Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 1999 (26200 XIII);

het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Fonds economische structuurversterking voor het jaar 1999 (26200 E),

en van:

- de motie-Balkenende over publiek-private samenwerking (26200, nr. 27).

(Zie vergadering van 14 oktober 1998.)

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De heer Leers (CDA):

Voorzitter! Mij rest slechts de tijd om enkele moties in te dienen. Ik dank uiteraard de bewindslieden voor de antwoorden.

Voor deze begrotingsbehandeling liet de minister in de krant noteren dat deze begroting een beleidsarm stuk is omdat zij zich nog moest inwerken. Als ik het debat overzie, kan ik niet anders dan dat bevestigen. Ik vind het jammer dat er zo lang stilgestaan is bij een beperkt aantal punten, terwijl wij niet de kans hebben gehad veel te zeggen over de echte politieke hoofdpunten, zoals de marktwerking en het FES. Ik hoop dat dit een keer verder uitgediscus- sieerd kan worden met de minister.

Hiermee ben ik toe aan het indienen van de volgende vier moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de administratievelastendruk een grote kostenpost en een grote bron van ergernis vormt voor het Nederlandse bedrijfsleven;

constaterende, dat het midden- en kleinbedrijf (MKB) te kampen heeft met de hoogste administratievelastenkosten per werknemer;

van oordeel, dat deze kosten voor het midden- en kleinbedrijf daarom als maatstaf genomen moeten worden bij reeds bestaande als wel bij nieuwe wet- en regelgeving;

verzoekt de regering het initiatief te nemen tot het instellen van een dergelijke MKB-toets,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Leers. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (26200 XIII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de industrie en de daarmee direct verwante diensten een belangrijke rol spelen als basis van economische bedrijvigheid in Nederland;

constaterende, dat de voltooiing van de interne markt en de komst van de euro noodzaken tot een bezinning op Nederland als vestigingsplaats;

van oordeel, dat een sterkte-zwakteanalyse van eminent belang is met het oog op de gevolgen van de huidige ontwikkelingen in de wereldeconomie alsmede gezien de toekomstige uitbreiding van de EU met de landen van Midden- en Oost-Europa;

verzoekt de regering een analyse in brede zin van de ontwikkeling van de Nederlandse industrie in het nieuwe millennium te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Leers. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11 (26200 XIII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de toekomst van Schiphol reeds jarenlang onderwerp is van politieke discussie;

van oordeel, dat ten behoeve van een evenwichtige besluitvorming alle aspecten zorgvuldig moeten worden gewogen;

verzoekt de regering een nota op te stellen waarin het economische belang van de mainport Schiphol voor Nederland uiteengezet wordt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Leers. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12 (26200 XIII).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het regeerakkoord aangeeft dat afspraken tussen rijksoverheid en regio's moeten worden vastgelegd in 'regiocontracten';

overwegende, dat afspraken zoals op 16 april met Noord-Nederland over het 'Langmanpakket' gemaakt, op vergelijkbare wijze met andere landsdelen moeten worden gemaakt;

van mening, dat de rijksoverheid uit het oogpunt van betrouwbaarheid, rechtszekerheid en consistentie verplicht is gemaakte en te sluiten afspraken en contracten uit te voeren;

spreekt uit dat op korte termijn wordt overgegaan tot uitvoering van de gesloten contracten en gemaakte afspraken met Noord-Nederland en andere regio's,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Leers en Van den Berg. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13 (26200 XIII).

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Voorzitter! Ik dank beide bewindslieden voor de antwoorden, zowel de schriftelijke als de mondelinge. Ik zal nu niet, zoals mijn gewoonte is, alle toezeggingen herhalen. Deze zijn vorig jaar keurig in de begroting terechtgekomen en ik verwacht dat dit jaar weer. Er zijn er nogal wat gedaan, waarvoor ik mijn dank uitspreek. Ik heb nog vier punten waaronder drie moties.

De minister heeft over de marktwerking op de Vinex-locaties een schriftelijk antwoord gegeven dat voor ons onbevredigend is. Wij zien graag dat zij de weerslag van dit debat en de brief van de heer Duivesteijn van vorig jaar doorgeleidt naar de Nederlandse mededingingsautoriteit; misschien is dit een goede variant. Wil de minister hierop ingaan?

Ook over de marktwerking in de gezondheidszorg hebben wij helaas geen debat kunnen voeren, maar dit komt er ongetwijfeld in de loop van de komende jaren. Wij dienen hierover graag een motie in, samen met onze coalitiepartners.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat een actief mededingingsbeleid op de terreinen van de geneesmiddelen- en hulpmiddelenmarkt gewenst is;

constaterende, dat het hieraan tot nu toe ontbroken heeft;

verzoekt Van Zuijlende regering de geneesmiddelen- en hulpmiddelenmarkt in de MDW-2-operatie te betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Zuijlen, Voûte-Droste en Van Walsem. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14 (26200 XIII).

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Voorzitter! Wij hebben gisteren met de heer Ybema een kort en wat mij betreft onbevredigend debat gehad over de revitalisering van de binnensteden. Er heerst iets te veel de sfeer dat wij alles moeten gaan onderzoeken; dat wij eigenlijk nog maar heel weinig weten; dat wij nu pas voor het eerst een grotestedenbeleid hebben. Ik denk dat wij daar al veel langer mee bezig zijn en in ieder geval is de PvdA-fractie er al veel langer mee bezig. Ik wil de Kamer dan ook een uitspraak voorleggen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat voor het revitaliseren van de binnensteden lokale bedrijvigheid essentieel is;

constaterende, dat een tijdelijk vrijstelling van OZB en het versneld afschrijven van investeringen in oude leegstaande gebouwen deze bedrijvigheid kan stimuleren;

verzoekt de regering nogmaals deze mogelijkheden te onderzoeken en hierover vóór het kerstreces aan de Kamer te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Zuijlen en Voûte-Droste. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15 (26200 XIII).

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Voorzitter! Ten slotte hebben wij, tot mijn vreugde, iets uitgebreider gesproken met deze minister over reïntegratie, scholing, empowerment en employability. Zij heeft een begin van een intentie uitgesproken en ik verwacht wat dat betreft in de komende vier jaar veel van haar. Daarom wil ik dit graag codificeren.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat sprake is van schaarste aan personeel terwijl tegelijkertijd mensen aan de kant staan;

constaterende, dat het ministerie van EZ empowerment en employability hoog in het vaandel heeft staan;

verzoekt de minister van EZ pledging conferences te organiseren waarin zij het bedrijfsleven actief stimuleert en committeert om met concrete plannen te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Zuijlen, Voûte-Droste en Van Walsem. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16 (26200 XIII).

De heer Bos (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Wij hebben met genoegen de positieve intenties van de staatssecretaris over maatschappelijk verantwoord ondernemen beluisterd. Wij wachten in spanning zijn concrete beleid af. Binnenkort zullen wij daarover overleg voeren.

Met betrekking tot de motie-Melkert willen wij, in aanvulling op het prestatiegegeven inzake administratievelastenverlichting en het prestatiegegeven inzake grotestedenbeleid, de prestatiegegevens met betrekking tot het creëren van brainparcs, bedrijvigheid rondom universiteiten, toevoegen.

Ten slotte blijven er nog vier zorgen overeind met betrekking tot het Fonds economische structuurversterking. Allereerst is er de zorg over de voedingssystematiek in verband met de verkoop van staatsdeelnemingen en de zorg over de 41,5%-formule. Voor beide punten hebben wij al in een vroeg stadium aangekondigd dat wij nog niet overtuigd zijn dat dit zinnig en nodig is. Ik zal er nu niet verder op ingaan omdat wij binnenkort overleg hebben over de wetswijziging waarbij dit punt aan de orde komt.

De twee andere punten moeten nu echter wel aan de orde komen. 1. Wij vinden dat als het FES bedoeld is geweest om een zwaar hek met veel sloten te zetten rondom de middelen die benodigd zijn voor overheidsinvestering, dat hek niet rondom 15 mld. maar rondom 28 mld. moet staan. 2. Wij hebben tot op heden geen duidelijk antwoord gekregen op de vraag wat precies de ijklijn is van aardgasbaten ten opzichte waarvan meevallers bepaald worden. Integendeel, wij hebben zelfs te horen gekregen dat de eerste extra aardgasbaten niet gebruikt zullen kunnen worden voor extra uitgaven maar voor het dempen van een gat van 720 mln. dat zich pas in het jaar 2010 zal voordoen. Met het oog daarop dienen wij de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het Fonds economische structuurversterking is ingesteld om middelen voor overheidsinvestering zoveel mogelijk te vrijwaren van in de tijd wisselende politieke prioriteitenstellingen en dat het derhalve consequent zou zijn om alle middelen voor ICES-investe- ringen in het FES onder te brengen, met gelijktijdige verruiming van de FES-criteria;

overwegende, dat de raming van de voor het FES bestemde aardgasbaten een belangrijke rol speelt bij het bepalen van eventuele ruimte voor extra uitgaven als bedoeld in het regeerakkoord;

van mening, dat op beide bovengenoemde punten de Kamer over onvoldoende informatie beschikt, in termen van de analyse van voor- en nadelen respectievelijk de beoogde systematiek, om de begroting FES 1999 ook op deze punten te kunnen beoordelen;

verzoekt de regering de Kamer op beide punten te informeren vóór de stemmingen over de begroting FES 1999,

en gaat over tot de Bosorde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bos, Van Walsem, Leers, Rabbae en Van den Berg.

Zij krijgt nr. 17 (26200 XIII).

De heer Bos (PvdA):

Voorzitter! Zonder in uw bevoegdheden te willen treden, merk ik op dat de consequentie van het aannemen van de motie kan zijn dat de stemmingen over de FES-begroting moeten worden aangehouden. Dat is wellicht reden om deze motie eerder wat vroeger dan wat later in stemming te brengen. Maar dat laat ik graag aan uw wijsheid over.

De voorzitter:

Wij zullen eerst eens het antwoord afwachten.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Ik dank de minister en de staatssecretaris voor hun reacties op mijn voorstellen en interventies.

Ik begin met het maatschappelijk ondernemerschap. De staatssecretaris reageerde weliswaar positief maar toch redelijk voorzichtig op deze materie, wat ik mij overigens wel kan voorstellen. Hij heeft naar aanleiding van opmerkingen van de collega's Bos en Leers en van mij gezegd terug te komen met een notitie op dit punt. Ik vraag hem daarbij ook de mogelijkheid van een ombudsmanachtige constructie te bevorderen voor de gevallen waarin sprake is van conflicten tussen NGO's en bedrijfsleven. Zoals bekend, is deze constructie ook naar voren gebracht in een openbare discussie tussen de heren Herkströter, van Shell, en Lubbers en Rosenmöller. Ik verneem graag de ideeën hierover van de staatssecretaris.

Voorzitter! Dan kom ik bij het MAI. Heb ik goed begrepen dat er aanstaande maandag of dinsdag weer onderhandelingen plaatsvinden in Parijs? Heeft Frankrijk geprobeerd om de onderhandelingen af te blazen en heeft Jospin verklaard zich niet te willen committeren aan de huidige stand van zaken? Wil de staatssecretaris de Kamer, conform de afspraak, vandaag mondeling of anders later schriftelijk informeren over de inzet van het kabinet? Wij krijgen die informatie graag voordat de onderhandelingen worden hervat.

De minister heeft aangegeven dat de heer Vermeend zal komen met een brief inzake de grote energieverbruikers. Daar bestaat verwarring over. De fractie van GroenLinks is van mening dat het een goede zaak zou zijn, gelet op de verouderde gegevens op dit terrein, ook bij het CPB, dat er een opdracht wordt gegeven aan het CPB om een onderzoek naar of een doorrekening van een aantal varianten te laten plaatsvinden. Ik dien daarvoor de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat in Europees verband voortgang wordt geboekt met betrekking tot de invoering van een energieheffing met name voor het bedrijfsleven;

overwegende, dat er onvoldoende inzicht is in de prijsverhoudingen voor energie binnen Europa;

overwegende, dat bestaand onderzoek naar de economische en milieu-effecten van heffingen gedateerd is;

verzoekt de regering het Centraal planbureau de opdracht te geven onderzoek te doen naar de effecten van nationale en Europese varianten van energieheffingen voor bedrijven inclusief de grootverbruikers,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rabbae. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18 (26200 XIII).

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Mevrouw de voorzitter! Ik dank beide bewindslieden voor de uitgebreide beantwoording, die in mijn visie met veel kennis van zaken is gegeven. Het gaat voor beide bewindslieden om een nieuw beleidsterrein. Ik was dan ook onder de indruk van het elan en de vaardigheden van de bewindslieden en van de zaken die zij aan de orde hebben gesteld. Ik zeg dit omdat het Nederlandse bedrijfsleven inderdaad de pijler is van onze economie. Juist de kennis van het bedrijfsleven is daarin belangrijk. Dit is ook in de beantwoording naar voren gekomen. Ik wil op een aantal punten ingaan.

Ik noem allereerst de elektriciteitssector. Het is van belang dat de zogenaamde bakstenen zijn opgelost. Wij horen heel graag wat uiteindelijk het resultaat is. Als het goed is, wordt het binnenkort bekendgemaakt. Het is allemaal een teken van een voortschrijdende aanpak bij liberalisering en marktwerking, zij het dat het met vallen en opstaan gebeurt.

Bij marktwerking is van groot belang dat de toezichthouders goed functioneren. De zelfstandigheid van toezichthouders is een belangrijk punt. De VVD-fractie is voorstander van een snellere verzelfstandiging van de NMA. Daarbij zij aangetekend dat de plannen om de OPTA en de DTE als toezichthouder voor de elektriciteit vervolgens onder te brengen bij de NMA op het punt van de mededinging, noodzakelijk zijn. Dat moet gebeuren in de vorm van kamers. Bij toezicht op de markt is toezicht op bedrijfseconomische gronden het uitgangspunt.

Over de ICES-projecten komen wij binnenkort te spreken. Bij realisatie zal innovatieve aanbesteding een belangrijk element zijn. Het MKB moet daar beter bij betrokken worden, niet als onderaannemer, maar als een cluster van bedrijven. Ik dien daarover een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de deelname van ondernemers in het MKB bij nationale en internationale publieke aanbestedingen marginaal is;

verzoekt de regering oplossingen te zoeken voor de deelname van (samenwerkingsverbanden van) middelgrote en kleine bedrijven aan publieke, nationale en internationale aanbestedingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze Voûte-Drostemotie is voorgesteld door de leden Voûte-Droste, Van Walsem, Van Zuijlen en Leers. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19 (26200 XIII).

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Voorzitter! Het is uitgebreid aan de orde geweest dat de knelpunten op de arbeidsmarkt moeten worden opgelost. Daar zit een aantal grote belemmeringen. In MDW-2 zal daaraan aandacht worden besteed, met name aan de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Er zal met de collega van OCW worden opgetrokken, maar ook met het bedrijfsleven en de sociale partners. Er zal veel aandacht voor scholing moeten zijn en voor KIM'ers. Als het noodzakelijk is, zullen de financiën hiervoor worden uitgebreid.

De aandacht voor het MKB als banenmotor van Nederland is duidelijk. Daarom is het ook zo belangrijk dat de MKB-toets wordt geïntegreerd in de bestaande bedrijfseffectentoets. Je moet geen nieuwe toets maken, maar je moet tot een goede integratie komen. Wij zien graag een formulering tegemoet.

Ik vraag graag aandacht voor de bestrijding van winkelcriminaliteit, die 750 mln. per jaar kost. Een standaardisering van formulieren is hierbij van groot belang.

Terugdringing van de administratievelastendruk en de inzet van ICT daarbij verdient veel aandacht. De resultaten van de nieuwe commissie onder leiding van de heer Slegte zien wij graag snel tegemoet. ICT kan een belangrijk hulpmiddel zijn voor andere zaken, bijvoorbeeld de ontwikkeling van nieuwe sectoren, met name op het gebied van elektronische handel. Wij pleiten voor samenhang in de initiatieven van de regering. Ik dien daartoe een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat in de informatie- en communicatietechnologiesector (ICT) versnippering van overheidsinitiatieven dreigt te ontstaan;

verzoekt de regering om meer samenhang en stroomlijning van de overheidsinitiatieven (bijvoorbeeld het Telematica topinstituut, Gigaport, Twinning, IT in onderwijs, elektronische handel, enz.) opdat door synergie een deltaplan ICT gerealiseerd wordt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voûte-Droste, Van Zuijlen, Van Walsem en Leers. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20 (26200 XIII).

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Voorzitter! Er zijn veel initiatieven in het startersbeleid. Ook daar is samenhang belangrijk. De resultaten van het beleid zien wij graag tegemoet.

Mijn laatste thema is het toerisme als belangrijke incentive voor werkgelegenheidsgroei. Daarvoor is meer samenhang nodig. Wij pleiten voor een soort revolving fund, zoals een technisch ontwikkelingskrediet (TOK), ten behoeve van toeristisch-recreatief beleid dat sectoroverschrijdend is. Dat kan dan bijvoorbeeld gebaseerd worden op één thema. Verder denk ik aan tentoonstellingen in musea, zoals de Vermeertentoonstelling in Den Haag, die een geweldige uitstraling heeft gehad voor de toeristische sector in geheel Nederland. Ik dien daartoe een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat het toeristisch-recreatieve beleid versnipperd over een aantal ministeries plaatsvindt (EZ, LNV en OCW);

overwegende, dat in de toeristisch-recreatieve sector een groei van 1% aan bestedingen een werkgelegenheidsgroei van 4000 arbeidsplaatsen oplevert;

overwegende, dat het ministerie van Economische Zaken stimulerend inhoud kan geven aan haar interventietaak;

verzoekt de regering een stimulerend en samenhangend beleid op toeristisch-recreatief gebied te ontwikkelen en de mogelijkheden te onderzoeken voor een revolving fund ten behoeve van substantiële projecten en evenementen op toeristisch-recreatief gebied evenals tentoonstellingen van musea,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voûte-Droste, Van Zuijlen, Van Walsem en Leers. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21 (26200 XIII).

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Voorzitter! Er zijn nog heel veel meer zaken aan de orde gekomen en er zijn toezeggingen gedaan. Ik zie een en ander graag tegemoet en ik wens de bewindslieden sterkte.

De heer Van Walsem (D66):

Voorzitter! Allereerst een compliment aan de minister wat betreft de nakende overeenkomst met de productiebedrijven op energiegebied. Wij zijn daar buitengewoon content over. Wij hebben begrepen dat het niet zal leiden tot hogere prijzen voor de consument. Mocht de overeenkomst onverhoopt niet tot stand komen, dan zullen wij tot wetgeving overgaan.

Mijn aanvankelijke aarzelingen om de NMA nog op armlengte van de minister te houden, laat ik varen in de wetenschap en op grond van de toezegging dat de evaluatie van de NMA doorgang zal vinden en dat alleen wanneer de NMA een ZBO is, er pas sprake van kan zijn dat OPTA en DTE als kamers bij de NMA ondergebracht worden. Redenen genoeg om akkoord te gaan met het voorstel terzake van de minister.

Refererend aan de motie van vorig jaar over de eerste werknemer, moet ik zeggen dat de argumentatie mij niet heeft overtuigd. Ik ben het wel met de minister eens dat met name de administratieve lasten het grootste obstakel zijn voor het in dienst nemen van de eerste werknemer. Ik heb begrepen dat hiernaar nu een studie wordt verricht. Kan de minister aangeven of er voor 1 september 1999 iets gedaan wordt aan de administratieve lasten voor de eerste werknemer? Wellicht komt er dan nog iets goeds uit.

Ik heb tijdens een interruptie gesproken over de vergrote inzetbaarheid, de employability. Ik geloof dat mijn boodschap niet helemaal overkwam. Employability is de vergroting van de inzetbaarheid van werknemers. De scholing moet dusdanig zijn dat werknemers ook buiten het huidige bedrijf inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt. Om werkgevers hiertoe te bewegen, heb ik voorgesteld om werkgevers, bij voldoende inspanning, te belonen met een soepeler ontslagrecht.

Er is opgemerkt dat het duale leerstelsel bij het HBO tot nu toe geen groot succes is en dat het wat dat betreft nog wat mondjesmaat is. Een van de obstakels bij dit stelsel is dat studenten hun OV-studentenkaart en een gedeelte van de studiefinanciering kwijtraken. Dat is natuurlijk pijnlijk. Bij de fiscale faciliteit met betrekking tot het leerlingwezen is nog geld over, omdat er door krapte op de arbeidsmarkt blijkbaar minder leerlingen beschikbaar zijn voor het leerlingwezen. Misschien is er een mogelijkheid om een gedeelte van het geld dat nu over is bij het leerlingwezen over te hevelen naar het duale leerstelsel van het HBO.

De heer Van den Berg (SGP):

Mevrouw de voorzitter! Ik dank de minister en de staatssecretaris voor de uitvoerige mondelinge en schriftelijke beantwoording. Ik heb er begrip voor dat niet alles kon worden uitgediept. Er is ook nog veel in aantocht. Er zullen zeker gelegenheden komen om over een aantal thema's te spreken. Ik heb wel een gevoel van teleurstelling over het gebrek aan aandacht voor de meer ethisch gerichte thema's in het economisch gebeuren. Economie zonder ethiek ontspoort. Ik zal twee voorbeelden noemen van zaken waar ik heel weinig over heb gehoord. Ten eerste de brede verontrusting over de 24-uurseconomie. Die leeft echt niet alleen bij kerken, maar ook bij vakbeweging en maatschappelijke organisaties. Daar zullen wij in breder kader diepgaand over moeten discussiëren. Het tweede onderwerp waar veel meer over gedacht moet worden, is de normerende rol van de overheid, ook ten aanzien van de economie. Als ik in de stukken al iets lees over de rol van de overheid en de minister daarover hoor, gaat het er vooral om de marktwerking te versterken. Een principiële discussie over marktwerking en de rol van de overheid in sociaal, milieu en ethisch opzicht ontbreekt. Dat vind ik een grote leemte in de discussie zoals wij die nu voeren.

De heer Van Walsem zei zojuist al dat de NMA wordt geëvalueerd en is daardoor meteen op een ander spoor gaan zitten. Dat vind ik echter wel heel snel. Ik heb niet helemaal begrepen hoe het nu precies gaat. Krijgen wij eerst een evaluatie van de NMA voordat beslissingen worden genomen over verdere verzelfstandiging? Ik wil graag horen hoe dat in de tijd in elkaar zit.

Ik heb gesproken over de vestigingswetgeving. De staatssecretaris heeft dat punt ook genoemd en heeft heel neutraal gezegd: wij krijgen een evaluatie. Er is echter grote vrees dat de weinige eisen die worden gesteld, nog verder worden uitgekleed. Dat moet de beleidsrichting niet zijn, want dat gaat ten koste van het bonafide bedrijfsleven. Ik heb ook begrepen dat de strafrechtelijke handhaving van de regels die er nog zijn, achterwege zou worden gelaten. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? De regels die er zijn, dienen stringent te worden gehandhaafd.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Mevrouw de voorzitter! Ik dank de Kamer voor de inbreng in tweede termijn. Ik zal pogen in te gaan op de betogen en een reactie te geven op de ingediende moties. Ik ben echter een beetje gehandicapt. Ik was zo blij met dat kleine stukje ICT, dat hier vroeger was en dat het zo gemakkelijk maakte om snel te kunnen reageren. Ik hoop dat het weer terug komt.

De voorzitter:

Daar zijn wij druk mee bezig.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Het was zo'n plezierig hulpmiddel, zeker voor beginnende ministers.

De voorzitter:

Het komt ook weer terug. Wij hadden het graag voor de begrotingsbehandeling gerealiseerd, maar dat is niet gelukt.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ze zijn allemaal te druk met het millenniumprobleem, vermoed ik.

Voorzitter! De heer Leers heeft gezegd dat wij te kort hebben kunnen discussiëren over een aantal belangrijke onderwerpen. Hij sprak daarbij over marktwerking, maar ik meen dat ik ongeveer 80% van mijn betoog aan het onderwerp marktwerking heb besteed. Ik begrijp niet goed waar dat punt van zijn kritiek op slaat. Daar hebben wij namelijk juist zeer uitgebreid over gesproken.

De heer Leers (CDA):

Ik heb gesproken over de rol van de overheid ten aanzien van marktwerking. Het gaat mij niet alleen om de bedrijfseconomische aspecten, maar ook om de maatschappelijke effecten. In feite heb ik hetzelfde aan de orde gesteld als de heer Van den Berg.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Wij hebben uitgebreid gesproken over de rol van de overheid bij reïntegratie en employability. Staatssecretaris Ybema heeft ongeveer 60% van zijn betoog gewijd aan maatschappelijk verantwoord ondernemen. Juist op dat terrein is een rol voor de overheid weggelegd. Als de heer Leers een uitgebreid betoog over de 24-uurseconomie heeft gemist, had hij daarnaar moeten vragen, maar dat heeft hij niet gedaan. Ik vind het prima om een discussie over de 24-uurseconomie te voeren, maar wij zijn daar in dit land nog ver van verwijderd. Ik wijs erop dat ik gisteravond om 22.50 uur dit pand moest verlaten met de mededeling dat ik vanmorgen om 10.45 uur weer terug moest zijn.

De motie op stuk nr. 10 van de heer Leers betreft de MKB-toets. Voorzitter! Wij kennen al de bedrijfseffectentoets voor nieuwe regelgeving. Deze is opgenomen in de memorie van toelichting van elk relevant wetsvoorstel. Een aparte MKB-toets levert in 95% van de gevallen dubbel werk op, omdat het MKB 95% van het bedrijfsleven vormt. De administratieve lasten voor het MKB worden door middel van de BET zeer scherp in beeld gebracht. Het instrument van de BET wordt steeds verder ontwikkeld. De vraagstelling wordt verder verfijnd en de terreinen waarop deze toets van toepassing is, worden uitgebreid. Gelukkig maken gemeenten in toenemende mate gebruik van de BET voor het toetsen van de eigen regels. Ook ontwerprichtlijnen uit Brussel worden aan de BET onderworpen. Ik heb gisteren al gezegd dat ik graag bereid ben nader te bezien of de BET met nog meer nadruk dan thans al het geval is, gericht kan worden op het MKB. Als dat de bedoeling van deze motie is, zie ik haar als een ondersteuning van het beleid. Daarmee heb ik eigenlijk al toegezegd wat in de motie wordt gevraagd. De heer Leers moet zijn eigen conclusie maar uit deze reactie trekken. Ik wil graag de Kamer een brief sturen over de verdere ontwikkeling van de BET, waarin het accent op het MKB wordt gelegd. Het is dus goed te controleren of ik mijn belofte ook nakom.

In de motie op stuk nr. 11 vraagt de heer Leers om een analyse in brede zin over de ontwikkeling van de Nederlandse industrie in het nieuwe millennium. Voorzitter! Ik wil graag proberen in een brief aan de Kamer de zaken op een rijtje te zetten. Dat lijkt mij beter dan nu een omvangrijke nota toe te zeggen.

Lezing van de motie op stuk nr. 12 kan de indruk wekken dat er nog nooit is nagedacht over de economische betekenis van Schiphol. De betekenis van Schiphol als bedrijf is zonder meer duidelijk. In het kader van de TNLI-discussie is vastgesteld dat Schiphol een toegevoegde waarde heeft van ongeveer 15 mld. De waarde voor de Nederlandse economie van Schiphol als mainport zal in datzelfde kader nader worden geanalyseerd. In de nota over het ruimtelijk-economisch beleid, waar staatssecretaris Ybema gisteren over gesproken heeft, zal de visie op de mainport een facelift krijgen. Ik heb geen bezwaar tegen deze motie, maar ik wijs erop dat het gevraagde reeds in voorbereiding is.

Naar ik meen, heb ik hiermee de vragen die de heer Leers in tweede termijn heeft gesteld, beantwoord. Dan ga ik over naar de vragen en opmerkingen van mevrouw Van Zuijlen.

De eerste vragen die mevrouw Van Zuijlen heeft gesteld, hebben vooral te maken met de motie-Duivesteijn. Zij heeft mij gevraagd of ik de brief van de heer Duivesteijn van vorig jaar wilde doorgeleiden.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Het gaat over de brief die de heer Duivesteijn vorig jaar bij de behandeling van de begroting van VROM al heeft aangekondigd. Toen is toegezegd dat hij zou worden doorgeleid naar de minister van Economische Zaken. In de toezeggingen bij de begroting van dit jaar staat dat dit is gebeurd. Bij de schriftelijke beantwoording staat wat de conclusie is. Daarin staat een nogal cryptische laatste alinea, waarin wordt gezegd dat NMA haar eigen afwegingen maakt. Daarin zit een suggestie in de zin van 'wij zouden het prettig vinden als de NMA hier toch even naar kijkt'.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Het is nog ingewikkelder. Ik ben daar even ingedoken; daar hadden wij nu ook tijd voor. Het is inderdaad bij de begrotingsbehandeling gebeurd. Dat was twee maanden voordat de NMA operationeel werd. Er is toen binnen het ministerie en samen met VROM een gesprek gevoerd en er is toen echt bekeken – het viel toen nog gewoon onder de bevoegdheid van het ministerie van Economische Zaken – of er een kansrijk onderzoek van te maken was. De conclusie was toen dat dit niet zo was. Dat had te maken met het feit dat een kartelvorming op theoretische gronden niet echt waarschijnlijk was. Dat staat ook in het schriftelijk antwoord van gisteren vermeld.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Het vreemde is dat het niet in de begroting staat. In de begroting voor volgend jaar, dus de begroting van deze minister, staat in de toezeggingen 'is doorgeleid naar'. Dit antwoord staat er niet. Dat vind ik merkwaardig.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Dan moet ik constateren dat dit waarschijnlijk een vergissing is. Maar goed, laten wij nog even verdergaan over de inhoud.

Het tweede probleem is dat er geen klachten zijn binnengekomen. Dat maakt het ook wat lastiger. Indertijd was er een nadere afweging over de afhandeling van klachten. Dat was vorig jaar; ik vertel even wat in het verleden is gebeurd. Toen heeft men geprobeerd om alle klachten die binnengekomen waren voor de start van de NMA in elk geval wel te behandelen. Toen is het daar blijven liggen. Dat moest ook wel, want het was nog een heel karwei om alles wat afgewerkt moest worden voor de start van de NMA af te handelen. Nu zit ik met een principieel probleem. Ik wil wel van alles doen, maar wij voeren een discussie over het omzetten van de NMA in een ZBO. Dan is het eigenlijk wat bizar als de minister op dat moment een vraag voorlegt aan de NMA zonder dat daar uit de markt een klacht over is. Dat is heel lastig. Het zou natuurlijk het mooist zijn als er een feitelijke klacht voorligt. Ik wil voorstellen dat ik hierover met collega Remkes praat. Ik weet niet of dit onderwerp vandaag nog aan de orde komt bij de behandeling van de begroting van VROM.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Wij zorgen er wel voor dat dit gaat gebeuren.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Wij zullen de Kamer dan op zo kort mogelijke termijn onze conclusies laten weten. Daaruit zal blijken wat wij ermee kunnen en moeten doen.

Voorzitter! Mevrouw Van Zuijlen heeft een motie ingediend over de marktwerking in de gezondheidszorg. Daarop is gisteren schriftelijk geantwoord. Ik heb geen bezwaar tegen de motie, maar ik kan een MDW-onderzoek op dit terrein nog niet toezeggen omdat ik daarover niet alleen een besluit kan nemen. Dat is een zaak waarover ik met collega Borst zal moeten overleggen. Op zichzelf vind ik het heel goed dat de Kamer een motie indient over onderwerpen die zij graag toegevoegd wil zien aan het MDW-traject, want dat was precies de bedoeling van de oriëntatiefase MDW. Zeker als het daarbij gaat om meer doelmatigheid in de zorg, is het heel goed dat ook de Kamer daarover ideeën op tafel legt.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Deelt de minister onze conclusie?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Het is inderdaad een behoorlijk kansrijke situatie voor dit onderwerp. Ik zal het heel graag met collega Borst bespreken.

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA):

Het is een kansrijke situatie in die zin dat er nog heel veel moet gebeuren.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Zeker. Om die reden lijkt het mij een terrein waar wij eens goed naar moeten kijken.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Ik neem aan dat de minister, ondanks het late tijdstip waarop het debat gisteren was afgelopen, het interview met haar collega Vliegenthart, de staatssecretaris van VWS, over marktwerking in de zorg heeft gelezen. Daarin zegt staatssecretaris Vliegenthart dat zij tegen de marktwerking in de zorg is. Wat moet de Kamer hieruit afleiden als het gaat om de eenduidigheid van het kabinetsbeleid?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik ben het geheel met haar eens, dat het onvoorstelbaar is dat de gehele zorg onder de marktwerking komt te vallen. Ik heb het artikel niet gelezen. Maar voorzover ik haar opvattingen ken, vindt zij wel degelijk dat de efficiency bij onderdelen van de zorg met dit soort prikkels bevorderd kan worden. Nogmaals, ik vind zelf ook dat marktwerking geen doel op zich kan zijn. Marktwerking is een instrument waarmee je in een aantal gevallen de efficiency kunt vergroten. Ik heb niet gelezen dat zij op geen enkel terrein marktprikkels zou willen. Ik geloof ook niet dat dat in het artikel kan worden gelezen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Als ik mij niet vergis, staat er wel een saillant punt in het artikel. De staatssecretaris zegt immers dat zij het niet ziet zitten voor de AWBZ, terwijl dat toch een van de belangrijke punten voor EZ is als het gaat om de introductie van marktwerking in de zorg.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik vind het heel moeilijk om te reageren op een artikel dat ik niet heb gelezen. Ik had het kunnen lezen, want ik heb de kop wel even gezien, maar ik heb het helaas niet gelezen. Ik kan daar dus niet echt op reageren.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Kan de minister daar dan een schriftelijke reactie op geven?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Nee. De heer Rabbae heeft die schriftelijke reactie, want het plan van aanpak MDW is natuurlijk met instemming van het ministerie van VWS naar de Kamer gegaan. Dat is een kabinetsbesluit.

Voorzitter! Ik kom te spreken over de motie op stuk nr. 16 van mevrouw Van Zuijlen over de 'pledging conferences'. Ik sta absoluut niet afwijzend tegenover de gedachte, maar ik vind wel dat ik het in overleg met de sociale partners zou moeten doen. Het is immers ook hun verantwoordelijkheid. Vorig jaar heeft het grote employabilitycongres plaatsgevonden, waarop ook een heleboel geleerd is. Daarna is het actieplan 'Een leven lang leren' gekomen. Inmiddels zijn wij bezig met de uitvoering daarvan en daarmee willen wij ook verdergaan. Wij moeten nu dus niet net doen alsof dat allemaal niet gebeurd is en wij moeten ervoor zorgen dat er voortgang is. Ik zal dit onderwerp graag inbrengen bij de uitwerking van de afspraken in het najaarsoverleg. Ik zal dat dus in nauw overleg met de sociale partners doen en zal de bedrijven die al goede ervaringen op dit terrein hebben en die actief zijn, daarbij betrekken om te bezien hoe wij dat organisatorisch in het vat gieten. Ik heb, wat dat betreft, dus absoluut geen bezwaren tegen deze motie.

De motie van de heer Bos op stuk nr. 17 is qua verzoek absoluut onschuldig. Het kabinet dient immers altijd bereid te zijn om informatie te geven. Ik vind de overwegingen die in de motie staan echter tamelijk riskant. De motie gaat volgens mij ook ver uit boven de grenzen van de afspraken die zijn vastgelegd in het regeerakkoord. Wij hebben in het regeerakkoord een aantal afspraken over deze systematiek gemaakt en die kunnen, wat mij betreft, dus ook niet aan de orde zijn. Het kan niet zo zijn dat men zich via een motie aan die afspraken onttrekt. De passage staat echter alleen in de overwegingen en komt niet terug in het dictum, dus het zou kunnen zijn dat de motie niet zover gaat dat de heer Bos zich werkelijk buiten het regeerakkoord begeeft. Als dat echter wel zo is, dan heb ik daar echt een probleem mee.

De heer Bos (PvdA):

Dat is dus ook niet zo. Kan de minister mij misschien aangeven welke elementen in de overweging op gespannen voet met het regeerakkoord staan?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Wij hebben de verruiming van de FES-criteria nadrukkelijk gelimiteerd in het regeerakkoord. Voorzover ik mij herinner, heeft er toen nog een behoorlijke discussie plaatsgevonden over de wijze waarop dat precies moest. Sommigen vonden dat het veel ruimer moest, terwijl anderen het daar helemaal niet mee eens waren. Er is toen een compromis gevonden. Ik voel helemaal niets voor een verruiming naar alle investeringsmiddelen. Ik wil dat best schriftelijk toelichten, maar ik wil er meteen bij zeggen: dan kan men net zo goed het FES opheffen. Dan is het FES immers niet meer geworden dan een normaal begrotingsfonds, waar ook niet meer alleen die specifieke middelen in kunnen maar ook allerlei andere middelen in gestopt moeten worden. Dan vind ik het dus een heel bureaucratisch element. Dan betekent het per saldo dat alle middelen voor extra investeringen via het FES moeten lopen en er een nieuw verdeelfonds wordt gecreëerd, terwijl dat mijns inziens gewoon de rijksbegroting behoort te zijn.

De heer Bos (PvdA):

Als de argumenten van de minister correct zijn, hadden wij het FES vijf jaar geleden ook niet hoeven instellen. De Kamer heeft vijf jaar geleden geredeneerd dat een fonds de beste manier is om de middelen die nodig zijn voor overheidsinvesteringen veilig te stellen, onder andere in het licht van onze eigen zwakten op het moment dat het economisch wat moeilijker gaat en er ergens geld gevonden moet worden. Wij hebben nu besloten dat 28 mld. nodig is om investeringen te doen in al die wegen, in kennisinfrastructuur, in milieu en natuur. Daarom is het wederom van belang dat wij ons tegen onszelf beschermen en een groot hek zetten, niet louter om 15 mld., maar om 28 mld. Dat is niet strijdig met ook maar iets wat in het regeerakkoord staat. Waar de minister op doelt met de afspraken in het regeerakkoord, is de voedingssystematiek, maar daar gaat deze motie niet over. Daar hebben wij het over één of twee maanden over als de minister komt met het wetsvoorstel inzake wijziging in de voedingssystematiek.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Over de voeding van het FES is er ook een afspraak. Als de heer Bos zegt dat hij de criteria verder wil verruimen dan in het regeerakkoord, hebben wij een probleem, want ik wil dat niet. Beter gezegd, ik houd mij aan het regeerakkoord. Dat zal ik ook elke keer op tafel leggen bij dit onderwerp. Een verdere verruiming van de criteria van het FES leidt er namelijk toe dat het FES verwatert. Overigens is er keurig afgesproken dat zaken waarin nu extra geïnvesteerd moet worden, niet vallen onder de FES-criteria, maar gewoon via de rijksbegroting worden gefinancierd. Ik moet er niet aan denken dat het Infrastructuurfonds voor alles wat er nieuw komt, afhankelijk wordt gesteld van het FES. Dat lijkt mij helemaal geen goede zaak. Dat lijkt mij een beetje dubbelop. Aan de andere kant moeten wij ook niet zeggen dat het, als het op een normale begroting staat, op alle punten veel kwetsbaarder is dan elders. Wij hebben afgesproken dat het FES gebruikt wordt voor de extra inkomsten van de rijksoverheid. Er is een vaste formulering voor gekozen. Er wordt nu gekozen voor een wat steviger vastleggen van de manier waarop het precies gebeurt. Ik heb er problemen mee als er gezegd wordt dat wij alle 28 mld. via het FES doen, want dan kunnen wij volgens mij bijna alle aardgasbaten vast in het FES storten. Ik heb er problemen mee dat vervolgens ook de criteria van het FES verruimd moeten worden om het weer uit te kunnen geven. Daar zit echt een probleem.

De voorzitter:

Dit is de laatste keer, mijnheer Bos.

De heer Bos (PvdA):

Er zit misschien een probleem, maar dat vernemen wij graag van de minister in een nader schrijven. Ik wijs er nogmaals op dat het regeerakkoord zich niet uitspreekt over de bestedingscriteria van het FES. Het regeerakkoord spreekt zich wel uit over de voedingssystematiek. De minister gebruikt zware woorden als zij zegt dat ons standpunt op gespannen voet staat met wat er in het regeerakkoord staat. In het regeerakkoord wordt een wetswijziging aangekondigd.

De voorzitter:

Dit lijkt mij een herhaling van zetten, mijnheer Bos. U bent nu eigenlijk bezig met een derde termijn. Ik stel voor dat de minister de Kamer nader bij brief informeert en dan kunt u op dat moment beoordelen of dat voldoende is.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Voorzitter! Ik wil graag een korte brief sturen, maar ik wil wel graag dat de Kamer tijdig besluit over het FES, want anders hebben wij echt een probleem.

De voorzitter:

Ik neem aan dat het ook afhangt van het tijdstip waarop u uw bericht aan de Kamer zendt.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik zal het zo snel mogelijk doen. Het zal een korte brief zijn.

Voorzitter! Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 18 van de heer Rabbae. Hij vraagt of ik het CPB opdracht wil geven om de effecten van nationale en Europese varianten van energieheffing voor bedrijven, inclusief de grootverbruikers, te onderzoeken. De heer Vermeend heeft een brief op dit terrein toegezonden. Wij hebben een beleidsmatig uitgangspunt dat ook vastligt in het regeerakkoord. Ik heb er een beetje moeite mee om het CPB opdracht te geven voor zaken waar wij niets mee gaan doen omdat wij van plan zijn de verhoging van de energiebelasting voor grootverbruikers te introduceren op het moment dat het op Europees niveau kan. Zolang een Europese energiebelasting waarin ook grootverbruikers een plaats hebben, geen werkelijkheid is, vinden wij niet dat het in Nederland moet gebeuren. Dat heeft niet zozeer te maken met het vergelijken van de absolute energieprijzen. Wij zijn bevreesd voor een verplaatsing van bedrijvigheid van ons land naar andere landen, wat per saldo voor het milieu niets oplevert.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Ik heb de brief van de heer Vermeend hier voor mij. Daarin staat dat er een kabinetsreactie komt ten tijde van het aanbieden van het belastingplan 1999, maar volgens mij zijn wij al in het bezit van dat plan. Of gaat het om een ander plan?

Het kabinet gaat reageren naar aanleiding van een motie vanuit de Kamer, ingediend tijdens de algemene financiële beschouwingen. Het voortdenken stopt niet bij Paars. Wat maakt de minister bang om het CPB in verband met de verouderde CPB-gegevens te vragen om een doorrekening? Waarom is zij daar bang voor?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik ben daar niet bang voor, maar ik vind dat er geen overbodig werk moet worden gedaan. Wacht u gewoon op de brief van de heer Vermeend en concludeer dan of het nog nodig is een updating van de CPB-cijfers te vragen.

Ik heb er weinig behoefte aan om het CPB telkens weer voor van alles opdracht te geven, als wij zeker weten dat wij er daarna beleidsmatig niets mee doen. Dat is de reden waarom ik aanvaarding van de motie gewoon ontraad.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Dan wil ik mijn motie aanhouden totdat de reactie van het kabinet er is.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Rabbae stel ik voor, zijn motie (26200-XIII, nr. 18) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Mevrouw Voûte is begonnen met een opmerking over de NMA. Het lijkt mij goed om, ook in de richting van de heren Van Walsem en Van den Berg die beiden ook over dit onderwerp hebben gesproken, te zeggen dat de volgorde der dingen nu als volgt is. Wij beginnen met het ZBO-wetje. Wij wachten daarvoor dus niet de evaluatie af, maar de evaluatie wordt wel uitgevoerd. Ik zou het ZBO-wetje zomin mogelijk willen belasten met andere zaken. Wij moeten ons vervolgens bezinnen op wat dan de positie van OPTA wordt. De vorige keer dat er in deze Kamer over is gediscussieerd, kon de koppeling met de NMA niet gelegd worden, ook omdat de NMA geen ZBO was.

Voorzitter! Ik vermoed overigens dat het voor de mensen op de publieke tribune zo langzamerhand echt een niet te volgen discussie vol van afkortingen wordt, maar goed.

Wat de DTE betreft, is de intentie om die direct als kamer onder de NMA te brengen. Op een aantal andere beleidsterreinen, ook buiten mijn ministerie, wordt op dit moment erover gedacht om onderdelen waar toezicht nodig is, dat ook direct onder de NMA te brengen. Ik denk zelf dat een positie van de NMA op wat meer afstand daartoe eerder uitnodigt, dan wanneer de NMA nog in dienst van Economische Zaken is.

De heer Van den Berg (SGP):

Mevrouw de voorzitter! Ik zou de minister willen vragen wat de zin is van deze volgorde: eerst een wet en dan evalueren. Ik herinner mij duidelijk dat destijds bij de vormgeving van de NMA is gezegd dat wij de ontwikkeling in de praktijk zouden bezien alvorens wij zouden overgaan tot de verdere verzelfstandiging. Nu draait de minister die volgorde toch om?

Minister Jorritsma-Lebbink:

Ik heb het gisteren uitgebreid toegelicht. Ik kan er nog een keer twee elementen uithalen. Het ene was het bezien van de praktijk. Ik heb het een jaar aangezien en vind dat het voortreffelijk loopt. Het tweede element was hoe het managerial zou gaan. De heer Wijers heeft zich daar destijds uitgebreid over uitgesproken. Er waren toen nog enige zorgen over of de club zich voldoende zou kunnen redden. Ook daarin heb ik het afgelopen jaar buitengewoon veel vertrouwen gekregen. Het is niet zo, dat als ik het vandaag zeg, het morgen geregeld is. Het wetsvoorstel moet nog wel opgesteld en ingediend worden. Uiteindelijk zal de NMA tussen de anderhalf en twee jaar gefunctioneerd hebben voordat het zover is. Ik vind die periode lang genoeg, omdat ik merk – en dit psychologische aspect is mijn belangrijkste reden om er nu toe over te gaan – dat bij het bedrijfsleven de gedachte is ontstaan dat de minister veel meer kan dan waartoe de minister bereid is. Ik vind het daarom heel belangrijk om die extra afstand te creëren.

Voorzitter! Ik ben graag bereid de motie op stuk nr. 19 van mevrouw Voûte uit te voeren, althans ik ben heel graag bereid mij ervoor in te spannen dat het MKB meer deel kan nemen in consortia. Dan is het dus geen onderaannemerschap, maar echt deelnemen. Ik denk dat er kleine en middelgrote bedrijven zijn met heel specifieke kennis, die aanvullend zijn op de grote bedrijven. Ik heb er gisteren ook iets over gezegd. Door te makelen en schakelen zal ik graag mijn best doen om het MKB zoveel mogelijk te benaderen. De kwaliteit en de prijs zijn bij de keuze voor een consortium doorslaggevend. De aanwezigheid van het MKB is geen extra criterium, maar wij doen ons best het MKB bij de consortia te betrekken.

Naar aanleiding van de motie op stuk nr. 20 merkte ik gisteren al op dat ik graag een nota zal laten opstellen waarin alle ICT-activiteiten van de overheid en de dwarsverbanden op een rij worden gezet. Wij zijn al aan het bekijken hoe het ene project het andere kan versterken. In die zin ben ik gaarne bereid tegemoet te komen aan wat in deze motie wordt gevraagd.

Ik dank de heer Van Walsem voor zijn vriendelijke woorden over het onderwerp productiebedrijven. De brief hierover zal u zo snel mogelijk bereiken. Het duale en het leerlingstelsel zal nader moeten worden besproken met de minister van OCW. Ook dank ik hem voor zijn opmerkingen over de kleine bedrijven ten aanzien van de eerste werknemer en de administratieve lasten. Ik zal mijn uiterste best doen om daar zo snel mogelijk resultaat te bereiken. Wij zullen daar, samen met het MKB, flink aan trekken.

De heer Van den Berg vond het jammer dat over de meer ethische aspecten niet gesproken is. Ik kan hem echter garanderen dat wij nog vele malen met elkaar over dit onderwerp zullen spreken, maar hij zal op dit punt niet veel anders dan van mijn voorganger horen. Voordat wij in een echte 24-uurseconomie terecht zijn gekomen, moet er wel heel wat veranderd zijn. Dat kan ook niet anders in een land waar de gemiddelde werktijd per werknemer steeds korter wordt. Natuurlijk speelt de overheid een rol in het sociaal-maatschappelijk leven. Wel vrees ik dat wij soms over de verdeling van taken tussen de overheid en maatschappelijke organisaties van mening zullen verschillen. Over de evaluatie van het NMA heb ik al opmerkingen gemaakt.

Ik dank de Kamer voor haar uitgebreide inhoudelijke inbreng en ik vermoed dat wij elkaar over een flink aantal onderwerpen over een aantal maanden nog zullen spreken.

De heer Van den Berg (SGP):

Ik noemde de 24-uurseconomie als voorbeeld om duidelijk te maken dat wij uitgebreider over de fundamentele koers die onze economie heeft ingezet moeten spreken. Velen zijn namelijk ongerust over deze koers. De minister sprak voornamelijk over het bevorderen van de rol van de overheid bij verdere ontwikkelingen in deze richting. Het gaat alleen maar om: markt, markt, markt.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Markt, markt, markt is voor mij niet aan de orde. Ik vind de markt heel belangrijk, maar dan als een instrument, ook van de overheid. De overheid heeft de opdracht om belasting- en premiegeld van burgers zo efficiënt mogelijk in te zetten. Als marktprikkels daarbij kunnen helpen – en ik heb gemerkt dat dit kan en wij zullen in de komende periode aantonen dat dit op vele terreinen nog beter kan – dan vind ik dit een belangrijke verantwoordelijkheid voor dit kabinet. Daar gaat het om. Het gaat niet om ontwrichting van de maatschappij.

Staatssecretaris Ybema:

Mevrouw de voorzitter! Dank voor de inbreng van de Kamer in tweede termijn.

De heer Leers heeft een motie op stuk nr. 13 ingediend, waarin hij vraagt om op korte termijn over te gaan tot uitvoering van de gesloten contracten en de gemaakte afspraken met Noord-Nederland en andere regio's. Over de uitvoering van de gemaakte afspraken met het noorden van het land heb ik al gezegd dat wij volop in overleg zijn met het noorden. Uiteraard is de opstelling van het kabinet dat volledig recht wordt gedaan aan de afspraken die op 16 april zijn gemaakt en in het regeerakkoord zijn bevestigd. Op dat punt lijkt mij dit onderdeel van het dictum overbodig.

Het tweede element dat in de motie wordt genoemd, is het maken van afspraken met andere regio's. Dit betreft de passage over de regiocontracten. De heer Leers heeft daar in eerste termijn over gesproken. Bij de regiocontracten gaat het vooral om zaken in de sfeer van de bereikbaarheid. De minister heeft daar in eerste termijn al over gesproken. Het is dus niet zo dat vanuit de verantwoordelijkheid van Economische Zaken regiocontracten zullen worden afgesloten, omdat de budgetten niet bij Economische Zaken liggen en de wensen die uit de regio's komen, voor het overgrote deel te maken hebben met hun wensen op het terrein van infrastructuur. In navolging van wat de minister-president daarover heeft gezegd bij de algemene politieke beschouwingen, wil ik de suggestie doen om dit element vooral in te brengen bij de behandeling van de begroting van Verkeer en Waterstaat. Dat lijkt mij het platform om dit punt opnieuw aan de orde te stellen.

Mijn conclusie over de motie op stuk nr. 13 is dat zij voor het ene deel overbodig is en voor het andere deel niet relevant. Ik wil dus aanvaarding ervan ontraden.

Mevrouw Van Zuijlen sprak in mijn richting vooral over het onderdeel revitalisering grote steden. Zij vond het debat op dat punt wat onbevredigend. Ik vind dat jammer, want ik heb geprobeerd aan te geven dat wat betreft de opstelling van Economische Zaken in dat debat juist sprake is van een buitengewoon positieve en constructieve benadering. Wij denken maximaal mee met de minister voor GSI om de inbreng vanuit de economie, dus naast de sociale en fysieke infrastructuur, maximaal tot zijn recht te laten komen. Dat onbevredigende gevoel van mevrouw Van Zuijlen komt misschien voort uit het feit dat ik in mijn reactie heb geprobeerd vooral recht te doen aan de coördinerende verantwoordelijkheid van de minister voor GSI in deze zaak. Ik ben dus wat terughoudend geweest om makkelijk uitspraken te doen over iets waar hij ook een belangrijke verantwoordelijkheid in heeft.

Laat ik kijken naar het inhoudelijke punt, wat ook in de motie op stuk nr. 15 is opgenomen. De faciliteit voor de bedrijfsverzamelgebouwen wordt heel nadrukkelijk meegenomen in het grotestedenbeleid. Dat is een punt dat daar expliciet aan de orde komt om de economie in de grote steden te versterken. In het kader van het overleg met de gemeenten om te komen tot een afsluiten van de zogenaamde doorstartconvenanten, wordt thans ook gesproken over die bedrijfsmatige herbestemming van leegstaande bedrijfsgebouwen. Mevrouw Van Zuijlen heeft daar ook terecht aandacht voor gevraagd. Zij vraagt in haar motie om deze mogelijkheden te onderzoeken. Dat gebeurt dus. Dit wordt aan de orde gesteld. Zij vraagt ook om hierover te rapporteren aan de Kamer voor het kerstreces. Die toezegging wil ik heel graag doen in haar richting en uiteraard ook in de richting van de medeondertekenaar, mevrouw Voûte.

De heer Rabbae heeft gesproken over het maatschappelijk verantwoord ondernemen. Hij heeft gevraagd of in de notitie die ik heb toegezegd, die aan de Kamer zal worden gezonden na afronding van de gesprekken die op dit moment gaande zijn met multinationale ondernemingen, de suggestie van GroenLinks om te komen tot een soort van ombudsmanconstructie kan worden meegenomen. Ik zeg hem dat graag toe. Ik wil graag die suggestie daarbij betrekken en in de notitie de opvattingen van het kabinet daarover aan de Kamer voorleggen.

De heer Rabbae heeft vervolgens gesproken over het MAI, de multilaterale overeenkomst inzake investeringen. Het is een actueel onderwerp. Actueler kan het bijna niet, als je ziet wat de afgelopen dagen op dat punt is gebeurd. Frankrijk heeft zich gisteren teruggetrokken uit de onderhandelingen in OESO-kader. Het is op dit moment nog niet duidelijk wat precies de motieven zijn van Frankrijk. Voor het totale proces is het uiteraard van belang om die motieven te kennen. De motieven worden op dit moment nader bestudeerd. Daarom is nog moeilijk in te schatten wat de gevolgen zijn van de stap van Frankrijk. Frankrijk is uiteraard een belangrijke partner in dit overleg. Voor mij is wel duidelijk dat de kans dat het MAI in zijn huidige vorm, zoals het bedoeld was, tot een snelle afronding komt, beduidend kleiner is geworden, alleen al door deze ontwikkeling.

De heer Rabbae vroeg nog naar de bijeenkomst die op 20 en 21 oktober a.s. in Parijs zal plaatsvinden over dit onderwerp. Tijdens die bijeenkomst zal van de zijde van Nederland geen inhoudelijke positie worden betrokken. Op dat punt is er dus niet sprake van het formuleren van een inhoudelijke positie. Wij bekijken vooral wat de stand van zaken is in het totale MAI-overleg. Gelet op de onduidelijkheid die ik net noemde vanwege de opstelling van Frankrijk, lijkt het mij beter en zinvoller om de Kamer zo snel mogelijk na het overleg te informeren over datgene wat er is gebeurd en over de taxatie van de regering van de ontstane situatie.

Ik kom bij de opmerkingen van mevrouw Voûte. Zij heeft aan mijn adres vooral over het toerisme gesproken. Dat is een onderwerp dat haar, maar ook mij dicht aan het hart ligt. Wij onderstrepen allebei het belang van de sector. Ik ben het helemaal met haar eens dat gezocht moet worden naar meer samenhang, naar meer synergie. Zij wees terecht opnieuw op de samenhang tussen toerisme, (openlucht)recreatie en cultuur. Ook haar pleidooi om meer aandacht te besteden aan een meer thematische benadering als het gaat om het versterken van het toeristisch product – in de sfeer van cultuur bijvoorbeeld naar aanleiding van de Vermeertentoonstelling – ondersteun ik graag. Gisteren noemde zij ook het element van grote sportevenementen, die een belangrijke toeristische kant hebben en die vaak een toeristische spin-off genereren.

Over dit onderwerp heeft mevrouw Voûte een motie ingediend, op stuk nr. 21. In de motie vraagt zij de regering een stimulerend en samenhangend beleid op toeristisch-recreatief gebied te ontwikkelen. Ik kan haar toezeggen dat ik, vers in deze functie, vanuit mijn nieuwe verantwoordelijkheid bezig ben om het toeristisch-recreatieve beleid verder inhoud te geven en mijn eigen accenten aan te brengen, daarin uiteraard gevoed door de Kamer. Ik zeg er wel bij dat dit gebeurt in zeer nauw overleg met de drie spitsorganisaties, die verantwoordelijk zijn voor de vormgeving van het beleid, maar vooral de uitvoering van het beleid. Ik kan niks zonder die spitsorganisaties. Het betekent dat ik de elementen waarvoor mevrouw Voûte opnieuw heeft gepleit, graag wil inbrengen in het overleg. In het overleg zal ik spreken over het idee van het revolving fund. Wij zullen bekijken of er mogelijkheden zijn de TOK-regeling erbij te betrekken, evenals sportevenementen en thematische benaderingen.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Ik dank de staatssecretaris voor deze toezegging, juist vanwege de versnippering die overal dreigt. Ook voor de spitsorganisaties is het van belang dat zij met elkaar optrekken en dat enkele van hen fuseren. Ik leg dit punt niet alleen bij de staatssecretaris neer, maar ook bij de organisaties. Als zij daarop ingaan, kunnen wij met elkaar een heel eind komen.

Staatssecretaris Ybema:

Ik ben dat helemaal met mevrouw Voûte eens. Het is goed dat zij even attendeert op de fusiebesprekingen die gaande zijn tussen deze toeristische organisaties. Ik doe mijn uiterste best om maximaal bij te dragen aan het realiseren van een dergelijke fusie, want een bundeling van krachten is essentieel als het gaat om het verder versterken van het toeristisch product. Als ik de motie op stuk nr. 21 zo mag interpreteren, dus dat wij doorgaan met de invulling van het toeristisch-recreatieve beleid in nauw overleg met spitsorganisaties, waarbij de suggesties over een revolving fund en thematische benaderingen worden ingebracht, heb ik er uiteraard geen enkele moeite mee. Integendeel, ik beschouw deze motie dan als krachtige ondersteuning van het beleid.

De heer Van den Berg vroeg aandacht voor de opvatting van de fracties waarvoor hij dit debat voert, dat de Vestigingswet niet verder moet worden uitgekleed en dat de bescherming van bonafide bedrijven hierbij volop aandacht moet krijgen. Ik probeer op dit punt zo correct mogelijk om te gaan met de afspraken die met de Kamer gemaakt zijn. Deze houden in dat enkele jaren na de versoepeling van de Vestigingswet, die pakweg drie jaar geleden heeft plaatsgevonden, een evaluatie daarvan plaatsvindt. Deze evaluatie is nu gaande en ik wil haar niet op voorhand belasten met uitspraken van mijn kant. Ik zou dit niet correct vinden. Ik kan wel zeggen dat ik de bescherming van het bonafide bedrijfsleven vanzelfsprekend vind. Er mag geen situatie ontstaan waarin het goedwillende bedrijfsleven wordt gedupeerd door aanpassing van wet- en regelgeving.

Dit waren mijn inhoudelijke reacties. Ik sluit mij graag aan bij de oproep van de minister om na dit inhoudelijke debat de komende jaren het debat met de Kamer over diverse onderwerpen op het terrein van Economische Zaken in een goede sfeer voort te zetten.

De heer Bos (PvdA):

Ik heb nog een klein puntje voor de minister of de staatssecretaris. Wij hadden gevraagd of u akkoord kunt gaan met een derde prestatiegegeven, namelijk de mate waarin u ertoe in staat bent bedrijvigheid rondom universiteiten te organiseren.

Staatssecretaris Ybema:

Dit ligt iets meer op het terrein van de minister. Dus ik laat het woord hierover aan haar.

Minister Jorritsma-Lebbink:

Misschien ligt dit inderdaad meer op mijn terrein. Ik ben er graag toe bereid, want het lijkt mij wel een interessante exercitie.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, op een later te bepalen tijdstip te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven