Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg van heden over biotechnologie en het octrooi- en kwekersrecht.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Ik spreek namens de fracties van de Partij van de Arbeid, het CDA, GroenLinks, de RPF en de SGP. Vanmiddag vond het vervolg plaats van het algemeen overleg over het wel of niet starten van een beroepsprocedure bij het Europese Hof van Justitie over de Europese richtlijn bescherming biotechnologische uitvindingen. De regering heeft ruggengraat getoond door in de Europese Raad tegen deze richtlijn te stemmen. Wij steunen de regering volop in haar standpunt, dat bij de vraag over het instellen van een beroepsprocedure politieke en juridische argumenten volstrekt uiteen moeten worden gehouden.

Er zijn voldoende en zware juridische argumenten die bijdragen aan het bereiken van het doel, te weten de vernietiging van deze Europese richtlijn. De regering baseert zich met name op het advies van de landsadvocaat. Wij zijn van mening dat het advies van de landsadvocaat en daarmee ook het regeringsstandpunt niet houdbaar zijn.

Ten eerste stelt de landsadvocaat op bladzijde 16 van zijn advies geen aanwijzingen gevonden te hebben dat de richtlijn of afzonderlijke bepalingen daarvan met een of meer internationale verdragen zouden conflicteren. Vanmiddag werd duidelijk dat de regering dit onderdeel van zijn advies niet meer onderschrijft. Bij monde van een ambtenaar maakte de staatssecretaris van Economische Zaken bekend dat bijvoorbeeld het Europees octrooiverdrag wel degelijk moet worden aangepast, omdat het conflicteert met de onderhavige Europese richtlijn, zoals ook onze mening was.

Ten tweede stelt de landsadvocaat terecht dat niet de harmonisatiebepalingen van de artikelen 100 en 100A, maar artikel 235 van het EG-verdrag de aangewezen rechtsgrondslag is, als er naast bestaande nationale rechten nieuwe rechten van intellectuele eigendom in het leven moeten worden geroepen ter verwezenlijking van de doelstellingen van de gemeenschap.

De conclusie van de landsadvocaat dat er geen sprake zou zijn van creatie van nieuwe rechten in de octrooiwetgeving, achten wij onjuist. Er worden in deze richtlijn wel degelijk nieuwe rechten geïntroduceerd en het gaat dus om veel meer dan louter het harmoniseren van bestaande wetgeving. Wij wijzen op de introductie van het farmers' privilege en de dwanglicenties wegens onafhankelijkheid binnen het octrooirecht, op de introductie van nieuwe octrooirechten op dieren- en plantenrassen en planten en dieren als zodanig, en ten slotte op de introductie van het octrooieren van menselijk materiaal, zoals embryo's. Ik gaf vanmiddag de artikelen die betrekking hebben op al deze nieuwe rechten. Deze juridische argumenten betekenen dat de inhoud van het advies van de landsadvocaat gerelativeerd moet worden, waarmee ook de reactie van de regering in een ander licht komt te staan.

Bovendien wil ik erop wijzen dat de uitvoering van deze Europese richtlijn betekent dat de economische positie van ontwikkelingslanden substantieel wordt verzwakt, zoals ook blijkt uit de oproep van alle Noord-Zuid-NGO's tijdens de conferentie die het Europees Parlement eergisteren over deze richtlijn organiseerde.

Ik dien namens de fracties van de PvdA, het CDA, GroenLinks, de SGP, de RPF, het GPV en de SP de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de Kamer en de regering zich om inhoudelijke redenen tot het laatst toe verzet hebben tegen de totstandkoming van de Richtlijn 98/44/EG van 6 juli 1998 betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen;

overwegende, dat deze richtlijn niet slechts de harmonisatie van bestaande nationale regelgeving beoogt die de instelling en werking van de interne markt betreft, maar ook nieuw octrooirecht in het leven roept dat in de plaats treedt van het nationaal octrooirecht;

van mening, dat daarom de richtlijn ten onrechte zijn rechtsbasis ontleent aan artikel 100A van het EG-verdrag waarbij sprake is van gekwalificeerde besluitvorming in de Raad, in plaats van artikel 235 van het EG-verdrag waarbij unanieme besluitvorming is vereist;

van oordeel, dat er ook andere juridische bezwaren bestaan tegen deze richtlijn, waaronder de interne inconsistentie in de richtlijn zelf, het op gespannen voet staan met het TRIP's-verdrag en strijdigheid met het Europees Octrooiverdrag;

verzoekt de regering de richtlijn tijdig bij het Hof van Justitie van de EG voor te dragen voor vernietiging,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Witteveen-Hevinga, Eisses-Timmerman, Van den Berg, M.B. Vos, Stellingwerf, Van Middelkoop en Poppe.

Zij krijgt nr. 23 (19744).

Staatssecretaris Ybema:

Mevrouw de voorzitter! Wij hebben vanmiddag nog een keer overleg gehad over de richtlijn inzake de rechtsbescherming van de biotechnologische uitvindingen. Zowel vanmiddag alsook vanavond tijdens de inbreng van mevrouw Witteveen zijn de belangrijkste argumenten, dat artikel 100A van het EG-verdrag zich niet leent voor deze materie en dat de richtlijn 98/44 gebaseerd had moeten worden op artikel 235 van het EG-verdrag waarvoor unanimiteit is vereist, want het gaat in die opvatting immers om nieuwe rechten.

Artikel 235 ziet op het creëren van nieuwe rechten. In dit geval gaat het om het harmoniseren van voorwaarden voor het verlenen van octrooi voor biotechnologische uitvindingen in nationale stelsels van industrieel eigendom. Het Hof van Justitie zegt dat ook indien een onderwerp niet of nog niet in ieder nationaal stelsel is geregeld, er sprake is van harmonisatie en niet van het creëren van nieuwe rechten. Dus het is niet relevant of reeds uiteenlopende nationale regelgeving bestaat. Voldoende is dat heterogene ontwikkeling van de nationale wetgeving wordt voorkomen. Dat leidt tot de conclusie dat artikel 100A van het EG-verdrag de enige juiste grondslag is. De consequentie daarvan is dat als artikel 100A van toepassing is, artikel 235 betreffende de unanimiteit niet gebruikt mag worden.

Mevrouw Witteveen heeft een aantal rechten genoemd die hierbij in het geding zijn. Ik wil voor de volledigheid en voor de afronding van dit onderwerp in dit debat deze even kort memoreren.

Ik noem als eerste de octrooiering op delen van het menselijk lichaam. De huidige octrooiwetgeving geeft geen beperking aan octrooiering op delen van het menselijk lichaam. Per geval moet getoetst worden of aan zaken van openbare orde en goede zeden wordt voldaan. Richtlijn 98/44 specificeert wat wel en wat niet kan. Er is dus geen sprake van nieuwe rechten, maar wel weer van harmonisatie. Het gaat dus meer om specificatie dan dat er sprake is van iets nieuws.

Als tweede noem ik het punt van het zogenaamde farmers' privilege. Mevrouw Witteveen sprak daarover. Ook in dit geval harmoniseert de richtlijn het octrooirecht. Wat de reikwijdte van de octrooibescher- ming betreft, merk ik op dat er voorzieningen worden getroffen voor situaties waarin genetisch gemodificeerd voortbrengsel wordt gebruikt door een landbouwer. In dat geval is er sprake van een zekere mate van inperking van het octrooirecht. Er is dus geen sprake van een nieuw recht, maar van begrenzing van het recht van hetgeen je met het octrooi krijgt.

In de derde plaats zijn er meer mogelijkheden ten aanzien van octrooiering van planten en dieren. De richtlijn harmoniseert wederom de octrooiering van uitvindingen die zich uitstrekken tot planten en dieren.

Mevrouw de voorzitter! Gehoord de discussie van eind september, van vanmiddag en de inbreng van mevrouw Witteveen vanavond kan mijn conclusie geen andere zijn dan dat er in alle gevallen sprake is van harmonisatie.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Ik ben blij dat de regering nu ingaat op de inhoudelijke argumenten inzake de juridische aspecten, maar ik zet grote vraagtekens bij de vanzelfsprekendheid alsof het octrooieren van embryo's een logische uitleg zou zijn van het desbetreffende artikel in de Rijksoctrooiwet. Dat artikel is niet bedoeld om dergelijke octrooirechten vorm te geven. Bovendien weet ik zeker dat de introductie van nieuwe octrooirechten zeker aan de orde is bij het octrooieren van planten- en dierenrassen en planten en dieren als zodanig. Als wij ingaan op de situatie in andere lidstaten, kunnen wij daar overigens nog wel een rijtje aan toevoegen.

Staatssecretaris Ybema:

Ook ten aanzien van het octrooieren van embryo's zal per geval getoetst moeten worden aan de aspecten van openbare orde en goede zeden. Mevrouw Witteveen weet dat de richtlijn dat specificeert. Daarover ging de hele discussie, over de vraag of er voldoende grond voor jurisprudentie kan worden gevonden. Ik heb vanmiddag na het debat het advies van de landsadvocaat op dat punt, dat centraal stond in het overleg, nogmaals bestudeerd en volgens mij kan de conclusie alleen maar zijn dat er ook op dat punt sprake is van harmonisatie en niet van nieuwe rechten. Dat is telkens het cruciale punt.

De voorzitter:

Mevrouw Witteveen wil reageren, maar dan graag heel kort, want wij zitten in een geweldige tijdsklem.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Als ik ga uitleggen waarom ik het niet met de staatssecretaris eens ben op het punt van het octrooieren van, bijvoorbeeld, embryo's, zou dat inderdaad een herhaling van zetten zijn. Met de artikelen in de hand kunnen wij, zoals wij vanmiddag gedaan hebben, echter duidelijk aangeven dat het met betrekking tot het octrooieren van planten en dieren als zodanig en van planten- en dierenrassen zeker om uitbreiding van rechten gaat. Het kwekersrecht is tot op heden niet voor niets in ieder verdrag en iedere wetgeving buiten de octrooiwetgeving gehouden. Misschien kan de staatssecretaris daar nog iets over zeggen.

Staatssecretaris Ybema:

Ook op het punt van het octrooieren van planten en dieren is mijn conclusie dat de richtlijn die octrooiering harmoniseert. Ook op dat punt is de richtlijn bedoeld voor en gericht op harmonisering. Wij moeten dus constateren dat wij daarover van mening blijven verschillen.

Voor de helderheid ga ik in op de zojuist door mevrouw Witteveen ingediende motie. Laat ik zeggen dat de regering in dit gevoelige dossier, waarbij gerespecteerde opvattingen in het geding zijn, alle serieus bedoelde – dat zijn ze allemaal – juridische mogelijkheden om een beroep in te stellen, serieus heeft gewikt en gewogen. Alle juridische vragen uit de commissie zijn verzameld en alle suggesties die door deskundigen van buiten zijn ingebracht, zijn meegenomen. Het uitvoerige advies van prof. Schweizer is daarbij nadrukkelijk betrokken. Om op dit punt een maximale onafhankelijkheid en onpartijdigheid tot uiting te brengen, heeft de regering advies gevraagd aan de landsadvocaat. De conclusie op grond van dat advies kan in de ogen van de regering alleen maar zijn dat de grond voor beroep bij het Europese Hof te beperkt is. De kans op het slagen van een procedure bij het Europese Hof is in onze opvatting vrijwel nihil. De opvatting van de regering is daarom dat een beroep bij het Europese Hof niet verantwoord is. Ook die afweging hebben wij te maken. Op grond van die overwegingen moet ik de motie die mevrouw Witteveen ook namens een aantal andere fracties heeft ingediend, ten sterkste ontraden.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Tot op heden is de kwestie van de rechtsgrondslag, gekoppeld aan de juridische elementen, in alle door de regering ingewonnen adviezen niet aan de orde geweest. Ik wijs er nogmaals op dat dat goede zware juridische argumenten zijn waarmee wel degelijk een kans op succes bestaat.

Staatssecretaris Ybema:

Mevrouw de voorzitter! Ik vrees dat dit een herhaling van zetten wordt. De argumenten zijn uitputtend gewisseld. De regering blijft van opvatting dat de grond voor het instellen van een beroep bij het Europees Hof in een situatie waarin Nederland met een gekwalificeerde meerderheid is overstemd, te gering is en derhalve onverantwoord.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan het begin van de avondvergadering over de motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan mevrouw Halsema over de orde.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! De inhoud van de motie-Dittrich c.s. over de Dublinclaims heeft ons overvallen. Deze motie is in strijd met het regeerakkoord. Blijkens de ondertekening wordt hij gesteund door de regeringspartijen. Het gaat hier om een zeer principieel punt, namelijk dat mensen die nog onder de verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid vallen, recht hebben op opvang in Nederland. Dit raakt de kern van een zeer geladen debat dat de afgelopen weken is gevoerd over de opvang en over wachtlijsten. Dit overstijgt naar de mening van mijn fractie het partijpolitieke belang en daarom wil ik hierover hoofdelijke stemming aanvragen.

De voorzitter:

Ik neem aan dat iedereen hier in de zaal aanwezig, dit goed gehoord heeft en het ter harte neemt.

De vergadering wordt van 20.40 uur tot 21.40 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mede, dat de leden Te Veldhuis, Rabbae en Hermann de vergadering hebben moeten verlaten.

Naar boven