Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2001 (27400 VI)

, en van:

- de motie-Van de Camp over intensivering van bestrijding van criminaliteit (27400 VI, nr. 20);

- de motie-Van de Camp/Dittrich over slachtofferzorg (27400 VI, nr. 21);

- de motie-Kalsbeek/Halsema doorlooptijden en wachttijden in jeugdstrafzaken (27400 VI, nr. 22);

- de motie-Kalsbeek c.s. over ophelderingspercentages van strafbare feiten (27400 VI, nr. 23);

- de motie-Santi/O.P.G. Vos over de aangiftetermijn bij het Schadefonds geweldsmisdrijven (27400 VI, nr. 24);

- de motie-Santi c.s. over het criterium "ernstig letsel" (27400 VI, nr. 25);

- de motie-Halsema over het opvangbeleid t.a.v. uitgeprocedeerde asielzoekers (27400 VI, nr. 26);

- de motie-Halsema over opheffing van de Wallagecellen (27400 VI, nr. 27);

- de motie-Halsema over een nationale mensenrechtencommissie (27400 VI, nr. 28);

- de motie-Nicolaï c.s. over verlaging van het recidivepercentage (27400 VI, nr. 29);

- de motie-Nicolaï c.s. over een algemene identificatieplicht (27400 VI, nr. 30);

- de motie-O.P.G. Vos c.s. over affectieschade (27400 VI, nr. 31);

- de motie-De Wit over de kinderrechter (27400 VI, nr. 32);

- de motie-Dittrich c.s. over registratie van discriminatie en racisme (27400 VI, nr. 33);

- de motie-Dittrich/Van de Camp over geweldsmisdrijven onder invloed van alcohol en/of drugs (27400 VI, nr. 34);

- de motie-Dittrich c.s. over grootschalig DNA-onderzoek (27400 VI, nr. 35);

- de motie-De Hoop Scheffer over bestrijding van de grootschalige drugscriminaliteit (27400, nr. 6).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Korthals:

Voorzitter! Ik ben er bijzonder verheugd over dat de Kamer in deze mate met mij heeft willen meedenken, hetgeen zich ook heeft geuit in de vele moties die vandaag zijn ingediend. Vele daarvan zie ik als een ondersteuning van het beleid, op enkele is mijn reactie wat negatiever.

De heer Van de Camp stelde dat hij niet alleen ambities op papier wilde hebben, maar ook daden wilde zien. Dat ben ik volledig met hem eens. Daarom wil ik ook doorgaan met de implementatie van het wetgevingsprogramma en de beleidsnota's. Dat is weliswaar nog steeds papier, maar wanneer wij zaken willen regelen, dan moet daarvoor een grondslag aanwezig zijn.

Bijna alle sprekers zeiden dat ze zo blij waren geweest met de rust in alle gelederen van het ministerie van Justitie, maar stelden dat die na gisteren voorbij lijkt. Daarover wil ik het volgende zeggen. Het is schijn dat die rust er niet is. Bij de brief aan de Kamer is in grote eensgezindheid geopereerd en ik hoop dat dit in de verdere toekomst het geval zal blijven.

De heer Van de Camp verwees naar de XTC-motie van de heer De Hoop Scheffer tijdens de algemene politieke beschouwingen. Mijn schriftelijke reactie hierop was dat die motie niet moet worden uitgevoerd. Onder andere wordt hierin een bedrag van, als ik mij niet vergis, 20 mln. gevraagd voor een uitbreiding van de USD. De USD was aanvankelijk een tijdelijke organisatie, maar zoals bekend, hebben wij deze een meer permanente status gegeven. De USD heeft veel gedaan voor de bestrijding van XTC, wat wij positief waarderen. Het is belangrijk dat de kennis over die bestrijding in de regio's zelf aanwezig is.

Nu de motie van de heer Van de Camp inzake de financiële onderbouwing van de nota criminaliteitsbeheersing. Het plan was om daaraan, indien nodig, een financiële paragraaf toe te voegen. In de begroting voor 2002 zullen de beleidsintensiveringen voor de criminaliteitsbeheersing aan de orde komen. Tegen deze motie heb ik dus geen bezwaar. Je zou kunnen zeggen dat dit het beleid is dat de minister van Justitie voorstaat.

Aangaande de vergroting van de kennis van slachtofferhulp bij politie en openbaar ministerie het volgende. Op 26 juni heb ik een uitgebreide notitie gezonden naar de Tweede Kamer over de slachtofferhulp. Daarin geef ik aan wat er op dit gebied allemaal gebeurt. Wij hebben kunnen vaststellen dat Nederland in internationaal opzicht een goed figuur slaat. Dat wil ik vooropstellen, omdat vrijwel alle sprekers op dit onderwerp terugkwamen. Wij zijn er inderdaad nog lang niet en wij moeten altijd vooruit. Ik ben het er dus mee eens dat de kennis omtrent de slachtofferhulp bij politie en openbaar ministerie moet worden vergroot. Ook deze motie beschouw ik als een ondersteuning van het beleid.

Vrijwel alle leden spraken over de stichting Exodus. Die stichting verricht belangrijk werk. Daarover ben ik het dus eens met de indieners van het amendement. Ook ik acht een geleide overgang van ex-gedetineerden naar de vrije samenleving van wezenlijk belang. Met name om die reden is in de nieuwe Penitentiaire beginselenwet het penitentiair programma geïntroduceerd. Het intensieve begeleidingsprogramma, inclusief de huisvesting van de stichting Exodus, past bij uitstek binnen de kaders van een dergelijk programma. In de praktijk blijkt het aanbod van gedetineerden dat in aanmerking komt voor een penitentiair programma, echter minder groot te zijn dan aanvankelijk was geraamd.

Ook blijkt de verblijfsduur in het penitentiair programma korter te zijn dan waarop de stichting Exodus had gerekend. Een achterblijvende bezetting van de voorzieningen is hiervan het gevolg. Omdat alleen de gerealiseerde verblijfsdagen in een penitentiair programma worden vergoed, ontstaat een financieel probleem voor de stichting.

Zeer onlangs is tussen de Dienst justitiële inrichtingen en de stichting overleg gevoerd over dit probleem. Daarbij is de mogelijkheid besproken om het aanbod van de stichting Exodus in te passen in de experimenten met de langere penitentiaire programma's waarmee ik zal starten. De wet biedt immers de mogelijkheid om penitentiaire programma's met een maximale duur van een jaar te realiseren. Daarmee zal de bezettingsgraad van de Exodusvoorzieningen worden verhoogd.

Hier komt bij dat het aantal gedetineerden dat in aanmerking komt voor een penitentiair programma, zal toenemen als dit programma beschikbaar komt voor veroordeelden met een gevangenisstraf korter dan één jaar. Het voornemen daartoe heb ik aangekondigd in de nota Sancties in perspectief die eind september van dit jaar aan de Kamer is gezonden.

Zoals gezegd is een begeleide opvang vanuit de gevangenis naar de vrije samenleving belangrijk. Juist daarom heb ik het penitentiaire programma geïntroduceerd, waarvan ik de toepassing wil verruimen. Na afloop van de detentie, inclusief het penitentiaire programma, is het primair aan de zorgsector – dus niet aan Justitie – om verantwoordelijkheid te nemen voor intensieve zorgvoorzieningen, zoals die van de stichting Exodus. Met name de lagere overheden hebben hier een belangrijke rol te vervullen. Het is de taak van de reclassering om de toeleiding naar dergelijke voorzieningen te regelen in het kader van de nazorgtaak.

Ik acht het niet mogelijk om verdere financiële steun aan de stichting Exodus te verstrekken, gezien de financiële middelen die worden voorgesteld en overcapaciteit bij deze stichting. Een en ander is ook de reden dat ik de aanneming van dit amendement ontraad.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Uit de woorden van de minister maak ik op dat hij vindt dat ik dit amendement aan mevrouw Borst moet adresseren.

Minister Korthals:

Om te beginnen zal de capaciteit die nu over is maar waar in de toekomst wel mee gewerkt kan worden, moeten worden benut. Als van deze capaciteit buiten de detentie om gebruik wordt gemaakt, moet dat worden beschouwd als het bieden van een zorgvoorziening. Een dergelijk voorziening moet inderdaad door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport worden betaald. Ik zal hierover uiteraard contact met haar opnemen.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Het capaciteitsprobleem van de stichting Exodus zal in de toekomst kleiner worden, aangezien de penitentiaire programma's op dit moment nog niet helemaal zijn gevuld. Ik wijs er daarbij wel op dat daarmee ook het probleem van de minister kleiner wordt, omdat er in de toekomst dus op z'n hoogst sprake kan zijn van onderuitputting. Al met al acht ik het probleem van de minister niet zo heel groot.

Minister Korthals:

Dat is op zichzelf waar. Mevrouw Kalsbeek gaat echter wel voorbij aan het belangrijke punt dat zij de benodigde financiële middelen ontrekt aan de post diversen. Ik heb al eerder aangegeven dat deze post inmiddels wordt gebruikt voor de financiering van het belangrijke Schadefonds geweldsmisdrijven, de vuurwerkramp in Enschede en de schadeloosstelling voor onrechtmatige detentie. Hiervoor is 56 mln. gereserveerd en daarom zijn voor het bedrag dat mevrouw Kalsbeek nu reserveert, de middelen niet aanwezig.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Wij hebben de minister wel "een ventiel aangeboden".

Minister Korthals:

Ik mag mevrouw Kalsbeek daar niet dankbaar voor zijn, maar ik heb van dit aanbod wel goede nota genomen.

Voorzitter! Mevrouw Kalsbeek heeft mij gevraagd welke mogelijkheden er zijn om gedetineerden onder drang te behandelen. Er staan hiervoor op dit moment verschillende mogelijkheden open. Zo kunnen gedetineerden die bereid zijn om tijdens hun detentie aan een behandeling mee te werken, in aanmerking komen voor grotere vrijheidsgraden. Dat wil zeggen lichtere regiems of, aan het einde van de detentie, een penitentiair programma. Ik heb de Kamer eerder gemeld – onlangs heeft er een AO over plaatsgevonden – dat ik de behandelingsmogelijkheden binnen het gevangeniswezen door middel van een aantal voorbeeldprojecten wil vergroten. Ik wil voorts niet onvermeld laten dat plegers van minder ernstige delicten die bijvoorbeeld een verslavingsprobleem hebben, in aanmerking kunnen komen voor behandelingstrajecten waarbij de voorlopige hechtenis wordt geschorst. Bij de uiteindelijke straftoemeting wordt hiermee rekening gehouden.

Waarom kan er niet sneller worden gekomen met een VI-wetsvoorstel, zo is mij indringend gevraagd. Voorzitter! Ik ben er ook zelf op gespitst om dit zo snel mogelijk te realiseren maar onderzoek is nodig. Het gaat om een zeer ingrijpende wijziging van het sanctiestelsel. Wij zijn met het denken daarover al een heel eind gevorderd. Ik verwijs naar de nota over de herziening van het sanctiestelsel. Hierbij is gebleken dat op dit punt verschillende wegen openstaan. Het is van groot belang om de consequenties van elke oplossing goed te onderzoeken. Immers, voorkomen moet worden dat een voorwaardelijke invrijheidstelling weer een loos automatisme wordt, zoals thans eigenlijk het geval is. Begin 2002 hoop ik evenwel zowel het onderzoek als het conceptwetsvoorstel gereed te hebben. Overigens is dit onderzoek nadrukkelijk geadviseerd door het OM en de Raad voor de strafrechtstoepassing.

Voorzitter! Mevrouw Kalsbeek heeft enkele vragen gesteld over de integrale plannen voor de nazorg van delinquenten. In eerste termijn heb ik al aangegeven dat het plan voor de nazorg bij de stichting Reclassering Nederland in voorbereiding is. Aan het verzoek om bij de aanstaande Voorjaarsnota met een integraal plan te komen, zal ik graag voldoen.

Mevrouw Kalsbeek heeft voorts gesproken over het belangrijke onderwerp van de doorlooptijden jeugdstrafzaken. Waarom is het rapport terzake nu pas naar de Kamer verzonden terwijl het al in mei gereed was? Voorzitter! Het is daarna besproken door de begeleidingscommissie. In de zomerperiode is overleg gevoerd over de aanpak. Vervolgens is er een belangrijk beraad geweest in de loop van oktober. Onlangs is het rapport aan de Kamer gezonden, mét de voorgenomen aanpak. Deze houdt in dat alle partijen, politie, OM, kinderbescherming enz., inventariseren waar nu precies de knelpunten zitten en hoe ze kunnen worden weggenomen. Het gaat daarbij ook om de knelpunten in de aansluiting tussen de partners in deze keten. Deze aanpak betreft technisch ingewikkelde zaken en daarom lukt het echt niet voor het kerstreces. Echter, vóór de zomer moet er een plan van aanpak zijn. Wij zullen bovendien trachten, dit zoveel mogelijk te vervroegen. In het slot van de desbetreffende motie wordt gevraagd om plaatsing in de jeugdinrichting binnen een week na de beslissing. Het streven is erop gericht om dat te doen, maar ik kan dit niet garanderen. Er zijn te veel fluctuaties. Je ziet op het moment dat de wachtlijsten snel aan het afnemen zijn. Wij doen ons uiterste best om in crisissituaties binnen de week te plaatsen en wij denken dat dit op korte termijn ook zal lukken. Echter, als er in een korte periode onvoorzien veel aanbod komt, kan ik dit echt niet garanderen.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Als ik "voor het kerstreces" vervang door "voor de zomer" heeft u geen probleem?

Minister Korthals:

Mij is aangegeven dat ik dan geen probleem heb.

Vervolgens richt ik mij op de motie van mevrouw Kalsbeek over het ophelderingspercentage. Haar zorgen deel ik volledig en in eerste termijn is ook toegezegd dat er een notitie komt waarin wordt ingegaan op de analyse van de problemen die ten grondslag liggen aan dit lage percentage. De actiepunten die daaruit voortvloeien, zullen worden betrokken bij de nota criminaliteitsbeheersing. Ik streef ernaar begin 2001 duidelijkheid te verschaffen omtrent de analyse.

De heer Santi heeft voorgesteld bij het Schadefonds geweldsmisdrijven de termijn te verlengen van drie jaar naar vijf jaar. In de huidige regeling is de termijn drie jaar, maar verlenging is mogelijk als het slachtoffer door omstandigheden buiten zijn schuld niet eerder een verzoek kan indienen. Ik denk zelf dat een termijn van vijf jaar niet nodig is en dat het zelfs nog wel eens een nadelige factor kan zijn, omdat het de emotionele kant van de zaak voor een slachtoffer wat langer kan oprekken. Ik weet niet of er erg veel behoefte is aan dit voorstel, maar ik zou deze wijziging dus liever niet doorgevoerd zien, al wil ik de Kamer aanneming van deze motie niet ontraden.

Ik ga wel akkoord met de motie van de heer Santi over de geweldsmisdrijven, waarbij het er met name om gaat nog eens te bekijken wat er nu precies onder ernstig letsel moet worden verstaan en of dit begrip wat ruimere toegepast zou kunnen worden.

Mevrouw Halsema heeft een motie ingediend over de Wallagecellen. Ik ben bereid nader te onderzoeken of continuering van het sobere regime gewenst is. Afhankelijk van het resultaat hiervan zullen hierover nadere besluiten genomen kunnen worden. Bij mijn overwegingen zullen in de eerste plaats financiële overwegingen een rol spelen. Vanuit dat perspectief lijkt afschaffing van het sobere regime op dit moment niet wenselijk. Immers, dit vergt op jaarbasis een extra investering van ongeveer 12 mln., waarvoor mij op de begroting de middelen ontbreken.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! Dit verbaast mij, want ik had al in de schriftelijke antwoorden gelezen dat hiervoor geld nodig zou zijn, maar daarbij wordt een bedrag van 7,4 mln. genoemd.

Minister Korthals:

Dat zou ik moeten nagaan, ik heb die getallen niet zo goed in m'n hoofd.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het scheelt nogal.

Minister Korthals:

Maar het probleem is dat ik ook voor dat bedrag geen middelen op de begroting heb.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Nee, maar de strekking van de motie is dat er voorbereidingen worden getroffen. Ik zou het op prijs stellen als de Kamer van het resultaat daarvan op de hoogte werd gebracht, opdat wij bijvoorbeeld bij gelegenheid van de Voorjaarsnota daarover opnieuw het debat kunnen aangaan.

Minister Korthals:

Ik zal dan ook bij mijn onderzoek betrekken dat versobering binnen het gevangeniswezen inmiddels al breed is ingevoerd bij andere regimes. Er zou dus ook meer aansluiting ontstaan van het regime van de Wallagecellen en het regime in de gevangenissen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het worden eigenlijk allemaal Wallagecellen, zo begrijp ik.

Minister Korthals:

Dat zou de heer Wallage misschien wel willen, maar ik probeer dat te verhinderen. Als dat lukt, worden het dus mooie cellen en misschien worden die dan wel "Korthalscellen" genoemd...

Voorzitter! In mijn onderzoek zal ik verder de aard van de doelgroep van het sobere regime nader bezien. Mevrouw Halsema zegt terecht dat hiertoe veel verslaafde gedetineerden behoren, maar zeker ook gedetineerden met psychische stoornissen. Dit komt doordat beide groepen zonder enige voorselectie aan het sobere regime worden onderworpen. Ik zou mevrouw Halsema tot slot nog willen vragen, deze motie aan te houden. Ik ben ermee bezig en intussen zullen wij bekijken hoe wij dit voorstel kunnen inpassen en of er inderdaad middelen voor te vinden zijn. Als het 7,4 mln. vergt, is het iets makkelijker dan wanneer het 12 mln. zou kosten, maar als dit laatste bedrag wel juist is, blijft het toch een erg hoog bedrag.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! Met het oog op de tegenwoordig geldende termijnen voor het aanhouden van moties zou ik de minister wel willen vragen, de Kamer binnen twee maanden te laten weten hoe het er dan mee staat.

Minister Korthals:

Dat is inderdaad een goede oplossing, want ik werd hier zojuist ook al mee geconfronteerd. Ik vroeg me af waarom de heer Van de Camp ineens kwam aanzetten met die motie uit de algemene politieke beschouwingen. Nu begreep ik ineens dat het om de reden was die u nu noemt: de termijn zou anders verlopen. Daar zou ik op zichzelf geen bezwaar tegen hebben gehad, maar ik zal de Kamer in ieder geval binnen twee maanden een notitie hierover sturen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dan houd ik mijn motie aan, voorzitter.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Halsema stel ik voor, haar motie (27400-VI, nr. 27) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Minister Korthals:

De heer Nicolaï heeft een motie ingediend met de vraag om een notitie over de identificatieplicht. Er zijn een aantal gevallen waarin er een identificatieplicht is. Dit is het resultaat van de bewust gemaakte keuze geen algemene identificatieplicht in te voeren, daar er ook bezwaren aan deze plicht zijn verbonden. Die heb ik in eerste termijn uiteengezet. Ik sluit echter niet uit dat het zinvol kan zijn nog eens na te gaan of de gevallen die tot dusver zijn benoemd, de juiste zijn. Het is goed denkbaar dat de feitelijke ontwikkelingen rechtvaardigen dat de keuzes anders worden gemaakt. Ik laat derhalve het oordeel over deze motie aan de Kamer over.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Maar het dictum van de motie bevat ook dat daarvoor dan voorstellen moeten worden ingediend. Dat vind ik nu weer een beetje ver gaan om dat meteen al uit te spreken. Onderzoeken vind ik altijd prachtig – maar meteen al voorstellen?

Minister Korthals:

Wellicht kunt u dat in uw overweging betrekken ten aanzien van uw stemgedrag...

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Dat lijdt geen twijfel, maar dan nog.

Minister Korthals:

Misschien is de heer Nicolaï bereid om de motie in de zin van mevrouw Kalsbeek aan te passen, dan kan de motie op Kamerbrede steun rekenen.

De heer Nicolaï (VVD):

Voorzitter! Misschien moet ik nu voor de duidelijkheid even opmerken dat er staat wat er staat, omdat we wilden zeggen wat we wilden zeggen.

Minister Korthals:

Voorzitter! Ik ben dus bereid om na te gaan of de gevallen die tot dusver benoemd zijn, de juiste zijn. Ook ben ik bereid om te kijken of er een andere keuze zou kunnen worden gemaakt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! Ik zou nog graag een vraag stellen naar aanleiding van de motie van de heer Nicolaï over de identificatieplicht. Nu de minister deze niet ontraadt, zou ik de minister dan mogen verzoeken om in het licht van de uitvoering van de motie-Van der Vlies ook een oordeel te geven over deze motie? Dat betreft de motie over de intensivering van de criminaliteitsbestrijding, namelijk om dit tegen het licht te houden van de mensenrechtenverdragen en algemene beginselen van het strafrecht. Ik zou het fijn vinden dat, als de minister die motie uitvoert, hij ook een oordeel geeft over deze identificatieplicht.

Minister Korthals:

Voorzitter! Dat is een vraag die ik positief wil beantwoorden. Als deze motie zou worden aangenomen – daar ben ik nog niet van overtuigd – zou ik die in samenhang kunnen uitvoeren.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Er is een Kamermeerderheid voor!

De heer Rouvoet (RPF/GPV):

Voorzitter! Voor mijn duidelijkheid heb ik een vraag over het oordeel van de minister over deze motie. Normaal gesproken betekent het oordeel aan de Kamer overlaten, dat er geen bezwaar bestaat tegen aanvaarding van de motie. Mag ik daaruit begrijpen dat als de motie aanvaard wordt, de minister bereid is om vóór de zomer van 2001 voorstellen tot hetgeen hier verzocht wordt – die algemene identificatieplicht – aan de Kamer voor te leggen? Is dit een juiste conclusie?

Minister Korthals:

Ik wil eerst kijken of het noodzakelijk is, of er behoefte aan is en of de gemaakte keuzes in het verleden de juiste zijn geweest. Op basis daarvan wil ik me een oordeel vormen of er inderdaad leemtes en dergelijke moeten worden gevuld.

De heer Rouvoet (RPF/GPV):

Maar dan is mijn conclusie dat wat betreft dit laatste onderdeel de minister niet kan zeggen dat hij het oordeel daarover aan de Kamer laat. Immers, zoals de motie nu luidt, laat het zich niet verenigen met dit algehele oordeel van de minister. De minister zegt nu dat hij nog niet toe is aan voorstellen, maar daar vraagt de motie wel om.

Minister Korthals:

Ik heb gezegd wat ik gezegd heb, namelijk dat ik nog niet toe ben aan dat laatste deel, maar dat het wel kan zoals ik het zojuist heb uitgelegd. Ik denk dat de heer Nicolaï dit ook wel zal aanvaarden en dat hij daar blij mee is.

De heer Nicolaï (VVD):

Voorzitter! Ik wil me niet uitgedaagd voelen, maar wijs erop dat ik zo-even al zei dat er stond wat er stond, omdat we wilden zeggen wat we wilden zeggen. Nu, dat verhelderde op zich niets, maar er staat dat wij verwachten dat het kabinet het een en ander onderzoekt en vervolgens met voorstellen komt. De intentie daarmee van de ondertekenaars is aangegeven; dat gaat in de richting van wat in de motie staat inzake de algemene identificatieplicht. De regering kan met voorstellen komen die daar niet precies aan voldoen, maar de intentie van de Kamer is daarmee duidelijk.

Minister Korthals:

De intentie van de Kamer is duidelijk. Maar als er een onderzoek komt dat uitwijst dat het niet verstandig is, kom ik natuurlijk met voorstellen naar de Kamer.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Als de heer Nicolaï nog geen richting aan zijn motie wil geven, moet hij de regering niet verzoeken, "hoe" een algemene identificatieplicht kan worden ingevoerd, maar "of" die kan worden ingevoerd.

De heer Nicolaï (VVD):

De richting waarin die voorstellen zouden moeten gaan, kan niet worden misverstaan: namelijk een algemene identificatieplicht, onder de genoemde voorwaarden, waartoe voorstellen moeten worden gedaan. Maar het is een intentieverklaring, waarmee we als Kamer de ruimte nemen om op basis van het onderzoek en de voorstellen tot een oordeel te komen. Hetzelfde geldt, denk ik, voor het kabinet.

Minister Korthals:

Ik heb de neiging met tegenvragen te komen, wat niet de bedoeling is. Wij onderzoeken of er reden is om maatregelen te nemen die leiden tot een algemene identificatieplicht. Indien dat zo is, kom ik uiteraard met voorstellen naar de Kamer.

De heer Nicolaï (VVD):

Daarmee zou geen recht worden gedaan aan de motie, als die wordt aangenomen.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Dit krijgt even niet de scherpte die het hebben moet. Daarmee ontraadt u de motie dus, lijkt mij. Dat kan niet anders. "Hoe" in de motie moet inderdaad "of" worden.

Minister Korthals:

Ik heb de motie uitgelegd op de wijze, waarop ik haar heb uitgelegd.

Mevrouw Kalsbeek (PvdA):

Als "hoe" "of" wordt, staat er wat u bedoelt. Maar dat staat er niet, en dat is bewust. Als u dat niet vindt, moet u de motie ontraden.

Minister Korthals:

De constatering in de motie wil ik onderzoeken. Ik leg de motie zo uit dat, indien daartoe de noodzaak bestaat, ik met voorstellen naar de Kamer kom, en wel vóór de zomer van 2001. Op deze wijze wil ik gevolg geven aan de motie.

De heer Nicolaï (VVD):

Hierin staat geen conclusie. Het definitieve oordeel velt het kabinet, op basis van het onderzoek, en dat velt de Kamer, op basis van de voorstellen waarmee het kabinet komt. Maar de richting, de intentie wordt hiermee wel degelijk uitgesproken.

Minister Korthals:

De richting die u met uw motie wilt uitdrukken, is mij duidelijk. Daarnaar wordt dus ook onderzoek verricht.

Voorzitter! Ik kom toe aan het plan van aanpak vermindering recidive. Ik heb al enkele maatregelen genomen. Het WODC ontwikkelt een recidivemonitor voor het volgen van de ontwikkelingen op langere termijn. Maatregelen waarvan wij verwachten dat ze recidiveverminderend zullen werken, worden geëvalueerd op hun feitelijke effectiviteit. Dit zijn noodzakelijke voorwaarden om tot een betere aanpak van de recidive te komen. Daarvoor is wel tijd nodig. Een echt plan voor de aanpak vóór de zomer van 2001 kan daaraan nog weinig toevoegen. Uiteraard ben ik wel bereid de Kamer vóór de zomer van 2001 over de stand van zaken te informeren.

Ik kom toe aan de motie van de heer Vos over de toekenning van de affectieschade. De argumenten tegen vergoeding van affectieschade verliezen voor een deel hun betekenis indien alleen een in de wet omschreven groep van personen recht heeft op een vast bedrag aan smartengeld. Je zult er dan wel heel goed over na moeten denken hoe hoog zo'n gefixeerd bedrag zal moeten zijn. Het onbegrip van de ouders bij overlijden of ernstig letsel van een kind zou wel eens veel groter kunnen zijn als het bedrag niet als een uitdrukking van hun verdriet wordt ervaren. En dat is in dit soort tragische zaken haast onvermijdelijk. Zoals ik bij de beantwoording van de Kamervragen van de heer Vos heb laten weten, sta ik niet zonder meer afwijzend tegenover het toekennen van smartengeld aan nabestaanden en verwanten, onder de voorwaarden zoals ik die zo-even heb geschetst. Ik moet mij echter nog met de overblijvende en moeilijk te voorziene argumenten verenigen. Daarom wil ik eerst de Kamer informeren over de wijze waarop ik hieraan gevolg zou willen geven alvorens direct met een wetsvoorstel terzake te komen. Ik ben bereid dit op redelijk korte termijn, dat wil zeggen in het begin van het jaar 2001, te doen.

Voorzitter! De heer De Wit vroeg of ik met de rechterlijke macht wil overleggen over het behoud van het specialisme van de kinderrechter en over de duur van de aanstelling. Ik vind het goed geformuleerd, want het is natuurlijk primair een zaak van de rechterlijke macht, maar je kunt op een gegeven moment wel de mening overbrengen die bijvoorbeeld in de Tweede Kamer is verwoord. Ik kan dan ook gaarne toezeggen dat overleg te zullen voeren.

De heer Dittrich heeft gevraagd of ik bereid ben onderzoek te doen naar de toenemende trend in liquidaties. Ik moet duidelijk maken dat ik de bezorgdheid van de heer Dittrich over liquidaties in het criminele circuit deel. Om die reden heb ik in 1999 aan de universiteit van Utrecht, in casu het Willem Pompe-instituut, opdracht verleend tot het verrichten van een wetenschappelijk onderzoek naar liquidaties in Nederland. Het onderzoek bevindt zich thans in de laatste fase en het rapport zal in het voorjaar van 2001 beschikbaar komen.

De heer Dittrich (D66):

Worden in dat onderzoek dan ook de laatste maanden meegenomen?

Minister Korthals:

Ik weet het niet. Het is nu in de laatste fase. Ik neem aan dat ze dat nogal wel zullen meenemen, maar ik zal ze in ieder geval het verzoek voorleggen om het mee te nemen.

Voorzitter! Dan kom ik te spreken over de motie van de heer Dittrich, over registratie van discriminatie en racisme. Ik heb toegezegd dat ik over deze materie overleg wil voeren met collega Van Boxtel. Het betreft een complexe materie waar veel haken en ogen aan zitten. De motie vraagt al om een wetsvoorstel. Dat gaat mij te hard. Daaraan zou toch een onderzoek vooraf moeten gaan waarin voor- en nadelen worden gewogen. Dat wil ik in ieder geval toezeggen, maar de voorbereiding van een wetsvoorstel moet ik op dit moment nog ontraden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat staat niet in de motie.

Minister Korthals:

Dat was het amendement. Herstel, het staat inderdaad niet in de motie. Dus de motie zoals die nu is geformuleerd, daar sta ik positief tegenover.

Minder positief sta ik tegenover de motie inzake alcohol als strafverzwarende omstandigheid. De heer Dittrich is in zijn bijdrage in tweede termijn teruggekomen op de vraag of het gebruik van alcohol en drugs voorafgaand aan een mishandeling niet als strafverzwarende reden aangemerkt zou dienen te worden. Ik heb in eerste termijn reeds aangegeven dat ik niet veel voor die gedachte voel. Dat betekent niet dat er op het terrein van de strafmaxima voor geweldsdelicten niets zou moeten gebeuren. Ik stel voor, het strafmaximum voor mishandeling met een jaar te verhogen. Langs die weg kan tot uitdrukking worden gebracht dat onze samenleving heel in het algemeen zwaarder aan geweldsdelicten is gaan tillen. Mij lijkt die benadering te prefereren boven een waarbij een aantal bijzondere gevallen van mishandeling op geheel verschillende gronden als ernstiger dan andere worden aangemerkt. De bijzondere gevallen waarvan de mishandeling na alcoholgebruik er een is, illustreren dat de regel niet meer aan onze opvattingen beantwoordt. Dan ligt het voor de hand iets aan die regel te doen. Wel lijkt het mij in lijn met wat de heer Nicolaï heeft opgemerkt in de rede te liggen eens met het openbaar ministerie te overleggen of alcoholgebruik voorafgaand aan mishandeling niet een bijzondere positie in het strafvorderingbeleid verdient. Ik ontraad de Kamer dan ook aanvaarding van deze motie van de heer Dittrich.

Voorzitter! Tot slot de motie van de heer Dittrich inzake het grootschalig DNA-onderzoek. Ik heb een notitie toegezegd over dit onderwerp. Ik vind het een belangrijke kwestie die wij goed moeten bediscussiëren en die wij niet en passant in de marge van de algemene politieke beschouwingen moeten beslissen. Ik heb eerlijk gezegd de indruk dat op deze wijze gekeken wordt naar de zaak Vaatstra. Dat is op zichzelf misschien handig en listig van de heer Dittrich, maar ik vind het niet juist en ik ben dan ook teleurgesteld dat de motie medeondertekend is door de heer Nicolaï. Ik stel een tussenweg voor. Zouden de indieners deze motie willen aanhouden tot de behandeling van deze notitie?

De heer Dittrich (D66):

De Kamer heeft de regel dat een motie niet langer dan twee maanden kan worden aangehouden. Kunt u toezeggen dat die notitie binnen twee maanden aan de Kamer wordt gezonden?

De voorzitter:

Het is drie maanden. Dus dat scheelt een hele maand.

De heer Dittrich (D66):

Dan is mijn vraag of u de notitie binnen drie maanden aan de Kamer kunt sturen.

De voorzitter:

U wilt die notitie ook nog behandelen binnen drie maanden, anders heeft u er nog niets aan.

De heer Dittrich (D66):

U hebt gelijk.

Minister Korthals:

Ik kan in ieder geval toezeggen dat de notitie binnen drie maanden aan de Kamer zal worden toegezonden, hoewel er geen enkel bezwaar tegen is om daarna die motie weer in te dienen. Maar wij zullen zelfs ons best doen om de notitie zodanig op tijd aan de Kamer te sturen, dat zij ook nog behandeld kan worden binnen drie maanden.

Hiermee ben ik aan het einde gekomen van mijn antwoord in tweede termijn.

Staatssecretaris Cohen:

Voorzitter! Wat mij betreft nog een achttal opmerkingen. In de eerste plaats ben ik de heer Van de Camp erkentelijk voor zijn reactie op de gedachtewisseling die wij gisteren hebben gehad op het gebied van de terugkeer. Het is van belang dat die discussie – ook over de begeleide terugkeer – wordt voortgezet. Het is een belangrijke discussie en het is daarom ook goed dat zij hier gevoerd wordt.

Mijn tweede opmerking heeft betrekking op de motie van mevrouw Halsema op stuk nr. 26. Het zal haar niet verbazen dat ik de Kamer aanvaarding van die motie ontraad. Ik heb gisteren in eerste termijn duidelijk gemaakt dat wij op dat punt andere standpunten innemen. Op één punt wil ik nog wijzen. In de eerste overweging van de motie is sprake van ontwikkelingen in het landelijk opvangbeleid ten aanzien van uitgeprocedeerde asielzoekers. Ik geloof niet dat wij ooit een landelijk opvangbeleid ten aanzien van die asielzoekers hebben gehad. Dat is echter een tekstueel punt. Ik ontraad de Kamer aanvaarding van de motie op grond van de argumenten die ik gisteren naar voren heb gebracht.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb een vraag over een andere motie die al is aangenomen, namelijk een motie van de heer Dittrich waarin werd gevraagd om onderzoek te doen naar de reikwijdte van de zorgplicht van gemeenten en maatschappelijke organisaties. Hoe staat het met dat onderzoek? Wanneer kunnen wij dat tegemoetzien?

Staatssecretaris Cohen:

Daar kan ik op dit ogenblik geen antwoord op geven, maar ik zal nagaan hoe het daarmee staat.

Voorzitter! Ik begrijp dat de motie op stuk nr. 28 van mevrouw Halsema in feite een uitnodiging aan de regering is om te reageren op de bundel ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de NJCM. Daarbij is toen gediscussieerd over de vraag of er een nationale mensenrechtencommissie in Nederland zou moeten komen. Ik stel mevrouw Halsema het volgende voor. Ik heb nogal wat kritiek op de tekst van haar motie. Ik wil haar toezeggen dat de regering met een zorgvuldige reactie op die bundel komt. Daarbij zullen alle argumenten die er voor en tegen een dergelijke commissie zijn, bekeken worden. Het lijkt me verstandig dat we ons daar goed op beraden en op basis daarvan met een reactie komen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! Deze toezegging komt met het grootste deel van het dictum van mijn motie overeen, behalve op een punt. Ik wil dat er als verzoek aan toevoegen. Kan de staatssecretaris, als hij met een reactie komt op die bundel, nagaan wat de mogelijkheden zijn voor wettelijke inbedding?

Staatssecretaris Cohen:

Dat hangt af van het standpunt dat de regering inneemt. De reactie van de regering kan ook zijn dat we het niet moeten doen. Als we zeggen dat we het wel moeten doen, zijn er twee mogelijkheden. Je moet het doen met of zonder wettelijke inbedding. Als we zeggen dat we het wel zouden moeten doen, komt de vraag van een wettelijke inbedding aan de orde.

Mevrouw Halsema heeft aangekondigd dat zij met een amendement zal komen in verband met het debat dat over het kerkelijk huwelijk gevoerd zal worden. Ik begrijp dat in het licht van haar opmerkingen daarover. Het lijkt mij van belang, als dat amendement er komt, dat de discussie daarover dan zo grondig mogelijk gevoerd wordt. Ik zeg toe, met inachtneming van het standpunt dat ik heb ingenomen, dat er van de kant van de regering een brief komt waarin alle argumenten zoveel mogelijk geïnventariseerd en becommentarieerd worden. We kunnen op die manier het debat goed voeren.

Dan een opmerking in de richting van de heer Nicolaï. Het lijkt me niet zinvol om terecht te komen in een debatje over de vraag waarom ik tevreden ben met de huidige feitelijke situatie. Ik heb daarmee bedoeld te zeggen dat ik niet ontevreden ben. Wij zijn de afgelopen twee jaar bezig geweest een basis te leggen, die het mogelijk maakt om verandering te brengen in een aantal van de inderdaad op dit ogenblik nog niet tot tevredenheid stemmende cijfers. Ik heb zelf ook bepaald niet het gevoel gehad alsof ik gisteren defensief bezig was. Maar ik vind het prima, zoals ik ook heb gezegd. Dat de Kamer dat wil volgen. Uiteindelijk moet het uitmonden in behoorlijke cijfers. Ik heb alleen de kanttekening gemaakt dat de regering wel in de gelegenheid moet worden gesteld om die cijfers waar te maken. Ik vond dat daar in de opmerking van de heer Nicolaï in eerste termijn weinig sprake van was. Ik heb gisteren duidelijk gemaakt waarom het plan van aanpak er niet komt.

De heer De Wit heeft nog eens weergegeven wat zijn standpunt is ten aanzien van de gefinancierde rechtshulp. Ik ken zijn standpunt. Ik heb geprobeerd in mijn antwoord rekening te houden met dat standpunt. Ik heb begrepen dat de heer De Wit het goedvindt om even te af te wachten hoe dat verder loopt.

De heer Rouvoet heeft gesproken over de verhouding rechter-wetgever. Ik heb in de schriftelijke reactie aangegeven dat we naar mijn gevoel belangrijke punten daarvan aan de orde hebben gehad. Maar het is misschien goed om daarover nog eens iets in een notitie vast te leggen, zonder dat ik weet of daar veel nieuwe gezichtspunten zijn. Een dergelijke notitie maakt het mogelijk om daarover nog eens met elkaar van gedachten te wisselen.

De heer Van der Staaij vroeg nog naar de stand van zaken van het overleg tussen de ambtenaren van de burgerlijke stand en de VNG. Dat overleg heeft plaatsgevonden. De brief die de VNG doet uitgaan, is na dat overleg tot stand gekomen.

De heer Rouvoet (RPF/GPV):

Ik had nog een expliciete vraag gesteld aan de staatssecretaris over de motie betreffende opvang en toetsing in de regio. Ik zou het op prijs stellen als hij daarop alsnog ingaat, omdat ik het van belang vind, dat de motie niet versmald wordt tot meer opvang in de regio. Daarover zijn wij het wel eens. Het ging en gaat mij ook om de toetsing.

Staatssecretaris Cohen:

Ik wil dat graag doen met inachtneming van de opmerkingen die daarover al eerder zijn gemaakt bij de terugkeernotitie en het grote aantal bezwaren dat ik daartegen heb aangevoerd. Wij zullen dat aspect van opvang en toetsing bij de beschouwingen betrekken, alsmede bij de gesprekken met de UNHCR.

De heer Van der Staaij (SGP):

Kunnen wij binnenkort bericht ontvangen over het overleg met de VNG?

Staatssecretaris Cohen:

Ja. Zelf moet ik die notitie ook nog krijgen, maar ik heb begrepen dat zij onderweg is. Zodra dat zover is, gaat zij naar de Kamer.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voordat ik besluit wat te doen met de motie op stuk nr. 28, vraag ik de staatssecretaris of hij kan aangeven binnen welke termijn hij met een reactie op die bundel zou kunnen komen.

Staatssecretaris Cohen:

Mevrouw Halsema vraagt mij dat op korte termijn te doen. Ik wil dat proberen. Zij schiet er ook niets mee op als ik zeg dat zo snel mogelijk te zullen doen, want dat zegt ook helemaal niets. Ik zal echt proberen, daar enig tempo achter te zetten.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dan trek ik de motie op stuk nr. 28 in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Halsema (27400-VI, nr. 28) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De heer Rouvoet (RPF/GPV):

Voorzitter! Na de behandeling van de moties en amendementen bleek de minister ook al klaar te zijn met de behandeling van de bijdragen van de verschillende woordvoerders. Dat was misschien iets te snel, want ik heb hem een drietal vragen voorgelegd. Misschien mag ik die kort aanduiden, zodat de minister er nu nog of op een andere wijze op kan ingaan.

Ik heb de minister nadrukkelijk een vraag gesteld over Eurojust. De vraag of er al dan niet een Europees OM komt, vind ik belangrijk.

Vervolgens heb ik twee vragen die te maken hebben met de discussie over euthanasie, maar die los daarvan gesteld zijn. Mijn vraag over de betekenis inzake de uitspraak in de zaak-Sutorius zou de minister schriftelijk kunnen behandelen, maar wel voor de behandeling van het wetsvoorstel over euthanasie. Ik zou dat op prijs stellen. Zijn antwoord op die vraag heb ik wel nodig. Ik wil het niet uitstellen tot dat debat.

Mijn derde vraag gaat over de betekenis van het zelfbeschikkingsrecht in het licht van internationale verdragen. Ik heb hem daarover een nadere vraag gesteld in tweede termijn. Zou hij daar nog even op willen ingaan?

De heer Dittrich (D66):

Mevrouw de voorzitter! Nu de minister positief heeft gereageerd op motie op stuk nr. 33 over het onderzoek discriminatie, racisme en een wetsvoorstel, wil ik het amendement op stuk nr. 17 intrekken.

De voorzitter:

Aangezien het amendement-Dittrich (stuk nr. 17) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Mijnheer Dittrich, over de motie op stuk nr. 35 heerst bij mij enige verwarring. Naar mij blijkt, trekt u haar niet in.

Minister Korthals:

Voorzitter! De heer Rouvoet heeft mij om een uitspraak gevraagd over de zaak-Sutorius in het kader van het wetsvoorstel met betrekking tot de euthanasie. Ik ben daartoe bereid. Hij had dit punt ook bij de behandeling van het wetsvoorstel aan de orde kunnen stellen. Ik begrijp dat hij daar liever van tevoren schriftelijk op de hoogte wil worden gesteld.

Daarnaast wil hij weten hoe het geheel zich verhoudt tot de mensenrechtenverdragen. Is het niet verstandiger, dit tegelijk met het vorige punt te behandelen?

De heer Rouvoet (RPF/GPV):

Het is vervelend dat, als je een inbreng voor een begrotingsbehandeling van Justitie voorbereidt en je weet dat er een debat over euthanasie komt, los daarvan in het kader van een beschouwing over vrijheidsrechten een algemene vraag stelt over de positie van het zelfbeschikkingsrecht in het licht van internationale verdragen, deze vraag wordt doorgeschoven naar een debat waar dit vraagstuk ook speelt. Ik heb deze vraag bewust daarvan losgekoppeld en meer in het algemeen gesteld. Ik zou het op prijs stellen als deze vraag niet automatisch toegevoegd wordt aan een debat waarvan ik best weet dat dit binnenkort gevoerd zal worden.

Minister Korthals:

Deze vraag is de heer Rouvoet wel degelijk ingegeven door het debat dat wij hebben gevoerd over de euthanasiewetgeving. Daarbij heb ik aangegeven, dat ik terughoudend ben met te verklaren dat er een zelfbeschikkingsrecht zou zijn. Dit gaat dermate op fundamentele vragen in, dat het mij echt niet verstandig lijkt om daarop nu uit de losse pols een antwoord te geven. Ik moet de heer Rouvoet wel mijn excuses aanbieden. Ik heb niet vernomen dat hij deze vraag had gesteld. Als ik dat wel had gedaan, zou ik daar zeker op ingegaan zijn. Dat is mij dan kennelijk ontgaan.

Voorzitter! Laat ik duidelijk zijn over Eurojust. Het is voor de Nederlandse regering nog niet het begin van het opzetten van het Europees openbaar ministerie. Eurojust is een bijeenkomst van magistraten die zullen zorgen voor coördinatie bij zaken van grensoverschrijdende en georganiseerde criminaliteit. Wanneer wij met Eurojust verdergaan in de richting van de status van een Europees openbaar ministerie, zullen er naar onze stellige overtuiging ook andere zaken moeten veranderen. Allereerst zal dan de verhouding moeten worden geregeld tussen het Europees openbaar ministerie en de openbare ministeries van de verschillende landen. Er zal verantwoording afgelegd moeten worden door het Europees openbaar ministerie. Hoe dat moet, is ook nog de grote vraag. Met andere woorden – en dat is het antwoord op de vraag van de heer Rouvoet – wij zijn nog niet zover dat wij Eurojust zien als een Europees openbaar ministerie.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, op een nader te bepalen tijdstip te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik deel nog mede, dat de beraadslaging over het wetsvoorstel ter goedkeuring van het Europees verdrag inzake nationaliteit (26990, R1647) eventueel op een later tijdstip zal worden voortgezet.

Sluiting 23.18 uur

Naar boven