Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de begroting van de uitgaven en ontvangsten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor het jaar 1999 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota) (26910).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! De CDA-fractie is toch wel wat verbaasd vanwege de majeure mutaties die wij hebben aangetroffen, zowel in de Najaarsnota, als in de decemberbrief, twee stukken die vlak op elkaar zijn gevolgd en die ons aanleiding geven tot het maken van nogal wat kanttekeningen.

In de eerste plaats vragen wij ons af in hoeverre de wijzigingen uit de decemberbrief niet al bij de Najaarsnota bekend waren. Immers, beide documenten zijn kort op elkaar gevolgd en voorts gaat het, voor wat betreft de drie posten inzake respectievelijk het bedrijfslevenprogramma, noodhulp en joint implementation, om aanzienlijke bedragen. Kan de minister dit toelichten?

De CDA-fractie betreurt het in hoge mate dat bij het bedrijfslevenprogramma in totaal bijna 170 mln. niet wordt gebruikt. Ik heb dan nog niet het bedrag van 60 mln. genoemd, dat in februari al uit dit programma is gehaald. Of is dat inclusief?

Uit de beantwoording van de vragen bij de suppletore begroting blijkt dat onzekerheid over de heropening van het programma, verstrakking van de regels, beperking door de landenlijst en direct afwijzen van summier ingevulde aanvragen de oorzaken zijn van die onderbesteding. Bovendien blijkt er maar liefst 15 maanden te zitten tussen de definitieve goedkeuring en de uitbetaling. Mede in het licht van de positieve IOB van het programma, ligt het naar de mening van mijn fractie in de rede om na te gaan in hoeverre door wijzigingen van de procedures en de werkwijze van het departement bereikt kan worden, dat het begrote bedrag wél tot besteding komt. Wij hebben immers niet alleen dit jaar maar ook vorig jaar met elkaar gezegd, dat wij moeten proberen het op de begroting staande bedrag tot besteding te laten komen. Het is toch niet de bedoeling om het ORET-Miliev-programma op deze wijze een zachte dood te laten sterven?

De CDA-fractie vindt het van groot belang dat een onderzoek naar de "opstroping" in procedures en werkwijzen door een extern bureau wordt uitgevoerd. De Kamer moet daarover zo snel mogelijk geïnformeerd worden, juist met het oog op het vereenvoudigen van procedures, het verbeteren van de werkwijze, etc.

Wij hebben een amendement voorbereid om de verlaging van 83,5 mln. in de suppletore begroting ongedaan te maken en mee te nemen naar het volgend jaar. Dat is niet nieuw; dat is vorig jaar ook gebeurd. Toen was er sprake van een onderuitputting van 115 mln.; dat bedrag is niet volledig overgedragen naar het volgende jaar. Wij stellen echter voor, dit bedrag in ieder geval te behouden voor het ORET-Miliev-programma omdat wij ook de indruk hebben dat de minister in ieder geval de bereidheid heeft om zoveel mogelijk dit programma verder te steunen en te laten voortgaan.

Het tweede punt betreft de verlaging van de diverse landenprogramma's. Dan gaat het om de onderwerpen milieu, sociale ontwikkeling en onderwijs. De antwoorden op de vragen zijn allerminst helder. Ook hier betreft de onderuitputting wederom aanzienlijke bedragen: sociale ontwikkeling 104 mln., milieubeleid 42 mln. en onderwijs maar liefst 45,5 mln., terwijl de Kamer heeft uitgesproken dat het een prioriteit moet zijn en de minister het daarmee eens is. Het is lastig. Wij kunnen uit de antwoorden niet opmaken waar de problemen precies zitten bij die onderputting.

Dat brengt mij tegelijkertijd op een ander onderwerp. Kan de minister precies aangeven hoe groot de totale onderuitputting is over 1999? In de antwoorden over de Najaarsnota staat het nieuwe bedrag. Dat is nu gefixeerd op 104 mln. De bedragen die ik zojuist heb genoemd, zijn alweer hoger. Dan heb ik het nog eens over het bedrijfslevenprogramma. Hoe komen wij aan het totale bedrag van 104 mln. onderuitputting? Wij kunnen dat niet plaatsen. Hoe is het bedrag opgebouwd? Kan de minister aangeven waarom zij de uitgaven voor de landenprogramma's op een constant niveau handhaaft, dus met inachtneming van de verlaging die ik zojuist heb genoemd: 104 mln. voor sociale ontwikkeling, milieubeleid 42 mln. en onderwijs 45,5 mln.? Daarmee zouden de desbetreffende landen het de komende jaren moeten doen. Mijn fractie vindt dat moeilijk. Juist in het landenbeleid is het noodzakelijk om op de terreinen sociale ontwikkeling, milieu en onderwijs de bedragen volledig te benutten. Wij begrijpen niet dat hetgeen nu niet is aangewend, het totale bedrag blijft voor de komende jaren. Landenprogramma's vormen toch het hart van het bilaterale beleid en zouden juist daarom ook in financiële zin prioriteit moeten krijgen?

Het artikel macro-economische steun neemt nota bene toe met 600 mln. Dat lijkt ons toch wat fors. Kan de minister uitsplitsen om welke bedragen het precies gaat.

Verder is het ons niet duidelijk met welk BNP-percentage wordt gerekend. Het is nu weer een fors bedrag omhoog. Betekent dit dat straks bij de slotwet een extra bedrag moet worden toegerekend? Hoe wordt dat dan besteed?

Wij hebben twee amendementen ingediend en zouden nu nog de volgende motie willen voorstellen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de jaarlijkse onderuitputting van het bedrijfslevenprogramma een structureel karakter dreigt te krijgen;

constaterende, dat de onzekerheid over de heropening van het programma, de verstrakking van de regels en de beperking van het aantal landen op de ORET-Miliev-landenlijst in belangrijke mate oorzaak zijn van de onderuitputting;

verzoekt de regering een onderzoek te laten instellen naar de oorzaken van deze onderuitputting en de Kamer tegelijk met het besluit over het tweede loket te informeren teneinde de noodzakelijke maatregelen te kunnen treffen om structurele onderuitputting te voorkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Ardenne-van der Hoeven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7 (26910).

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Wij hebben geconstateerd dat er voor de tweede maal een schuldverlichting wordt toegepast voor Rwanda. Dat is macro-economische steun aan een land dat nog steeds in oorlog is op Congolese bodem. Wij vinden dat dit niet kan. Wij vinden ook dat Rwanda moet meehelpen om de oorlog moet staken. Daarom vraag ik de minister om schuldenverlichting in die zin voortaan niet toe te passen.

Minister Herfkens:

Voorzitter! Ik ben wat verbaasd dat mevrouw Van Ardenne verbaasd is, want veel thema's die zij nu voorlegt hebben wij bij de begrotingsbehandeling uitgebreid besproken. Ook toen heb ik al gezegd dat er weer onderuitputting werd verwacht, met name in het bedrijfslevenprogramma. Bij mijn weten hebben wij de achterliggende reden al uitgebreid aan de orde gesteld. Deze mate van onderuitputting van het bedrijfslevenprogramma was ons bij de Najaarsnota niet bekend. Het probleem in de procedure is dat er tot op het laatste moment onzekerheden zijn en dat leveranties kunnen afspringen. Dat is in de laatste weken nog gebeurd. Daar kunnen wij weinig aan doen.

Ik wil er nogmaals op wijzen dat de IOB-evaluatie niet simpelweg eensluidend positief, maar veel genuanceerder is. Collega Jorritsma en ik hebben er een brief over geschreven. Uit de evaluatie is duidelijk geworden dat wij positief kunnen zijn over de ontwikkelingsrelevantie, omdat de procedures op dit terrein deugen. Er wordt duidelijk gezegd: beknibbel niet op de procedures die de ontwikkelingsrelevantie zekerstellen. Mevrouw Jorritsma en ik hebben tegen de Kamer gezegd dat wij dat niet doen.

Er is een heel ander debat mogelijk over de vraag hoe wij verder kunnen faciliëren. Ik heb hier vorige week gesproken over een tweede loket, opdat het bedrijfsleven zich op een plek kan melden en er geen verwarring optreedt doordat men op verschillende plekken dingen kan halen. Wij zijn daarmee bezig. Ik heb vanmiddag met mevrouw Jorritsma gesproken. Wij zijn erover in overleg en hopen de Kamer in februari in te lichten. Daarmee hopen wij een heleboel problemen op te lossen.

De amendementen zijn eigenlijk een beetje verbazend. Het is nu 15 december. U kunt wel weer een heleboel geld aangeven, maar dat kunnen wij onmogelijk nog dit jaar uitgeven. Ik neem aan dat niemand in de Kamer wil dat ik die centen dan maar aan collega Zalm teruggeef. Hij zal nu ook zelf niet zitten te wachten op nog meer geld dat niet wordt uitgegeven en dat hij weer in zijn zak kan stoppen. Ik ben er niet voor om die artikelen nu alsnog op te hogen. Niet voor niets constateren wij dat wij dat geld niet uitgeven. Wij moeten nu dan ook aankondigen dat wij het niet gaan uitgeven.

Er is gesproken over de mogelijkheid om de eindejaarsmarge te earmarken. Dat is bij Ontwikkelingssamenwerking nog nooit gedaan tot vorig jaar, toen ik in mijn pogingen om de CDA-fractie en het Nederlandse bedrijfsleven te accommoderen 60 mln. heb ge-earmarkt in de eindejaarsmarge, tegen alle adviezen in die ik op dit punt had gekregen. Een jaar later kunnen wij vaststellen dat mijn adviseurs gelijk hebben gehad en dat het earmarken van eindejaarsmarges niks oplevert en geen zin heeft. Overigens ben ik met opzet blij dat wij van dit jaar wat kunnen meenemen naar volgend jaar, omdat wij een aantal extra claims verwachten, met name voor schuldenverlichting en Indonesië. Ik voel er dan ook helemaal niets voor om hier een traditie te beginnen van het earmarken van de eindejaarsmarge. Het lijkt mij een heel creatieve wijze van de Kamer om met het budgetrecht om te gaan, maar ik wil geen precedent scheppen.

Ik wil even ingaan op de concrete oorzaken. Het onderzoek lijkt mij niet nodig. Met het voorstel voor het tweede loket hopen wij een aantal dingen op te lossen. Ik kan uren praten over de effecten van de Aziatische crisis. Ik kreeg vandaag een rapport, waarin stond dat Indonesië de orderportefeuille met de Wereldbank was gaan herstructureren van 2 mld. naar 100 mln. Het is duidelijk dat de Aziatische crisis landen ertoe noopt om op een scherpere wijze dan in het verleden prioriteiten te stellen. Naarmate ORET meer de infrastructuur en de publieke sector betreft, zijn daarbij meer overheidsmiddelen nodig. Ik heb bij de begrotingsbehandeling al uiteengezet dat de Aziatische crisis onder meer heeft geleid tot het in elkaar vallen van de economische groei in Afrika en Zuidoost-Azië. In die zin is het heel logisch dat men daar nu een veel scherpere prioriteitenstelling hanteert. Dit uit zich inderdaad in herstructurering van de orderportefeuille van de Wereldbank, maar ook in het afspringen van de totstandkoming van het additionele deel voor een ORET-leverantie waarbij soms overheidsgaranties aan die kant nodig zijn. Ik wil daar geen conclusies uit trekken. Collega Jorritsma en ik hebben het er vanmiddag over gehad dat wij geen structurele conclusies moeten gaan trekken uit het feit dat er misschien een dip in de ORET-uitgaven zit vanwege de Aziatische crisis. Laten wij dus afwachten hoe dit zich ontwikkelt. Ik vind het prematuur om nu te zeggen dat ORET wel wat minder kan, omdat daar geen behoefte aan blijkt te zijn. Collega Jorritsma is dat geheel met mij eens. Nogmaals, wij komen hier uitgebreid op terug in de notitie Economie en ontwikkelingssamenwerking bij de invulling van de gedachte van het tweede loket.

Wat Rwanda betreft, verwijs ik naar de nota over de toekomstige invulling van en criteria voor macrosteun. Ik denk dat wij daar in dat kader verder over kunnen praten.

Ik kom nog even op de amendementen. Over het programma onderwijs en cultuur hebben wij bij de begrotingsbehandeling al uitgebreid gesproken. Bij alle gedelegeerde budgetten bestaat onderuitputting. Dit heeft te maken met een tegenvallende economische groei aan het begin van het jaar. Toen hebben wij een committeringsstop voor ambassades ingesteld. Toen de groei in het voorjaar aantrok, hebben wij die stop weer losgelaten. Men was vervolgens echter zo bezig met het ontwikkelen van het nieuwe beleid dat er bij alle bilaterale gedelegeerde middelen en alle landenprogramma's sprake is van tegenvallende uitgaven. Ik heb de Kamer beloofd dat ik hier in het kader van de uitvoering van de motie van mevrouw Remak nog op terugkom. Dan zal breed uiteengezet worden wat wij allemaal op het terrein van onderwijs gaan doen en wat wij nog extra zouden kunnen doen op dit terrein. Wij moeten daarbij niet uitsluitend naar het landenprogramma kijken. Ik denk dat met de uitvoering van de motie-Remak de zorgen van de Kamer op dit terrein kunnen worden weggenomen. Het finale BNP-percentage dat geldt voor de berekening van ODA, is niet gebaseerd op wat er op 31 december blijkt, maar op de laatste peiling bij de Miljoenennota.

De heer Hessing (VVD):

Voorzitter! De minister zei dat zij bij de uitvoering van de motie-Remak verder tegemoet kan komen aan de wensen van de Kamer. Betreft dit ook de wens van de Kamer met betrekking tot de PUON?

Minister Herfkens:

Ik ben bereid om in het kader van de motie-Remak te bekijken op welke wijze activiteiten van de PUON in het onderwijssectorbeleid kunnen worden gebruikt.

Ik heb overigens nog niet gereageerd op de motie. Ik heb evenwel al aangegeven dat die motie overbodig is.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Begrijp ik het goed dat de minister voornemens is om een PUON-aanvraag te honoreren? Verder wil ik nog zeggen dat het bij ORET volgens mij niet gaat om een dipje. Ik ben bang dat de onderuitputting daar structureel wordt en zich dus jaarlijks gaat voordoen. Vandaar de motie.

Minister Herfkens:

De onderuitputting bij de ORET bestaat sinds de Aziatische crisis. Nogmaals, je kunt het budget wel verder ophogen dan de bomen de hemel ingaan, maar daarmee is het nog niet uitgegeven. Dat is het afgelopen jaar ook gebleken na mijn onterechte toezegging van een jaar geleden aan mevrouw Van Ardenne om dit in de uitschuif mee te nemen. Laten wij dus even afwachten of er herstel plaatsvindt, als de Aziatische crisis wegebt.

Wat PUON betreft, heb ik niet gezegd dat ik de aanvraag ga honoreren. Ik ben bereid met PUON in gesprek te gaan over de wijze waarop men in de context van de sectorale benadering een rol zou kunnen spelen. Er ligt op dit moment geen aanvraag. Eerdere afvragen zijn afgewezen om gemotiveerde redenen. Laten wij toch bekijken of wij PUON nog kunnen gebruiken. De Kamer zal het echter met mij eens zijn dat de tijd van het uitzenden van onderwijzers achter de rug is. Wij moeten heel concreet kijken naar wat PUON aanbiedt, bijvoorbeeld op het punt van curriculumontwikkeling en onderwijsmanagement. Vervolgens moeten wij kijken op welke wijze dit kan worden ingebed in de sectorale benadering. De oorspronkelijke aanvraag die wij hebben gezien, had daar geen betrekking op. Wij moeten dus met PUON in gesprek. Ik ben bereid om dat te doen, los van het desbetreffende programma. Wij moeten een en ander op eigen merites beoordelen, binnen het onderwijsbeleid dat de ontwikkelingslanden voeren en dat wij steunen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, morgen aan het eind van de vergadering te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 20.09 uur tot 21.35 uur geschorst.

Naar boven