstellen gedaan worden. Gezien de toename van het aantal gevallen waarin vakantiewoningen permanent bewoond worden, vind ik evenwel dat het echt tijd is om dit instrument in te schakelen. Volgens mij vinden de medeondertekenaars van de motie dit ook. Dit moet dus gewoon even snel gebeuren. Ik wil natuurlijk niet het onmogelijke van mensen vragen, maar het lijkt mij dat hier wel even extra in geïnvesteerd kan worden. Volgens mij behoeft de herziening van de WRO hier geen dramatische vertraging door op te lopen. Ik handhaaf dan ook mijn motie. Verder wil ik nog graag een antwoord op mijn vraag hoe snel het overleg met de andere ministers en de staatssecretaris gaat plaatsvinden.

Minister Pronk:

Dat overleg zal voor het zomerreces plaatsvinden.

Uiteraard wordt geen enkele motie zomaar ingediend. Ik weet dat daar altijd uitvoerig op wordt gestudeerd in alle fracties. Ik wil de Kamer evenwel waarschuwen. Ik begrijp wel dat een Kamerlid zegt dat het gewoon even snel moet gebeuren. Dat gaat echter niet gewoon even snel. Ik dacht dat vroeger ook, maar nu ik leiding geef aan een wetgevingsproces, heb ik ervaren dat dit tijd kost. Er is een probleem met de permanente bewoning van niet permanente woningen, maar er zijn wel grotere problemen op het terrein van de ruimtelijke ordening. Mevrouw Van Gent is niet de laatste die gewend is om de vinger op die grotere problemen te leggen. Je moet dus enig evenwicht zien te vinden in de aanpak van de verschillende problemen. Dit onderwerp komt nu toevallig wat eerder aan de orde, maar dat kan wel consequenties hebben voor de aanpak van andere problemen. Als de Kamer daar echter weloverwogen toe beslist, dan leg ik mij daar graag bij neer.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD):

Voorzitter! De minister heeft in het algemeen overleg gezegd dat wij de herziening van de WRO aan het eind van dit jaar tegemoet kunnen zien. Er wordt voortvarend aan gewerkt, zo zei hij. In dat licht wil ik weten welke tijdspanne er is gemoeid met de eventuele uitvoering van de motie-Van Gent c.s. De VVD-fractie deelt de zorg terzake van de minister. Als de tijdwinst heel gering is, dan zou dat een motief kunnen zijn om fors in te zetten op de herziene WRO.

Minister Pronk:

Er zijn risico's aan verbonden. Ten eerste kost het tijd om iets te maken. Het aantal deskundigen dat zich hiermee bezighoudt, is echt uiterst gering. Bovendien leidt het altijd weer tot nieuwe commentaren van collega's en de Raad van State. Het kan dus leiden tot een onbeheersbare vertraging. Dat wil ik de Kamer en mijzelf niet aandoen, tenzij de Kamer zeker weet dat zij het wel wil. Ik heb met name van de fractie van de VVD, maar ook van de PvdA-fractie de wens gehoord om alles in een kader bij elkaar te brengen. Dat betekent niet dat een probleem niet wordt opgelost, maar dat het in dat ene kader wordt opgelost. Bovendien wordt alles in dit kalenderjaar aangepakt. Als de Kamer de motie-Van Gent c.s. aanneemt, dan vloeit daar hooguit een tijdwinst van een maand of zes uit voort. Daardoor ontstaat echter wel het risico dat grotere problemen niet tijdig binnen deze kabinetsperiode worden aangepakt.

De heer Poppe (SP):

Ik kan de minister even niet volgen. Natuurlijk zijn er altijd grotere problemen in onze samenleving. Maar hier gaat het om twee dingen: het permanent bewonen van woningen die daarvoor niet zijn bestemd, waardoor gelijktijdig een handel ontstaat in chalets, in een soort namaak Vinex-locaties, waarbij de langkampeerders het loodje leggen en van hun vaste stek worden verjaagd. Ik krijg toch een beetje de indruk dat de minister hetzelfde zegt als zojuist tijdens het mondeling vragenuur: ik moet voortdurend aanlopen achter bewindslieden die de echte beslissingen nemen. De minister zegt dat hij zijn best doet, en dat geloof ik graag, maar dat klinkt wat tobberig, aangezien wij dat toch al verwachten. Het gaat om de vraag, welke kracht de minister heeft om ervoor te zorgen dat deze ontwikkeling wordt gestopt. Die ontwikkeling is namelijk dubbelop: zij heeft met ruimtelijke ordening en met het verjagen van langkampeerders te maken. Het heeft wel impact.

Minister Pronk:

Ik ben geen tobber, ik ben een waarschuwer, meer niet. Op het terrein van de ruimtelijke ordening is het aantal deskundigen dat zich op hoog niveau bezighoudt met deze ingewikkelde wetswijziging zeer beperkt. Ik heb al enige vertraging opgelopen, doordat ziekte had toegeslagen in dat beperkte groepje. Dat ben ik allemaal aan het inhalen. Ik wil geen precedenten scheppen. Maar nogmaals, verder moet u dat allemaal zelf afwegen. Wij blijven ons best doen, maar je kunt moeilijk als minister zelf een wet gaan schrijven. Dat is onmogelijk. Daarvoor is een zeer gedetailleerde deskundigheid nodig, die zelfs ik niet heb!

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, op een later tijdstip over de ingediende motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven