49ste vergadering

Dinsdag 13 februari 2001

14.00 uur

Voorzitter: Van Nieuwenhoven

Tegenwoordig zijn 144 leden, te weten:

Van den Akker, Albayrak, Apostolou, Van Ardenne-van der Hoeven, Arib, Atsma, Augusteijn-Esser, Bakker, Van Baalen, Balemans, Balkenende, Barth, Van Beek, Belinfante, Van den Berg, Biesheuvel, Blaauw, Van Blerck-Woerdman, Blok, De Boer, Bolhuis, Van Bommel, Buijs, Bussemaker, Van de Camp, Cherribi, De Cloe, Cornielje, Crone, Dankers, Depla, Van Dijke, Dijksma, Dijkstal, Dijsselbloem, Dittrich, Van den Doel, Duijkers, Duivesteijn, Essers, Eurlings, Feenstra, Geluk, Van Gent, Van Gijzel, Giskes, Gortzak, De Graaf, De Haan, Halsema, Hamer, Harrewijn, Van Heemst, Hermann, Herrebrugh, Hessing, Hillen, Hindriks, Van der Hoek, Hoekema, Van der Hoeven, De Hoop Scheffer, Kamp, Kant, Karimi, Klein Molekamp, Van der Knaap, Koenders, Kortram, Kuijper, Leers, Luchtenveld, Marijnissen, E. Meijer, Th.A.M. Meijer, Melkert, Van Middelkoop, Molenaar, Mosterd, Nicolaï, Niederer, Van Nieuwenhoven, Noorman-den Uyl, Oplaat, Örgü, Oudkerk, Van Oven, Passtoors, De Pater-van der Meer, Patijn, Poppe, Rabbae, Ravestein, Rehwinkel, Reitsma, Remak, Van 't Riet, Rietkerk, Rijpstra, Rosenmöller, Ross-van Dorp, Rouvoet, Santi, Scheltema-de Nie, Schoenmakers, Schreijer-Pierik, Schutte, Smits, Snijder-Hazelhoff, Spoelman, Van der Staaij, Van der Steenhoven, Stellingwerf, Stroeken, De Swart, Swildens-Rozendaal, Terpstra, Timmermans, Udo, Valk, Ter Veer, Te Veldhuis, Vendrik, Verbugt, Verburg, Verhagen, Visser-van Doorn, Van der Vlies, Van Vliet, M.B. Vos, O.P.G. Vos, Voûte-Droste, De Vries, Waalkens, Wagenaar, Van Walsem, Weekers, Weisglas, Van Wijmen, Wijn, Wilders, De Wit, Witteveen-Hevinga en Zijlstra,

en de heren K.G. de Vries, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Korthals, minister van Justitie, Hermans, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, mevrouw Netelenbos, minister van Verkeer en Waterstaat, de heren Brinkhorst, minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Vermeend, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Boxtel, minister voor het Grote Steden- en Integratiebeleid, mevrouw Kalsbeek, staatssecretaris van Justitie, de heren Remkes, staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, en Hoogervorst, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mede, dat zijn ingekomen berichten van verhindering van de leden:

Dijkstal, wegens bezigheden elders, alleen voor de avondvergadering, en ook woensdag en donderdag wegens bezigheden elders;

Hofstra, wegens bezigheden elders;

Schimmel, wegens ziekte;

Poppe, wegens bezigheden elders, alleen voor de middagvergadering.

Ingekomen is Ingekomen stukkeneen bericht van het overlijden van het oud-lid van de Kamer de heer C.F. van der Peijl.

Namens de Kamer heb ik aan de nabestaanden een bericht van rouwbeklag gezonden.

Deze berichten worden voor kennisgeving aangenomen.

De voorzitter:

Ingekomen is de volgende brief:

"Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Geachte voorzitter, beste Jeltje, waarde collega's en medewerkers,

Toen u, mevrouw de voorzitter, op 14 december 2000 erop wees, dat het kerstreces de overgang markeerde van de periode na de verkiezingen naar de periode voor de verkiezingen werd ik bevestigd in mijn voornemen mijn lidmaatschap van de Kamer op korte termijn te beëindigen. Al eerder had ik ervoor gekozen bij de komende verkiezingen geen kandidaat meer te zullen zijn. Niet omdat ik genoeg zou hebben van het Kamerlidmaatschap. Als dat het criterium zou zijn, zou ik nog onverantwoord lang in uw midden blijven. Het is eenvoudig mijn overtuiging geworden, dat hoe nuttig een ruime ervaring ook mag zijn, op den duur de bezwaren van de vertegenwoordiging van een kleine partij door dezelfde persoon groter worden dan de voordelen.

Nu we inmiddels de periode vóór de verkiezingen zijn ingegaan lijkt mij dit het goede moment u mede te delen dat ik mijn lidmaatschap met ingang van 14 februari a.s. wens te beëindigen.

Het spreekt vanzelf dat deze beslissing met uiteenlopende gevoelens gepaard gaat. Twintig jaar debatten, overleggen en inbrengen drukken een onuitwisbaar stempel op je leven. Twintig jaren volksvertegenwoordiger leggen banden met talloze bekenden en onbekenden. Hierin komt nu verandering. Eén gevoelen was echter al die jaren bij mij aanwezig en zal naar ik verwacht niet veranderen. Een gevoel van dankbare verwondering.

Omdat het in dit land van minderheden mogelijk is ook als kleine minderheid een volwaardige plaats in te nemen in de volksvertegenwoordiging. Anders dan in het verleden wel het geval was heb ik geen serieuze pogingen meegemaakt om politieke minderheden die plaats te ontnemen.

Omdat ik vrijuit naar mijn diepste overtuiging kon spreken, ook en juist als deze botste met die van anderen.

Omdat er zoveel mensen waren die mijn functioneren mogelijk maakten en die het lidmaatschap dagelijks tot een vreugde maakten. Collega's en bewindslieden, medewerkers van de fractie en van de Kamer, in vergaderzalen of bijna onzichtbaar ver daar vandaan, met elkaar zorgden zij ervoor dat ook ik inhoud kon geven aan mijn werk als Kamerlid. Daarvoor dank ik hen allen hartelijk.

Straks zal ik als gewoon burger uw werk blijven volgens samen met al die anderen voor wie dankzij de moderne media de huiskamer tot publieke tribune is geworden. Ik hoop dan zelf nog lang te kunnen constateren, dat het hart van de politiek hier in deze Kamer klopt. Niet in Brussel maar in Den Haag. Niet in het Torentje maar in de vergaderzaal van de Tweede Kamer. De publieke zaak is het waard publiek besproken te worden.

Ik hoop dat het u allen onder Gods zegen goed zal gaan. Een hartelijke groet, (w.g.) Gert Schutte."

(Applaus)

De voorzitter:

Van dit ontslag is mededeling gedaan aan de voorzitter van het Centraal Stembureau en aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Geachte heer Schutte. Het is gebruikelijk dat de voorzitter de brief voorleest die een afscheid nemend lid aan de Kamer zendt. Dat is een prettige taak omdat afscheid nemende leden meestal aardige en vriendelijke oordelen geven over de Kamer, hun medeleden en de medewerkers. Dat doet u in uw brief ook en namens uw medeleden en onze medewerkers dank ik u daarvoor. Toch wil ik u in het bijzonder danken voor een politieke opmerking in uw brief, namelijk uw ervaring dat een kleine minderheid een volwaardige plaats kan innemen in de volksvertegenwoordiging. Ik ervaar dat als een groot compliment voor de Nederlandse democratie.

Het is echter gepast dat ik dit compliment bij dezen ook retourneer. Met woord en daad hebt u in de bijna 20 jaren van uw lidmaatschap een zodanige reputatie gevestigd dat de acht andere minderheden die de Kamer op dit moment nog telt u erg zullen missen en niet alleen persoonlijk. U bent vooral de laatste weken, meer dan uzelf lief is, aangeduid met een titel die toch wel de verdienste heeft dat hij aangeeft dat geen langdurige juridische studie nodig is om in deze Kamer staatsrechtelijk te kunnen meespreken. Ik geef hiervan slechts één voorbeeld, namelijk uw deelname aan het initiatiefvoorstel tot modernisering van de Enquêtewet. Maar, u hebt altijd laten blijken dat het staatsrecht noch het geweten hier effect hebben als ze niet gepaard gaan met degelijk werk. In uw geval kun je beter spreken van noeste arbeid.

Een tweede specifiek kenmerk van u was daarbij de uitstekende organisatie van uw fractie met haar ondersteuning. Noeste arbeid en goede organisatie van uw fractie hebben het u mogelijk gemaakt om volgens de stand van 7 februari jl. 2209 keer aan een plenair debat deel te nemen. In elk van die debatten bent u een voorbeeld geweest van degelijke voorbereiding en logisch redeneren, goed luisteren en afgewogen eindoordelen. Dat is geen kwestie van staatsrecht en ook niet van geweten, maar eenvoudig van plichtsbesef!

In die vele debatten hebt u elk beleidsterrein wel eens betreden. Dat is het voorrecht van leden van kleine fracties, maar wij mogen wel vaststellen dat het binnenlands bestuur uw bijzondere belangstelling had, binnenlands bestuur breed opgevat. Reeds in uw ambtelijke carrière hebt u ervaring gekregen met de vele taken waar een gemeentebestuurder toe geroepen is. In uw eerste rede in de Tweede Kamer, op 16 juni 1981, ging het over een wijziging van de Waterschapswet en in die maidenspeech toetste u het voorstel aan het criterium dat u pleegt aan te leggen bij alle bestuurlijke maatregelen: is het voldoende duidelijk wie verantwoordelijk is voor wat? Toen ging het om de waterleidingbedrijven tegenover de waterschappen en de gemeenten, maar in latere debatten ging het om de burgemeester tegenover B en W Voorzitterof de raad en ten slotte heeft u zich ook vaak uitgesproken over de respectieve verantwoordelijkheden van de regering en de Tweede Kamer. Dat geeft mij dan de gelegenheid om uit een van uw laatste toespraken hier te citeren, een rede op 31 januari van dit jaar, over de wetsvoorstellen inzake het referendum. U zei toen over een bepaald amendement dat u er niet voor voelde omdat het niet klopte met de richtlijn "regering regeer, Kamer controleer!". Ik zou zeggen, bondiger en duidelijker kan het niet! Overigens waren uw allerlaatste bijdragen hier nog recenter en betroffen zij het andere terrein dat altijd uw grote belangstelling heeft gehad, namelijk het onderwijs. Verleden week nam u deel aan een debat over het wetsvoorstel inzake het voortijdig schoolverlaten en gisteren nog was u woordvoerder in een notaoverleg over beroeps- en volwasseneneducatie. Ook in de commissie voor Onderwijs zal uw inbreng zeer worden gemist.

Hoezeer u ook de functie van volksvertegenwoordiger ten volle en met inzet van al uw krachten hebt ingevuld, toch hoeven wij u niet te zeggen dat politiek niet alles is en alles niet politiek. Ik denk dan ook dat u in de komende jaren in de kring van uw gezin en in de kring van uw vrienden evenzeer een vervulling zult kunnen vinden. Misschien mag ik daarom ten slotte uzelf nog eens citeren als ik zeg dat wij allen begrijpen en accepteren dat een mens wel eens wat meer wil dan alleen zondagsrust. Wij hopen u echter in die nieuwe levensfase nog vaak te mogen ontmoeten. Het ga u goed!

(Applaus)

De voorzitter:

De ingekomen stuken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan, dat de Kamer zich met de voorstellen kan verenigen.

Naar boven