Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Op verzoek van de PvdA-fractie benoem ik in de vaste commissie voor de Rijksuitgaven het lid Bolhuis tot lid in plaats van het lid Wagenaar.

Het woord is aan de heer Van Oven.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! Het mensenrechtencomité van het Internationale verdrag voor burgerrechten en politieke rechten heeft in de zaak-Gomes Vasquez tegen Spanje uitgesproken dat in het strafrecht er altijd twee feitelijke instanties moeten zijn om over een zaak te oordelen. Daaraan lijkt de Nederlandse belastingrechtspraakorganisatie niet te voldoen. Naar aanleiding van die zaak zijn door collega De Vries van de VVD-fractie vragen gesteld aan de staatssecretaris van Financiën. Deze heeft uitgesproken dat zijns inziens de gang van zaken in Nederland zich met het verdrag verstaat. Tot een ander oordeel komen de ambtenaren van het ministerie van Justitie die vorige week een discussienota over de derde fase van de rechterlijke reorganisatie het licht hebben doen zien. Met zoveel woorden wordt in die notitie gesteld, dat er in ieder geval voor zwaardere bestuurlijke boeten twee feitelijke instanties noodzakelijk zijn. De PvdA-fractie concludeert, dat er licht zit tussen die twee uitspraken. Omdat de discussienota over de derde fase een discussienota is en nog niet een gefinaliseerd stuk vinden wij het van het grootste belang dat wij zo spoedig mogelijk uitsluitsel krijgen van de minister van Justitie, die verantwoordelijk is Voorzittervoor de rechtelijke organisatie, of hij achter die uitspraak in de discussienota staat. Zo dat zo is, dan noodzaakt dat naar het oordeel van de PvdA-fractie de regering om op zeer korte termijn te komen tot een reorganisatie voorstel voor wat de belastingrechtspraak betreft.

Ik zou willen voorstellen om de minister van Justitie te verzoeken zich nog deze week daarover uit te laten.

De voorzitter:

Ik stel voor, dit gedeelte van het stenogram van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Arib.

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter! In het debat over de Zorgnota heb ik om uitbreiding van het aantal opleidingsplaatsen voor verloskundigen gevraagd gezien het tekort aan verloskundigen en de mede daaruit voortvloeiende grote werkdruk. De minister heeft toen gezegd tot uitbreiding bereid te zijn, maar dat zij eerst het resultaat van een haalbaarheidsonderzoek wilde afwachten. Dat onderzoek is inmiddels afgerond. Zowel de organisatie van verloskundigen, de KNOV, als de opleidingen zijn bereid per 1 september 2001 240 studenten op te nemen. Mij bereiken echter signalen dat het ministerie van VWS nog geen duidelijkheid heeft geboden. Ik wil daarom graag een brief van de minister waarin zij helderheid verschaft over de uitbreiding van het aantal opleidingsplaatsen voor verloskundigen. Aangezien de betrokken partijen vóór 1 maart a.s. moeten weten waar zij aan toe zijn, verzoek ik de minister de Kamer nog deze week te informeren.

De voorzitter:

Ik stel voor, dit deel van het stenogram door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer De Hoop Scheffer.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Afgelopen vrijdag op zijn persconferentie maar ook het afgelopen weekend in de media sloeg de minister-president volgens mij wel de spijker op de kop toen hij constateerde dat christen-democraten in Nederland maar ook in Europa niet als ambassadeurs kunnen worden beschouwd van het wetsvoorstel Euthanasie dat in onze Kamer is aangenomen en wacht op behandeling in de Eerste Kamer. Maar de minister-president zei er nog wat bij en als dat waar zou zijn, zou dat een slechte zaak zijn. Hij zei er impliciet bij – ik parafraseer en citeer niet letterlijk – dat door christen-democraten in Europa en in Nederland feitelijk onjuiste informatie zou worden verstrekt over genoemd wetsvoorstel. Als dat waar zou zijn, ik herhaal dat, zou dat niet goed zijn en daarom wil ik de minister-president graag een brief vragen waarin hij man en paard noemt, dus aangeeft wat hem tot die uitspraak heeft gebracht en welke geestverwanten van mij, in Nederland of elders in Europa, zich zouden hebben overgegeven aan datgene waarover de minister-president sprak.

De voorzitter:

Ik stel voor, dit deel van het stenogram door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Marijnissen.

De heer Marijnissen (SP):

Mevrouw de voorzitter! In juni verleden jaar heeft de Kamer met overgrote meerderheid de motie-Melkert aangenomen waarin bezorgdheid werd uitgesproken over het werven van nieuw personeel voor de publieke sector en het behouden van dat personeel en waarin het kabinet werd opgeroepen om in de aanstaande Miljoenennota geld uit te trekken voor het structureel oplossen van die problemen. In augustus heeft minister De Vries van Binnenlandse Zaken dat probleem ook onderkend en het initiatief genomen er een onderzoek naar te laten verrichten. Bij de algemene beschouwingen in september verleden jaar is deze kwestie ook aan de orde geweest en heeft de Kamer het kabinet gevraagd wanneer dat rapport naar de Kamer zou worden gestuurd. De minister-president antwoordde toen met "aan het prille begin van het volgend jaar", waarop de heer Melkert, ad rem als altijd, vroeg wanneer dat precies was. De minister-president sprak toen over eind januari. Welnu, wij zijn nu halverwege februari en de berichten over het rapport-Van Rijn – daar heb ik het over – staan dagelijks in de krant. Het zijn buitengewoon zorgwekkende berichten en ik zou dan ook graag via u het kabinet willen vragen om dat rapport zo spoedig mogelijk aan de Kamer voor te leggen. Er ligt niet alleen de belofte van eind januari, maar ook het aanpakken en oplossen van dit probleem moet volgens mij besproken worden onafhankelijk van en voor de behandeling van de Voorjaarsnota in deze Kamer.

De heer Cornielje (VVD):

Wij willen dat rapport natuurlijk ook graag hebben, maar, om met collega Schutte te spreken, het moet wel voorzien zijn van een standpunt van het kabinet. Anders kunnen wij er hier niet over spreken.

De voorzitter:

Daar is de heer Marijnissen vast niet op tegen.

De heer Marijnissen (SP):

Ik wil vanzelfsprekend graag het standpunt van het kabinet erbij hebben. Het kabinet heeft aan de Kamer beloofd dat het er eind januari zou komen. Het rapport-Van Rijn met het onderzoek naar het probleem is afgelopen week al naar de ministeries gestuurd. Het wordt vandaag daar besproken. Ik kan mij goed voorstellen dat het kabinet er nog niet uit is. Het debat over de Voorjaarsnota moet immers nog plaatsvinden. Wij hebben in de kranten over de tegenstellingen gelezen. Het mag geen belemmering zijn om het stuk snel naar de Kamer te sturen. Het moet liefst deze week gebeuren, omdat wij er dan nog voor het reces over kunnen spreken.

De heer Balkenende (CDA):

Ik heb de neiging om het verzoek van de heer Marijnissen te ondersteunen. Ik begrijp de opmerking van de heer Cornielje dat er ook een standpunt van het kabinet moet zijn. Laat het kabinet de nota aan de Kamer doen toekomen, met een begeleidende brief met een antwoord op de vraag of het Zalm-kader onverkort in stand wordt gehouden of niet. Dat is de cruciale vraag.

De voorzitter:

Ik neem aan dat de heer Marijnissen ook daartegen geen bezwaar heeft.

De heer Marijnissen (SP):

Ik heb daar absoluut geen bezwaar tegen. Ik wilde het wat subtieler aanpakken.

Mevrouw Duijkers (PvdA):

De fractie van de PvdA kijkt belangstellend uit naar de nota. Ze is nog belangstellender naar de opvatting van het kabinet. Wij zouden beide tegelijkertijd willen ontvangen.

De heer Marijnissen (SP):

Ik blijf volhouden dat het een goede zaak is dit debat te voeren voordat het politieke geweld rond de Voorjaarsnota begint en voordat de coalitiefracties dat buiten deze Kamer gaan bespreken. Het moet op een zelfstandige manier op zijn waarde kunnen worden beoordeeld door de Kamer, zodat er Kameruitspraken op kunnen volgen.

De voorzitter:

Ik stel de Kamer voor, dit deel van het stenogram door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Kant.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter! Vorige week kreeg mijn fractie op ons verzoek een brief van minister-president Kok naar aanleiding van opheldering die wij vroegen over de opstelling van het kabinet ten opzichte van de heer Zorreguieta. Ik vind deze korte brief zeer onbevredigend. Ik wil graag een debat met de minister-president om alsnog de gewenste duidelijkheid te krijgen. Ik weet dat het gevoelig ligt, ook voor mijn fractie. Ik weet dat er in deze Kamer veel mensen zijn die geen behoefte hebben aan zo'n debat. Mede gezien het publieke debat dat op dit moment wel wordt gevoerd, is het in de ogen van mijn fractie echt onvermijdelijk, dat ook de Tweede Kamer zich hiermee bezighoudt. Ik ben ervan overtuigd, dat de Tweede Kamer dit debat in uiterste zorgvuldigheid en bij haar functie passende verantwoordelijkheid zal voeren, om met de woorden van de minister-president te spreken.

De heer Hillen (CDA):

Mijn fractie heeft op dit moment geen enkele behoefte aan dit debat. De zaak heeft buitengewoon grote publieke belangstelling. Overal wordt erover gesproken. In dit huis zou er ook over gesproken kunnen worden. In dit geval is de monarchie aan de orde. Uiterste zorgvuldigheid is geboden. Wij willen volledige informatie van de minister-president hebben voordat wij aan een debat beginnen. Bovendien moet er een feit zijn waarover gesproken kan worden. Feiten kunnen wij nog niet ontwaren.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Ik vind dat de SP er rare staatsrechtelijke verhoudingen op na houdt. Bij dit soort relaties hebben wij te maken met een privé-aspect en met een publiek aspect. Wij zitten nu nog in de privé-sfeer. Zodra het in een publieke sfeer komt, bijvoorbeeld wanneer toestemming voor een huwelijk wordt gevraagd, is er nog volop gelegenheid om discussie te voeren. Ik vind het buitengewoon onelegant en niet chic ten opzichte van twee partners van wie een lid is van het Koninklijk Huis om nu al te gaan praten over zaken die ons op dit moment in staatsrechtelijke zin nog niet aangaan. Ik wil de staatsrechtelijke verhoudingen zuiver houden en debatteren op het moment dat wij worden geroepen tot een oordeel. Wij vinden dat er nog geen debat moet worden gehouden.

De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):

Krachtiger dan de heer Te Veldhuis kan ik het nauwelijks zeggen, mevrouw de voorzitter. Ik denk dat mevrouw Kant de Kamer ook serieus moet nemen. Vorige week hebben wij hetzelfde verzoek gekregen. Ik vrees dat dit de komende weken zo doorgaat. Ik zou dat willen tegenhouden. Het antwoord van de minister-president was wat ons betreft volstrekt duidelijk. Het verzoek dat mevrouw Kant nu doet aan de Kamer zou ik dan ook niet willen honoreren. Ik voorspel haar dat zo'n debat even lang zal duren als de brief van de minister-president. En dat beeld moeten wij niet naar ons toe halen.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! Ik had de lichte hoop dat mevrouw Kant als zij om een debat vroeg het gevoel zou hebben dat er iets gezegd kan worden. Dat idee heb ik nu niet. D66 heeft behoefte aan een debat zodra er meer duidelijkheid is. Die is er nu niet en dus is een debat op dit moment zinloos.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! De minister-president heeft de Kamer laten weten dat hij geen aanleiding ziet om mededelingen te doen over de veelbesproken vriendschap. Op grond daarvan menen wij dat wij als Kamer nu geen debat moeten voeren. Ik wil dan ook het verzoek van mevrouw Kant niet steunen.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter! Mijn fractie ziet wel redenen voor een debat. Anders zou ik hier natuurlijk niet hebben gestaan. Ten eerste heeft de minister-president zelf in gesprek met de media geconstateerd dat er een probleem is. Het feit dat het openbaar ministerie een aanklacht van de heer Van Mourik in behandeling neemt, maakt de zaak extra gevoelig.

Ten tweede maakt het publieke debat dat alom plaatsvindt zo'n debat in de Kamer in onze ogen onvermijdelijk. De minister-president kan dan bij de vervolgstappen rekening houden met de mening van de Tweede Kamer.

Ten derde zou je staatsrechtelijk gesproken kunnen zeggen: de Tweede Kamer heeft recht op informatie. Ik vind dit ook een belangrijke reden om dat debat te voeren. Op dit moment ontbreekt voldoende informatie. Op een belangrijke vraag die ik hier vorige week gesteld heb, is de minister-president niet ingegaan, namelijk: op welk moment, bij welk gegeven en bij welke ontwikkeling zal de Tweede Kamer dan wel geïnformeerd worden? Ik vind het antwoord op deze vraag belangrijk, omdat de Kamer anders misschien voor voldongen feiten komt te staan op een manier die zij mogelijk niet wenst.

Ten vierde is gezegd: mevrouw Kant moet de Kamer serieus nemen. Ik neem de Kamer juist heel serieus. Ik vind dat de Kamer zichzelf serieus moet nemen als het gaat om haar controlerende taak. Als men zegt: "het is nu ontijdig", denk ik: de Kamer moet juist wensen in deze gevoelige kwestie niet voor een voldongen feit te worden geplaatst. De minister-president heeft vorige week gezegd dat er pas een parlementair debat komt als de toestemmingswet er ligt. Dan zijn mogelijk al zaken voorgevallen die de meerderheid van de Kamer niet zou wensen. Dat vind ik een reden om het debat op dit moment al te voeren.

De voorzitter:

Gehoord de overgrote meerderheid van de Kamer en vaststellende dat het antwoord in de brief van de minister-president voor mevrouw Kant misschien niet bevredigend is maar dat het wel een antwoord is op hetgeen zij gevraagd heeft, stel ik de Kamer voor niet over te gaan tot het houden van een debat. Als zij daarover stemming wil, kunnen wij daartoe nu overgaan.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter! In de brief van de minister-president is niet gereageerd op mijn cruciale vraag op welk moment de Kamer dan wel geïnformeerd wordt. Ik vind dat een Kamer die zichzelf serieus neemt op zijn minst dat moet willen weten. Ik persisteer dus bij mijn verzoek en vraag om stemming daarover.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Nu mevrouw Kant in tweede termijn persisteert bij haar verzoek en er stemming over zal plaatsvinden, is het denk ik logisch dat alle fracties in de gelegenheid worden gesteld aan te geven hoe zij zich bij die stemming zullen opstellen.

Zoals bekend, heb ik gespeeld met de gedachte om zo'n debat te houden. Ik heb goed geluisterd naar hetgeen de minister-president tien dagen geleden, op vrijdag, heeft gezegd. Dat was voor ons winst. Wij hadden vorige week dinsdag niet het idee dat de brief waar mevrouw Kant om vroeg op dat punt veel nieuws zou brengen. Ik heb mij toen aangesloten bij de opmerking van de heer Schutte dat het waarschijnlijk een eenregelig briefje zou worden. Het is toch nog een tienregelig briefje geworden, maar wij kennen dit soort procedures, helaas.

Als mevrouw Kant persisteert bij haar verzoek bestaat het gevaar, is onze optiek, dat het debat veel meer doel wordt dan instrument om iets te bereiken. De minister-president heeft tien dagen geleden gezegd: er komt een debat over de goedkeuringswet en er is een debat mogelijk op het moment dat er meer mededelingen te doen zijn, ook over het protocol, waarbij het parlement ruimschoots geïnformeerd wordt over onder meer de achtergronden van de heer Zorreguieta. Dat vond ik winst. Er komen dus twee debatten. Als mevrouw Kant persisteert, zeg ik dat ik inhoudelijk niet veel van dit debat verwacht en dat wij daar eigenlijk geen behoefte aan hebben. Een uurtje geleden hebben wij echter de waarde van minderheden in de Kamer weer leren waarderen. Tegen die achtergrond zeg ik: als een fractie een debat wil, wie zijn wij om daarin de voet dwars te zetten?

Mevrouw Kant (SP):

Een debat is een instrument van de Tweede Kamer, het controlerend orgaan in ons staatsrecht, om opheldering over zaken te krijgen. Gezien het publieke debat, wil mijn fractie deze opheldering. De interpretatie van de woorden van de heer Kok door de heer Rosenmöller is echter niet die van mij. Ik heb net een letterlijk citaat van de minister-president gegeven: er komt pas een parlementair debat op het moment waarop er een toestemmingswet ligt. Alleen wat daaraan voorafgaat, zal in zeer sterke mate op de gevoeligheid in verband met het verleden van de vader worden bezien. Daar kan men op rekenen.

Ik interpreteer de woorden van de minister-president zo, dat pas bij het toestemmingsdebat een debat hierover met de Tweede Kamer plaatsvindt. Wij moeten erop vertrouwen dat bij alles wat daarvoor gebeurt de minister-president rekening met alle gevoelens houdt. Ik wil daar wel op vertrouwen, maar ik wil weten en geïnformeerd worden over de wijze waarop dit gebeurt.

De voorzitter:

Ik breng in stemming het voorstel van mevrouw Kant te debatteren over de brief van de minister-president.

Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fractie van de SP en GroenLinks en de heer Van Walsem voor het voorstel hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat het is verworpen.

Het woord is aan mevrouw Vos.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Ik verzoek om een heropening van het debat over de Meststoffenwet, omdat ons vanochtend een nieuw amendement bereikte van de CDA-fractie. Eerlijk gezegd, vinden wij het moeilijk om dit zo maar even te beoordelen. In het licht van de crisissituatie waarin verleden week het debat eindigde, hecht ik er zeer aan dat minister Brinkhorst toelicht waarom dit amendement blijkbaar voor hem wel aanvaardbaar is, terwijl hij verleden week een soortgelijk amendement van het CDA niet aanvaardbaar achtte. De dreiging van de VVD om daarin mee te gaan, bestempelde hij min of meer als een coalitieprobleem. In de heropening kan de minister toelichten waarom dit amendement nu in orde is en verder hoor ik graag de opvatting van de CDA- en de VVD-fractie hierover.

De voorzitter:

Ik hoor graag van de leden of zij het eens zijn met mevrouw Vos en of zij tijdens de heropening het woord willen voeren. Hier hangt namelijk van af of wij dit punt vandaag kunnen afhandelen of dat wij daarvoor een ander tijdstip moeten zoeken.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter! Ik ondersteun graag het verzoek van mevrouw Vos. Het debat is verleden week in enige verwarring geëindigd. De dagen daarna leverden ons wat slaapgebrek op omdat wij ongerust zijn over de ontstane situatie. Intussen schijnt er iets geregeld te zijn; buiten deze Kamer hoor je daar van alles over, maar mijn fractie vindt dat dit ook in deze zaal behoort te worden gewisseld. Daarom ondersteun ik het verzoek van mevrouw Vos.

De voorzitter:

En u wilt in die heropening zelf het woord voeren? Ik wil dit graag van de woordvoerders weten omdat dit weer verband houdt met het tijdstip van deze heropening.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat is mogelijk, maar het hangt af van wat mevrouw Vos inbrengt. U houdt ons namelijk altijd voor dat wij elkaar niet moeten herhalen!

De voorzitter:

Dank u wel!

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Voorzitter! Ook ik wil het verzoek van mevrouw Vos steunen, zeker omdat er net een herdruk van het gewijzigde amendement is rondgedeeld. Verder wil ik nog enige vragen stellen.

De voorzitter:

Het schijnt om één woord te gaan.

De heer Waalkens (PvdA):

Ik ondersteun het verzoek van mevrouw Vos zodat wij het debat op een goede manier kunnen afronden.

De heer Meijer (CDA):

Voorzitter! De CDA-fractie heeft geen bezwaar tegen heropening.

De heer Oplaat (VVD):

Voorzitter! Ook wij hebben geen bezwaar tegen heropening.

De voorzitter:

Ik zal bekijken of wij vanmiddag een heropening kunnen hebben.

Het woord is aan mevrouw Karimi.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Mede namens de CDA-fractie vraag ik u om het verslag van een algemeen overleg over de nota Economie en ontwikkeling van 1 februari op de plenaire agenda te zetten. Dat heeft geen haast.

De voorzitter:

Ik zal op een later tijdstip hiervoor een voorstel aan de Kamer doen.

Alvorens wij overgaan tot de stemmingen, wil ik nog uitspreken een "welcome to the delegation from the parliament of the Albanian Republic. You are very welcome here."

(Applaus)

Naar boven