Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Ik stel voor, toestemming te verlenen tot het houden van een wetgevings- c.q. notaoverleg met stenografisch verslag op:

maandag 30 maart 1998:

  • - van 11.15 uur tot 18.30 uur van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over de PKB Nationaal Ruimtelijk Beleid (25180).

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Aanstaande donderdag vindt de voortzetting plaats van het algemeen overleg van afgelopen donderdag met de minister van LNV over het evaluatierapport bestrijding varkenspest. Sinds enkele dagen hebben zich nieuwe feiten voorgedaan waarover de CDA-fractie graag opheldering van de minister van LNV wil hebben, en wel vóór aanstaande donderdag.

Wij willen ten eerste opheldering over het feit dat de Europese Commissie overweegt een strafkorting op de veterinaire kosten toe te passen vanwege de Nederlandse aanpak van de bestrijding van de varkenspest. Waarom overweegt Brussel deze strafkorting en om hoeveel geld gaat het? Zijn nog meer van deze kortingen te verwachten? Kan de Kamer het rapport-Belloli dat kennelijk de aanleiding is voor deze Brusselse voornemens, toegestuurd krijgen?

Ten tweede willen wij van de minister van LNV weten welke maatregelen genomen zijn of worden om de insleep van varkenspest in Nederland te voorkomen nu in Duitsland de varkenspest weer in alle hevigheid is losgebarsten.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenografisch verslag van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Rijpstra.

De heer Rijpstra (VVD):

Mijnheer de voorzitter! De centrale opvang asielzoekers heeft op korte termijn 4000 tot 5000 opvangplaatsen nodig. Al in een eerder stadium heeft de Kamer met de staatssecretaris van Justitie overleg gevoerd over de capaciteitsontwikkelingen. Er werden toen geen problemen voorzien. Zoals de stand van zaken nu is, is de grens van de capaciteit in de opvangcentra en de noodopvang in hotels en vakantiehuisjes bereikt. Mede namens de collega's Middel van de PvdA, Dittrich van D66 en Verhagen van het CDA wil ik het kabinet vragen de Kamer op korte termijn een brief te sturen waarin wordt ingegaan op de ontstane situatie. Tevens willen wij graag inzicht in de huidige en de toekomstige capaciteitsontwikkeling bij de COA, in de manier waarop de uitplaatsing naar gemeenten verloopt en in het aantal uitgeprocedeerden dat zich in de centrale opvang bevindt. Ook willen wij weten hoe het bestuurlijke traject bespoedigd kan worden om op korte termijn extra opvang te creëren.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! Ik wil mij bij dit verzoek nadrukkelijk aansluiten. De Kamer praat volgens mij al twee à drie jaar over de vraag hoe het precies gaat met de opvangcapaciteit van de COA. Het wordt tijd dat er nu eens grondig naar gekeken wordt.

Wat het uitplaatsen betreft, gaat het niet alleen om het traject, maar ook om de voorgeschiedenis. Het beschikbaar stellen van woningen door gemeenten is één zaak. Is de pure administratieve rompslomp voordat een statushouder überhaupt het centrum kan verlaten, inmiddels tot een aantal maanden gereduceerd?

De heer Janmaat (CD):

Mijnheer de voorzitter! Als de regering toch die brief schrijft, haar zorgen uit en haar problemen aangeeft over de toegenomen stroom asielzoekers, kan zij dan ook aangeven welke kosten die toenemende stroom meebrengt en tevens het totaal aan kosten vermelden?

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenografisch verslag van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Poppe.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Inmiddels is het tweeënhalf jaar geleden dat in Mook een ernstig treinongeval plaatsvond, waarbij drie baanwerkers om het leven kwamen. Het is anderhalf jaar geleden dat de Spoorwegongevallenraad met vijf aanbevelingen kwam naar aanleiding van een onderzoek naar dat ongeval. Het is alweer tien maanden geleden dat de minister van Verkeer en Waterstaat bij brief van 10 maart aankondigde eind 1997 haar standpunt over deze aanbevelingen aan de Kamer mee te delen. Later, op 3 juli, Voorzitterschreef zij bovendien te verwachten dat het beleidsplan spoorwegveiligheid in het najaar zou verschijnen. Het is nu januari maar noch het beleidsplan, noch het standpunt van de minister over de genoemde aanbevelingen hebben wij ontvangen. Daarom vraag ik de minister de Kamer een brief te schrijven waarin zij een verklaring geeft voor de nieuwe vertraging, maar die brief kan wat mij betreft achterwege blijven wanneer wij binnen twee weken de beloofde stukken krijgen.

De heer Valk (PvdA):

Voorzitter! Op de door de heer Poppe geschetste gang van zaken valt weinig af te dingen. Namens mijn fractie wil ik zijn verzoek van harte ondersteunen.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenografisch verslag van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Rosenmöller.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter! Het kabinet heeft nieuwe actie ondernomen om de groei van de luchtvaart in 1998 verder te doen toenemen, van 360.000 tot 400.000 vliegbewegingen, met ruim 10%. Ik haal dit uit een brief die het kabinet heeft geschreven, ondertekend door de minister van Verkeer en Waterstaat, aan de Commissie geluidhinder Schiphol. Die brief vond ik vanochtend in de trein, niet in het vliegtuig. De minister schrijft dat zij het gewenst acht dat de geluidszone wordt aangepast. Zij stelt dat dit niet in 1998 kan worden voltooid en zij pleit tevens voor het aanpassen van het handhavingsvoorschrift. In gewoon Nederlands betekent dit dat de groei van de luchtvaart in 1998 kan doorgaan en dat er wederom sprake is van het gedogen van het overschrijden van de geluidszone. Ik herinner eraan dat diverse ministers, ook die van Verkeer en Waterstaat, recent en ook in 1997 hebben gesteld: wat wij in 1997 hebben gehad op het terrein van het overschrijden van de geluidsgrens, was eens maar nooit weer. Voorzitter! Blijkbaar staat bij dit kabinet Schiphol boven de wet.

De voorzitter:

Wat is uw suggestie? U houdt een heel betoog.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ik heb nog één zin nodig om mijn verzoek toe te lichten. De genoemde brief eindigt met een verzoek aan het adres van de Commissie geluidhinder Schiphol om dit standpunt van het kabinet te betrekken bij het formuleren van het nadere advies. Dit vormt voor mij voldoende reden, voorzitter, om via u de Kamer toestemming te vragen om de minister van Verkeer en Waterstaat op korte termijn te interpelleren.

Mevrouw Van 't Riet (D66):

Voorzitter! Een interpellatie is in deze Kamer een zwaar middel. Ik vind dat dit moment daarvoor niet het juiste is. Immers, de minister vraagt met haar brief de Commissie geluidhinder Schiphol om een advies over het gebruiksplan van Schiphol terwijl zij heeft toegezegd dat het rapport-In 't Veld op 23 januari zal verschijnen; een kabinetsstandpunt is op zeer korte termijn te verwachten. Bovendien heeft de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat in een procedurevergadering afgesproken dat op 4 februari een algemeen overleg plaatsvindt. Naar mijn oordeel is op dit moment een spoeddebat over een zaak die nog in procedure is, niet aan de orde.

De heer Van Gijzel (PvdA):

Voorzitter! Ik verzoek de heer Rosenmöller om een nadere toelichting. Inderdaad hebben wij afgesproken dat er een algemeen overleg over dit onderwerp plaatsvindt. Daaraan liggen de nodige stukken ten grondslag, inclusief het standpunt van de minister. Wat er nu gebeurt, is dat de minister een adviesaanvrage indient en daarbij al haar eigen positie betrekt. De vraag rijst of de heer Rosenmöller zijn interpellatie richt op het feit dat de minister in haar adviesaanvrage al, bij wijze van spreken, een advies meegeeft in plaats van er een open adviesaanvrage van te maken. Of wil hij een integraal debat over het standpunt van de minister? Ik wijs hem erop dat dat standpunt er nog niet is.

De heer Leers (CDA):

Het belangrijkste voor de CDA-fractie is dat er duidelijkheid komt over het gebruiksplan voor het komende jaar. Iedereen heeft er recht op te weten wat wel of niet mogelijk is. Zoals gezegd, is hierover een algemeen overleg afgesproken. Overigens heb ik in een andere trein dan de heer Rosenmöller gezeten omdat ik die brief nog niet ontvangen heb. Het lijkt me echter logisch dat we het algemeen overleg en het advies van de minister afwachten. Daarna kunnen we bezien of er nog nadere vragen moeten worden gesteld.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Ik meen dat het niet verstandig is als de Kamer discussieert over adviesaanvragen van de regering aan adviesinstanties. Wij praten over de beslissingen van de regering. Inmiddels is afgesproken om daarover binnen enkele weken een algemeen overleg te houden. Op deze manier ontstaat de mogelijkheid om nog voor het krokusreces daarover Kameruitspraken te doen. Ik vind de aanvraag prematuur. Laten we even wachten wat er uit het advies komt en dat betrekken bij het algemeen overleg. Dan komt het vanzelf hier weer terug.

De heer Poppe (SP):

Mevrouw Van 't Riet sprak over een te zwaar middel. Ik meen dat er geen middel zwaar genoeg is om Schiphol binnen zijn grenzen te houden. Ik steun de heer Rosenmöller.

De voorzitter:

De steun uit de Kamer voor de interpellatieaanvraag is gering. De heer Rosenmöller moet overwegen of hij persisteert in de wetenschap dat er nooit echt "neen" tegen een dergelijk verzoek gezegd wordt. Ik vind de argumenten die aangevoerd zijn valide.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Tot de heer Leers merk ik op dat we inderdaad met verschillende treinen naar Den Haag komen. Daarom heb ik vóór deze regeling van werkzaamheden hem en de andere collega's de brief verstrekt.

Het is waar dat er over een aantal weken een algemeen overleg zal worden gehouden. Ook is het waar dat een interpellatie een vrij stevig middel is. In antwoord op de vraag van de heer Gijzel merk ik op dat het kabinet – bij monde van de minister van Verkeer en Waterstaat – in de adviesaanvraag al stellingen heeft betrokken. Dit is onwenselijk, omdat het over de inhoud gaat, maar er wordt ook nog een nieuwe procedure gevolgd. De minister stelt dat zij het wenselijk acht dat de geluidszone wordt aangepast. Daarbij zegt ze dat dit niet in 1998 kan geschieden, waarna ze pleit voor een aanpassing van de handhavingssystematiek. Dit betekent dat het kabinet zijn positie al bepaald heeft. Nadere advisering van bijvoorbeeld de Commissie geluidhinder Schiphol blijft weliswaar van belang, maar boet aan waarde in. Dit element in de procedure, gecombineerd met inhoudelijke opmerkingen, wil ik de minister via een spoeddebat voorhouden.

Nogmaals, het is buitengewoon vreemd dat het kabinet dit nu al zegt. Inderdaad is het een zwaar middel, maar het is ook een zwaar onderwerp. Ik roep in herinnering dat het kabinet bij monde van de minister van Verkeer en Waterstaat en van de minister-president meerdere keren heeft gezegd dat gedogen alleen in 1997 plaatsvindt. In 1998 gebeurt dat niet. Als puntje bij paaltje komt, persisteer ik bij mijn verzoek. Ik hoop dat ik met deze toelichting de collega's heb overtuigd van het feit dat hier iets merkwaardigs aan de hand is.

Mevrouw Van 't Riet (D66):

Ik blijf bij mijn standpunt, dus geen interpellatie, maar gewoon een algemeen overleg. De minister stelt in haar brief dat ze haar overweging meegeeft aan de Commissie geluidhinder Schiphol. De commissie is een zelfstandig orgaan die haar eigen besluiten neemt. Zij kan het advies van de minister in de prullenbak gooien. Wij moeten in overweging nemen dat er een algemeen overleg komt.

De heer Van Gijzel (PvdA):

De heer Rosenmöller heeft op zichzelf een punt. Ik vind het niet geheel netjes om bij een adviesaanvraag aan een onafhankelijk adviesorgaan alvast je mening ter overweging mee te geven. Dat is op zichzelf een reden om een interpellatie aan te vragen. We kunnen wellicht ook de minister om een brief vragen waarin ze toelicht wat ze hiermee bedoelt. Dat kan een tussenvorm zijn, waarbij wij van de minister horen wat het standpunt van het kabinet en van haar is. Dat geeft dan een nadere toelichting op de brief die zij naar de adviescommissie heeft laten uitgaan. Misschien helpt dit de heer Rosenmöller.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter! Als wij een interpellatie of een spoeddebatje houden, betekent het ook dat de Kamer de adviesinstantie, dus de Commissie geluidhinder Schiphol, voor de voeten loopt. Ik vind dat, eerlijk gezegd, tamelijk onelegant ten opzichte van die commissie. Ik handhaaf daarom mijn inbreng uit het eerste rondje.

De heer Leers (CDA):

Voorzitter! Ik vind de argumenten, door de heer Rosenmöller aangedragen, niet zodanig dat wij moeten afwijken van de afgesproken procedure. In de richting van de heer Van Gijzel zeg ik dat het overigens ook vreemd zou zijn om de minister nu een brief te vragen om haar eerdere brief toe te lichten. Ik vind dat een rare procedure. Wij persisteren daarom bij het houden van een algemeen overleg.

De heer Van Gijzel (PvdA):

Ik wijs de heer Leers erop dat hij net zei dat hij geen brief gevonden had in de trein en dat hij niet wist waar het over ging. Het lijkt mij daarom handig dat niet alleen de heer Leers, maar ook ikzelf door de minister geïnformeerd wordt over haar standpunt en haar overwegingen om deze brief naar de Commissie geluidhinder Schiphol te sturen. Dan kan er nog altijd een debat plaatsvinden.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Aangezien het kabinet meerdere keren gezegd heeft dat het gedogen een zaak is die alleen in 1997 geaccepteerd wordt, is hier op een bepaalde manier ook de betrouwbaarheid van het kabinet in het geding. Dat is voor mij reden om de Kamer te vragen in een spoeddebat een mondelinge discussie met de minister mogelijk te maken, opdat er opheldering komt en opdat de Kamer de mogelijkheid heeft iets uit te spreken wat voor een deel al vorig jaar is uitgesproken. Het stelt mij een beetje teleur dat dit belangrijke onderwerp de collega's geen spoeddebat waard is. Dat is echter hún afweging. Ik houd vast aan mijn wens om op korte termijn een spoeddebat te hebben. Niet iedereen hoeft daaraan mee te doen, maar dan kan ik in ieder geval zelf nog iets aan de minister vragen.

De voorzitter:

De heer Rosenmöller persisteert in zijn verzoek. Het is in dit huis gebruik om aan zo'n verzoek te voldoen. Ik stel daarom voor, het verzoek in te willigen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik zal proberen, deze week een moment te vinden waarop de interpellatie kan plaatsvinden.

Het woord is aan de heer Van Gijzel.

De heer Van Gijzel (PvdA):

Voorzitter! Naar aanleiding van de uitzending afgelopen donderdag van Zembla, waaruit bleek dat er grote problemen zijn met betrekking tot de veiligheid in de burgerluchtvaart, verzoek ik u namens de Kamer aan de ministers van Defensie en van Verkeer en Waterstaat een brief te vragen over de strijd die uitgebroken is tussen het ministerie van Defensie enerzijds en het ministerie van Verkeer en Waterstaat anderzijds over het gebruik van het Nederlandse luchtruim en de toewijzing daarvan voor civiele dan wel militaire doeleinden.

Een andere brief vraag ik aan de ministers van Justitie en van Verkeer en Waterstaat. Dat betreft de afhandeling van bijna-ongelukken. De mogelijkheden van het openbaar ministerie om ingeval van bijna-ongelukken in de burgerluchtvaart een strafrechtelijk onderzoek in te stellen en de manier waarop dat gebeurt, zijn absoluut onvoldoende, zo bleek uit dezelfde uitzending van Zembla. Ik ontvang graag een brief van beide bewindspersonen, waarin zij ingaan op hun opvatting over de manier waarop een en ander gewijzigd kan worden en over de eventueel noodzakelijke wet- en regelgeving.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenografisch verslag van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Van der Stoel.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Voorzitter! De berichten die tot ons komen uit Rwanda, Burundi en Kongo worden met de dag ernstiger. Het dreigt de kant uit te gaan van een nieuwe volkerenmoord. Ook het recente bericht waarin wordt gezegd dat president Kabila niet meewerkt aan de uitvoering van de werkzaamheden van de VN-commissie, baart niet alleen de VVD-fractie, maar ook de fractie van D66 grote zorgen. Mede daarom vraag ik de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking een brief om op deze ontwikkelingen in te gaan en daarin ook aan te geven op welke wijze in Europees verband wordt gepoogd niet opnieuw een catastrofale ramp te krijgen in Afrika.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenografisch verslag van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven