Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 30 januari 1997 over minderjarige asielzoekers.

De voorzitter:

Aangezien de eerste spreker op de sprekerslijst, de heer Dittrich, er nog niet is, geef ik het woord aan de heer Middel.

De heer Middel (PvdA):

Voorzitter! De heer Dittrich heeft dit tweeminutendebat aangevraagd om een motie in te dienen. Het is heel ongelukkig als de heer Dittrich niet als eerste spreekt, omdat de sprekers voor hem dan niet op zijn motie kunnen ingaan. Ik verzoek u dus nog vijf minuten te wachten.

De voorzitter:

Dan moet de heer Dittrich worden opgespoord. Maar goed, wij hebben nu toch contact met de politie.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! De meeste alleenstaande minderjarige asielzoekers mogen nadat zij meerderjarig worden in Nederland blijven en worden niet teruggestuurd naar het land van herkomst. Het is van groot belang, zowel voor die minderjarige asielzoekers als voor de samenleving, dat zij goed kunnen integreren en inburgeren in Nederland. De overheid doet daaraan al veel.

Een asielzoeker die 18 jaar wordt, heeft niet in alle gevallen recht op studiefinanciering. Het Besluit studiefinanciering kent dat recht pas toe nadat de asielzoeker ten minste drie onafgebroken jaren in Nederland heeft gewoond. Door deze eis kunnen sommigen in een maatschappelijk gat vallen, omdat zij korter dan drie jaar in Nederland wonen. Hun inburgering komt dan in gevaar. Ik ken verhalen van mensen die hun opleiding niet kunnen afmaken. Dat is geen goede zaak.

In het AO heeft de staatssecretaris naar mijn mening niet voldoende duidelijkheid geboden. Ik zou derhalve de volgende motie willen indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat alleenstaande minderjarige asielzoekers die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning onder de beperking "toegelaten als AMA", ingevolge artikel 3 van het Besluit studiefinanciering pas recht hebben op studiefinanciering na drie jaar feitelijk verblijf in Nederland;

overwegende, dat deze voorwaarde alleenstaande asielzoekers die 18 jaar zijn geworden, bij hun integratie ernstig kan belemmeren in de gevallen dat zij een opleiding willen volgen, maar deze niet kunnen financieren;

overwegende, dat de Kamer in discussie is met de minister van Onderwijs over de "VO 18-plus-maatregel" teneinde ook andere, ongerechtvaardigde belemmeringen in de toegang tot de studiefinanciering ongedaan te maken;

spreekt uit dat de voorwaarde dat alleenstaande asielzoekers van 18 jaar eerst drie jaar feitelijk verblijf in Nederland gehad moeten hebben alvorens recht te kunnen doen gelden op studiefinanciering, ongedaan dient te worden gemaakt en dat het Besluit studiefinanciering in die zin gewijzigd behoort te worden;

verzoekt de regering deze uitspraak te betrekken bij het overleg met de Kamer over wijziging van de "VO 18-plus-maatregel",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 239 (19637).

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Minister Ritzen heeft op 5 maart met de Kamer een debat over deze kwestie. Het is belangrijk dat wij vóór 5 maart over deze motie kunnen stemmen en dat de Kameruitspraak dan ook deel uitmaakt van die discussie met de minister van Onderwijs.

De heer Middel (PvdA):

Voorzitter! Zowel hier in de Kamer als tijdens werkbezoeken die wij regelmatig brengen aan huizen en tehuizen waarin minderjarige asielzoekers verblijven, kunnen wij gelukkig concluderen dat Nederland het goed voor elkaar heeft met de opvang van alleenstaande minderjarige asielzoekers. Dat komt omdat er in de Kamer een brede consensus bestaat. Het komt echter ook omdat deze staatssecretaris niet alleen kijkt naar de letter van de wet, maar ook naar de desbetreffende mensen.

Eén aspect behoeft echter nog duidelijkheid, omdat tijdens het laatste algemeen overleg gebleken is dat daarover nog wat problemen bestaat. Het betreft de minderjarige asielzoekers van 16 en 17 jaar. Als wij met deze mensen spreken – nogmaals, wij hebben dat regelmatig gedaan – valt steeds weer op dat zij vaak een vreselijk verleden achter zich hebben dat zij liefst zo gauw mogelijk vergeten of verdringen en dat zij zich willen richten op de toekomst. Die toekomst voor hen is in Nederland. Wij zien ook dat de cultuurkloof met Nederland heel gering is. Jongeren van verschillende nationaliteiten wonen tezamen in tehuizen of gezinsvervangende huizen met als voertaal Nederlands. Zij zijn helemaal op Nederland georiënteerd. Hun toekomst ligt in Nederland. Die toekomst betekent studie en ontwikkeling. Als zij hier drie jaar zijn, mogen zij blijven. Als zij hier echter nog geen drie jaar zijn en nog geen A-status hebben, vindt er een herbeoordeling plaats en dan is er volop onduidelijkheid. Die onduidelijkheid wordt nog groter, als ook nog blijkt dat zij na hun 18de verjaardag niet automatisch recht hebben op studiefinanciering.

Het is dus belangrijk dat het zo snel mogelijk geregeld wordt. Ik weet echter niet of daar nu een motie voor moet worden ingediend. Dat is natuurlijk de verantwoordelijkheid van de D66-fractie, maar ik heb van de staatssecretaris begrepen dat zij met haar collega van Onderwijs al volop bezig is om deze zaak te regelen. Ik wil graag dat zij dit hier bevestigt en ook verder uitlegt. De staatssecretaris is het evenwel met een brede meerderheid van de Kamer eens dat hier sprake is van een onrecht. Zij is met ons van mening dat dit onrecht moet worden weggenomen.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Ik wil de heer Middel eraan herinneren dat de D66-fractie al in 1995 schriftelijke vragen heeft gesteld aan de staatssecretaris en aan minister Ritzen over deze kwestie. Daar is toen op geantwoord dat zij daarmee aan de slag zouden gaan en dat wij op korte termijn nader van hen zouden horen. Vindt de heer Middel het niet logisch dat de D66-fractie dan in 1997 een motie indient om de zaak te bespoedigen?

De heer Middel (PvdA):

Voorzitter! Ik ben natuurlijk de laatste die de heer Dittrich het recht wil ontnemen om moties in te dienen en die ook aangenomen te zien worden. Tijdens het overleg heb ik echter een dusdanige houding bij de staatssecretaris geconstateerd, dat ik daaruit de conclusie heb getrokken dat zij het in ieder geval met ons eens is dat er een probleem ligt en dat dit zo snel mogelijk opgelost moet worden. Als er een beetje druk op de heer Ritzen nodig is, is het mooi dat een Kamermeerderheid zo duidelijk was tijdens het algemeen overleg. Nogmaals, de heer Dittrich heeft het recht om een motie in te dienen. Dat lijkt mij in dit verband echter volstrekt overbodig.

De heer Dittrich (D66):

Wij hebben dit debat met staatssecretaris Schmitz van Justitie gehad, maar de minister van Onderwijs was daar niet bij aanwezig. Keer op keer wordt evenwel gezegd dat Justitie er wel wat in ziet en dat het probleem bij Onderwijs ligt. Daarom is het volgens mij logisch dat wij nu als Kamer een keer onze tanden laten zien om de regering duidelijk te maken dat wij het echt serieus menen. Wij praten hier al vanaf 1995 over; nu moet eindelijk de kogel eens door de kerk.

De heer Middel (PvdA):

Voorzitter! Ik wil in mijn reactie op de interruptie van de heer Dittrich niet de suggestie wekken dat ik het inhoudelijk niet met hem eens zou zijn. De hele Kamer is het hierover eens. Wij praten nu evenwel over de procedure. Eind januari heeft de heer Dittrich tijdens het overleg al aangekondigd dat hij een tweeminutendebatje wilde om een motie in te dienen, terwijl de staatssecretaris tijdens hetzelfde overleg heeft aangekondigd dat zij stappen zou zetten en dat zij de Kamer daarover zou rapporteren. Ik heb begrepen dat dit inmiddels voor een deel ook al gebeurd is, maar toch komt de heer Dittrich met die motie. Nogmaals, het is zijn goed recht, maar ik vind het wat overtrokken, wat overdone en dus ook overbodig.

De voorzitter:

Er bestaat een verschil van inzicht. Ik weet niet of wij moeten proberen om dat verschil van inzicht in een tweeminutendebatje tot verdere klaarheid te brengen. Dat lijkt mij althans wat overtrokken.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! De heer Middel kan wel stellen dat deze motie overbodig is, maar de heer Dittrich wees er al op dat wij hier in 1995 al over bezig waren. Dat waren wij daarvoor trouwens ook al, hetgeen de steun had van de PvdA-fractie. De heer Middel kan wel volhouden dat de staatssecretaris zegt dat zij het ook een vreemde gang van zaken vindt, maar feit blijft dat wij al jaren vragen om een oplossing hiervoor. Als de heer Middel de motie overbodig vindt, wil ik van hem weten waarom daar de afgelopen jaren niets aan is gedaan, terwijl daar toch consensus over bestond in de Kamer. Ten tweede wil ik van hem weten – dat is belangrijker – of hij niet van plan is om deze motie te steunen.

De heer Middel (PvdA):

Het zijn twee verschillende vragen; ik begin met de eerste. Ik constateer in een beetje breder verband dat wij in de Kamer regelmatig met de staatssecretaris praten over alleenstaande minderjarige asielzoekers. Tot mijn grote vreugde zie ik dat er brede consensus over bestaat, zowel tussen de verschillende fracties als met de staatssecretaris. Er zijn allerlei voorbeelden te bedenken van punten waarover de Kamer bedenkingen had, zoals de herbeoordeling bij 18 jaar en het keuren naar leeftijd. De staatssecretaris blijkt op die punten steeds met de Kamer mee te zijn gegaan. Op basis van een uitwisseling van gedachten is daar steeds consensus over ontstaan. Welnu, ik verwacht dat ten aanzien van dit onderwerp precies hetzelfde zal gebeuren. Als uit de beantwoording van de staatssecretaris blijkt dat mijn partijgenoot Ritzen halsstarrig vasthoudt aan iets wat hij niet moet doen, en als de staatssecretaris behoefte blijkt te hebben aan de motie van de heer Dittrich, die haar extra munitie geeft in die discussie met de minister, dan zal ik de heer Rijpstra vragen om met mij de motie van de heer Dittrich te ondersteunen, opdat de staatssecretaris met die motie in de hand de slag met mijn partijgenoot, de minister van Onderwijs, aankan.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

De heer Middel kan natuurlijk ook zelfstandig een afweging maken en zelfstandig een besluit nemen dat een steun in de rug kan zijn voor de staatssecretaris. Mijns inziens vergelijkt de heer Middel appels met peren en daar maak ik bezwaar tegen. De zaken waar hij op duidde in het kader van het AMA-beleid zijn van recente datum: herbeoordeling, leeftijdsonderzoek en dergelijke. De studiefinanciering van meerderjarig geworden AMA's is een onderwerp dat al jaren sleept. Het is toch niet zo gek, mede uit de optiek van de heer Middel voor een steuntje in de rug van de staatssecretaris, dat de Kamer nu een heldere uitspraak doet?

De heer Middel (PvdA):

Ik heb geprobeerd duidelijk te maken dat ik een verschil zie – ook nu weer in de discussie met de heer Dittrich – tussen inhoud en vorm. Over de inhoud zijn wij het volstrekt met elkaar eens. Gelukkig! Dan blijft dus over de discussie over de vorm. Dan constateer ik, juist bij dit onderwerp, dat de vorm die tot nu toe gehanteerd is, waarbij wij het in goed overleg vrijwel altijd eens werden, moet worden gehandhaafd. En dan vind ik het – en dan zeg ik het iets harder dan zojuist – een beetje irritant als er meteen met een motie wordt gezwaaid. In mijn ogen moeten wij de staatssecretaris eerst even de ruimte geven, meer ruimte dan zij tot nu toe heeft gekregen. Als inderdaad blijkt dat er behoefte is aan een motie, ook van de kant van de staatssecretaris, dan kan de heer Dittrich de stem van de PvdA krijgen.

De heer Van den Berg (SGP):

Mijnheer de voorzitter! De problematiek rondom de verdwijningen van jeugdige asielzoekers baart ook de SGP-fractie grote zorgen. Daarover is gesproken tijdens het algemeen overleg van 30 januari jl., waaraan mijn fractie tot haar spijt wegens conflicterende verplichtingen niet mee kon doen. Na lezing van het verslag van dit overleg hebben wij geconcludeerd dat de staatssecretaris heeft toegezegd dat er een betere coördinatie van het onderzoek naar deze gevallen tot stand zal komen. Dat juichen wij toe.

De reden waarom ik nu het woord heb gevraagd, heeft een andere aanleiding. In dit verslag staat ook iets vermeld over het instituut Valentijn te Nunspeet dat een belangrijke rol speelt bij de opvang van minderjarige asielzoekers. Blijkens dit verslag heeft de staatssecretaris vermeld dat de status van Valentijn nu die van OC is. Ik merk op – en dat is mij onlangs bevestigd door het gemeentebestuur van Nunspeet – dat dit de facto wel het geval is, maar dat het formeel-juridisch nog steeds niet rond is. Er is nog geen formele bevestiging van deze statuswijziging. Ik wijs hierop, omdat dit consequenties heeft voor onder andere de inzet van politiesterkte. De problematiek van het spoorloos verdwijnen van minderjarige asielzoekers geeft uiteraard een grote werkdruk voor de toch al schaars bezette politie op de Noordwest-Veluwe en binnen de gemeente Nunspeet. Dus er zou iets moeten gebeuren, maar dat hangt weer samen met de officiële statustoekenning. Er ligt overigens al enige jaren een bestuursovereenkomst tussen het ministerie van VWS en de gemeente Nunspeet lopende tot en met het jaar 1997 die ook niet wordt uitgevoerd. Deze overeenkomst betreft uitbreiding van de politiesterkte met het oog op deze problematiek. Kortom, het een hangt met het ander samen. Daarom heb ik de volgende vragen aan de staatssecretaris.

Wil zij er zich voor inzetten dat de status van Valentijn formeel spoedig op de juiste wijze wordt vastgelegd? Uit het verslag heb ik begrepen dat er overleg gaande is tussen Valentijn, COA en Opbouw tot eind februari. Dat houdt daar natuurlijk ook verband mee, maar ik denk dat met name die formele statuswijziging haar beslag moet krijgen. Is de staatssecretaris bereid te bevorderen dat de daaruit voortvloeiende aanvulling op de politiesterkte zo spoedig mogelijk gerealiseerd wordt, zoals ook voor Eindhoven is gebeurd?

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! Minderjarige asielzoekers mogen en moeten zelfs ingevolge onze onderwijswetgeving in Nederland onderwijs volgen. De resultaten daarvan zijn vaak verbazingwekkend. Als ik tijdens werkbezoeken zie wat de jongeren in zeer korte tijd tot zich nemen, neem ik daar mijn petje voor af. De jongeren kunnen en mogen alles in Nederland. Zij mogen kiezen tussen het beroepsonderwijs, het lager onderwijs, MAVO, HAVO en VWO. Maar zij mogen dat slechts tot en met hun 18de en daarna valt er een gat. Dan is er geen mogelijkheid om door te gaan naar een bepaalde vervolgopleiding. Wat is er dan voor een dergelijke jongere? Is er dan de bijstand en uiteindelijk het JWG?

Ik denk dat dit een absurde situatie is. Het bredere kabinetsbeleid is erop gericht om te komen tot zelfstandigheid, tot zelfredzaamheid. Het beleid is gericht op werken in plaats van afhankelijk zijn van een uitkering. Dat beleid wordt uitgehold met het gat dat straks bij de AMA's valt.

Voorzitter! Het is een jarenlange discussie. De staatssecretaris heeft tijdens het vorige overleg inderdaad nadrukkelijk gezegd dat zij het ook vreemd vindt en dat zij wil kijken op welke manier het opgelost kan worden. Omdat het echter al een discussie van jaren is, denk ik dat een Kameruitspraak toch de manier is om hier enige spoed achter te zetten. Dan kunnen wij inderdaad zeer binnenkort, dat wil zeggen met ingang van het komende studiejaar, de jongeren die in Nederland komen en daadwerkelijk willen participeren, de mogelijkheden daartoe geven en hun ook de kans geven om door te studeren en een bepaald vak te leren, zodat zij niet afhankelijk worden van welke uitkering dan ook.

Voorzitter! Mijn fractie zal daarom ook de motie van de heer Dittrich ondersteunen.

De heer Rijpstra (VVD):

Voorzitter! De VVD-fractie heeft naar aanleiding van het algemeen overleg nog een vraag aan de staatssecretaris. Wij hebben te maken met een grote instroom van alleenstaande Chinese asielzoekers. Wij hebben een aantal overlegcircuits met China. Welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris om tot een betere dialoog met de Chinese autoriteiten te komen, teneinde ook te kijken wanneer de Chinese autoriteiten zorgdragen voor hun eigen minderjarige asielzoekers?

De heer Dittrich (D66):

Ik heb een motie ingediend met een hele redenering daarachter. Hoe zal de VVD-fractie zich opstellen ten aanzien van de motie?

De heer Rijpstra (VVD):

Het zal de heer Dittrich niet verwonderen dat wij ons kunnen aansluiten bij een deel van de redenering van collega Middel. Op 5 maart vindt het overleg met minister Ritzen plaats. Wij vinden primair dat dit bij minister Ritzen thuishoort. Ik kan mij voorstellen dat de heer Dittrich van de staatssecretaris een reactie, ook namens de regering, wil horen. Ik kan mij echter ook voorstellen dat zij het volste vertrouwen heeft dat dit geregeld wordt. Dan zijn wij er dus uit. Wij stellen het echter op prijs om dit juist met de minister van Onderwijs te bespreken.

De heer Dittrich (D66):

Dan stel ik voor dat wij inderdaad het antwoord van de staatssecretaris afwachten. Dat lijkt mij goed.

De heer Janmaat (CD):

Mijnheer de voorzitter! Ik mag uit de bijdrage van de heer Rijpstra begrijpen dat de grote antipathie van de heer Bolkestein tegen het communisme bij de VVD-fractie wat aan het wegebben is.

De voorzitter:

Wellicht hoort deze opmerking thuis in een ander dossier.

De heer Janmaat (CD):

Voorzitter! Dat is volgens mij niet het geval. De heer Rijpstra maakt een aantal opmerkingen over China. Dat is, voorzover wij weten, nog steeds communistisch. De heer Bolkestein heeft de meest afschuwelijke bezwaren tegen dat systeem opgevoerd. Hij sprak daarbij over de verschillen met Nederland, maar daar zullen wij het nu niet over hebben. Dat geldt overigens ook voor de overeenkomsten. Ik mag begrijpen dat de VVD-fractie de mensen die hier asiel zoeken, daar wil laten. Die grote weerstand is dus aan het wegebben.

De heer Rijpstra (VVD):

Voorzitter! Ik heb niet zo'n zin om hier een heel betoog over te gaan houden. Mijn vraag aan de staatssecretaris was heel helder. Ik doelde op overleg met de ambassadeur. Hoe lopen de betrekkingen met China, ook als er onderdanen uit China naar Nederland komen? Wij hebben altijd aangegeven dat een land in feite primair verantwoordelijk is voor zijn eigen onderdanen, als dat dus ook kan. En dat was eigenlijk de strekking van mijn vraag.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

De heer Rijpstra sloot zich aan bij de redenering van de heer Middel, maar steunt de VVD-fractie de inhoud van de motie van de heer Dittrich? Vindt de VVD-fractie dat het gat dat nu gevallen is, moet worden opgeheven?

De heer Rijpstra (VVD):

Wij hebben al eerder aangegeven dat dat gat onwenselijk is voor de kinderen of jongeren die verder willen. Als je dit regelt, moet je dit echter goed regelen. Vandaar dat wij graag eerst het antwoord van de staatssecretaris willen afwachten en vervolgens volgende week met de minister hierover willen spreken.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Daarbij is de inzet dus dat het moet worden geregeld.

De heer Rijpstra (VVD):

Zeer zeker.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Voorzitter! Onderwijs aan jongeren, ook van boven de 18 jaar, is belangrijk. In die zin onderken ik het probleem dat door de heer Dittrich in zijn motie aan de orde is gesteld. De motie spreekt onder andere uit dat dit punt moet worden betrokken bij het overleg over de VO 18-plus-maatregel. Dat is ook de opvatting van mijn fractie: er moet een oplossing komen die nadrukkelijk bij de bewindspersoon van OCW aan de orde moet worden gesteld. Volgende week is daar een overleg over. Ik heb begrepen dat het wellicht mogelijk is om daar nu al op basis van een hardheidsclausule iets aan te doen. Dat hoor ik graag van de staatssecretaris, maar het probleem moet in ieder geval worden opgelost. Dat is de inzet van onze fractie.

Over de tekst van de motie hebben wij enige twijfels. De CDA-fractie wil ook dit punt gaarne verschuiven naar het debat van volgende week. Ook zouden wij graag het principiële debat willen voeren over de vraag hoe het verder moet met de 18-plussers over wie wij het ook in het algemeen overleg hebben gehad. Daarbij komen natuurlijk een hoop van de punten voor de toekomst – dus niet alleen de studie – en ook het terugsturen van de mensen boven de 18 jaar met een AMA-status weer aan de orde. Misschien kan de staatssecretaris zeggen wanneer die brief onze kant op komt, want wij vinden dat het belangrijk is om dat principiële debat in de Kamer te voeren. Wij geven nu dus geen steun aan de motie, maar het probleem voor de betrokken groep moet wel worden opgelost.

Staatssecretaris Schmitz:

Voorzitter! De kern van dit korte debat is dat wij het qua inhoud allemaal met elkaar eens zijn. Dat gaat wel eens anders in de Kamer en wij moeten het nu dus ook over de vorm eens kunnen worden.

Ik zal zeggen wat ik gedaan heb sinds het debat over de alleenstaande minderjarige asielzoekers. Dat was op 30 januari. Wij waren het toen inhoudelijk met elkaar eens dat er, als je hier jongeren hebt en met name als zij het perspectief hebben dat zij hier in de toekomst zullen kunnen blijven, niet een zodanig gat in de voortzetting van hun studie moet vallen, dat zij in wezen niet verder aan hun toekomst kunnen werken. Ik heb er in dat overleg melding van gemaakt dat wij tot op dat moment, ook in het overleg tussen Justitie en OCW, nog steeds zaten met die eis van drie jaar feitelijk verblijf. De Kamer heeft terecht gezegd dat dat in wezen niet hanteerbaar is. Ik was dat met de Kamer eens. Dat is ook de strekking geweest van een brief die ik, in de zin van "Beste Jo", nog dezelfde dag heb verzonden naar mijn collega. De volgende dag was er ministerraad en heb ik met minister Ritzen over de zaak gesproken. Mede namens hem kan ik de Kamer nu het volgende meedelen, waarbij men ook moet betrekken hoe wij met de motie als zodanig omgaan. Op 31 januari heb ik dus met de minister gesproken. Wij hebben het toen ook gehad over het spanningsveld rondom de 18-jarigen als zij, in verband met de eis van drie jaar feitelijk verblijf, niet in aanmerking kunnen komen voor studiefinanciering. Ik heb de minister van OCW daarbij ook meegedeeld dat wij in het kader van de statusnotitie en in het kader van het debat van 30 januari hebben gesproken over mijn voorstel om op 18-jarige leeftijd tot herbeoordeling te komen als men nog geen drie jaar in Nederland was. De AMA's die daarvoor in aanmerking zouden komen, zouden op basis van dat voorstel een VTV humanitair krijgen.

Wat die kwestie van de studiefinanciering betreft heeft de minister van Onderwijs mij meegedeeld dat hij de zaak wil wijzigen. Hij vindt dat AMA's die een VTV humanitair krijgen ook voor studiefinanciering in aanmerking moeten komen. Hij heeft gezegd dat het verder weinig praktische problemen zal opleveren en ik denk dat dit reëel is, omdat we over het algemeen praten over jongeren van 16 of 17 jaar. Zij worden dan herbeoordeeld als zij 18 zijn. De minister van Onderwijs heeft wel gezegd dat het de systematiek van de studiefinanciering doorkruist als hij van dat ene jaar zou afstappen. Dat ene jaar zal er in de praktijk dus bijna altijd zijn, maar dat jaar kan men dan gebruiken in het kader van inburgering en voor voorbereiding van de Nederlandse taal voor de studie. Dat heb ik overlegd met de minister van Onderwijs en dat ben ik met hem overeengekomen. Ik denk dus dat we daarmee bereiken dat AMA's die moeten worden herbeoordeeld, die hier korter zijn dan drie jaar en een VTV humanitair krijgen, voor studiefinanciering in aanmerking komen. De praktijk zal uitwijzen dat men er dan feitelijk al een jaar zal zijn.

Ik wijs de Kamer er nog op dat er binnenkort een debat met de minister van Onderwijs zal plaatsvinden. Ik ken persoonlijk de systematiek van studiefinanciering niet, maar de oplossing die ik hier namens het kabinet kom presenteren, lijkt mij goed. Als de Kamer daar verder over wil debatteren met de minister van Onderwijs, lijkt mij dat alleszins zinvol. Dan zou de motie die is ingediend misschien nog even aangehouden kunnen worden. De Kamer kan die motie dan nog bespreken in het kader van het debat dat, naar ik meen, op 5 maart plaatsvindt. De Kamer heeft gesproken over het afschaffen van de termijn van drie jaar en de minister van Onderwijs heeft mij meegedeeld dat het kan, maar dat hij dan een termijn van één jaar moet hanteren. Dat zal in de praktijk geen probleem geven en dan kan men voor studiefinanciering in aanmerking komen. Kern van deze zaak is dat we met elkaar vinden dat die mensen aan hun toekomst moeten werken en dat er geen gat zou moeten vallen als men hier in Nederland een toekomst heeft.

Voorzitter! Dan bracht de heer Van den Berg nog een totaal ander thema ter sprake dat inderdaad op 30 januari aan de orde was. Dat betrof de wijze waarop Valentijn in de toekomst zal werken. Valentijn heeft in de praktijk al de status van een onderzoekscentrum gekregen, maar de heer Van den Berg heeft gelijk dat dit formeel nog niet geregeld is. Hij heeft in het verslag gelezen dat ik tot eind februari zou wachten op het overleg COA Opbouw Valentijn en dat ik, zo dat niet tot overeenstemming zou leiden, zelf begin maart de partijen zou uitnodigen. Ik zeg hem toe dat hij daar in maart een brief over krijgt en dat we dan ook over de formele status met de daaraan verbonden consequenties zullen spreken. Ik moet even zien of dat van die politiesterkte nog zo is als in het verleden, maar dat zal ik dan in die brief meenemen. Ik zal dus begin maart een brief schrijven om de Kamer te informeren over de gang van zaken bij Valentijn.

Dan heeft de heer Rijpstra het thema aangesneden van China. Ook daarover hebben wij op 30 januari gesproken. Ik heb mij toen nogal spontaan uitgelaten over betrekkingen die wij wel met dat land hebben, maar het thema mensenrechten zou toch ook aan de orde moeten komen. Ik denk dat het goed is dat ik verder met de minister van Buitenlandse Zaken over dit punt spreek. Wij zullen dan bezien op welke wijze de dialoog in dit kader wat meer resultaat zou kunnen opleveren. Ik ben niet echt optimistisch, maar ik vind zeker dat het een punt van discussie zou moeten zijn.

Dan heeft mevrouw Bijleveld nog een vraag gesteld. Ik heb gezegd dat de herbeoordeling pas ingaat op het moment dat de studie afgerond is. Ik dacht zelf, maar ik heb het niet precies voorhanden, dat het in de loop van de komende twee maanden zover zou zijn. Ik heb gezegd dat tot dan de status gehanteerd blijft zoals we het op dit moment doen.

De voorzitter:

Een tweede termijn bij een tweeminutendebatje is in hoge mate ongebruikelijk. Ik neig zelfs naar een algemeen verbod terzake.

De heer Dittrich (D66):

Ik wilde de staatssecretaris en de collega's vertellen wat ik met de motie ga doen. Dat blijft dan in de schoot der goden.

De voorzitter:

Inderdaad. Daar zit het prima.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven