Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg van 6 april 1998 over de evaluatie Politiewet.

De heer Gabor (CDA):

Voorzitter! Afgelopen maandag hebben wij een zeer diepgaand gesprek met beide politieministers gehad over een groot aantal zaken. Daarbij is de inbedding van de lokale politiezorg in het gemeentelijke beleid weer uitvoerig aan de orde geweest. Op dat punt is een motie aangenomen die bijna door de gehele Kamer wordt gesteund. Echter, de uitwerking daarvan laat op zich wachten en daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de Kamer blijkens de motie-Gabor c.s. (25195, nr. 4) voorstander is van een versterking van de positie van de gemeenten binnen het huidige wettelijke kader;

voorts overwegende, dat aan de genoemde motie door de minister tot nu toe nog geen uitwerking is gegeven;

verzoekt de regering de volgende concrete voorstellen uit te werken en te voorzien van een oordeel:

  • - het herformuleren van artikel 28 van de Politiewet, opdat integrale veiligheidsplannen van gemeenten de basis zijn van het beleidsplan voor de regionale politie;

  • - het ontwikkelen van een aantal richtlijnen die gemeenten een materieel "basistrekkingsrecht" van een aantal agenten per 1000 inwoners geeft, teneinde de basispolitiezorg in de gemeente te kunnen verzekeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Gabor. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9 (25195).

De heer Gabor (CDA):

Voorzitter! De tweede motie die ik graag wil indienen, betreft het fundamenteel verschil van inzicht met betrekking tot de politiesterkte. Ik wens die te markeren en daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de politie tot nu toe met in totaal 2272 agenten is uitgebreid;

overwegende, dat in het vierde jaar, 1998, een verdere uitbreiding met 556 agenten valt te verwachten;

overwegende, dat nog steeds geen informatie is te geven over de gevolgen van de in oktober aanstaande in te voeren arbeidstijdverkorting, waardoor de inzetbaarheid van de politie met 2000 agenten vermindert;

voorts overwegende, dat van een structureel tekort in de normvergoeding van ongeveer 150 mln. sprake is;

nodigt het kabinet uit een inhaalslag te plegen bij de samenstelling van de begroting, zodat genoemde problemen niet worden doorgeschoven naar het volgende kabinet en de oorspronkelijke aantallen agenten worden gehaald,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Gabor. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (25195).

De heer Gabor (CDA):

Voorzitter! Een tijd geleden heb ik de motie over Zeeland aangehouden. Dat heb ik gedaan in het licht van de rapportage van het kabinet over de manier waarop de specifieke problematiek kan worden opgelost. Uit het debat dat wij maandag hebben gevoerd, begrijp ik dat pas volgend jaar aan het gevraagde uitvoering kan worden gegeven. Dus niet in het begrotingsjaar dat is voorbereid, maar in het jaar daarop. Dat is althans mijn indruk, maar misschien heb ik op dit punt de bewindslieden verkeerd begrepen. Ik verzoek nu evenwel de aangehouden motie op stuk 25016, nr. 10 in stemming te laten komen.

De voorzitter:

Dat zal gebeuren.

De heer Van Heemst (PvdA):

Voorzitter! Ik wil terugkomen op een dringend punt, een punt dat afgelopen maandag tijdens het politieoverleg is besproken. Dat punt betrof de toename van het illegaal wapenbezit en de mate waarin politie en justitie daartegen effectief kunnen optreden.

Over het verschijnsel van het illegaal wapenbezit bestaat maatschappelijk, maar ook politiek grote zorg. De cijfers van de CRI die de minister de Kamer heeft toegestuurd naar aanleiding van vragen van een aantal PvdA-fractieleden, bieden inzicht. Met name in de regio Rijnmond bestaat grote angst en onrust over het bezit en het gebruik van illegale wapens. Dat heeft te maken met een schietincident op klaarlichte dag in het metrostation Maashaven. Toen de onrust in de stad iets aan het wegebben was, deed zich een vergelijkbaar incident met dodelijke afloop aan de kop van de Mathenesserweg in Spangen voor. Dat heeft het debat over de mate waarin de politie in Rotterdam hard en effectief kan optreden, op scherp gezet.

De minister heeft naar aanleiding van interventies van collega Korthals en mij op twee punten een toezegging gedaan. De ene toezegging is dat zij via Justitie en Binnenlandse Zaken overleg zal voeren met de politie in Rotterdam om na te gaan of alle mogelijkheden die er zijn, uitputtend worden benut. De andere toezegging is dat als daarbij de conclusie wordt getrokken dat regelgeving om effectief op te kunnen treden tekortschiet, de minister de Kamer zal laten weten of er een verantwoorde vorm is te vinden om te komen tot verruiming van de bevoegdheden en de mogelijkheden van politie en justitie. Ik vraag de minister op korte termijn dat overleg te laten plaatsvinden, mede vanwege de voorstellen die door de korpsbeheerder in Rotterdam al in vergaande mate zijn voorbereid om de Kamer of de minister op nieuwe wettelijke mogelijkheden te wijzen. Ik krijg graag de toezegging dat er op korte termijn werk van wordt gemaakt.

Ik sluit af met een reactie op de twee moties van collega Gabor. Op zichzelf ben ik het met hem eens dat het noodzakelijk is – dat is het kernpunt in de PvdA-opvattingen over politie – om te komen tot een betere en hechtere lokale verankering van de politiezorg als onderdeel van het lokale veiligheidsbeleid. De motie lijkt mij echter overbodig. Wij hebben in die richting uitspraken gedaan. Het past nu niet om een element opnieuw te onderstrepen met een motie. Het zal uiteindelijk moeten gaan om de vraag hoe met passen en meten op het onderdeel politieorganisatie en Politiewet in een nieuw regeerakkoord de hoofdlijnen worden uitgezet. Gezien mijn achtergrond vind ik het onverantwoord om nu dat ene element zo in het zonnetje te zetten. Afgelopen maandag zijn vele elementen de revue gepasseerd. Het zal in elke coalitie, van welke samenstelling dan ook, nog een heksentoer worden om dat allemaal een beetje kloppend en overtuigend aan elkaar te smeden.

De heer Gabor (CDA):

Voorzitter! Er zijn twee nieuwe elementen waarom ik juist dit onderdeel zo sterk naar voren wil halen. Ik voel mij gesterkt door de rapportages, ook van het kabinet, rond artikel 28. Dat is heel nieuw. Wij hebben al een halfjaar geleden een bijna Kamerbrede motie aangenomen om dat punt verder uit te werken. Dat is nog niet zo uit de verf gekomen. Extra aandacht voor dat punt leek mij op dit ogenblik op zijn plaats.

De heer Van Heemst (PvdA):

Dat brengt mij bij mijn tweede bezwaar. In deze fase krijgt het toch een redelijk hoog vrijblijvendheidsgehalte als wij deze bewindslieden voor 6 mei nog met dergelijke herhaalde verzoeken opschepen. Ik ben ervan overtuigd dat de opvatting die de heer Gabor huldigt, heel breed wordt gedeeld. Dat bleek ook in het overleg van maandag. Het wordt dus een kwestie van passen en meten om van het hele verhaal van het politiebestel en de nieuwe Politiewet een goed inhoudelijk overzicht te krijgen.

De tweede motie van de heer Gabor betreft de normvergoeding en de inhaalslag. "Inhaalslag" rijmt op "slappe lach". Dat krijg ik altijd als er in deze fase van het kabinet weer dringende oproepen komen vanuit het CDA om nog even 500, 600 of 800 agenten financieel mogelijk te maken. Wij hebben er maandag, niet naar tevredenheid van de heer Gabor, maar wel naar mijn eigen tevredenheid stevig over gedebatteerd. Het zijn niet al te geloofwaardige vragen vanuit zijn kring in de richting van het kabinet.

Het tweede element in die motie is de normvergoeding, waaraan een mouw moet worden gepast. Dat is op zichzelf een ernstige kwestie. Wij hebben allemaal aangegeven dat er financiële risico's en mogelijke gaten zijn. Ik meen dat wij meer kans hebben op een schone start van een nieuw kabinet, als wij de minister aansporen om op dat vlak te doen wat er nog te doen valt op basis van rapportages die beschikbaar zijn en moeten komen. Wij hebben er nog geen zicht op hoe erg het allemaal is in financiële zin.

De heer Gabor (CDA):

Voorzitter! De heer Van Heemst zegt dat het juist vanuit de kring van het CDA niet zo geloofwaardig is om dat voorstel te doen. Dat begrijp ik niet. In het vorige kabinet, waarin overigens ook de partijgenoten van de heer Van Heemst hebben deelgenomen, is maar liefst 1,3 mld. extra gepresteerd op het punt van politie en justitie, terwijl dit kabinet komt tot 490 mln. Ik begrijp niet waarom hij dat verwijt maakt.

De heer Van Heemst (PvdA):

Het sterke is dat ik het mag maken, omdat de PvdA in het vorige en in dit kabinet medeverantwoordelijkheid draagt voor veiligheid en politie. De geloofwaardigheidsvraag – is het overtuigend wat de heer Gabor nu in die motie heeft neergelegd? – schuilt precies in het gegeven dat het CDA in de periode 1994-1998 kritisch was op überhaupt elke uitbreiding van de politie en nu op de valreep tot inkeer is gekomen. Ik zie dat op zichzelf graag, maar dan moet je ook enige bescheidenheid betrachten bij allerlei verzoeken om financiële middelen in de nadagen van een zittend kabinet.

De heer Gabor (CDA):

Voorzitter! Elke tegenbegroting die het CDA in de afgelopen vier jaar heeft gepresenteerd, bestond mede uit 100 mln. voor uitbreiding van de politiesterkte. Verder hebben wij grote zorgen ten aanzien van de arbeidstijdverkorting. Dat is iets dat qua rapportage al lang bij de Kamer had moeten liggen. Er dreigt een geweldig gat te ontstaan, in de orde van grootte van 2000 agenten. Deelt de heer Van Heemst die laatste zorg?

De heer Van Heemst (PvdA):

Over de effecten van de arbeidsduurverkorting hebben wij met de minister gesproken. Hij heeft duidelijk laten zien wat op dat vlak de komende weken en maanden vanuit een aantal regionale korpsen moet worden aangeleverd. Daar zijn afspraken over gemaakt. De minister heeft gezegd dat hij op het punt van de herbezetting uitgaat van "een politieman een politieman, een woord een woord". Ik heb er dus hoop op dat hij er zelf in zal slagen om een bevredigende uitkomst tot stand te brengen. Ik heb vastgesteld dat die twee keer 200 – ik meen uit mijn hoofd dat het ging om 400 mensen in het kader van de herbezetting – niet zitten in de cijfers die de minister aan de Kamer heeft verstrekt over de uitbreiding van de politiesterkte. Hij heeft dus eerlijke cijfers op tafel gelegd. Mijn belangrijkste conclusie afgelopen maandag was dat dit kabinet ervoor heeft gezorgd dat er 3700 mensen bij de politie bij zijn gekomen in deze vier jaar. Daar is het geld voor op tafel gekomen en die mensen zijn er gekomen. Dit kabinet zat bovendien nog met een onbetaalde rekening van duizend agenten uit het tijdperk CDA/PvdA. Er was een bezuiniging ingeboekt die ongedaan is gemaakt. Los van heel veel andere dingen waar je kanttekeningen bij kunt plaatsen, is dat een prestatie in de praktijk. Daar geef ik de voorkeur aan, boven een vrijblijvende motie.

De heer Van den Berg (SGP):

Mijnheer de voorzitter! Afgelopen maandag hebben wij met de hier aanwezige vertegenwoordigers van het kabinet indringend gesproken over de politie. Wij zijn niet op alle punten tot elkaar gekomen, maar op een aantal punten wel. Wat mij teleur blijft stellen, is het feit dat met name voor de achterstandsgebieden – de heer Gabor heeft Zeeland genoemd – pas op zijn vroegst volgend jaar wat extra's kan gebeuren. Ik zou toch graag willen dat dat wat sneller gebeurt. Vandaar dat ik mij aansluit bij de overigens reeds eerder ingediende motie van de heer Gabor.

Het punt dat ik nog aan de orde wil stellen betreft de vrijwillige politie. Daar hebben wij ook uitvoerig over gesproken. De minister van Binnenlandse Zaken had een positieve insteek, wat ik waardeer, maar op een aantal punten was hij in mijn ogen toch wat terughoudend. Mijn fractie is van mening dat de vrijwillige politie een buitengewoon goede bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van de politiezorg en een goed instrument is om de veiligheid in wijken en buurten te vergroten. Om dat te stimuleren, wil ik graag de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de inzet van de vrijwillige politie een belangrijke bijdrage levert aan de kwaliteit van de politiezorg en dat een betere benutting van de kennis en ervaring van de vrijwilligers van groot belang is voor een vergroting van de veiligheid in de wijk en de buurt;

constaterende, dat bij de regionale korpsen op een uiteenlopende wijze vorm wordt gegeven aan de inzet van de vrijwillige politie;

verzoekt de regering te bevorderen dat:

  • a. de regionale korpsen effectief gebruik maken van de mogelijkheden die het instituut van de vrijwillige politie biedt;

  • b. politievrijwilligers bij gebleken geschiktheid in voldoende mate kunnen doorstromen;

  • c. er in overleg met de organisatie van de vrijwillige politie een adequate regeling van de materiële rechtspositie tot stand komt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Berg. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11 (25195).

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Ik heb nog een afsluitende opmerking. Eerder heb ik erover gesproken – ik heb er in het overleg ook naar gevraagd, maar ik heb daar geen antwoord op gekregen – dat er nog steeds problemen zijn over de toepassing van de Arbeidstijdenwet, met name wat betreft het functioneren van de vrijwillige politie. Ik heb reeds eerder in een motie bepleit om daar een regeling voor te treffen, bij voorkeur naar analogie van die voor de vrijwillige brandweer. Omdat dat nog steeds niet bevredigend is opgelost, wil ik u vragen, voorzitter, om de daarvoor eerder ingediende motie op stuk 25016, nr. 20 aan de stemmingslijst van volgende week toe te voegen, opdat de Kamer daarover een uitspraak kan doen.

De voorzitter:

Ik stel voor, volgende week ook over de moties op stuk 25016, nrs. 10 en 20 te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Mijnheer de voorzitter! De discussie die wij afgelopen maandag over het onderwerp politie hebben gevoerd, geeft mij nog aanleiding om een enkel punt nader te belichten. Wij hebben nu gelukkig meer inzicht in de kwantitatieve situatie van de politie. Die is bevredigender dan zich aanvankelijk liet aanzien. Het is prettig om dat te kunnen constateren. Het neemt echter niet weg dat ook in de toekomst op dit terrein nog een forse taak voor de Kamer en voor de regering is weggelegd. Daarbij zal het accent niet alleen op meer politie en meer efficiency moeten liggen, maar ook op een flexibeler inzetbaarheid. Ik heb daar breedvoerig met de minister tijdens het algemeen overleg over van gedachten gewisseld. Eerst wilde ik op dit punt een motie indienen. Ik denk echter dat wij het zó eens zijn dat ik volsta met van de minister de toezegging te vragen dat hij al zijn krachten zal aanwenden om een flexibeler inzet van de politie mogelijk te maken. Daarbij zullen natuurlijk – dat spreekt vanzelf – bestaande regelingen en rechtsposities niet moeten worden geschuwd. Dat zal stappen vergen, ook van een volgend kabinet. Ik krijg die toezegging echter graag van deze minister.

De heer Gabor (CDA):

Wat is het verwachtingspatroon van mevrouw Scheltema in dit opzicht? Hoeveel procent zal langs deze weg meer beschikbaar kunnen zijn?

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Ik ga mij niet wagen aan het noemen van percentages die daarmee te winnen zijn. Ik denk dat allereerst het gevecht op regionaal en landelijk niveau met de bonden over deze situatie al hard genoeg zal zijn. Ik denk echter ook dat deze aanpak een forse verbetering inhoudt als het gaat om de inzet van het aantal agenten op straat, op momenten waarop dat echt nodig is. Die inzet is nu nog niet mogelijk, juist vanwege de lastige dienstroosters.

De heer Gabor (CDA):

Maar u hebt geen idee hoeveel dat zou kunnen zijn?

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Nee, dat hangt natuurlijk af van de uitkomsten van de overleggen die gevoerd gaan worden tussen minister en bonden. Ik kan wel allerlei slagen in de lucht doen, maar dat lijkt mij weinig zinvol. Verreweg het belangrijkste is dat de discussie hierover niet meer wordt geschuwd. Dat in de gesprekken met de bonden wordt aangedrongen op die flexibeler inzet, waar wij het maandag over gehad hebben. Dat om in de toekomst de politie te laten functioneren op momenten waarop dat inderdaad nodig is.

Voorzitter! Over de evaluatie van de Politiewet is uitvoerig overleg gevoerd. Duidelijk is geworden dat meer bevoegdheden gedelegeerd moeten worden naar het gemeentelijke niveau en dat er sprake moet zijn van meer aansturing op rijksniveau. Op regionaal niveau moet nog naar een democratische oplossing gezocht worden. Wij hebben daar een voorstel voor gedaan waar, eerlijk gezegd, alle handen nog niet voor op elkaar zijn. Dat zal nog een forse discussie in de toekomst geven. Wij zijn bereid die discussie aan te gaan. Eén ding lijkt mij wel duidelijk en ik hoop dat de minister daar helderheid over wil geven, namelijk over de afschaffing van de korpsbeheerder. In het debat is gebleken dat daar weinig handen voor op elkaar zijn te krijgen. Ik neem aan dat het daar niet meer van komt.

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! Ik heb begrepen dat de heer Van Heemst niet zozeer een motie heeft ingediend. Eigenlijk wilde hij de toezegging bevestigd krijgen die ik heb gedaan in het algemeen overleg over het wapenbezit in de regio Rotterdam-Rijnmond. Ik wil hier herhalen dat ik zal inventariseren hoe de problematiek eruitziet, wat de wettelijke mogelijkheden zijn en of die voldoende zijn benut. Ook zal ik bezien of het noodzakelijk is het huidige wettelijk instrumentarium uit te breiden.

Minister Dijkstal:

Voorzitter! De eerste motie van de heer Gabor spreekt over een aantal elementen die in de Politiewet en ook in de lagere regelgeving die daarbij hoort, wellicht nog nader veranderd zouden moeten worden. Daar wil ik het volgende over zeggen. De motie van de heer Gabor is afgelopen maandag uitgebreid besproken. Mevrouw Sorgdrager en ik hebben daar positief op gereageerd. Wij vinden dat een aantal van die punten inderdaad moet worden meegenomen bij de verdere uitwerking van de Politiewet en wat daarmee annex is. Het enige punt dat misschien een beetje nieuw is, is dat basistrekkingsrecht. Ik vind dat geen van die punten op voorhand buiten de discussie moeten worden gehouden. In het verlengde van wat wij maandag hebben gezegd, wil ik deze meenemen bij de ontwikkelingen. Dat maakt de motie overbodig, want ik zeg dat hierbij toe. Voorzover wij niet meer in staat zijn om dat allemaal vorm te geven, zal dat door een volgend kabinet moeten gebeuren. Tussendoor hebben wij als rustpunt nog een formatie.

De heer Gabor (CDA):

Het antwoord van de minister stemt mij tot tevredenheid. Ik ben er buitengewoon erkentelijk voor, maar ik hoop dat er tot en met de formatie aan wordt gewerkt. Als het pas na de formatie wordt opgepakt, verliezen wij drie, vier of vijf maanden. Mijn intentie is om het op ministerieel niveau met een behoorlijke vaart op te pakken.

Minister Dijkstal:

Ja, dat willen wij gaarne doen. Maandag hebt u veel accent gelegd op de integrale lokale veiligheidsplannen. Mevrouw Sorgdrager heeft erop gewezen dat zij moeten aansluiten op de justitiële kant en de rol van de gemeenten. Dat zal zeker bij de ontwikkeling en de uitwerking van de plannen worden betrokken.

Mevrouw Scheltema heeft nog eens gevraagd of het kabinet al zover is dat wij de korpsbeheerder gewoon willen laten zitten zoals hij zit. Het antwoord is nee. Dat lijkt ons zeer onverstandig. Wij hebben daar overtuigende argumenten voor gegeven. Wij wachten nu maar even af hoe het bij de formatie gaat met dit punt.

Voorzitter! Ik heb in zoverre moeite met de tweede motie van de heer Gabor, dat ik vind dat het dictum van een motie voortvloeit uit de overwegingen die erboven worden aangevoerd, en als de overwegingen niet kloppen, kun je met het dictum ook weinig. Ik heb zelden een motie gezien waarbij er zo weinig deugt van de overwegingen. Elk van de overwegingen is feitelijk aangetoond onjuist en samen zijn alle overwegingen dan ook totaal onzinnig. Onjuiste en opgeteld onzinnige overwegingen kunnen nooit tot een goed dictum leiden, dus de motie wordt met klem ontraden.

Zou de motie onverhoopt worden aangenomen, dan zit ik nog met een klein technisch probleem. Er staat: "nodigt het kabinet uit een inhaalslag te plegen bij de samenstelling van de begroting". Ook hier deugt de motie niet, want zij geeft niet aan welke begroting. Ik neem aan: de begroting voor 1999. Het zal de heer Gabor toch niet zijn ontgaan dat wij tussendoor een verkiezing hebben? Bedoelt hij dan met "het kabinet" dit kabinet, of het kabinet dat de begroting voor 1999 gaat maken? Als het dat kabinet is, moet hij ons niet verder lastigvallen met dit onderwerp. Het is aan alle kanten gewoon onzinnig.

De heer Gabor (CDA):

Ik weet dat het verkiezingstijd is en dat dit heel spannend is, maar het lijkt mij verstandig dat ik punt voor punt van de minister verneem wat hij onzinnig vindt. Ik baseer mij op de cijfers in de stukken. Over de eerste drie jaar van dit kabinet zijn wij het eens, daar is geen twijfel over. De verwachting voor het vierde jaar van dit kabinet is om er 556 agenten bij te krijgen, en dat ontleen ik aan de brief van de minister. Ik heb dat niet zelf bedacht. Ik zou dat niet kunnen bedenken, want ik heb die informatie niet. Mijn grote zorg over de arbeidstijdverkorting is bekend. Ik vind dat daar nogal lichtzinnig mee om wordt gegaan. De informatie die ik daarover heb, is buitengewoon ernstig. Daar zullen heel grote tekorten uit tevoorschijn komen, wat betreft herbezetting etc. Mijn zeer gewaardeerde collega Korthals sprak in het debat over een normvergoeding van 150 mln. Ik begrijp er niets van dat de minister dit allemaal onzinnig vindt. Hij is het er niet mee eens, omdat hij het niet leuk vindt.

Minister Dijkstal:

Nee, dat is het punt niet, maar wij zijn er maandag uitvoerig op ingegaan. Zo'n verslag staat hier pas op de agenda, als het gemaakt is, geloof ik, maar ik heb het nog niet gezien. Ik heb er alle vertrouwen in dat alles wat ik daar uitgebreid over heb gezegd, in het verslag staat, dus dat kan de heer Gabor allemaal nalezen. Dat gaan wij nu echt niet herhalen.

De heer Van den Berg zei dat hij het betreurde dat wij pas volgend jaar wat voor Zeeland kunnen doen. Dat is niet juist. Wij hebben vanuit de knelpuntenpot voor het lopende jaar wel een voorziening getroffen. Dat geldt niet voor de structurele kant.

De heer Van den Berg heeft ook een motie ingediend over de vrijwilligers. Wat moet ik daarvan zeggen? Wij zijn het met alledrie de punten eens. Wij waren al van plan te doen wat in de motie staat. Die drie vragen zijn ons afgelopen maandag ook voorgelegd. Ik kan de heer Van den Berg nu reeds zeggen dat wij zonder aanneming van de motie het gevraagde zullen doen. Daarmee is de motie overbodig.

Mevrouw Scheltema zeg ik gaarne toe dat wij, voorzover ons dat nu nog gegeven is, ons zullen inzetten voor verdere flexibilisering van de inzet van de politie. Ik kan dat moeiteloos zeggen, omdat het past in het algemene beleid van het kabinet om tot flexibilisering te komen. Ik wijs op de betreffende nota's van de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Economische Zaken die aan de Kamer zijn gestuurd. Flexibilisering past dus in het algemene beleid. Het past ook in het beleid van het ministerie van Binnenlandse Zaken in een wat breder kader, aangezien wij flexibilisering en differentiatie in de arbeidsvoorwaarden nadrukkelijk op de agenda hebben gezet. Het past zeker specifiek bij de politie, omdat wij weten dat een verdere flexibilisering van regeling en rechtsposities – dat zijn de woorden die mevrouw Scheltema uitsprak – inderdaad gewenst is.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven