Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van enkele andere fiscale wetten in verband met de openstelling van bezwaar en beroep tegen een aantal fiscale beschikkingen (24868).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw B.M. de Vries (VVD):

Mevrouw de voorzitter! Er is een heel technisch wetsvoorstel aan de orde en recent is er ook nog een brief bij de vaste commissie voor Financiën binnengekomen van prof. Feteris. Mede naar aanleiding daarvan wil de VVD-fractie de staatssecretaris een aantal vragen stellen.

Hoe moet in de praktijk met het volgende worden omgegaan? Stel, er is een voorlopige aanslag opgelegd. De belastingplichtige gaat in beroep, wat op grond van dit wetsvoorstel kan. Ondertussen legt de inspecteur de definitieve op. Als die voorlopige wordt verrekend met de definitieve en de voorlopige wordt vervolgens nog eens verminderd, kan er dan een dubbel voordeel voor de belastingplichtige ontstaan? Ik kan het mij niet voorstellen, gezien de strekking van het hele verhaal, maar misschien is het goed dat de staatssecretaris daar even duidelijkheid over geeft.

Het besluit over de totstandkoming van de fiscale eenheid wordt voortaan genomen door de belastinginspecteur. Voorheen gebeurde dat door de minister van Financiën. Waarom is dat veranderd? Een gevolg daarvan zou kunnen zijn dat nu een beslistermijn van een jaar gaat gelden in plaats van een periode van acht weken. Kan de staatssecretaris dat bevestigen? Als dat het geval is, is dat dan ook de bedoeling, mede gezien de strekking van het wetsvoorstel?

In de memorie van toelichting staat vermeld dat als een inspecteur een beschikking met voorwaarden afgeeft, deze voorwaarden onherroepelijk vaststaan. Wat gebeurt er nu als wet en regelgeving of wet en beleid veranderen? Kan de belastingplichtige dan een nieuwe beschikking aanvragen bij de inspecteur? Het antwoord lijkt mij bevestigend. Maar wat als de inspecteur zegt: het spijt mij wel, ik heb een beschikking met voorwaarden afgegeven en die handhaaf ik. Wat kan deze belastingplichtige dan doen? Kan hij alsnog naar de rechter om bepaalde voorwaarden alsnog aan te pakken, of is dat niet mogelijk? Krijgen wij inderdaad een systeem waarin twee soorten voorwaarden worden gehanteerd, dus één systeem waarin de voorwaarden wel aanvechtbaar zijn en één systeem waarin dat niet mogelijk is? Kan de staatssecretaris hierop, al dan niet schriftelijk omdat het vrij technische vragen zijn, nader ingaan?

Voorzitter! Er is ook nog een vraag gerezen over de omvang van het aandelenkapitaal bij een geruisloze omzetting van een eenmanszaak in een besloten vennootschap. Stel, de bekende glijclausule is opgenomen en het aandelenkapitaal wordt op een gegeven moment achteraf toch aangepast omdat het niet goed is berekend. Dan kan er een ambtshalve vermindering van de aanslag plaatsvinden, waarin ook de stakingswinst is begrepen. De inspecteur vermindert die aanslag alleen als hij op een gegeven moment vindt dat er sprake is van een bonafide geval. Op dat moment is de belastingplichtige dus afhankelijk van die vermindering. Is dit oordeel van de inspecteur ook vatbaar voor een toetsing bij de rechter? Dat zou misschien niet verkeerd zijn.

Over de vaststelling van het gestorte kapitaal heeft de VVD-fractie nog de volgende vraag. Het is nu zo dat het vragen van een beschikking is voorbehouden aan het lichaam waarbij het kapitaal is gestort. De aanmerkelijkbelanghouder kan zelf op grond van artikel 20i van de Wet op de inkomstenbelasting ook nog een beschikking vragen om te weten te komen wat er ooit op dat aandeel is gestort, want dat is voor allerlei situaties van belang. Maar hoe staan die twee situaties nu met elkaar in verhouding? Er wordt gesteld dat de vraag wat er op het aandeel is gestort, is voorbehouden aan de vennootschap, maar de aandeelhouder zou een aantal jaren later ook nog eens naar de inspecteur kunnen gaan. Hij zou kunnen zeggen: die beschikking ligt er wel, maar ik ben het er niet mee eens. Hoe verhouden die twee mogelijkheden zich met elkaar? Is het zo dat de niet-aanmerkelijkbelanghouder, dus een kleine aandeelhouder, inderdaad geen rechtsgang heeft om zo'n beschikking aan te vragen? Kan de staatssecretaris nader toelichten waarom een beschikking tot vaststelling van het gestorte kapitaal beperkt is tot aandelenparticipaties in een NV of BV? Zou het niet beter of wenselijk zijn om die regeling ook van toepassing te verklaren voor andere vennootschappen met een in aandelen verdeeld kapitaal? Wij denken dan aan de open CV's, de open fondsen voor gemene rekening, dan wel aan buitenlandse vennootschappen, ook met een in aandelen verdeeld kapitaal. Misschien ligt er een diepere reden achter. Graag vernemen wij op dit punt een nadere reactie.

Voorzitter! Als je een beschikking aanvraagt voor de vaststelling van het gestorte kapitaal, kunnen nadere regels gesteld worden. Hoe zien die nadere regels eruit? Worden er bijvoorbeeld bepaalde tijdslimieten gesteld waarbinnen je zo'n beschikking moet aanvragen? Wij hebben al het voorbeeld gehad dat een aanmerkelijkbelanghouder nog twintig jaar kan teruggaan om aan de inspecteur een beschikking te vragen over wat ooit op zijn aandeel is gestort. Hoe verhoudt zich dat tot elkaar? Komen wij niet in een heel korte periode terecht, zodat je dat niet met terugwerkende kracht kunt vragen? Als je de strekking van het hele wetsvoorstel ziet, lijkt dat mij niet het geval te zijn, want het is juist ter bescherming en ten voordele van de belastingplichtige dat hij op een goede manier dingen aan de inspecteur kan vragen. De staatssecretaris kan daar ongetwijfeld een toelichting op geven.

Dan het punt van de carry-backbeschikkingen, die in de praktijk altijd een hoop irritatie heeft opgeleverd: "wanneer komt die carry-backbeschikking nou en wanneer wordt de aanslag nou definitief geregeld?". Ik moet zeggen dat de staatssecretaris dat uitstekend heeft opgelost door te stellen dat de carry-backbeschikking gelijk met de definitieve aanslag moet worden afgegeven. Dat is een uitstekend voorstel, maar wat nou als de inspecteur dat niet doet? Daar staat geen sanctie op. Zou het nou mogelijk zijn dat de belastingplichtige, die als gevolg bijvoorbeeld rente derft, dat kan terugvragen van de belastingdienst? Met andere woorden: wat doet de staatssecretaris als de inspecteur na anderhalf jaar alsnog met die beschikking komt en niet gelijktijdig met het vaststellen van de definitieve aanslag?

Met betrekking tot het recht van bezwaar en beroep voor inhoudingsplichtigen vraagt de VVD-fractie zich af of de staatssecretaris een nadere toelichting kan geven op de volgende situatie. In de stukken staat dat bezwaar en beroep voor inhoudingsplichtigen integraal is opengesteld. Dat is heel positief. In de artikelsgewijze toelichting staat vermeld dat de inhoudingsplichtige alleen bezwaar en beroep kan aantekenen als hij daadwerkelijk belang heeft bij de afdracht. Dat lijkt op het eerste gezicht een beperking. De vraag is of dat zo is. Wat bedoelt men met dat "belang"? Heb je als werkgever in feite niet altijd een belang, al is het maar dat je geconfronteerd kan worden met allerlei boeten? Misschien kan de staatssecretaris daar een nadere toelichting op geven.

Er staat dat deze wet per 1 januari 1997 ingaat. Zou de staatssecretaris nogmaals kunnen bevestigen dat het wetsvoorstel inderdaad slaat op beslissingen die vanaf januari 1997 worden genomen? Stel dat je in 1996 een beschikking hebt aangevraagd en de inspecteur komt in 1997 met zo'n beschikking; valt dat onder die nieuwe wet of zijn het alleen beslissingen die worden aangevraagd na 1 januari 1997? Dat is van belang voor de rechtsgang.

Tot zover mijn eerste termijn. Het zijn technische vragen. Ik moet zeggen dat stukken in een vrij laat stadium bij de Kamer zijn gekomen. Dat is bijzonder jammer. Misschien zou het goed zijn als de staatssecretaris mijn vragen schriftelijk beantwoordt, maar dat laten wij aan hem over.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! Ook bij mijn fractie leefden nog een aantal vragen ten aanzien van het wetsvoorstel. Mevrouw De Vries is zeer uitputtend geweest. Ik wacht de beantwoording van haar vragen af. Zij heeft zelfs meer vragen weten te stellen dan ik had kunnen verzinnen. De enige vraag die ik daaraan wil toevoegen, betreft de samenhang met het wetsvoorstel inzake fiscale boeten. Ik begrijp dat dat wetsvoorstel enigszins gestrand is in de Eerste Kamer en voorlopig dus geen rechtskracht zal krijgen. Wat betekent dat voor dit wetsvoorstel? Is de staatssecretaris uit dien hoofde van plan om toch een gescheiden inwerkingtredingstraject te volgen?

Staatssecretaris Vermeend:

Voorzitter! Om met de laatste vraag te beginnen: mevrouw Giskes heeft een opmerking gemaakt over het wetsvoorstel inzake de boete-inspecteuren, om het zo maar te noemen. Ik heb gemeld dat de behandeling in de Eerste Kamer is opgeschort. Ik beraad mij er nu over op welke wijze ik de procedure kan voortzetten. Ik moet er eerst mee terug naar de Tweede Kamer en dat zal ik ook doen. Het voorliggende wetsvoorstel staat daar in beginsel los van en kan de normale procedure volgen; daarom verdedig ik het vandaag ook.

Mevrouw De Vries heeft een groot aantal zeer technische vragen gesteld, die voor een deel zijn terug te vinden in de brief aan de vaste commissie die vrij recent is binnengekomen. Zij heeft gezegd dat ik schriftelijk zou kunnen antwoorden. Ik geef er de voorkeur aan dat te doen, ook ten behoeve van de wetsgeschiedenis. Ik heb al een korte reactie gegeven op het artikel van de heer Feteris, dat bij de vaste commissie was binnengekomen en op een aantal onderdelen waarop de commissie heeft gewezen. Ik verzoek u, mevrouw de voorzitter, de reactie te laten opnemen als noot in de Handelingen. De antwoorden op de resterende vragen zullen de Kamer morgen bereiken. Dan is het wetsvoorstel in technische zin goed voorbereid.

De voorzitter:

Het is natuurlijk goed als vragen worden beantwoord, maar ik wil eigenlijk dat de Kamer vanavond het wetsvoorstel zonder stemming aanneemt. Als het niet uiterlijk morgen wordt aangenomen, bereikt het de Eerste Kamer niet meer op tijd. Wat vindt mevrouw De Vries hiervan?

Mevrouw B.M. de Vries (VVD):

Voorzitter! Ik heb geen enkel bezwaar tegen het voorstel van de staatssecretaris. Voor de wetsgeschiedenis is het goed dat de vragen worden beantwoord, maar verder kan het wat mij betreft nu zonder stemming worden aangenomen.

Staatssecretaris Vermeend:

Voorzitter! Daar ben ik mevrouw De Vries dankbaar voor.

Mevrouw Giskes (D66):

Daar komt nog bij dat het wetsvoorstel toch niet op 1 januari in werking zal treden. Het is dus niet zo belangrijk.

Staatssecretaris Vermeend:

Inderdaad.

De voorzitter:

Ik begrijp dat volgens mevrouw De Vries het wetsvoorstel zonder stemming kan worden aangenomen en dat de Kamer daarmee instemt. Mochten er in de toekomst nog technische vragen rijzen, dan zullen de Kamer en de staatssecretaris op een ander tijdstip met elkaar in overleg treden.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt, na goedkeuring van de onderdelen, zonder stemming aangenomen.

Naar boven