Vragen van het lid Mulder-van Dam aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, over berichten inzake een wachtlijst in de thuiszorg.

Mevrouw Mulder-van Dam (CDA):

Voorzitter! Wij zijn weer opgeschrikt door berichten over wachttijden in de thuiszorg en schrijnende situaties in sommige regio's. Er zijn mensen die op zeer hoge leeftijd aan hun lot worden overgelaten. Ik verwijs naar de rapportage van de Unie KBO. Ik stel de staatssecretaris de volgende vragen.

1. Is de staatssecretaris op de hoogte van de uitkomsten van het onderzoek van de Unie KBO, waaruit blijkt dat in sommige regio's nog altijd lange wachttijden bestaan, zodat mensen niet tijdig de noodzakelijke hulp krijgen of, als gevolg van rantsoenering, te weinig? Zo ja, wat is haar opvatting hierover?

2. Heeft de staatssecretaris kennisgenomen van de inhoud van het rapport van Coopers & Lybrand, waarin nog eens bevestigd wordt dat de verdeling van middelen voor thuiszorg niet geschiedt naar rato van de grootste tekorten in voorzieningen van zorgbehoevenden en, zo ja, welke consequenties trekt zij daaruit?

3. Blijft de staatssecretaris van mening dat niet eerder dan met ingang van 1999 de verdeling van middelen aangepast moet worden om meer recht te doen aan de geconstateerde tekorten?

4. Is zij alsnog bereid om vooruitlopend daarop voor 1998 een oplossing te zoeken voor die regio's waar de tekorten het grootst zijn, desnoods met tijdelijke middelen, zodat er een einde wordt gemaakt aan de meest schrijnende situaties?

Staatssecretaris Terpstra:

Voorzitter! Het onderzoek van de Unie KBO is mij vanzelfsprekend bekend. Ik heb het eergisteren ontvangen. Het geeft een beeld van de situatie van het eind van het afgelopen jaar.

Op de vraag of ik op de hoogte ben van de nog steeds aanwezige lange wachttijden en wachtlijsten in de verschillende regio's, luidt het antwoord vanzelfsprekend bevestigend. Dat is ook de reden geweest waarom het kabinet, afgezien van de 75 mln. extra voor de thuiszorg in het afgelopen jaar, voor het lopend jaar daarbovenop nog eens 103 mln. ter beschikking heeft gesteld, juist om daarmee de lange wachtlijsten aan te pakken. De herverdeling over het land is voor sommige regio's onevenwichtig. Zij moet daarom verder ter hand worden genomen. De herverdeling van de middelen voor de thuiszorg hebben wij al sinds jaar en dag op het programma staan. In 1998 is daar een extra herverdeling bijgekomen, alleen niet zo drastisch als wellicht in de rede zou liggen. Ik heb vermeden om welke thuiszorgorganisatie dan ook te laten teruggaan in budget. In de huidige situatie leek dat mij niet verantwoord.

Het onderzoek van Coopers & Lybrand is mij vanzelfsprekend bekend; ik heb er zelf opdracht toe gegeven. Vorig jaar heb ik het bureau opgedragen de situatie in de thuiszorg in kaart te brengen, tezamen met de capaciteit van de intra- en extramurale zorg. Toen bleek dat dat onderzoek onvoldoende helder maakte waar de echte knelpunten in de thuiszorg zaten en dat de LVT daarover weinig helderheid kon verschaffen, heb ik een vervolgopdracht gegeven. Coopers & Lybrand heeft daarin de verschillende regio's scherper in beeld gebracht. Sommige WZV-regio's, zoals Den Bosch, Eindhoven en Tilburg, hebben een relatieve achterstand op het gemiddelde. Overigens zijn deze regio's niet de enige. Er zijn regio's met een nog grotere achterstand. Ik noem Flevoland en Midden-Holland. Daarnaast zijn er regio's met een vergelijkbare relatieve achterstand, zoals Nijmegen, Alkmaar en de stedendriehoek. De WZV-regio Breda scoort precies op het gemiddelde. Vervolgens heb ik het extra geld zo herverdeeld, dat de instellingen met de minste capaciteit iets extra's kregen. De instellingen die eigenlijk iets in budget zouden moeten teruggaan, heb ik stabiel gehouden. Dat had immers na samenspraak met de Landelijke vereniging voor thuiszorg het breedste draagvlak in het land.

In antwoord op vraag 3 van mevrouw Mulder-van Dam zeg ik dat wij de verdeling dus niet pas in 1999 zullen aanpassen. Wij zijn er nu mee begonnen. Het tweede onderzoek van Coopers & Lybrand geeft een dusdanig helderder beeld, dat de voorgenomen verdeelsleutel voor volgend jaar daaraan zal worden aangepast.

Tot slot vroeg mevrouw Mulder-van Dam of ik bereid ben oplossingen te zoeken, desnoods met tijdelijk geld. Die oplossing hebben wij op dit ogenblik al ingezet met de extra 103 mln. Wij hadden een knelpuntenpotje van 10 mln. dat uiteindelijk is ingezet voor de intensieve thuiszorg. Daarover heb ik uitgebreid met de Kamer gesproken. Kijkend naar wat de conceptverkiezingsprogramma's en de vastgestelde verkiezingsprogramma's in petto hebben, constateer ik bij de voorbereiding van het komende JOZ dat er voor het eind van 1998 en zeker voor 1999 aanmerkelijk betere perspectieven op extra geld bestaan dan de afgelopen jaren het geval is geweest.

Mevrouw Mulder-van Dam (CDA):

Voorzitter! De staatssecretaris heeft mijn vragen beantwoord. De door haar genoemde resultaten hadden wij al besproken bij het debat over de thuiszorg, maar daar ging het nu niet om. Het ging nu over de rapportage van de Unie KBO. Uit die rapportage blijken schrijnende situaties. De staatssecretaris zegt nu dat er al met de herverdeling is begonnen, maar in een aantal regio's zijn er nog steeds knelpunten waarvan mensen de dupe worden. Ik vraag de staatssecretaris dan ook of wij die mensen een jaar lang met dat probleem kunnen opzadelen.

Staatssecretaris Terpstra:

Voorzitter! Mevrouw Mulder-van Dam heeft dezelfde betrokkenheid als ik. De momentopname uit de enquête van de Unie KBO geldt voor de situatie aan het eind van 1997. Het gaat om de periode van half oktober tot half december. Zowel door het openstellen van een telefoonlijn als in een eigen enquête is dit soort reacties naar voren gekomen. Tussen half oktober en half december zijn 64 telefonische reacties binnengekomen. Er zijn ook 26 instellingen in het land aangeschreven, waarvan er uiteindelijk 15 hebben gereageerd. Deze 15 hebben gezegd dat hun budget in 1998 naar verwachting niet zal stijgen. Dat is echter niet het geval. Gemiddeld stijgen de budgetten voor de thuiszorginstellingen in het lopende jaar met 3,9%. Ook de 15 bij de enquête betrokken instellingen vallen daaronder. 11 van de 15 hebben te maken met een hogere stijging dan de 3% die de Unie KBO suggereert.

Ik verwacht dat met de inzet van de extra 103 mln. en de vertaling daarvan in productie- en zorguren de wachtlijsten extra kunnen worden weggewerkt, ook bij deze betrokken instellingen in de desbetreffende regio's. Dat laat onverlet dat er ook in dit lopende jaar nog sprake zal zijn van wachtlijsten en rantsoenering. Het is dan ook des te belangrijker dat wij de onderzoeken van Coopers & Lybrand zo gebruiken, dat het extra budget goed wordt verdeeld.

De voorzitter:

Zes collega's hebben mij gemeld aanvullende vragen te willen stellen. In verband met de tijd heb ik daar echt een streep onder gezet.

Mevrouw Van Blerck-Woerdman (VVD):

Voorzitter! De staatssecretaris heeft gezegd dat de verdeelcriteria wel aangepast moeten worden, maar niet dit jaar. Ik zou graag weten wanneer dat dan wel gebeurt. Het lijkt mij noodzakelijk.

De KBO heeft gezegd dat de Landelijke vereniging voor thuiszorg op dit terrein een ontoegankelijk beleid met ingewikkelde criteria voert. Deelt de staatssecretaris die mening? En als dat niet zo is, hoe denkt de staatssecretaris daar dan over?

Staatssecretaris Terpstra:

Voorzitter! Het is een misverstand dat de herverdeling van het budget pas in 1999 plaatsvindt. Zoals ik heb geprobeerd uit te leggen, is de herverdeling in feite nu al aan de gang. Het is een versterking van de herverdeling van de afgelopen jaren. Overigens is de uitkomst van het tweede onderzoek van Coopers & Lybrand voor mij aanleiding geweest dit op de agenda te zetten van het bestuurlijk overleg met de Landelijke vereniging voor thuiszorg, dat ik volgende week donderdag zal voeren. Met haar wil ik bespreken in hoeverre wij zo snel mogelijk de nieuwe verdeelsleutel kunnen vaststellen en daarop kunnen preluderen.

De vraag van mevrouw Van Blerck of ik de mening deel van de Unie KBO dat de toewijzing van de zorg, zowel van de alfahulp als van de traditionele gezinszorg en het traditionele kruiswerk – kortom, de hele thuiszorg – hier en daar ondoorzichtig is en niet uniform, beantwoord ik met: ja, zij is inderdaad niet uniform. Iedere thuiszorginstelling heeft zijn eigen management. Je ziet dan ook dat er heel grote verschillen zijn in de niveaus van management en in de interpretatie van de zorgaanspraken die mensen kunnen hebben. Ook voor mij is dit niet echt een bevredigende oplossing. Daarom wordt dit betrokken bij de doelmatigheidsonderzoeken, de benchmarking, waarmee wij nu zijn begonnen. Een eerste tussenrapportage zal in mei van dit jaar plaatsvinden. De eerste fase van het hele traject zal, zoals wij dat met de Landelijke vereniging voor thuiszorg hebben afgesproken, in oktober zijn afgerond. Dan zullen wij proberen een uniformer aanpak te realiseren.

Mevrouw Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels):

Voorzitter! Zowel de Unie KBO als de thuiszorginstellingen zelf berichten dat er minder zorg per cliënt wordt gegeven om de wachtlijsten te bekorten. Dat gebeurt onder het motto: wij geven liever een beetje minder zorg dan heel veel mensen helemaal geen zorg. Dat wordt ook wel "rantsoeneren" genoemd. Vindt de staatssecretaris dat een acceptabel beleid?

Hoe onafhankelijk kan een onafhankelijk indicatieorgaan zijn als algemeen bekend is dat er te weinig zorg gegeven kan worden? Lopen de mensen dan niet het risico dat zij al bij de indicatiestelling minder zorg krijgen toegewezen dan waaraan zij behoefte hebben?

Nu de Stichting van de arbeid heeft laten weten dat mensen met een baan voorrang hebben in het ziekenhuis – zie De Telegraaf van heden en de brief van de Stichting van de arbeid – wil ik van de staatssecretaris weten welke druk dat extra op de thuiszorg kan leggen.

Staatssecretaris Terpstra:

Voorzitter! Mevrouw Nijpels heeft gevraagd of ik het acceptabel vind dat bij onvoldoende productieafspraken zorg wordt gerantsoeneerd. Ik ga niet over de manier waarop de thuiszorginstellingen met hun totale budget omgaan. Ik heb wel gezien dat de meeste thuiszorginstellingen die te weinig budget hebben – ook dat is echter verschillend; sommige hebben wel voldoende productie-uren of hebben zelfs productie-uren over – er in het algemeen toe overgaan vooral de huishoudelijke hulp, dus de alfahulp, te rantsoeneren. Als er keuzes moeten worden gemaakt, lijkt mij dat in ieder geval ook in beleidsinhoudelijk opzicht de meeste acceptabele keuze. Vanzelfsprekend moeten wij proberen de komende jaren voldoende budget te krijgen. Het is bekend dat het budget voor de thuiszorg alleen al dit jaar met 3% stijgt. Wij moeten natuurlijk proberen het rantsoeneren zoveel mogelijk tegen te gaan.

Mevrouw Nijpels heeft gevraagd in hoeverre de indicatiestelling onafhankelijk, integraal en objectief kan zijn als al van tevoren bekend is dat er te weinig budget is. Ik wil erop wijzen dat wij nu juist met elkaar hebben afgesproken dat de indicatiestelling weliswaar een keten vormt met de zorgtoewijzing, maar dat die indicatiestelling zoveel mogelijk volgens een onafhankelijk en objectief protocol gebeurt waardoor in feite de juiste zorgbehoefte wordt geïndiceerd. De zorgtoewijzing staat daar vervolgens min of meer los van. Dat betekent dat de zorgtoewijzing uiteindelijk minder kan zijn dan de zorgindicatie aangeeft.

De druk op de thuiszorg is vanzelfsprekend ook afhankelijk van het tijdstip waarop men uit het ziekenhuis wordt ontslagen. Het zijn communicerende vaten. Wat dat betreft hebben wij hier een herhaling van de discussie van de afgelopen tijd. Daar heeft mevrouw Nijpels zelf ook aan meegedaan.

De heer Van Wingerden (AOV):

Voorzitter! Ik wil hierbij aansluiten door de financiële problemen in verzorgingstehuizen met name in Groningen erbij te betrekken. De cijfers wijzen uit dat het grootste gedeelte van de budgetgroei in de gezondheidszorg naar de thuiszorg gaat. Ik wijs vervolgens op de problemen in met name Groningen, maar ook elders. Is de staatssecretaris het dan met mij eens dat er sprake is van een structureel geldgebrek in de ouderenzorg?

Staatssecretaris Terpstra:

De heer Van Wingerden stelt hier bijna een retorische vraag. In het regeerakkoord was een groei van het budget voor de hele zorgsector van 1,3% voorzien en er is uiteindelijk een groei van 1,5% gerealiseerd. Wij hebben in de afgelopen jaren keer op keer in het openbaar gezegd dat het budget te krap was voor de hele zorgsector. Er is binnen dat te krappe budget uiteindelijk iedere keer gekozen voor de caresector: de thuiszorg, de ouderenzorg en de gehandicaptenzorg. Dat zijn de drie grootste groeiers en die gaan ook veel verder dan 1,5%. Daarbij is namelijk sprake van een groei tot en met 3,4%. Dat zijn gegevens die ook de heer Van Wingerden kent. Ik denk derhalve dat zijn retorische vraag op deze manier voldoende is beantwoord.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma (GroenLinks):

Voorzitter! De staatssecretaris heeft in haar antwoord op de vraag van mevrouw Nijpels over de hulp op rantsoen aangegeven dat zij daar niet over gaat. Zij heeft gezegd dat de thuiszorginstellingen daarover gaan en dat sommige van die instellingen de hulp in de huishouding hebben gerantsoeneerd. Ik vraag mij af hoe de staatssecretaris dat antwoord kan geven. In het onderzoek van de Unie KBO wordt aangegeven dat 155.000 mensen hulp op rantsoen krijgen. Dat is toch een signaal! Dat geeft toch aan dat 155.000 ouderen de hulp die zij moeten krijgen, niet ontvangen. Daarnaast staan er 12.500 mensen op een wachtlijst. Is de 103 mln. die de staatssecretaris dit jaar ter besteding heeft, genoeg om deze mensen die al op een wachtlijst staan en die al met rantsoenering te maken hebben, te helpen? Is het niet beter om het voorstel van de Unie KBO over te nemen en die 3% verhoging bespreekbaar te maken?

Staatssecretaris Terpstra:

Voorzitter! Ik wijs mevrouw Varma er allereerst op dat die groei van 3% van het budget voor de thuiszorg gerealiseerd is. Ik wijs er vervolgens op dat er verschillende cijfers worden genoemd in de diverse rapporten over en onderzoeken naar de groei van de thuiszorg die in de komende jaren nodig is. Ik houd daarbij vooralsnog vast aan datgene wat in onze eigen nota Thuiszorg en zorg thuis staat. Als de achterstand is weggewerkt, zal die groei minimaal ongeveer 2% zijn. Dat betekent dat de groei van het budget van 3% voor 1998 – de inzet van dit jaar dus – bovenop datgene wat er in het afgelopen jaar aan extra budget is gegeven, absoluut zal moeten worden vertaald in extra zorguren. Het is niet zo dat er 103 mln. wordt uitgegeven voor de thuiszorg. Wij hebben het over een sector van 3,4 mld. op jaarbasis. Daarbij komt die 103 mln. – die groei van 3% – als een zeer welkome groei, maar de wachtlijsten zullen daar niet in één klap mee kunnen worden weggewerkt.

Mevrouw Vliegenthart (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Ook de Partij van de Arbeid maakt zich zorgen over de ontwikkeling van de wachtlijsten en de rantsoenering van de zorg. De staatssecretaris heeft natuurlijk gelijk als zij zegt dat het onderzoek van Unie KBO vorig jaar heeft plaatsgevonden en dat er per 1 januari extra middelen ter beschikking komen, ruim 100 mln. De vraag is echter in hoeverre deze extra middelen toereikend zijn om een belangrijke slag toe te brengen aan de wachtlijsten.

Ik vraag de staatssecretaris of zij de ontwikkelingen van de wachtlijsten wil monitoren via een quickscan, zoals dat het afgelopen jaar ook is gebeurd, om te zien of de extra middelen daadwerkelijk resultaat hebben.

Ik vraag de staatssecretaris ook of de rantsoenering van de zorg, waar een paar collega's over hebben gesproken, in feite een mechanisme is waarbij een aantal instellingen zonder aanpassing van de indicatiestelling tegen veel ouderen hebben gezegd dat de hulp gehalveerd moest worden of met 20% of 25% moest worden verminderd. Dit had dus geen relatie met de indicatiestelling. De Partij van de Arbeid heeft er grote bezwaren tegen dat dit gebeurt zonder dat er een relatie is met de indicatiestelling. Ik wil van de staatssecretaris weten hoe zij hier tegenaan kijkt. Is aanpassing van de omvang van de hulp inderdaad alleen mogelijk op basis van een gewijzigde indicatie? Hoe wil de staatssecretaris bevorderen dat verminderen van de hulp op de bedoelde manier in de praktijk niet meer kan gebeuren?

Staatssecretaris Terpstra:

Mijnheer de voorzitter! Het antwoord op de vraag of ik, net als vorig jaar, bereid ben om een quickscan te plegen om te monitoren hoe de wachtlijsten zich ontwikkelen, is vanzelfsprekend ja. Daarbij moet ook bekeken worden hoe de 103 mln. extra wordt ingezet en of het daadwerkelijk wordt vertaald in extra zorguren.

Het antwoord op de vraag of rantsoeneren van de hulp en met name de huishoudelijke, alfahulp gepaard moet gaan met een relatie met de indicatiestelling, is ook ja. Ik ga ervan uit dat de verantwoordelijkheid van de thuiszorginstellingen zelf voor de cliënten aanwezig is. Ik ga ervan uit dat de inkrimping in de tweede helft van het jaar niet blind is gebeurd, zonder rekening te houden met de individuele situatie van de cliënten. Ik wil dit punt extra benadrukken bij het bestuurlijk overleg dat ik volgende week heb met de LVT. Ik vind inderdaad dat ik daar een geruststellende mededeling van de LVT over moet horen.

De heer Van Boxtel (D66):

Mijnheer de voorzitter! Ik vraag de staatssecretaris of zij de Kamer een onderbouwde reactie wil sturen met de opvattingen van het ministerie over het rapport van de Unie KBO. Is het een representatief rapport? Gelden de daarin afgegeven indicaties ook vandaag de dag nog zo? Ik vind dat wij er zakelijk over moeten kunnen praten.

De staatssecretaris heeft zelf toegegeven dat er een aantal regio's zijn die met herverdelingsproblemen te maken hebben. Ik begrijp niet dat de staatssecretaris ons in een algemeen overleg heeft toegezegd dat die regio's die onderling een experiment in de ouderenzorg willen doen, de budgetten van verpleging, verzorging en thuiszorg bij elkaar mogen voegen om zodoende tot een goede verdeling te komen. De eerste de beste regio die dat verzoek heeft gedaan, kreeg immers van de staatssecretaris te horen dat zij het niet kan doen. Kan de staatssecretaris niet de Algemene wet bijzondere ziektekosten zo aanpassen dat er een experimenteerartikel komt, zodat men met het onderling verschuiven van geld van verpleging en verzorging naar de thuiszorg deze getroffen regio's tegemoet kan komen? Ik weet dat ook mevrouw Vliegenthart van de Partij van de Arbeid dit wil. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat de ouderen in Den Bosch, Eindhoven en Tilburg een jaar moeten wachten terwijl de ouderen in een andere regio binnen drie maanden hulp krijgen.

Staatssecretaris Terpstra:

Mijnheer de voorzitter! In de vier voortgangsrapportages die ik inmiddels naar de Kamer heb gestuurd, heb ik uitgebreid aandacht besteed aan juist deze problematiek. Als de heer Van Boxtel er prijs op stelt, wil ik natuurlijk ook schriftelijk reageren op het onderzoek van de Unie KBO. Het gaat om 64 reacties in een periode van vier weken. Van de 26 instellingen die hebben geantwoord, hebben er 15 gereageerd. Een paar daarvan hebben wel gereageerd maar gezegd geen tijd te hebben om de enquête in te vullen. Ik vraag mij daarom af of het echt zinvol is om uitgebreid het onderzoek te becommentariëren met stukken naar de Kamer en wat dan ook. Ik wil liever, als de heer Van Boxtel het daarmee eens kan zijn, de monitoring en quickscan van mevrouw Vliegenthart benutten om de Kamer een beeld te geven van de situatie zoals die zich in de loop van dit jaar verder ontwikkelt. Wij praten hier over een quickscan van de Unie KBO. Het is, hoe waardevol dan ook, een momentopname aan het einde van vorig jaar. De situatie zal naar mijn idee aanmerkelijk veranderen en verbeteren. In dit jaar zitten wij immers met een andere situatie. Ik zou er de voorkeur aan geven de voortgangsrapportages waarnaar mevrouw Vliegenthart heeft gevraagd, aan te grijpen voor een verdere discussie met het parlement. Daarbij kunnen wij het hebben over de nieuwe verdeelsleutels die nodig zijn om te komen tot het opheffen van de knelpunten, ook in het komende jaar.

Naar boven