Vragen van het lid Rouvoet aan de staatssecretaris van Justitie, over het voortduren van vreemdelingenbewaring van enkele asielzoekers.

De heer Rouvoet (RPF):

Voorzitter! Vreemdelingenbewaring is een ingrijpende maatregel, die in het belang van de openbare orde, de openbare rust of de nationale veiligheid kan worden opgelegd aan vreemdelingen die uitgezet worden: bewaring ter fine van uitzetting. Zo'n maatregel mag niet eindeloos duren. Als het zicht op uitzetting verdwijnt, kan voortzetting van de bewaring onrechtmatig worden.

Voor uitgeprocedeerde Iraanse asielzoekers is de uitzetting voor onbepaalde tijd opgeschort in afwachting van de bevindingen van de ambtelijke missie die, voorzover wij weten, haar werk nog niet eens begonnen is. Nu blijken er nog enkele Iraniërs in vreemdelingenbewaring te zitten. Als ik het goed heb, is dat alleen in de Koning Willem II-kazerne in Tilburg het geval. De vraag is of dat houdbaar is. Natuurlijk kun je redeneren dat alle uitgeprocedeerde asielzoekers blijven zitten waar ze zitten. Maar de vraag is of de Vreemdelingenwet daar de ruimte voor biedt. Ik wijs op artikel 84, lid 3, van het Vreemdelingenbesluit: Het bevel tot bewaring wordt opgeheven, zodra de grond niet meer aanwezig is. Vandaar mijn volgende vragen aan de staatssecretaris.

1. Hoeveel Iraanse asielzoekers zitten er momenteel in vreemdelingenbewaring?

2. Wat is de wettelijke grondslag voor voortzetting van de bewaring van betrokkenen, nu de uitzetting van alle Iraanse asielzoekers voor onbepaalde tijd is opgeschort?

3. Heeft de dienst justitiële inrichtingen als beleidslijn dat de betrokkenen maar naar de rechter moeten stappen als zij de bewaring beëindigd willen hebben?

4. Is de staatssecretaris het met mij eens dat, nu van uitzetting voorlopig geen sprake kan zijn, betrokkenen onrechtmatig in detentie verblijven? Wil zij bevorderen dat zij zo spoedig mogelijk in een centrale opvang worden opgenomen?

5. Wat is stand van zaken met betrekking tot de ambtelijke missie?

Staatssecretaris Schmitz:

Voorzitter! Ik zal in telegramstijl antwoorden.

In Tilburg zit inderdaad nog een viertal Iraniërs in vreemdelingenbewaring. Daarnaast staat er op een wachtlijst nog één Iraniër die in een politiecel verblijft.

Wat de grondslag voor de vreemdelingenbewaring betreft, verwijs ik naar artikel 26 van de Vreemdelingenwet, waarin een aantal gronden voor de bewaring is gegeven. Het betreft onder andere de openbare orde, criminele antecedenten en het feit dat de identiteit van betrokkene nog niet duidelijk is en dat betrokkene geweigerd heeft om mee te werken aan het vaststellen van de identiteit. Naar aanleiding van het debat van 4 november jl. is kort daarop door het hoofd van de immigratiedienst aan de districten meegedeeld dat geen vreemdelingen opnieuw in bewaring worden genomen als er uitsluitend sprake is van bewaring ter fine van uitzetting. Aangezien de uitzetting is opgeschort, worden geen nieuwe mensen in bewaring genomen. Van de vier mensen waar het nu over gaat – de vijfde is nog in onderzoek – zal van één zeer vermoedelijk op korte termijn de bewaring worden opgeheven, omdat hij uitsluitend ter fine van uitzetting in bewaring zit. Die uitzetting kan niet worden geëffectueerd. Bij een tweetal zijn zeer uitdrukkelijk criminele antecedenten aan de orde, terwijl bij één van hen ook een ongewenstverklaring aan de orde is. Derhalve zal deze bewaring worden voortgezet. Ten aanzien van de vierde is nog een onderzoek gaande naar de identiteit. Het antwoord is dus helder: als het uitsluitend ter fine van uitzetting is, wordt de bewaring opgeheven.

Dan de vraag of de algemene beleidslijn is dat betrokkenen zelf naar de rechter moeten stappen. Als betrokkene in bewaring komt, kan hij bijvoorbeeld via een advocaat naar de rechter stappen. Doet hij dat niet, dan vindt er na vier weken ambtshalve een rechterlijke toetsing plaats. Als de rechter een uitspraak heeft gedaan, blijft het staan tot betrokkene zelf het initiatief neemt om op dat punt de zaak opnieuw aan de rechter voor te leggen.

Wat de stand van zaken met betrekking tot de ambtelijke missie betreft, heb ik weinig toe te voegen aan hetgeen op 4 november in het debat aan de orde is geweest. Buitenlandse Zaken heeft de ambassadeur opdracht gegeven bij de Iraanse autoriteiten aandrang uit te oefenen, opdat wij de missie zo spoedig mogelijk kunnen realiseren. Op dit moment ligt het nog moeilijk.

De heer Rouvoet (RPF):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor de gegeven antwoorden.

De staatssecretaris wees op de grondslag in artikel 26 van de Vreemdelingenwet. Mijn vraag aan haar is: is het niet zo dat juist in dat artikel de gronden zijn gerelateerd aan de op handen zijnde uitzetting? Kan de staatssecretaris hier nog even op ingaan? Alleen de grondslag van openbare orde of openbare rust is niet voldoende. Het staat in het perspectief van de aanstaande uitzetting. In dit geval is dat echter niet aan de orde.

Ik heb kennisgenomen van de mededeling van de staatssecretaris over degenen die louter ter fine van uitzetting zijn opgenomen.

In het geval van criminele antecedenten is naar mijn mening de Vreemdelingenwet niet meer van toepassing bij een perspectief op uitzetting. Het gaat dan toch om gewone bewaring en niet meer om vreemdelingenbewaring?

Meent de staatssecretaris niet met mij dat juist het kabinetsbesluit om voor alle Iraniërs de uitzetting op te schorten, de voorgeschiedenis van de individuele asielzoekers in een ander licht stelt? Zie de 1300. Dit geldt ook voor degenen die zich aan toezicht hebben onttrokken, een risico dat, dunkt mij, na het kabinetsbesluit niet meer aanwezig kan worden geacht.

Staatssecretaris Schmitz:

Voorzitter! Wij praten hier over het lot van mensen. Ik vind het lastig dat wij dit in telegramstijl moeten afdoen, maar het is niet anders.

Ik heb bedoeld aan te geven dat in het kader van artikel 26 iedere individuele zaak afzonderlijk wordt bekeken, met de voorgeschiedenis, met de grondslag die aanwezig is, en met het perspectief op uitzetting of terugzending. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt met degenen die zuiver in bewaring zijn genomen. Zij vallen onder het commune strafrecht als zij daarin zitten op grond van criminele feiten. Als bij de noodzaak tot uitzetting ook criminele antecedenten aanwezig zijn, is dat wel degelijk een reden om de betrokkene in bewaring te stellen. Ik heb uitdrukkelijk gezegd dat er geen nieuwe zaken meer zijn van mensen die uitsluitend voor uitzetting in bewaring moeten worden genomen, behoudens het feit dat men mogelijk naar een derde land kan vertrekken of dat er twijfel en gebrek aan medewerking is omtrent het vaststellen van de identiteit, zoals in een van de onderhavige gevallen.

Over de voorgeschiedenis heeft de heer Rouvoet volstrekt gelijk. Wij hebben dan ook onmiddellijk gehandeld na het debat van 4 november. Wij gaan zeer zorgvuldig de mensen na die nu in bewaring zitten en uiteraard de mensen die eventueel in bewaring moeten worden genomen, nogmaals: volgens een zeer individuele toets.

De heer Middel (PvdA):

Voorzitter! Het antwoord van de staatssecretaris is op zich helder, maar toch is mij een aantal zaken niet duidelijk. Hebben de betrokken Iraniërs niet meteen op het moment dat de beleidswijziging bekend werd, actie ondernomen en om opheffing van de bewaring gevraagd?

De staatssecretaris zei net dat een van de redenen voor inbewaringstelling de onbekendheid met de identiteit is. Ter Apel zit vol met mensen van wie de identiteit nog moet worden vastgesteld. Dit kan aanleiding zijn tot de conclusie dat inbewaringstelling op deze grond niet nodig is. Men kan dan gewoon naar een verwijdercentrum of een asielzoekerscentrum. Omdat het om heel weinig mensen gaat, kan de capaciteit geen enkel probleem zijn, want er is voor hen ruimte genoeg op een andere plaats, waar zij evengoed kunnen verkeren.

Staatssecretaris Schmitz:

Voorzitter! Ik heb de informatie niet voorhanden of de betrokkenen zelf initiatief hebben genomen om de bewaring op te heffen. Van de vier is slechts in één geval opheffing direct aan de orde. In de andere gevallen is het zoals ik net heb meegedeeld.

De heer Middel heeft er gelijk in dat vreemdelingenbewaring niet bij voorbaat noodzakelijk is wanneer het uitsluitend om vaststelling van de identiteit gaat. Ik heb begrepen dat dit nu in één geval opgaat. Vervolgens komt de vraag aan de orde op welke wijze men heeft meegewerkt. In het algemeen merk ik op dat mij bij opschorting van de terugkeermogelijkheden vreemdelingenbewaring een middel lijkt dat uitsluitend moet worden toegepast als het echt niet anders kan.

Naar boven