Vragen van het lid Eurlings aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de aansturing van de jeugdzorg in de wachtlijsten.

De heer Eurlings (CDA):

Mevrouw de voorzitter! "U bakt er niets van als staatssecretaris. Hulpverlening verzandt in bureaucratie. U stuurt niet aan en door u beloofde wetgeving komt er maar niet." Aldus D66-collega Van Vliet in de pers van gisteren, 9 april. Ik wil de staatssecretaris vragen of zij deze opvattingen deelt. Als dit zo is, wat is zij dan van plan om de komende tijd extra te doen? Welke beleidswijzigingen zullen plaatsvinden? Zo niet, kan zij dan duidelijk maken dat zij de nu ontstane situatie rond de wachtlijsten niet had kunnen voorkomen?

Uit publicaties in de media maken wij voorts op dat afgelopen vrijdag het ministerie van Financiën extra geld voor de jeugdzorg heeft afgewezen. Het beschikbare geld wordt volgens het ministerie niet doelmatig besteed. De vraag is waarom wij dat uit de media moeten vernemen en wat daaraan gedaan gaat worden. Wat zijn de doelen van de staatssecretaris op het gebied van financiën bij de Voorjaarsnota? Dit is een belangrijke zaak, want al tijdens het jeugdzorgoverleg van 6 december jl. heeft het CDA erop gewezen dat de extra middelen bij de algemene politieke beschouwingen – het ging om 30 mln. gulden structureel – bij lange na niet voldoende waren om de achterstand te overbruggen. De vraag is wat haar inzet is bij de Voorjaarsnota. Durft de staatssecretaris op korte termijn te gaan voor geen wachtlijsten en welke extra financiële injectie hoort daar volgens haar bij?

Nu heeft de staatssecretaris besloten tot de instelling van een commissie aanpak wachtlijsten jeugdzorg. In een later debat zullen wij daarop nog terugkomen. De vraag is wel wie de eindverantwoordelijk houdt voor het wegwerken van de wachtlijsten. Met alle begrip voor decentralisatie, wat een goede zaak is, zou ik toch van de staatssecretaris de principiële uitspraak willen hebben dat zij eindverantwoordelijk is en blijft.

Wat die commissie betreft blijft het toch een beetje een paarse compromisoplossing om vraagstukken naar voren te schuiven. Wij zullen zien wat er uit komt, maar op korte termijn moeten er ook dingen gebeuren. Wij kunnen niet blijven accepteren dat die wachtlijsten niet verdwijnen. Wat kunnen wij op korte termijn van de staatssecretaris aan inhoudelijke initiatieven verwachten vanuit de extra financiën die zij bij de Voorjaarsnota wil binnenhalen? Hoe zal zij bijvoorbeeld invulling geven aan haar toezegging uit het structureel overleg van 23 maart jl. dat op zeer korte termijn met een druk op de knop duidelijk wordt hoe lang de wachtlijsten in de jeugdzorg zijn.

Staatssecretaris Vliegenthart:

Mevrouw de voorzitter! De heer Eurlings vroeg naar mijn opvatting over de uitspraken van mevrouw Van Vliet. Ik wil vaststellen dat wij met het IPO overeenstemming hebben bereikt over het implementatieprogramma wet op de jeugdzorg. Ik stel ook vast dat in de nieuwsbrief van het Landelijk platform bureau jeugdzorg grote waardering wordt geuit voor de voortvarende wijze waarop het Rijk werk maakt van de komst van een nieuwe wet op de jeugdzorg. Het implementatieprogramma, aldus het landelijk platform, geeft een goed beeld van een omvangrijk en ingrijpend traject dat nog moet worden afgelegd, alvorens de wet in werking kan treden. Ten slotte stel ik vast dat conform de afgesproken planning begin april een conceptwetsvoorstel voor advies aan de betrokken instanties is voorgelegd. Het spreekt dus voor zich dat ik de opvatting van mevrouw Van Vliet niet deel.

Het tweede aspect van de vragen van de heer Eurlings heeft betrekking op de wachtlijsten. Ik heb hedenmorgen een brief aan de Kamer gestuurd met een aantal begeleidende rapporten, waarin de gegevens, voorzover beschikbaar, aan de Kamer gemeld worden. In die brief heb ik ook aangegeven wat onze reactie op dat punt is. Ik kan mededelen dat de inhoud van die brief het resultaat is van de besluitvorming afgelopen vrijdag in het kabinet. Het is niet gebruikelijk om mededelingen te doen over de inhoud van het kabinetsberaad, maar ik kan hier wel mededelen dat in dat beraad niet aan de orde is geweest de vraag of er op dit moment al extra middelen ter beschikking gesteld zouden moeten worden. Er is dus helemaal niets afgewezen, want het is niet aan de orde geweest.

Ook wat betreft de vraag van de heer Eurlings wat de inzet is in de richting van de voorjaarsnota, moet ik erop wijzen dat het niet gebruikelijk is daar mededelingen over te doen. Wel wil ik verwijzen naar een debat dat vorig jaar in deze Kamer heeft plaatsgevonden, bij de algemene beschouwingen, betreffende de eerste 30 mln. gulden ten behoeve van de arbeidsvoorwaarden in de jeugdzorg. Toen heeft het kabinet aangegeven dat de verdere discussie erover onderdeel zal uitmaken van de besluitvorming over de rapportering door de commissie-Van Rijn. Zoals u weet, heeft het kabinet de besluitvorming daarover nog niet afgerond. Wij hebben de besluitvorming over de voorjaarsnota/kaderbrief ook nog niet afgerond. Kortom, daar zijn nog geen besluiten over genomen.

Ik kom bij de laatste vraag van de heer Eurlings: wie is er nu verantwoordelijk? Verantwoordelijk is de regering, het kabinet; daarbinnen zijn de staatssecretaris van VWS en de staatssecretaris van Justitie gezamenlijk verantwoordelijk voor het stelsel, voor het geheel. In de uitvoering van de Wet op de jeugdzorg nemen de provincies echter een zeer voorname plaats in. Zij hebben daartoe bevoegdheden, instrumenten en financiële middelen. Een van de punten is natuurlijk dat wij met de provincies, vanuit de verantwoordelijkheid die zij hebben, tot gezamenlijke afspraken erover moeten komen op welke wijze wij op zo kort mogelijke termijn een goed beeld krijgen van de problemen en de wijze van oplossing.

De heer Eurlings (CDA):

Ik constateer dat de staatssecretaris de woorden van het coalitie-Kamerlid Stefanie van Vliet niet onderschrijft. Ik mis een beetje de inhoudelijke onderbouwing daarbij. Ik vraag me dan ook af of mevrouw Van Vliet hiermee tevreden kan zijn.

Wat het andere punt betreft, de wachtlijsten, moeten we concreet zijn. Er is alsnog een brief vanochtend binnengekomen voor de commissie. Daar gaan we later in het debat nog wel over spreken, maar we zijn intussen al ver over de helft van de regeerperiode van Paars II. Op 1 januari 2003 zal, althans volgens de meest recente planning, de Wet op de jeugdzorg ingaan. Willen wij nog iets kunnen doen voor de jongeren die op de wachtlijst terechtkomen, dan zullen we nu, bij de voorjaarsnota, al een stevige duit in het zakje moeten doen en zullen we nu het initiatief moeten nemen en niet verder moeten wachten. Daarom was ik een beetje verbaasd over de opmerking dat in het kabinetsberaad extra middelen niet aan de orde waren geweest...

Staatssecretaris Vliegenthart:

Op dit moment.

De heer Eurlings (CDA):

Dan hoor ik toch heel graag van de staatssecretaris of zij wel op extra geld gaat inzetten en in welke orde van grootte wij haar inzet kunnen schatten. Als zij formeel zegt dat zij daar geen uitspraak over doet, kan zij toch op z'n minst duidelijk zeggen: dit zal mijn doel zijn bij deze voorjaarsnota, namelijk om uiteindelijk te realiseren dat de wachtlijsten in het komend jaar óf verdwijnen, óf – als dat te hoog gegrepen is – in elk geval met een behoorlijk percentage zullen afnemen.

Reken mij af op mijn daden, zei een liberale voorman ooit. Het is heel mooi, als wij ook weten waar wij aan het eind van het jaar bij wijze van spreken de voortgang op kunnen beoordelen. Het gaat er daarbij om grip te krijgen op die discussie, want iedere keer komen we hier weer samen en constateren we dat termijnen opgerekt worden en dat wachtlijsten eerder groeien dan afnemen. Dat is ontzettend jammer, want voor de jongeren die erop staan, is het heel schrijnend.

Staatssecretaris Vliegenthart:

In de eerste plaats wil ik ter correctie zeggen dat er geen sprake is van het oprekken van termijnen en dat we nog steeds alle geplande termijnen gehaald hebben.

In de tweede plaats wijs ik erop dat, zoals in de brief wordt aangegeven, er op dit moment nog geen zicht is op de verantwoording van de ingezette middelen die in de afgelopen jaren extra beschikbaar zijn gekomen voor de jeugdzorg. Zoals u weet, was er in het jaar 2000 ruim 78 mln. gulden beschikbaar. Wat wij inmiddels weten, is dat in de provincies dat geld niet op 1 januari 2000 is uitgezet, maar dat dit pas in de loop van het jaar is gebeurd. Wij willen nu in overleg met de provincies er beter zicht op krijgen, wanneer die middelen precies effectief zijn geworden. Wat niet ondenkbeeldig is, is dat vanwege het feit dat dit geld pas op een laat moment effectief tot besteding is gekomen, bij de provincies middelen zijn overgebleven die men eigenlijk vorig jaar had kunnen inzetten. De provincies hebben een reserveringsmogelijkheid; zij kunnen dat geld meenemen naar een later jaar. Het ligt dus voor de hand dat voorzover er van die extra middelen geld is overgebleven, dat dit jaar tot extra besteding zal kunnen komen waardoor een bijdrage geleverd kan worden aan het bekorten van de wachtlijsten, c.q. het verbeteren van het functioneren van de bureaus voor jeugdzorg. Het is een van de onderwerpen die ik in het gesprek met het IPO heel nadrukkelijk aan de orde wil stellen, omdat ik met de heer Eurlings van mening ben dat iedereen die zorg nodig heeft, deze ook binnen de termijnen die daarvoor staan, moet krijgen. Dat is ook het doel dat met de nieuwe Wet op de jeugdzorg wordt beoogd. Daarvoor is nodig dat er een betere organisatie komt, dat het goed functioneert, dat wij weten waar wij het over hebben, dat er verantwoording wordt afgelegd en dat wij tot een systematische aanpak komen. Nogmaals, daar zijn wij mee bezig. De Wet op de jeugdzorg zal het hele proces veel verder faciliëren. Ik hoop dat wij de problemen hiermee kunnen oplossen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter! Over één ding zijn wij het eens, namelijk dat de wachtlijsten in de jeugdzorg te lang zijn. Dat wordt nog een keer doorgelicht. Ik vraag de staatssecretaris om vóór 1 mei met de resultaten daarvan te komen, zodat wij bij de Voorjaarsnota onze gedachten hierover kunnen laten gaan. De staatssecretaris zegt dat middelen bij de Voorjaarsnota op dit moment niet aan de orde zijn. Wanneer is dat dan wel aan de orde? Immers, er wordt al volop over de nota gepraat. Worden extra middelen beschikbaar gesteld voor de zwerfjongeren? Ook de arbeidsvoorwaarden in de jeugdzorg, die niets met de wachtlijsten te maken hebben, verdienen aandacht. Verder moet in het management worden geïnvesteerd. De wachtlijsten nemen toe, wellicht door organisatorische problemen, maar ook door een enorme toename van de vraag. Dat is treurig genoeg. Wij moeten onderkennen dat er extra middelen nodig zijn om de toename van de vraag te kunnen honoreren.

Staatssecretaris Vliegenthart:

Voorzitter! Aan de vragen van mevrouw Van Gent liggen veronderstellingen ten grondslag. Het is zeer belangrijk om te bekijken of die veronderstellingen kloppen. Door de vorming van de bureaus jeugdzorg komen de hulpvragen, die eerst op verschillende plekken terechtkwamen, centraal binnen. In de nieuwsbrief van het landelijk platform las ik dat 80% van de vragen die bij het bureau binnenkomen, niet leidt tot een geïndiceerde hulpvraag. Dat zijn dus mensen die om informatie vragen, mensen die met een enkel gesprek geholpen kunnen worden. Op dit moment lijkt een stuwmeer te ontstaan, waarvan wij nog niet kunnen zeggen of het daadwerkelijke hulpvragen zijn waarop geïndiceerde zorg nodig is. Daar zullen wij echt beter naar moeten kijken. Wij zullen ook beter moeten bekijken – daar is het gesprek met de provincies en de instellingen voor nodig – wat met de extra middelen, in het afgelopen jaar 46 mln. gulden voor de bureaus jeugdzorg, is gebeurd. Als dat pas aan het eind van 2000 effectief tot de inzet van meer personeel heeft geleid, dan is er niet meteen effect. In de afgelopen tijd heb ik natuurlijk ervaringen opgedaan in discussies over de aanpak van de wachtlijsten in andere sectoren. Het kost gewoon tijd voordat het extra geld in de instellingen via de aanstelling van extra personeel leidt tot resultaten. Wij moeten nog bezien wat de enorme inzet die in het afgelopen jaar beschikbaar is gekomen, feitelijk kan betekenen voor de oplossing van de problemen. Voorzover er vorig jaar bij de provincies geld is overgebleven, lijkt het mij zeer in de rede te liggen dat dat geld wordt overgeheveld en daadwerkelijk wordt gebruikt om de achterstanden en tekorten in te lopen. Daar ga ik het gesprek met de provincies over aan. Nogmaals, wij moeten de analyse scherper hebben om conclusies te kunnen trekken.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik heb gevraagd wanneer de uitkomst van het onderzoek naar de wachtlijsten beschikbaar zal zijn. Ik dring erop aan, het uiterlijk 1 mei hier op tafel te hebben. Ik heb ook nog gevraagd naar de zwerfjongeren, de arbeidsvoorwaarden in de jeugdzorg en het investeren in management. Wat zal daar op korte termijn aan worden gedaan?

De voorzitter:

Maar dat was niet het onderwerp van de mondelinge vragen van vandaag.

Staatssecretaris Vliegenthart:

Voorzitter! Waar het gaat om de wachtlijsten, wil ik nog een keer zeggen dat er met name een stijging is te zien bij de bureaus jeugdzorg. Ik heb dat proberen toe te lichten in de brief. Het gaat om vragen waar geen geïndiceerd hulpverleningstraject aan vastzit. Mensen weten nu waar zij moeten zijn en bellen dus allemaal met zo'n bureau om een afspraak te maken en dergelijke. De vraag die er is, wordt dus beter zichtbaar, maar dat wil niet zeggen dat daar overal een hulpverleningstraject op volgt. De bureaus zelf zeggen dat het om 80% van de aanmeldingen zou kunnen gaan. Dat is dus iets wat wij goed moeten bekijken. Natuurlijk moeten die bureaus zo gaan functioneren dat zij de aanmeldingen allemaal efficiënt kunnen afhandelen. In het licht van de motie-Örgü wordt ernaar gestreefd dat, als hulp vrijwillig ambulant verleend kan worden, dit ook zo gebeurt. De conclusie mag echter niet getrokken worden dat de huidige cijfers alleen de geïndiceerde zorg betreffen.

Mevrouw Van Gent heeft gevraagd of hier voor 1 mei meer duidelijkheid over kan worden geboden. Ik moet haar zeggen dat de respons die wij op dit moment hebben, te laag is om conclusies te kunnen trekken. Wij willen natuurlijk dat die respons verhoogd wordt. Op dit moment krijgen wij echter niet de gegevens van de bureaus jeugdzorg, maar van de verschillende aanbieders. Wij moeten hier dus echt nog een hele slag maken. Nogmaals, ik ben bereid om hier een goed gesprek over te voeren met alle partijen, opdat duidelijker wordt wat er nu feitelijk aan de hand is. Ook moet bekeken worden wat er gebeurd is met die enorme hoeveelheid middelen die het afgelopen jaar ter beschikking is gekomen. Vervolgens kunnen er conclusies getrokken worden. Bij de bureaus die al wat langer draaien, gaat het overigens al sneller en beter. Zij hebben dus ook minder problemen dan de bureaus die op dit moment in het reorganisatieproces zitten. De zorgaanbieders constateren ook dat de reorganisatieperikelen bijvoorbeeld leiden tot een tragere zorgtoewijzing, waardoor de wachtlijsten weer langer worden. Het implementatieprogramma voor de Wet op de jeugdzorg moet eraan bijdragen dat wij een en ander vlot op de rails kunnen zetten. Ik denk dat de commissie met dat implementatieprogramma de verschillende partijen een flinke zet kan geven in de richting van een oplossing. Nogmaals, kernpunt van de nieuwe wet is dat degenen die geïndiceerd zijn, recht op zorg hebben. Zij moeten dus geholpen worden.

Mevrouw Van Vliet (D66):

Voorzitter! Ik kan de heer Eurlings zeggen dat ik niet tevreden ben met de antwoorden van de staatssecretaris. Dat blijkt ook uit mijn eerste vraag. Die vraag is of de staatssecretaris kan aangeven wat er sinds 1998 ten goede is gekeerd voor de jongeren in de jeugdhulpverlening. Ik kan dat namelijk echt niet bedenken. Verder wil ik weten of de staatssecretaris het met mij eens is dat wij, zolang er in een fiks aantal jeugdhulpverleningsinstellingen sprake is van een schrijnende bureaucratie, doelgroepen moeten gaan helpen, zoals zwerfjongeren en ADHD-kinderen. Vooral bij de bureaus jeugdzorg is er sprake van bureaucratie, waardoor jongeren niet eens geïndiceerd worden voor hulp. De jongeren mogen echter niet de dupe worden van de onmacht die er tot op zekere hoogte is, om dit veld te regisseren. In het licht van de brief van de staatssecretaris wil ik ook nog weten wat er nu verbeterd is aan de registratie. Wat daarin staat, is al sinds 1996 mogelijk via allerlei systemen, maar het komt niet tot stand. Kan de staatssecretaris verder toezeggen dat het onafhankelijke onderzoek dat zij kennelijk nodig acht, er voor 1 mei is?

Staatssecretaris Vliegenthart:

Voorzitter! Op de laatste vraag kan ik heel snel antwoorden. Dat is gewoon een onhaalbare termijn, als wij goed onderzoek willen laten doen. Ik wil de zaken nu echt goed boven tafel krijgen en kan dus niet zeggen dat het er voor 1 mei moet zijn. Dan lopen wij namelijk weer het risico dat de gegevens zodanig zijn dat wij daar geen conclusies aan kunnen verbinden. Ingevolge de Provinciewet zijn de provincies verplicht om hun cijfers voor 1 oktober aan het departement van VWS te leveren. Ik heb echter met de provincies afgesproken dat zij zich zullen inspannen om die gegevens voor 1 juli aan te leveren. Die versnelling met een groot aantal maanden betekent dat de provincies ook weer moeten streven naar versnelling van de procedures van de instellingen. Ik wil mij tot het uiterste inspannen om het onderzoek zo snel mogelijk te laten afronden. Wat mevrouw Van Vliet nu vraagt, is echter vrijwel onmogelijk. Als wij daaraan zouden voldoen, maken wij het onszelf moeilijker dan het is.

Mevrouw Van Vliet (D66):

Gebruikt de staatssecretaris dus het onafhankelijk onderzoek om de problematiek naar achteren te schuiven? Als het over jongeren en jeugdhulpverlening gaat, moet het onmogelijke mogelijk zijn. Dus moet 1 mei haalbaar zijn.

Staatssecretaris Vliegenthart:

Dat ligt eraan, wat je allemaal wilt onderzoeken, en wat je op een rij wilt zetten. Er moet op een rij worden gezet wat er is gebeurd met het extra geld dat in de afgelopen jaren op basis van het regeerakkoord, op basis van de fiscalisering van de omroepbijdrage – ik doel op die 60 mln. gulden extra – is gebeurd. Daarvoor hebben wij niet alleen een idee, maar ook een verantwoording nodig. Ik wil dat gewoon grondig uitzoeken. Nogmaals, ik heb u gezegd dat ik voor de kortere termijn met de provincies in gesprek wil over het feit dat zij het geld dat zij de afgelopen jaren hebben overgehouden, omdat het waarschijnlijk op een laat moment pas tot effectieve besteding is gekomen, nu al extra kunnen inzetten om de achterstanden weg te werken. Daar wachten we dus niet mee, ook niet op de uitkomsten van het onderzoek. Aan de orde is de vraag, of er een probleem is dat een gevolg is van een reorganisatie en van het nog niet effectief zijn van de extra middelen, of dat inderdaad sprake is – dat moeten wij goed bekijken – van een forse stijging van de vraag, waarop in structurele zin uitbreiding van capaciteit nodig is. De vraag of sprake is van een hobbel of van een structureel probleem, zullen we grondig moeten bekijken. Nogmaals, ik wil dat doen, omdat ik met de Kamer vind – vandaar de nieuwe wet op de jeugdzorg, met daarin het recht op jeugdzorg – dat dat goed moet worden geregeld.

Het eerste punt is de vraag, wat de jongeren daarvan de afgelopen periode daadwerkelijk hebben gemerkt. Zoals in de brief staat, zijn er in twee jaar tijd 70.000 kinderen meer geholpen in de jeugdzorg. Dát hebben zij ervan gemerkt. Verder kan men op één adres terecht. Het feit dat de vraag daar terechtkomt, betekent dat de jeugdzorg beter bereikbaar en toegankelijk is geworden. Dat levert een nieuw probleem op, waarover we het net hebben. Maar het feit dat jongeren niet meer verdwalen in het bos van de jeugdzorg, wat vroeger het geval was, is de winst van de nieuwe situatie. Als het gaat om de advies- en meldpunten kindermishandeling (AMK's) zien we dat de toerusting daarvan tot verbeteringen leidt en tot een betere analyse van wat er aan de hand is. Verder leidt het tot goede adviezen aan andere hulpverleningsinstanties, en tot een lichte afname van het aantal meldingen. Het totale aantal contacten van de AMK's neemt toe, maar het aantal echte meldingen dat in onderzoek moet worden genomen, neemt af. Dat zijn de erge gevallen, waarover het gaat.

Mevrouw Örgü (VVD):

Ik ben het eens met mijn collega van D66, want een breedgedragen klacht is dat de continuïteit in de beleidsvorming zoek is. Daarover hebben wij eerder dit jaar al eens een debat gevoerd. In het regeerakkoord is geld gereserveerd voor de jeugdzorg. Daarbovenop is de motie-Dijkstal tijdens de laatste algemene beschouwingen aangenomen. Hoe heeft de staatssecretaris dat geld uitbesteed, en op welke manier heeft zij daarvan gebruik gemaakt?

We komen er niet met het ontvangen van steeds weer nieuwe onderzoeken. Wat gaat de staatssecretaris eraan doen om ervoor te zorgen dat de wet op de bureaus jeugdzorg er versneld komt, en de vertraging niet almaar verder oploopt?

Staatssecretaris Vliegenthart:

Zoals ik in mijn eerste termijn in antwoord op de heer Eurlings heb gezegd, is er geen vertraging bij de totstandkoming van de wet. Het wetsvoorstel ligt zoals gepland bij de adviesorganen voor commentaar. De bedoeling is nog steeds dat het voorstel voor de zomer door het kabinet heengaat en naar de Raad van State wordt gestuurd. De druk op dat proces is heel erg hoog, omdat ik met u de urgentie deel dat die wet zo spoedig mogelijk van kracht wordt. Maar er is op dat vlak geen vertraging.

Er is gevraagd, hoe het geld is ingezet dat in het kader van het regeerakkoord beschikbaar is gekomen. Zoals ik de Kamer al eerder heb geïnformeerd, hebben wij daarover afspraken gemaakt met de provincies. Dat geld kon gaan naar de bureaus voor jeugdzorg, de meldpunten kindermishandeling, de wachtlijsten in de vorm van een flexbudget of uitbreiding van de capaciteit. Per provincie is afhankelijk van de problematiek in die provincie op voorstel van de desbetreffende gedeputeerde tot verschillende mengvormen gekomen. In sommige provincies was men al veel verder met de bureaus dan in andere provincies. In het ene geval besteedt men daar meer geld aan dan in het andere geval. Dat is per provincie bekend. Ik heb de Kamer daarover eerder geïnformeerd. Wij weten alleen nog niet of de gemaakte afspraken ook daadwerkelijk op de bedoelde wijze zijn gerealiseerd. Het is belangrijk om dat te weten, want als dat niet gebeurd is of als er veel minder geld is uitgegeven dan door de Kamer en het kabinet ter beschikking is gesteld, moet dat geld alsnog worden uitgegeven.

Naar aanleiding van de vraag over de motie-Dijkstal deel ik mede dat het bedrag van 30 mln. gulden is toegevoegd aan het budget in het kader van de arbeidsvoorwaarden en dat is in de normering verwerkt, zoals met de Kamer is afgesproken.

Mevrouw Dankers (CDA):

De staatssecretaris heeft nog geen duidelijkheid gegeven over de acties op korte termijn. Zij zegt dat zij het spuugzat is. Dan moeten er toch concrete maatregelen op de korte termijn genomen worden om voor de grootste problemen een oplossing te vinden. Welke actiepunten stelt de staatssecretaris voor op de korte termijn?

Staatssecretaris Vliegenthart:

Dat heb ik in mijn brief aangegeven en ik heb daar nog een punt aan toegevoegd, namelijk dat de onbestede middelen die bij de provincies nog ter beschikking zijn op zo kort mogelijke termijn ingezet worden om de knelpunten weg te nemen. De andere punten zijn: het inzicht krijgen in wat er feitelijk aan de hand is, het maken van prestatieafspraken per provincie en betere registratie. Via onderzoek wil ik inzicht krijgen in wat er werkelijk aan de hand is. Is het een incidenteel probleem dat verband houdt met het samenvallen van een aantal ontwikkelingen of is er sprake van een structureel probleem? Daar zullen wij grondig mee aan de slag gaan. Nogmaals, ik deel de zorgen van de Kamer op dit punt. Wij moeten zo snel mogelijk toe naar een goed functionerend stelsel van jeugdzorg in het belang van de jongeren die daarop aangewezen zijn.

Naar boven