Aan de orde zijn de voordrachten ter vervulling van twee vacatures in de Hoge Raad (25256).

De voorzitter:

Ik stel voor, in afwijking van het Reglement van orde niet schriftelijk te stemmen, en met toepassing van de regeling vastgelegd in kamerstuk 24663 de voordrachten conform het voorstel van de vaste commissie voor Justitie vast te stellen. Dat wil zeggen:

A. voor de voordracht in de vacature Van der Linde op de eerste plaats mr. D.G. van Vliet, op de tweede plaats mr. L. Monné en op de derde plaats mr. A. Hammerstein;

B. voor de voordracht in de vacature Urlings op de eerste plaats mr. L. Monné, op de tweede plaats mr. A. Hammerstein en op de derde plaats mr. A.M.J. van Buchem-Spapens.

De heer Hendriks heeft mij gevraagd een verklaring te mogen afleggen.

De heer Hendriks:

Mijnheer de voorzitter! Mijn verklaring betreft Kamerstuk 25256 inzake voordrachten ter vervulling van twee vacatures in de Hoge Raad der Nederlanden. Ik verklaar van mijn grondwettelijk recht tot deelname aan de voordrachten ter vervulling van twee vacatures in de Hoge Raad geen gebruik te zullen maken, omdat tot op heden in deze Kamer over de wijze van zo'n voordracht nog steeds geen plenair debat is gehouden. Ruim negentien jaar geleden heeft de toenmalige fractie van de Partij van de Arbeid hierom gevraagd, hetgeen ik verleden jaar plenair in herinnering van deze Kamer heb gebracht. De noodzaak tot het voorgestelde debat wordt bevestigd door de brief van 12 mei 1997 van de landelijke groep Verontruste burgers aan de president van de Hoge Raad. Van die brief hebben alle Kamerleden der Staten-Generaal verleden week een afschrift ontvangen.

Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Er hebben zich inmiddels voor de agendapunten 14 en 15 sprekers gemeld, zodat wij die niet als hamerstuk kunnen aanvaarden.

Naar boven