Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Ik stel voor, de stemmingen in verband met de Gaswet, de punten 9 en 10 van de agenda, te verplaatsen naar morgen 13.00 uur.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Daar heb ik een probleem mee. Ik heb allerlei zieke en halfzieke Kamerleden opgeroepen om vandaag te stemmen. Ik vind het een groot probleem om ze morgen wederom hier naartoe te halen. Mijn fractie is bereid om vandaag te stemmen. Als dat niet kan, wil ik vragen of wij volgende week dinsdag kunnen stemmen.

De voorzitter:

Volgende week dinsdag is wat laat, omdat wij ook met de Eerste Kamer te maken hebben. Feit is dat er nog hedenochtend amendementen zijn ingediend. Omdat ik weet dat een enkele fractie dat ook al onoverzichtelijk vond, vinden wij als Kamer, op de griffie en bij het bureau wetgeving, dat wij heel goed moeten kijken naar wat wij doen. Als er tot het eind toe amendementen worden ingediend, moeten wij heel goed op de stemmingslijst letten. Dat was de reden om het naar morgen te verplaatsen. Helpt het als ik het naar donderdag verplaats?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dat is voor mijn fractie prettiger.

De voorzitter:

Ik begrijp dat dit voor anderen niet het geval is en dat het dan te laat komt voor de Eerste Kamer. Het spijt mij, maar wij moeten er morgen over stemmen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik zal mij erbij neerleggen, maar ik maak bezwaar tegen deze gang van zaken. Ik denk dat het ministerie van Economische Zaken hierbij in gebreke is gebleven. Ik vind het erg jammer dat het op deze manier moet gaan.

De voorzitter:

De omschrijving die u nu geeft, vind ik niet goed, want er is absoluut geen verzoek van het ministerie van Economische Zaken gekomen om deze stemming uit te stellen. Bij mij in Voorzitterieder geval niet. Dat lijkt mij geen goede manier van procederen. Feit is dat ik wist dat sommige fracties de stemmingslijst erg ingewikkeld begonnen te vinden. Toen ik vanochtend hoorde dat er tot het laatste moment amendementen zijn ingediend, leek het mij niet de goede werkwijze om vanmiddag te gaan stemmen. Op allerlei andere momenten wordt door de Kamer zelf ook gezegd dat men de stemmingslijst eerst wil bekijken. Het lijkt mij dat wij het beter op die manier kunnen doen. Ik heb wel gevoel voor deze argumenten. Meestal ben ik er niet gemakkelijk in om het te verzetten, maar in dit geval meen ik dat toch te moeten doen.

Wij zijn er nu uit. Ik hoop niet dat de heer Blaauw het nu weer compliceert.

De heer Blaauw (VVD):

Voor de historie moet de juiste regel gevolgd worden. Als wij op tijd bij de Eerste Kamer hadden willen zijn, hadden wij vorige week donderdag moeten stemmen. Wij hebben afgesproken met het ministerie en met de Eerste Kamer dat het geen probleem is als wij vandaag stemmen, maar dat wordt nu wel verlengd.

De voorzitter:

Ik zei al dat ik hoopte dat u het niet compliceert. U begrijpt toch ook wel dat ik dat met de Eerste Kamer heb geregeld? Anders had ik dat niet zo kunnen doen.

Mijnheer Hillen, zou u mij niet kunnen sparen? Dit wordt echt een onzinnige discussie. Wij hebben al besloten dat wij morgen gaan stemmen.

De heer Hillen (CDA):

Oorspronkelijk zouden de eindstemming en de stemmingen over de amendementen gescheiden zijn. Doen wij nu morgen alles?

De voorzitter:

Ik ga ervan uit dat wij morgen stemmen. Na morgen zullen wij verder zien. Ik heb daarover op dit moment geen voorstel gedaan.

Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Op verzoek van de VVD-fractie benoem ik in het Strategisch overleg informatievoorziening het lid Cherribi tot lid in plaats van het lid Wilders.

Het woord is aan de heer Melkert.

De heer Melkert (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Er is veel aandacht, en terecht, voor het vraagstuk van de integratie van nieuwkomers in onze samenleving. Er is ook veel aandacht, evenzeer terecht, voor de noodzaak om via taal, taal en nog eens taal mensen de gelegenheid te bieden zo snel mogelijk in deze samenleving hun plek te vinden.

Nu doet het wat ons betreft zeer ongelukkige feit zich voor dat minister Van Boxtel voor integratiebeleid heeft laten weten dat de invulling van moties die in de Kamer zijn aangenomen, over de besteding van extra gelden voor taallessen voor mensen die al langer in Nederland verblijven, voorlopig achterwege blijft. Dat vinden wij niet in overeenstemming met de urgentie van het vraagstuk waarover zovele mensen zich terecht druk maken.

Dit lijkt ons een goede gelegenheid om hierover met de minister te spreken. Hij zal zich nader moeten verklaren over het briefje dat hij ons heeft gestuurd. De Kamer heeft dan ook de gelegenheid om de opvattingen die voor een belangrijk deel buiten deze Kamer kenbaar zijn gemaakt, hier uit te wisselen in een debat, waarvan ik hoop dat het nog deze week kan plaatsvinden.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Voorzitter! Ik steun het verzoek van de heer Melkert graag. Als ik hem goed begrijp, wenst hij dat debat niet uitsluitend op grond van zijn kritiek over het uitblijven van bepaalde informatie van de regering, maar wil hij een breder debat. Is dat juist?

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Ik ben erg aangenaam verrast door dit voorstel van de heer Melkert. Ik ben al een poosje teleurgesteld over het feit dat de discussie in de Kamer over minderheden zo verkokerd wordt gevoerd. Ik sluit mij graag bij de woorden van de heer De Hoop Scheffer aan, indien hij ook bedoelt dat het debat breder moet worden getrokken en dat het dus niet beperkt moet blijven tot een discussie met de minister voor het grotesteden- en integratiebeleid over het totale onderwijs; het debat zou immers het gehele minderhedenvraagstuk moeten kunnen beslaan.

De heer Melkert (PvdA):

Voorzitter! Ik begrijp de opmerkingen van mijn collega's De Hoop Scheffer en Marijnissen heel goed. Taal is natuurlijk de basis, maar is onderdeel van veel meer. Het lijkt mij heel goed om het met elkaar over dat "veel meer " te hebben. Iedereen is natuurlijk meester van zijn eigen bijdrage op dit punt, maar zelf wil ik het over meer dan taal hebben. Het gaat immers om taal in de samenleving en om datgene wat die samenleving dan verder te bieden heeft.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Ik constateer met instemming dat wij dus een breed debat over minderheden zullen voeren. Collega Melkert heeft gezegd dat de fracties maar moeten overwegen of zij hun voorzitters daarbij het woord laten voeren. Dat roept wel de vraag op welke bewindslieden de CDA-fractie dan gaarne achter de tafel wil zien zitten. Dat zouden bijvoorbeeld, naast de reeds genoemde coördinerende minister Van Boxtel, ook de minister van OCW en de staatssecretaris van VWS kunnen zijn. Dat is mijn verzoek in aanvulling op het verzoek van collega Melkert.

De heer Marijnissen (SP):

Ik sluit mij daar graag bij aan en ik geef in overweging of het, gelet op de aard van het probleem, geen aanbeveling verdient om ook de minister-president, de staatssecretaris van OCW en de minister van SZW te vragen om daarbij aanwezig te zijn. Dat bedoel ik heel serieus, want wij hebben het gehad over het verbreden van de discussie tot een integraal debat; op deze manier wordt het mogelijk om alle voor het minderhedenvraagstuk verantwoordelijke bewindslieden daarvoor uit te nodigen. Het kabinet bepaalt natuurlijk uiteindelijk zelf wie het zal afvaardigen, maar mijn fractie pleit dus voor een brede vertegenwoordiging. Vorige week heeft mijn fractie in de vaste commissie voor BZK overigens een voorstel ingediend voor het instellen van een parlementair onderzoek naar het minderhedenvraagstuk. Ik stel voor om ook dat voorstel bij dat debat te betrekken.

De voorzitter:

Dat lijkt mij erg ingewikkeld, maar wij zullen straks eerst de heer Melkert laten reageren.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter! Ik stel een breder debat over het integratiebeleid op prijs. Ik heb de heer Melkert aanvankelijk horen zeggen dat het met name gaat om nieuwkomers en taal. Dat wil ik inderdaad iets verbreden; het debat in de samenleving gaat ook over meer dan alleen dat aspect. De heer Melkert heeft gevraagd om dat debat deze week te houden, maar ten behoeve van een grondige voorbereiding stel ik voor om het debat niet morgen of overmorgen te voeren, maar volgende week. Ik heb nog wel een vraag aan de heer Melkert. Wij zijn in afwachting van een notitie van het kabinet over integratie. Moeten wij daarop wachten of moeten wij dat debat eerder voeren?

De heer Dijkstal (VVD):

Voorzitter! Hoe breder het wordt, hoe mooier. Ik vraag mij af of je, als je de integratieproblematiek bespreekt, niet ook de immigratieproblematiek daarbij moet betrekken. Het risico bestaat echter dat het dan heel breed wordt; wij moeten dus een keuze maken. Het begin van de interventie van de heer Melkert ging over de inburgering. Ik ben er sowieso voor om daarover te debatteren; dat zou ervoor pleiten dat die bewindslieden achter de tafel zullen zitten die daarover gaan. Volgens mij zijn dat, naast de heer Van Boxtel, de minister van OCW en de staatssecretaris van VWS. Als wij het debat breder trekken – dat vind ik ook prima – is in ieder geval de arbeidsmarktproblematiek een zeer belangrijk element; dan pleit ik er dus voor om ook de minister of de staatssecretaris van SZW ofwel beiden uit te nodigen. Als het over het taalonderwijs in het reguliere onderwijs gaat – ook dat is een lastig punt – moet misschien ook overwogen worden om mevrouw Adelmund uit te nodigen. Het gaat dus om de vraag hoever wij gaan en wie dan achter de tafel komen te zitten.

De heer Schutte (RPF/GPV):

Voorzitter! Het is ongetwijfeld goed dat debatten die in de samenleving plaatsvinden ook hier plaatsvinden. Maar alles gehoord hebbende, begint het mij nu een beetje te duizelen. Als wij proberen tegemoet te komen aan alle geuite wensen, zal na afloop van het debat de teleurstelling in veel kringen bitter zijn. Dat zou ik willen voorkomen. Ik weet niet wat precies de reden is voor de heer Melkert om dit punt aan te kaarten. Je kunt daar allerlei argumenten voor bedenken. Misschien kan hij daar nog iets van zeggen. Ik ben ervoor om dit debat te houden, maar wil er wel voor pleiten om af te spreken binnen welke kaders dat gebeurt. Als het een onbegrensd debat wordt – het onderwerp minderhedenbeleid is onbegrensd naar zijn aard – denk ik dat het nooit bevredigend kan aflopen. Dan zou het beter zijn geweest dat wij er niet aan waren begonnen.

De heer Melkert (PvdA):

Ik ben het zeer eens met de heer Schutte. Het is begrijpelijk dat men vraagt om meer bewindslieden hier te hebben omdat het uiteraard over heel veel dingen gaat. Maar juist daarom is er een coördinerend minister voor dit beleid en die minister moet op die coördinatie worden aangesproken. Ik wil hem niet in de schoenen schuiven wat er allemaal aan de orde is, maar wil hem wel vragen of die coördinatie wel zodanig is dat wat de samenleving belangrijk vindt, in de praktijk ook gebeurt.

Aanleiding voor mijn verzoek is het concrete punt van de inburgering. Een andere goede reden betreft het volgende. Als wij in de Kamer een debat willen hebben dat zich gedurende een hele dag voortsleept en volkomen dood dreigt te worden geslagen, moeten wij vooral het hele kabinet aan het woord laten komen. Ik heb uiteraard groot respect voor de samenstellende delen van het kabinet, maar dat wordt natuurlijk niks. Dat moeten wij dus niet doen.

Voorzitter! De heer De Graaf verwees naar de notitie over de integratie. Daar heb ik nu juist zorgen over, want als ik het goed zie, duurt het nog wel even voordat die notitie er is. Daarin zal ook worden ingegaan op de inburgering en ik meen dat wij daar niet op moeten wachten. Ik zou graag van de coördinerend minister willen horen waarom het zo lang duurt en waarom er onvoldoende voortgang wordt geboekt op een terrein dat wij allen belangrijk vinden.

Voorzitter! Het onderzoek waar de heer Marijnissen het over had, lijkt mij een apart punt.

De voorzitter:

Ik wil u even onderbreken. Ik heb begrepen dat het een brief aan de vaste commissie is die daarover zeker zal vergaderen. Ik wil beide punten dus even gescheiden houden. Misschien moeten beide punten later alsnog worden gecombineerd, maar het lijkt mij beter om dat nu niet te doen, temeer niet omdat niet iedereen kennis heeft kunnen nemen van de brief.

Wij kunnen hier nog wel drie rondes aan besteden, maar wat zou u ervan zeggen als ik uw vragen en opmerkingen zo opvat dat ik morgen een voorstel doe? Zo nodig zal ik nog bij dezen en genen enige informaties inwinnen.

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

De heer Melkert beklimt het spreekgestoelte en stelt voor dat de fractievoorzitters het woord voeren over dit zeer belangrijke onderwerp. Ik kan mij daar heel veel bij voorstellen. De minister voor het grotesteden- en integratiebeleid heeft coördinerende bevoegdheden op het punt van het integratiebeleid. Maar hij kan tijdens dat debat niet zeggen dat hij op dat terrein eigenlijk geen coördinerende bevoegdheden heeft en eerst met anderen moet overleggen. Dan krijg je een debat dat gevoerd wordt door fractievoorzitters en dat tegelijkertijd wel erg smal is.

De voorzitter:

Dit is nu precies wat ik probeerde te voorkomen, want hierover heeft iedereen natuurlijk zijn eigen mening. Ik vrees dat wij hier bij de regeling van werkzaamheden niet helemaal uitkomen.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Ik wil best ingaan op uw voorstel dat u inventariseert wat precies de wensen zijn van de fracties en dat u met een nader voorstel komt.

De voorzitter:

Misschien kunnen wij er dan morgen over discussiëren hoe wij dit verder moeten doen. Het lijkt mij echter beter om dat in alle rust voor te bereiden omdat er nogal wat verschillende verwachtingen bij de onderscheiden fracties leven.

De heer Melkert (PvdA):

Ik zie eigenlijk wel een behoorlijke overeenstemming, temeer daar ik niet verwacht dat een coördinerend minister zichzelf onbevoegd tot die coördinatie zal verklaren in een debat met ons. Dat lijkt mij...

De voorzitter:

Nee, nee. Het is heel knap van u, mijnheer Melkert, dat u ze allemaal weer bij de interruptiemicrofoon krijgt, maar dit was nu precies wat ik probeerde te voorkomen. Bij de regeling van werkzaamheden gaan wij niet over dit soort onderwerpen even onze mening geven. Dan bereiden wij zelfs dat ook voor. Ik blijf daarom bij mijn voorstel. Als u hiermee niet instemt, moet u maar om een stemming vragen.

De heer Melkert (PvdA):

Het lijkt mij een goed voorstel.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van der Steenhoven.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Ik wil u vragen het verslag van het algemeen overleg over de nieuwe generatie mobiele telefoons (UMTS) op de agenda te zetten.

De voorzitter:

Heeft dat veel haast?

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Op 12 april start de uitgifte. Het debat zou dus voor die datum moeten plaatsvinden.

De voorzitter:

Ik zal hiermee rekening houden als ik de Kamer op een later tijdstip een voorstel terzake doe.

Het woord is aan mevrouw Arib.

Mevrouw Arib (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Vorige week werden wij opgeschrikt door uitspraken van de inspecteur voor de volksgezondheid Terstegen. Farmaceutische industrieën zouden volgens hem bij hun marketingactiviteiten massaal de wet overtreden. Hierbij zouden miljoenen guldens in het geding zijn. Verder zouden ook artsen zich niet aan de regels houden en financiële vergoedingen aannemen van de farmaceutische industrie. Als deze uitspraken waar zijn, is dat onacceptabel.

Namens de leden van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport verzoek ik de minister, liefst per omgaande maar in ieder geval binnen één week de Kamer een brief te doen toekomen. Wij vragen haar in deze brief aan te geven of deze berichten al dan niet waar zijn.

De voorzitter:

Mevrouw Arib, ik moet u onderbreken, want u stelt nu mondelinge vragen. U moet het onderwerp omschrijven waarop u een schriftelijke reactie van de minister wilt hebben. Mondelinge vragen kunnen niet op deze manier schriftelijk worden beantwoord.

Mevrouw Arib (PvdA):

Ik hoor graag van de minister of deze berichten juist zijn. Verder hoor ik ook graag een standpunt van de minister. Op basis hiervan kunnen wij begin volgende week met haar debatteren.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet. Ik denk dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hieruit kan opmaken wat de bedoeling is.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Buijs.

De heer Buijs (CDA):

Voorzitter! Ik verzoek u het verslag van het algemeen overleg over de ziekenhuiszorg op de agenda te plaatsen.

De voorzitter:

Heeft dat veel haast?

De heer Buijs (CDA):

Ik hoop dat het mogelijk is om daarover in de loop van volgende week te spreken.

De voorzitter:

Ik zal de Kamer op een later tijdstip een nader voorstel doen.

Het woord is aan de heer Blaauw.

De heer Blaauw (VVD):

Voorzitter! Tijdens het debat over de boringen in de Waddenzee is zijdelings gesproken over de mogelijke uitkomsten van een rapport over de eventuele bodemdaling van Ameland. Ik heb uit de pers begrepen dat dit rapport inmiddels officieel is aangeboden en dat het interessante uitkomsten bevat. Ik verzoek u de regering van de wens van de Kamer op de hoogte te stellen om dit rapport te mogen ontvangen. Verder verneem ik graag de visie van de minister op de inhoud van het rapport en de resultaten die in dit rapport zijn opgenomen over de bodemdaling van Ameland.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Wij zijn nu toe aan de stemmingen. De minister van Landbouw, Visserij en Natuurbeheer heeft mij verzocht om in verband met zijn dringende verplichtingen elders eerst te stemmen over de moties die zijn ingediend bij het debat over de mestproblematiek. Dat zijn de agendapunten 11 en 12. Ik neem aan dat daartegen geen bezwaar wordt gemaakt en dat de minister een en ander ook met zijn collega's heeft afgestemd.

Naar boven