Vragen van het lid Koekkoek aan de minister van Justitie, over nieuwe informatie inzake nevenfuncties van procureur-generaal Steenhuis.

De heer Koekkoek (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Naar aanleiding van de NOVA-uitzending van 15 januari 1998 leg ik de minister de volgende vragen voor.

1. Is vooraf binnen het ministerie overwogen of Bakkenist de opdracht kon krijgen om onderzoek te doen in Groningen, gelet op de nevenfunctie van de heer Steenhuis?

2. Zaten de verslagen van het ambtelijk overleg daarover in het dossier op grond waarvan de minister van Justitie heeft besloten de opdracht aan Bakkenist te geven? Met andere woorden: kon de minister van die nevenfunctie weten?

3. Heeft de minister binnen het ministerie personele maatregelen genomen naar aanleiding van de affaire-Steenhuis? Zo ja, welke?

Naar aanleiding van een bericht in De Telegraaf van 16 januari heb ik de volgende vragen voor de minister. Is er sprake van belangenverstrengeling tussen procureur-generaal Steenhuis en Bakkenist en de dochter van Bakkenist, Consultdata, wat betreft de automatisering gelet op de adviesfunctie van de heer Steenhuis? Is er sprake van belangenverstrengeling in verband met de functie van de heer Steenhuis bij ABRI-beveiligingen? Hoe zal het onderzoek, waarover we in de pers hebben kunnen lezen, naar de betrokkenheid van de heer Steenhuis bij de automatiseringsprojecten plaatsvinden? Wie zal dat onderzoek verrichten? Gebeurt het door de rijksrecherche? Waarom vindt geen onafhankelijk onderzoek plaats, zoals het onderzoek door de heer Dolman? Wanneer kan het gereed zijn?

Klopt het dat de heer Steenhuis alle nevenfuncties tijdelijk heeft neergelegd? Acht de minister het niet gewenst dat de heer Steenhuis zijn functies bij Bakkenist en ABRI-beveiligingen onmiddellijk neerlegt om in ieder geval de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen?

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! Ik ben wat verbaasd over de vragen die de heer Koekkoek stelt, omdat ik verleden week in het debat heb aangekondigd dat de heer Dolman daar een onderzoek naar doet. Mij is gevraagd antwoord te geven op de vraag of vooraf door de ministerie is overwogen of Bakkenist de opdracht wel of niet kon krijgen, maar ik verzoek u mij toe te staan het antwoord op te schorten totdat ik het onderzoek van de heer Dolman heb gezien. Hetzelfde geldt voor de vraag over personele maatregelen naar aanleiding van deze kwestie. Het is normaal dat het overwegen van personele maatregelen pas geschiedt als je over de feiten beschikt. En die feiten zijn er pas als het onderzoek van de heer Dolman afgerond is.

Een wonderlijke vraag van de heer Koekkoek is of ik over een dossier beschik met de functies van de heer Steenhuis en of ik dat geraadpleegd heb voordat ik besloot het bureau Bakkenist de opdracht te geven. De heer Koekkoek heeft een wonderlijke voorstelling van de functie van een minister. Alsof een minister beslist over de vraag welke contracten aan welk bureau worden gegeven; alsof de minister de contracten tekent! Deze dingen gebeuren in de ambtelijke organisatie. De minister heeft echt geen bemoeienis met de keuze van een bureau voor een bepaald onderzoek. Natuurlijk bemoeit een minister zich wel met de opdrachtformulering, maar niet met de keuze van het bureau. Bij een gigantisch onderzoek of een miljoenenproject kan ik me er nog iets bij voorstellen, maar in dit geval lijkt het erop dat men denkt dat de minister dagelijks bezig is met dit soort zaken. Dit is echter een volstrekt verkeerde voorstelling van de gang van zaken.

De voorzitter:

U bent niet goed te verstaan en dat is jammer. Kunt u uw microfoon harder zetten?

Minister Sorgdrager:

Moet ik opnieuw beginnen?

De voorzitter:

We hebben u wel begrepen.

Minister Sorgdrager:

Dan de vragen naar aanleiding van het artikel in De Telegraaf van 16 januari. Ook daarop kan ik uiteraard nu geen antwoord geven. Ik heb binnen het departement en binnen het openbaar ministerie laten inventariseren welke projecten er lopen sinds – laten wij zeggen – 1996, wie de opdrachtgever is en wie uiteindelijk degene is geweest die het contract heeft getekend. Men is nog bezig met die inventarisatie. Het gaat om nogal wat projecten. Er zijn grote projecten bij en er zijn kleine deelprojecten bij. De inventarisatie wordt gemaakt. Ik zie niet in waarom dat door een onafhankelijke derde moet gebeuren, laat staan door de rijksrecherche. Het is slechts een inventarisatie van de feiten. Die kan zo bij het ministerie gemaakt worden. Wat eruit komt en wat die feiten uiteindelijk moeten betekenen, is een andere vraag. Indien mogelijk, wordt het in elk geval meegenomen in het rapport van de heer Dolman. Ik weet exact wanneer dat rapport klaar is. Ik zal de Kamer tijdig laten weten wanneer ik dat rapport openbaar kan maken.

De heer Steenhuis heeft voor dit moment inderdaad zijn nevenfuncties neergelegd. Voorlopig moeten wij het daar maar even bij laten. Als ik de resultaten van het onderzoek heb, zullen wij verder beslissen.

De heer Koekkoek (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Het antwoord van de minister verbaast mij. De heer Dolman heeft als opdracht onderzoek te doen naar de achtergronden van de nevenfunctie van de heer Steenhuis en naar de vraag hoe deze achtergronden zich verhouden tot het onderzoek van Bakkenist. De door mij gestelde vragen hebben daarop geen betrekking, gelet op de brief van 14 januari van de minister. Ik herhaal daarom mijn vraag of vooraf overwogen is dat de heer Steenhuis een nevenfunctie had en dat dat problemen zou kunnen opleveren om Bakkenist de opdracht te geven. Ik herhaal de vraag of de verslagen van het ambtelijk overleg in het dossier zaten. Ik verbaas mij erover dat de minister in zo'n belangrijke zaak niet geweten zou hebben dat Bakkenist de opdracht kreeg. Ook die vraag herhaal ik daarom. Ik herhaal ook de vraag of de minister personele consequenties aan de gang van zaken verbonden heeft. Dit zijn vragen die niet onder de omschrijving van het onderzoek van de heer Dolman vallen.

Ik heb van de minister begrepen dat de heer Dolman de resultaten van de inventarisatie die op het ministerie wordt gemaakt, in zijn onderzoek zal betrekken. Ik begrijp hieruit dat de resultaten van die inventarisatie wat de automatisering betreft ook in het rapport-Dolman te vinden zullen zijn. Daar ben ik uiteraard tevreden mee.

Ik zal het vraagstuk wat algemener maken. Kan de minister de Kamer een overzicht geven van nevenfuncties van hoge ambtenaren van haar departement? Uiteraard stellen wij zo'n overzicht ook op prijs van nevenfuncties op andere departementen.

Ten slotte nog een persoonlijke vraag. Hoe staat het met de oren van de minister?

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! Ik heb gezegd, ook vorige week tijdens het debat, dat de heer Dolman onderzoekt wie op welk moment op het departement bekend was met de relatie van de heer Steenhuis met het bureau Bakkenist en of die relatie een rol heeft gespeeld bij de overwegingen rondom het verstrekken van de opdracht aan het bureau Bakkenist. Ik vind het gek dat de heer Koekkoek blijft vragen of binnen het ministerie is overwogen of die opdracht verstrekt kon worden. Daar wil ik pas op antwoorden als ik die feiten allemaal op een rij heb. Ik wil helemaal niet antwoorden op de vraag of er nu reeds personele maatregelen zijn getroffen. Ik vind die vraag merkwaardig. Ik tref pas personele maatregelen op het moment dat ik precies weet wat er aan de hand is.

De heer Koekkoek uitte er zijn verbazing over dat ik, als minister, niet geweten heb dat het bureau Bakkenist de opdracht kreeg. Dat was weer een andere formulering van de vraag die hij in eerste termijn heeft gesteld. Toen vroeg hij of ik dat niet wist op het moment dat ik besloot om de opdracht te verstrekken. Ik heb hem uitgelegd dat ik dat niet zelf beslis, maar dat dit in de organisatie wordt beslist. Ik heb de vorige keer gezegd dat ik uiteraard wel te horen krijg dat het bureau Bakkenist de opdracht krijgt, maar dat ik er zelf niet over beslis welk bureau de opdracht krijgt. Wat maakt dat nu uit? Het gaat erom dat er op het ministerie op een goede en zorgvuldige manier inhoudelijk wordt besloten welk bureau een opdracht krijgt. Zo hoort het te gaan. Het is niet aan een minister om een bureau uit te zoeken.

Het is wat scherp gesteld om te zeggen dat de heer Dolman de resultaten van de inventarisatie in zijn rapport betrekt. Op dit moment wordt er een inventarisatie gemaakt, die wordt overhandigd aan de heer Dolman. Afhankelijk van de vraag of deze inventarisatie volledig kan zijn binnen de termijn waarop de heer Dolman werkt, en of men het erover eens is, wordt bekeken op welke wijze deze wordt betrokken in het rapport van de heer Dolman. Als het anders gebeurt dan tegelijkertijd met het onderzoek van de heer Dolman, krijgt de Kamer dit te horen. Dan krijgt de Kamer ook te horen op welke manier het wel gebeurt.

Over de nevenfuncties in het algemeen hebben wij in de ministerraad naar aanleiding van het debat van vorige week afgesproken dat een inventarisatie wordt gemaakt van criteria die nu binnen alle departementen gelden voor nevenfuncties. In zoverre zei de heer Koekkoek dan ook heel terecht dat wij eens moesten bekijken hoe dit zit. Het gaat overigens niet alleen om de medewerkers van de departementen, maar ook om de leden van de rechterlijke macht en de Hoge Colleges van Staat. Dit gebeurt in samenwerking tussen Algemene Zaken, Binnenlandse Zaken en Justitie, waarbij dus wellicht ook de nevenfuncties van leden van de Tweede Kamer aan de orde komen.

Met mijn oren is het uitstekend, voorzitter.

De heer Janmaat (CD):

Mijnheer de voorzitter! Zo wordt de aandacht aardig van Groningen afgeleid naar een rapport van de firma Bakkenist en vooral haar adviseur Steenhuis.

De vraag van de CD-fractie is of er politieke bedoelingen achter de verdachtmakingen aan het adres van de heer Steenhuis zitten. Ik zal dit kort onderbouwen. De heer Steenhuis heeft eerder opgemerkt dat bezuinigingen op het Friese orkest in geen verhouding staan tot de bedragen die worden uitgegeven aan de opvang van asielzoekers. De heer Steenhuis heeft ook eens gezegd dat asielzoekers zonder papieren zonder meer moeten worden teruggestuurd. Dit zijn politieke uitspraken die direct in strijd zijn met het regeringsbeleid. Is de achterliggende motivering voor de negatieve aandacht voor de heer Steenhuis dus dat hij andere politieke opvattingen heeft?

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! Wij hebben vorige week in het debat algemeen geconcludeerd dat de situatie waarin er een schijn van belangenverstrengeling of -tegenstelling is doordat er een relatie tussen de heer Steenhuis en het bureau Bakkenist is, niet wenselijk is. Ik heb met zoveel woorden gezegd dat het niet goed is dat het contract is afgesloten. Ik heb hier geen enkele kwalificatie over de heer Steenhuis geuit. Het enige wat ik hier heb gezegd, is dat ik vond dat hij het even had moeten melden toen hij hoorde dat Bakkenist de opdracht had gekregen. Wat de heer Janmaat nu allemaal aan insinuaties naar voren brengt, vind ik een beetje merkwaardig.

De heer Gabor (CDA):

Voorzitter! Ik begrijp dat de minister geen antwoord kan geven op vragen waarop zij het antwoord op dit ogenblik niet kent. Dit is volkomen helder. Vragen over zaken die zij vandaag wel weet, dienen vandaag echter wel beantwoord te worden. Zo hoort het in de omgang met het parlement. Ik heb een heel concrete vraag waarop de minister naar mijn mening het antwoord moet weten. Was zij voorafgaand op enigerlei wijze betrokken bij de keuze voor het bureau Bakkenist?

In het kader van het debat van afgelopen week ben ik van oordeel dat het rapport van de heer Dolman voor 1 februari moet worden afgerond. Dan pas kunnen wij het debat concreet voeren. Is de minister ertoe bereid dit te bevorderen?

Als de minister een onderzoek instelt naar de nevenfuncties van Kamerleden dan is zij met verkeerde zaken bezig, want dat is niet aan deze minister voorbehouden. Dat is voorbehouden aan de Kamer.

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! Het antwoord op de eerste vraag van de heer Gabor is: neen.

Het antwoord op de tweede vraag is: ja. Ik heb namelijk vorige week in het debat, desgevraagd, toegezegd dat ik de heer Dolman zal verzoeken ernaar te streven dat ik in elk geval de zaken beschikbaar heb wanneer hierover op 1 februari een debat gevoerd gaat worden.

Ik heb niet gezegd dat ik een onderzoek ga doen naar nevenfuncties van de Kamerleden. Ik heb gezegd dat de ministerraad heeft besloten dat het wenselijk zou zijn te kijken naar criteria voor nevenfuncties van de Hoge Colleges van Staat, waarbij eventueel de Tweede Kamer ook in beschouwing genomen zou kunnen worden.

Naar boven