Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg van 4 december 1996 over de Ontwikkelingsraad.

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Roethof (D66):

Voorzitter! Mijn fractie heeft verzocht om dit korte vervolg op het overleg over de Ontwikkelingsraad. Aan het einde van die vergadering bleek dat de minister Pronk het sanctiebeleid van de Europese Unie jegens Nigeria had doorbroken door de minister van buitenlandse zaken van Nigeria, de heer Ikimi, en de bevelhebber van de Ecomog-vredesmacht in Liberia, een Nigeriaanse militair, uit te nodigen voor een vergadering in Brussel. De Europese Unie heeft na de moord op Ken Saro-Wiwa en acht van zijn medestanders in november 1995 visasancties ingesteld tegen hoge regeringsfunctionarissen, hoge militaire en hun familie. De Tweede Kamer wilde destijds meer dan alleen die sancties, maar het bleek ontzettend lastig om in Europees verband scherpere strafmaatregelen te nemen.

Nu blijkt dat het toch al lichte sanctieregime niet strikt wordt toegepast en dat het door de Europese Unie zelf is overtreden. Voorafgaande aan de Ontwikkelingsraad vond in Brussel overleg plaats over het feit dat in Liberia een Nigeriaan is betrokken bij het stabiliseringsproces in dat ontredderde land. Het is dus terecht dat Nigeria bij de besprekingen over het vredesproces wordt betrokken, maar dat houdt wat ons betreft in dat zulke vergaderingen niet kunnen plaatsvinden op het grondgebied van de Europese Unie. Men had moeten uitwijken naar elders; eventueel had het wel in Europa gekund, maar dan niet op het grondgebied van de EU, dus bijvoorbeeld in Genève. Het sanctiebeleid buiten werking stellen op een moment waarop dat ons goed uitkomt, schept in onze ogen een riskant precedent, want hoe kunnen wij voortaan nog van het bedrijfsleven vragen of men zich aan de sancties wil houden die wij als politici vaststellen als wij ons daar zelf niet aan houden?

Deze keer nam de Nederlandse minister voor Ontwikkelingssamenwerking het initiatief; ik zou hem willen vragen of hij dat heeft gedaan in zijn nationale functie, zijn nationale hoedanigheid, of namens de Europese Ontwikkelingsraad. Nu dit zo gegaan is, vrezen wij dat een volgende keer een ander land wellicht een goede reden heeft om het eigen sanctiebeleid van de Europese Unie niet zo serieus te nemen.

Mevrouw de voorzitter! Mijn fractie vindt dat het vaak al moeilijk genoeg is om in het verband van de Europese Unie strafmaatregelen te nemen tegen landen die mensenrechten schenden en zij zou het betreuren als hiermee een precedent was ontstaan. Daarom leg ik de Kamer een motie voor, want door het karakter van dit debatje kan ik niet eerst het antwoord van de minister afwachten. Zijn reactie in het overleg vond ik niet zo bevredigend; het is mogelijk dat hij zo dadelijk wel een bevredigend antwoord geeft, maar procedureel is het onvermijdelijk om de motie nu in te dienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de Europese Unie naar aanleiding van de moord op Ken Saro-Wiwa en acht medestanders een sanctiebeleid heeft afgekondigd, in welk kader besloten is dat lidstaten van de Europese Unie geen visa afgeven aan militaire en burgerlijke leden van de hoogste Nigeriaanse staatsorganen en hun familieleden;

constaterende, dat een sanctiebeleid alleen zin heeft als iedereen zich eraan houdt;

vreest, dat het niet naleven van het sanctiebeleid door Nederland een precedentwerking tot gevolg kan hebben en acht dat ongewenst;

verzoekt de regering het afgesproken sanctiebeleid van de Europese Unie tegen Nigeria onverkort te handhaven en ten uitvoer te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Roethof. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42 (21501-4).

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Mevrouw de voorzitter! Bij de behandeling van de begroting voor Ontwikkelingssamenwerking heeft de minister de vraag op tafel gelegd of er situaties denkbaar zijn waarin je praat met verantwoordelijke regeringshoofden voor wie je weinig sympathie voelt en die in het recente verleden fouten hebben gemaakt, maar die je wel nodig kunt hebben voor het vredesproces. Dat was het concrete geval van president Mobutu. Over dat vraagstuk moet de Kamer wel degelijk nadenken. Is er dus een verschil te bedenken tussen de ene schurk die mensenrechten schaadt en de andere die zich steeds geweldig heeft verrijkt, wat ook altijd ten koste van anderen gaat en zou je met die mensen mogen onderhandelen ten behoeve van een succesvol vredesproces?

Voor de VVD-fractie is het helder dat daarin geen algemene lijn is aan te geven en dat per geval beoordeeld moet worden of het verstandig en gewenst is om met zo'n persoon te praten. Bij de Ontwikkelingsraad ging het om de militair, hoogste in rang, een Nigeriaan, voor de vredesmacht in Liberia. Het lijkt de VVD-fractie heel moeilijk om tot succesvol optreden te komen, als tegen de Nigeriaan wordt gezegd: ik praat niet met jou, maar je moet wel een aantal klussen doen. Zo heb ik ook het antwoord van de minister begrepen. Ik zie daarom ook geen mogelijkheid om de motie te ondersteunen.

Mevrouw Roethof (D66):

In de motie staat toch niet dat je niet moet praten met de mensen uit Nigeria, zeker niet in de hoedanigheid van bevelhebber van de Ecomog? Daarin staat toch alleen dat je je aan je sanctiebeleid moet houden?

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Wij blijven in een kringetje ronddraaien. De minister heeft dit vraagstuk terecht op tafel gelegd bij de begrotingsbehandeling. Voor de VVD-fractie is in ieder geval helder dat je niet in een algemene lijn kunt aangeven met wie je wel en niet moet overleggen ten behoeve van het vredesproces. In dit geval is ons standpunt: als deze militair, hoogste in rang, de vredesmacht moet aanvoeren, zal hij te horen moeten krijgen op welke wijze hij geacht wordt om te opereren. Er zal dus met deze man gesproken moeten worden. Dan praten wij niet met mensen voor wie het sanctiemodel geldt, nee, wij praten met de functionaris die in Liberia terzake een taak heeft. Wij zien er geen andere oplossing voor. Wij kunnen de motie dus niet ondersteunen.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Zou het uit een oogpunt van geloofwaardigheid niet beter zijn om het sanctiebeleid te heroverwegen?

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Dan zou de heer Van Middelkoop ook moeten nadenken over de consequenties daarvan. Dit betekent dat degenen die in Nigeria van alles en nog wat gedaan hebben wat volgens ons in de Kamer onjuist is, de dans kunnen ontspringen. Dat staat de VVD-fractie niet voor; dat bepleit zij ook niet. Maar in dit concrete geval heeft de VVD-fractie de volgende afweging gemaakt: iemand die de leiding van een vredesmacht heeft, moet kunnen horen wat er door zijn politieke bazen van hem verwacht wordt. Er zal dus met hem gesproken moeten worden; een andere mogelijkheid is er niet. Dan had de persoon in kwestie niet de belangrijkste militair verantwoordelijke moeten worden gemaakt.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter! Het is voor de fractie van de PvdA helder dat het sanctiebeleid ten opzichte van Nigeria onverkort overeind moet blijven. Overigens is er uit de Kamer meermalen het verzoek aan minister Pronk gedaan om een initiatief te nemen om vrede in Liberia tot stand te brengen. Welnu, de minister heeft dat initiatief genomen en hij heeft dat in het AO toegelicht. Dan is er eigenlijk maar één keuze. Of je vindt dat de minister dit niet op deze manier had mogen doen en dan dien je een motie in waarin je dit afwijst, waarin je zegt dat je op deze manier geen zaken doet en dat je niet wilt dat Nederland op deze manier dat initiatief neemt. Als je dat vindt, is dat een duidelijke mening. Die mening delen wij in dit geval niet. Of je steunt het initiatief van de minister wel en dan ga je er ook van uit dat het sanctiebeleid, zoals mevrouw Van der Stoel al uitgebreid heeft uitgelegd, heel erg belangrijk is. Maar in dit praktische geval gaat het om een functionaris die een rol heeft in Liberia waar je niet omheen kunt. Dan zou deze motie voor de toekomst overbodig zijn, want wij willen er niet van uitgaan dat de minister het sanctiebeleid ten opzichte van Nigeria met het overleg dat hij nu aangaat, in één klap overboord zet. Dat verband willen wij niet leggen.

Mevrouw Roethof (D66):

Kan mevrouw Dijksma ingaan op mijn argumentatie dat hier een precedent geschapen kan zijn en dat straks een andere lidstaat van de Europese Unie ook een goede reden heeft om zich niet meer aan de visumsancties tegen Nigeria te houden?

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Ik vind dat er geen precedent wordt geschapen, omdat het heel duidelijk om een geval gaat waarbij er in Liberia een probleem ligt dat moet worden opgelost. Daarbij is betrokken iemand uit Nigeria, die een belangrijke functie heeft binnen een ander land. Het is zeker niet de bedoeling dat wij allerlei regels en maatregelen loslaten, omdat wij met Nigerianen moeten overleggen. Mevrouw Van der Stoel heeft het verschil daarbij ook duidelijk uitgelegd. Ik schaar mij achter haar argumentatie op dit praktische punt. Wat dat betreft is de keuze helder. Wij steunen deze motie niet.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Mevrouw de voorzitter! De visumtoekenning aan de betrokken Nigerianen is al in het algemeen overleg over de Ontwikkelingsraad aan de orde geweest. De CDA-fractie vindt het opmerkelijk dat op initiatief van minister Pronk en niet van de minister van Buitenlandse Zaken een bijeenkomst over de West-Afrikaanse vredesmacht en de burgeroorlog in Liberia heeft plaatsgevonden. Onze vraag aan de minister is of er afstemming is geweest tussen beide ministers over de organisatie en dientengevolge over de noodzakelijke visumverlening. Is daarover nog gesproken tussen beide bewindslieden?

Op zich hebben wij een positieve waardering van dit initiatief. De burgeroorlog in Liberia en de conflicten die daar plaatsvinden, zullen als het enigszins kan tot een einde moeten worden gebracht. Daar zal dus bemiddeld moeten worden. Daar zijn mensen voor nodig die ook het gezag hebben om een actieve rol te kunnen vervullen. Op dit punt zijn wij het ermee eens dat de minister een afwijking heeft gekozen ten opzichte van de ingezette lijn om een sanctie toe te passen op het verstrekken van visa aan Nigerianen. Het gaat om een duidelijke uitzondering van de regel. Die vinden wij op dit punt goed toegepast.

Wij vinden het dan ook niet nodig om de motie van collega Roethof te steunen. In de motie wordt verzocht om de sanctie onverkort te handhaven, dat wil zeggen: geen uitzondering toe te passen. Het is dan echter onmogelijk om op dit punt de grootschalige mensenrechtenschendingen in Liberia een halt toe te roepen. Wij vinden dat je op dit punt niet te blind moet redeneren vanuit een volstrekt andere casus op basis waarvan de sanctie is afgekondigd.

Minister Pronk:

Mevrouw de voorzitter! Het is jammer dat dit onderdeel aan de orde komt bij de bespreking van een verslag van een vergadering die over wat anders ging en waarbij in een voetnoot nog even een vraag werd gesteld, in plaats van bij de bespreking van een brief van tien kantjes, die ik de Kamer over hetzelfde onderwerp heb doen toekomen. Dan hadden wij over dit specifieke aspectje misschien wat beter kunnen spreken tegen de achtergrond van de totale problematiek. Men kent mijn brief, gedateerd 4 december 1996, over de situatie in Liberia en Ivoorkust, met daaraan gehecht het verslag van de vergadering die op 21 november jl. heeft plaatsgevonden in Brussel. Nu die context niet aan de orde kwam naar aanleiding van deze voetnoot, lijkt het mij van belang om er toch zelf iets over te zeggen.

Naar aanleiding van het oplaaien, in april, van de burgeroorlog in Liberia – iedereen kan zich die beelden nog wel voor de geest halen – hebben er internationaal besprekingen plaatsgevonden, in welks kader ik eind augustus onder meer Liberia heb bezocht. In dat kader zijn er pogingen gedaan te komen tot het beheersen van de situatie. Het is bekend dat er in augustus 1995 een akkoord was gesloten. Dat is in april weer geëscaleerd in geweld. Het interessante is dat de landen van de regio, dat wil zeggen de Ecowas-landen, dus de West-Afrikaanse gemeenschap onder voorzitterschap van Nigeria, in augustus van dit jaar een nieuw akkoord hebben gesloten met de verschillende warlords in Liberia, tijdens een vergadering die gehouden is in Abuja in Nigeria. Onder leiding van Nigeria trokken al die landen één lijn. De situatie was niet meer dat ieder land steun gaf aan één van de warlords in Liberia. Door de Ecowas-landen werden ook sancties in het vooruitzicht gesteld aan de warlords die zich niet zouden houden aan afspraken over de wapenstilstand en de vredesbesprekingen. Het werd toen internationaal zinvol geacht in het kader van de support group voor Liberia – die staat onder leiding van de Verenigde Staten, terwijl Nederland er samen met enkele EU-landen en een aantal andere landen deel van uitmaakt – ons actief op te stellen ter ondersteuning van het initiatief van de regionale landen onder leiding van Nigeria. Dat was nuttig, omdat Nigeria, het belangrijkste buurland en de grootmacht in de regio, zelf bereid was om ernst te maken met het vredesproces in Liberia. Op basis van het overleg tussen een aantal leden van de support group is er afgesproken om op 22 oktober van dit jaar in New York een bijeenkomst te organiseren onder leiding van de onder-secretaris-generaal van de Verenigde Naties die zich bezighoudt met politieke vraagstukken, de heer Kouyaté. Die bijeenkomst werd gehouden door de landen van de support group met de Ecowas-landen, op hoog ambtelijk niveau. In New York is tijdens die bijeenkomst door alle landen van de Ecowas, inclusief Nigeria, en de landen van de internationale gemeenschap, die zich beijveren om het vredesproces in Liberia te "verduurzamen", aan Nederland gevraagd om een bijeenkomst van dezelfde landen te organiseren op ministerieel niveau. Er is toen overleg geweest over de plaats waar die bijeenkomst zou kunnen worden gehouden.

Ons voorstel was om de desbetreffende ministeriële bijeenkomst te organiseren in de regio zelf, bijvoorbeeld in Abidjan. Het bleek dat dit niet zo wel mogelijk was, omdat dan geen westerse ministers in de gelegenheid zouden zijn daarheen te gaan en er dan alleen maar Afrikaanse ministers zouden zijn. Daarmee zou het nut aan die bijeenkomst ontvallen, want de bedoeling was juist op ministerieel niveau politieke steun uit te spreken aan het initiatief van de regionale landen om die vrede verder te bevorderen.

Het alternatief dat ik daarna heb voorgesteld – het was mijn voorstel om het in Abidjan te organiseren – was om de vergadering op ministerieel niveau te organiseren in hetzij Washington, hetzij New York. Washington kwam niet in aanmerking vanwege de Amerikaanse presidentsverkiezingen; New York kwam niet in aanmerking, aangezien het dan weer een reguliere bijeenkomst zou worden in het kader van de Verenigde Naties en ministers het waarschijnlijk niet de moeite waard zouden achten om daarvoor speciaal daar naartoe te gaan. Er is toen een zeer sterke Amerikaanse druk geweest om die vergadering te organiseren in Europa, waarbij werd voorgesteld, om te garanderen dat zoveel mogelijk ministers aanwezig zouden zijn, een van de bijeenkomsten te gebruiken waarop al veel Europese ministers aanwezig zouden zijn. Dat was, gegeven de termijn waar het om ging, de Europese Ontwikkelingsraad die eind november plaatsvond.

Ik heb toen desgevraagd, door al die landen – dat was het resultaat van die bijeenkomst – een uitnodiging verstuurd. Ik wil wel herhalen wat ik al gezegd heb in het mondeling overleg, mevrouw de voorzitter, namelijk dat ik de uitnodiging expliciet heb verstuurd – zo staat het ook in de brief – mede namens mijn collega, minister Van Mierlo, de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, met wie over deze aangelegenheid natuurlijk volledige afstemming heeft plaatsgevonden.

Daarbij zijn al die landen uitgenodigd die aanwezig waren in New York op dat hoge ambtelijke niveau, alsmede – omdat die vergadering plaatsvond in Brussel, voorafgaande aan de ministerraad voor ontwikkelingssamenwerking van de Europese Unie – niet-leden van de contactgroep voor Liberia, maar wel zijnde lidstaten van de Europese Unie. Het was derhalve nog breder; iedereen wist om welke vergadering het ging. Het was ook een verzoek om deze vergadering op deze manier te organiseren en wel mét Ecowas en de voorzitter van Ecowas, zijnde Nigeria. Zonder de voorzitter van Ecowas daarbij te betrekken, heeft het geen zin om steun te proberen te mobiliseren voor het initiatief van de voorzitter van Ecowas om de desbetreffende organisatie die vredesactiviteiten te laten ontplooien.

Er is dus, mevrouw de voorzitter, geen sprake van dat ik, minister Pronk – zoals de geachte afgevaardigde mevrouw Roethof zei – het sanctiebeleid van de Europese Unie heb doorbroken of dat ik het desbetreffende sanctiebeleid niet zo serieus zou nemen. Daar is geen sprake van; ik neem dat zeer serieus. Wij hebben uitvoerig overleg gepleegd over de betekenis van die bijeenkomst, over de plaats van die bijeenkomst en over de samenstelling van die bijeenkomst. Het was een tot Nederland gericht verzoek van al die andere landen om deze bijeenkomst te organiseren en voor te zitten. Ik heb zelf gevraagd of de Ierse minister voor ontwikkelingssamenwerking bereid zou zijn om de bijeenkomst voor te zitten, maar zij kon dit niet, omdat zij niet de hele middag aanwezig kon zijn. Zij is wel in de vergadering geweest, maar zij kon niet voorzitten en zij vroeg of ik toch zelf deze bijeenkomst zou kunnen voorzitten.

Er waren ministers aanwezig van – niet velen – de Europese Unie en ook de Europese commissaris, de heer Pinheiro, is aanwezig geweest in de bijeenkomst. Het was niet een eenzijdig Nederlandse aangelegenheid. Het werd ons gevraagd om dit zo te organiseren en het was wat dat betreft geen Nederlands precedent. Het was een bijeenkomst die alleen maar plaatsvond in dit kader. Het was een bijeenkomst waarbij Nigeria werd uitgenodigd als voorzitter van Ecowas om te komen tot een verdere ondersteuning van het desbetreffende Nigeriaanse beleid in de regio. Wij hadden ons nadrukkelijk ook vooraf vergewist van de Amerikaanse opstelling. Wij hebben aan de Amerikanen gevraagd: druk op Nigeria om door te gaan met het vredesproces buiten Nigeria, in Liberia, betekent toch geen afnemende druk van Amerikaanse zijde op Nigeria om de situatie in Nigeria zelf te verbeteren, om te komen tot verdergaande democratisering? Het expliciete antwoord van mijn Amerikaanse gesprekspartners is geweest: neen, wij gaan daarmee door, zoals wij in het verleden ook altijd hebben gedaan.

Mevrouw de voorzitter! Ik hecht eraan om dit zo uitgebreid te zeggen, omdat ik het bepaald niet op prijs stel dat de suggestie wordt gewekt dat ik – desgevraagd door de internationale gemeenschap – in mijn poging om dit soort activiteiten verder te ondersteunen, het sanctiebeleid zou hebben doorbroken en niet zo serieus zou nemen. Integendeel, veel waarborgen zijn in het internationale overleg geformuleerd om het Nederlandse initiatief van het afgelopen jaar, om juist met betrekking tot verbeteringen van de mensenrechtensituatie in Nigeria, te onderbouwen met verdergaande activiteiten. Ook al is de motie door de indienster gekwalificeerd als toekomstgericht, ik kan de motie alleen maar beschouwen als kritiek op datgene wat er is gebeurd. Om die reden ontraad ik de Kamer aanvaarding van deze motie.

Mevrouw Roethof (D66):

Voorzitter! Ik dank de minister voor zijn antwoord. Natuurlijk ken ik zijn brief van 4 december. Daarin staat onder andere dat een vervolg op de vergadering waarover wij het zojuist hadden, begin februari zal plaatsvinden. Een van de bedoelingen van mijn motie was om te voorkomen dat zich hetzelfde zou voordoen, dus dat de uitnodiging een precedent zou vormen. Ik heb goed naar het antwoord van de minister geluisterd. Ik vind de uitleg die hij nu heeft gegeven vele malen bevredigender dan de uitleg in het algemeen overleg. Dat heeft toen wellicht aan tijdgebrek gelegen. Maar naar aanleiding van dit antwoord trek ik mijn motie in, voorzitter.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Roethof (21501-04, nr. 42) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De beraadslaging wordt gesloten.

Naar boven