Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Aanpassing van de loon- en inkomstenbelasting c.a., met het oog op vereenvoudiging van de wetgeving en vermindering van de administratieve lasten van het bedrijfsleven (Wet aanpassing loon- en inkomstenbelasting c.a. 1997) (25051).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw B.M. de Vries (VVD):

Voorzitter! U zult merken dat de fiscale woordvoerders van de diverse fracties zeer dynamisch kunnen vergaderen, want wij kunnen vanavond heel kort zijn en dat is tamelijk zeldzaam. De staatssecretaris kan dus ook zeer bondig antwoorden.

Wij hebben afgelopen maandag zeer uitgebreid gesproken over de bevindingen van de commissie-Van Lunteren inzake administratievelastenverlichting. De Kamer heeft er breed waardering voor uitgesproken dat in korte tijd een hoop administratieve lasten verminderd kunnen worden. Dat verdient een vervolg. Ik noem heel kort nog enkele punten.

Maandag heb ik de staatssecretaris gevraagd of hij aangiften versneld bij de belastingplichtige wil doen laten aankomen. Nu is het zo dat je de aangiften voor de inkomstenbelasting in februari krijgt. Als de dreiging van heffingsrente boven je hoofd hangt, zal iedere burger snel zijn aangifte willen indienen om er zo snel mogelijk van af te zijn. In dat kader lijkt het mij een heel plezierig signaal om de aangifte tijdig in huis te hebben.

Ik bedenk nu ook dat een van de vragen die ik maandag heb gesteld, bij mijn weten niet door de staatssecretaris is beantwoord. Gaat het bij de inwerkingtreding van deze nieuwe wet om aangiften inkomstenbelasting 1997 dan wel aangiften 1996, waarvoor een termijn van een halfjaar geldt? In de stukken heb ik gelezen dat het drempeltijdvak voor aangiften 1996 1 juli is en dat er daarna helemaal geen drempeltijdvak meer is. Dat heeft mij enigszins bevreemd. Ik kan mij voorstellen dat het alleen gaat om aangiften 1997. Als je met een gebroken boekjaar te maken hebt, dan zou het eventueel 1996-1997 kunnen zijn. Als de staatssecretaris een royale bui heeft, zegt hij 1997-1998. Het lijkt mij wel wat vreemd om de aangiften inkomstenbelasting 1996 al direct onder dit wetsvoorstel te schuiven. Ik hoor graag de toezegging van de staatssecretaris, dat hij die eenmalige versnelling van de uitreiking van de aangiftebiljetten in gang zal zetten. Dat betekent dat het aangiftebiljet 1997 inkomstenbelasting bijvoorbeeld in november 1997 bij de belastingplichtige op de mat ligt.

Voorzitter! Ik heb aan de staatssecretaris voorgelegd dat als de belastingdienst zorgdraagt voor een bepaalde vertraging in besluitvorming, de belastingplichtige meer heffingsrente moet betalen. In welke gevallen doet zich dat voor? Hoe gaat de belastingdienst daarmee om? In de stukken staat dat de belastingplichtige die extra heffingsrente dan maar moet terugvragen. Is het niet wat netter en wat klantvriendelijker van de belastingdienst dat het automatisch niet in rekening wordt gebracht? Voor de praktijk is het van groot belang dat wij nagaan in welke gevallen er een vertraging is bij de belastingdienst, ook al speelt zich dit binnen een jaar af. Als je een jaar lang onnodig op een beslissing moet wachten omdat er een enorme werkdruk is, dan is het wat onbillijk om toch heffingsrente te moeten betalen.

Voorzitter! Ik heb afgelopen maandag terzake van de regeling die de staatssecretaris had voorgesteld met betrekking tot de buitengewonelastenaftrek bij extra gezinshulp een amendement aangekondigd. Ik weet nu hoe ik met deze staatssecretaris moet omgaan. Ik moet gewoon zeggen dat ik overweeg een amendement in te dienen en dat komt er een uitstekende nota van wijziging. De staatssecretaris is zeer dynamisch. Ik ben daar bijzonder blij mee. Hetzelfde geldt voor de nota van wijziging inzake de vervoerskosten voor gehandicapten.

De heer Reitsma (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Wij hebben afgelopen maandag het wetsvoorstel in technische zin besproken. Het gaat om een scala van maatregelen die zijn gericht op vereenvoudiging en vermindering van administratievelastendruk. Mijn fractie kan in grote lijnen met al die voorstellen instemmen.

Er resten nog twee politieke puntjes: de reiskosten en de buitengewone lasten. De CDA-fractie juicht het toe dat de staatssecretaris is gekomen met een hoog OV-forfait. Naast de jaarkaarten worden nu ook de maandkaarten meegenomen. Eigenlijk is dit nog niet voldoende. De week- en dagkaarten horen er ook bij. Ziet de staatssecretaris kans om dat op korte termijn te regelen? Elke prikkel die wij in kunnen bouwen om het reizen met het openbaar vervoer te stimuleren, is hard en hard nodig. Hier laat hij een kans liggen. Ik doe een dringend beroep op hem om dat te regelen.

Dan kom ik tot het reiskostenforfait. Het kabinet kiest voor bevriezing van het algemene forfait. Wat mij verbaasd heeft, is dat de VVD-fractie in de schriftelijke ronde duidelijk liet merken dat zij zich "hier niet in kan vinden" – dat is vrij hard – terwijl dit in het wetgevingsoverleg als sneeuw voor de zon verdween. Er werd vrijwel niets meer over gezegd en men stemde er vlot mee in. Zo kan er tussen de schriftelijke procedure en een wetgevingsoverleg veel gebeuren. Wat is er de laatste week in de VVD-fractie gebeurd? Toen het ging om de tabaksaccijns heeft zij het debat in de Kamer nog aangedurfd en heeft zij moties en amendementen voorgesteld. In dit geval is de VVD-fractie zelfs voordat het debat gevoerd is al door de knieën gegaan. Want zo moet je dat zien. Anders had zij deze scherpe stelling niet in de schriftelijke voorbereiding ingenomen. Ik kan niet anders dan constateren dat de VVD-fractie na haar standpuntbepaling inzake de accijns op de motorrijtuigenbelasting, na haar standpuntbepaling inzake de accijns op tabak en na haar standpuntbepaling inzake het reiskostenforfait een lam is geworden in plaats van een leeuw. Zo kennen wij de VVD-fractie niet. Zij stelt mij in hoge mate teleur. Mevrouw De Vries durft blijkbaar na het debacle betreffende de accijnzen, waarbij haar collega door het stof moest en het onaanvaardbaar door de minister van Financiën uitgesproken moest worden – informeel, maar ook bijna formeel – het debat, het dualisme niet aan. Dat vind ik een beetje teleurstellend voor de discussie. Ik vind het ook wegkruipen.

Het kabinet stelt geen ingrijpende wijziging voor, want zoiets, zegt het, vereist een ruimere afweging. Daarmee zijn wij het eens. Het RIVM meldt – dat is uit de commissie-Van der Vaart gekomen – dat afschaffing van het reiskostenforfait niet of nauwelijks milieuwinst oplevert. Het meldt tegelijkertijd – en dat moet de staatssecretaris aanspreken – dat het een aantal onvoorspelbare neveneffecten mee kan brengen, waarbij wordt gewezen op loonmatiging en dat soort zaken. Mijn fractie heeft er geen enkel bezwaar tegen dat wij het reiskostenforfait eens principieel bezien. Wij juichen het dan ook toe dat hij met een notitie komt, waarin alle mogelijk voors en tegens, mogelijkheden en onmogelijkheden op een rijtje worden gezet. Ik neem het hem echter kwalijk dat hij bij dit wetsvoorstel even een greep uit de kas doet, de systematiek doorbreekt, terwijl hij al bezig met de voorbereidingen van de notitie. Ik vind dat niet fatsoenlijk. Ik zou zeggen: had de fundamentele discussie afgewacht. Dat ligt veel meer in de rede. Ik vind dit een beetje hapsnap. Misschien kunnen wij de middelen van het totale reiskostenforfait, als dat toch gewijzigd moet worden, op een andere manier inzetten zodat een positievere bijdrage wordt geleverd aan de oplossing van de fileproblematiek. Die discussie wil ik open aangaan. Nu een greep uit de kas doen met instemming van de VVD-fractie stelt de CDA-fractie teleur.

Nog meer verbaasd heb ik mij over het volgende. De VVD-fractie schrijft in de schriftelijke ronde ten aanzien van de kilometerprijs: met gemengde gevoelens kijken wij aan tegen het bevriezen van de forfaitaire kilometerprijs van de auto. Als je iets dergelijks in een schriftelijke ronde naar voren brengt en er doemen geen nieuwe elementen op, dan ben je ertegen. Zo zijn de mores in dit huis. Maar ook in dit geval zegt de VVD-fractie er geen woord meer over. Het is bijna ongeloofwaardig en helemaal niet consistent.

Mevrouw B.M. de Vries (VVD):

Ik geloof dat de heer Reitsma afgelopen maandag volstrekt niet geluisterd heeft naar het debat dat wij gevoerd hebben. Wat die 60 cent betreft, blijkt dat het op dit moment overeenkomt met de reële autokosten. Voor 1997 kunnen wij, zoals uit onze inbreng is gebleken, ermee instemmen. Als u dat niet goed gelezen heeft en ook niet goed geluisterd heeft, kan ik het niet helpen. Voor de rest heb ik er geen behoefte aan de discussie van maandag waarin ik een heel duidelijke stelling heb betrokken, over te doen.

De heer Reitsma (CDA):

Dit is wat al te gemakkelijk. In de schriftelijke ronde betrekt u fors stelling. U geeft daar het heldere signaal dat u tegen bent. Vervolgens onderneemt D66 actie bij De Telegraaf, met de dreiging om de faciliteiten voor de automobilist te halveren. Daarvan schrikt u zó dat u in uw schulp kruipt. U denkt: laat ik maar niks meer doen, want anders krijgen wij weer een kluts in de coalitie. Er is al eens een kabinet gesneuveld op het reiskostenforfait. U bent stervensbang dat u er weer onderdoor gaat. U gaat hier echt onder het juk door van D66, dat een handige zet heeft gedaan en een prachtig verhaal heeft neergezet in De Telegraaf. Verder heeft het er, terecht, geen woord over gezegd. Maar u bent door die houding in één keer terug gegaan in het hok, op beide punten, ondanks uw zware woorden in het schriftelijk verslag.

Mevrouw B.M. de Vries (VVD):

Voorzitter! Ik ben volstrekt niet onder de indruk van de woorden van de heer Reitsma. Hij probeert het aardig, maar nogmaals, wij hebben het debat maandag gevoerd. Als hij de stukken goed heeft gelezen, heeft hij gezien dat wij er niet tegen zijn. Ik wil heel kort herhalen dat ik heb gezegd dat het fraaier was geweest als men zou hebben gewacht. Wat er nu ligt is voor ons acceptabel voor 1997. Als de notitie van de staatssecretaris begin volgend jaar komt, is alles open.

De heer Reitsma (CDA):

Het is gemakkelijk om te praten met allerlei formele uitdrukkingen. De werkelijkheid is dat D66 de VVD in de tang heeft genomen. Daardoor bent u zó bang geworden dat u er niets meer over hebt willen zeggen. Als D66 met die rare voorstellen komt, had u weer een ruzie in de coalitie. Daar bent u bang voor geworden. U slikt zo langzamerhand alles. Dat hebben wij gisteren bij de tabaksaccijns ook gezien. Die zou minder stijgen als u uw mond had gehouden.

Mevrouw B.M. de Vries (VVD):

Voorzitter! De VVD-fractie trekt haar eigen lijn. Nogmaals, wat ons betreft is de discussie op dit moment klaar.

De heer Reitsma (CDA):

Ja, van die eigen lijn hebben wij de afgelopen week veel gemerkt. Die eigen lijn leidde tot een strategie met een aantal nederlagen. U durfde er nu niet weer in te stappen. Wat de VVD-fractie doet, vind ik in feite laf. Dan moet u niet in de schriftelijke ronde van die harde woorden gebruiken, dat u met gemengde gevoelens kennisneemt, enz. Wij schrijven dit bij op het lijstje van wat u vooraf beloofde, maar waarbij u als het hier echt aan de orde komt, in uw schulp kruipt. Legt u het maar uit. Voorzitter! Wij wachten de notitie van de staatssecretaris met belangstelling af. Wij vinden het onverstandig om nu even een wijziging door te voeren, al sluiten wij niet uit dat die wijziging eruit kan komen.

Een tweede punt is de buitengewonelastenregeling voor ziekte en invaliditeit. Het is een beetje jammer dat er een brandbrief van de Gehandicaptenraad aan te pas moest komen om een nota van wijziging in dit huis te krijgen, zeker na hetgeen in het debat met mevrouw Terpstra is gebeurd. Dat ging ook over de gehandicapten.

Ik vind het prijzenswaardig dat de staatssecretaris wel snel met een nota van wijziging is gekomen. De aanslag op de gehandicapten door een halvering van de aftrekbaarheid van hun reiskosten is echt te gek. Door het kabinet en door alle politieke partijen in een rondetafelgesprek was beloofd dat eerst een overleg zou plaatsvinden over de regeling voor de buitengewone lasten. Er zou eerder gekeken worden naar de mogelijkheden van verbetering dan van verslechtering. In het rondetafelgesprek waren alle politieke partijen én het kabinet onder de indruk van een aantal ernstige dingen. Het is dan een beetje vreemd dat er door een dergelijk wetsvoorstel in feite een halvering van de reiskosten komt. Ik prijs de staatssecretaris omdat hij dit heel snel heeft gerepareerd en omdat hij nu de draad weer oppakt, door over diverse onderwerpen overleg te plegen met de Gehandicaptenraad.

De fractie van het CDA herhaalt dat zij vindt dat voor zieken en invaliden zich geen verslechteringen via het wetsvoorstel mogen voordoen. Door de nota van wijziging ben ik ervan overtuigd dat dit ook niet gebeurd; dank daarvoor!

Het hoort niet direct bij dit wetsvoorstel, maar wij nodigen de staatssecretaris uit om nog eens na te denken over een algemene aftrekmogelijkheid voor vrijwilligers die zieke mensen die thuis zijn helpen. Vrijwilligers betalen vaak grote sommen aan reiskosten om zieke mensen te helpen en dat betalen zij uit eigen zak. Dit zijn vaak mensen die niet opgenomen kunnen worden in verpleeginrichtingen, verzorgingsinstellingen of wat ook, omdat er te grote wachtlijsten zijn. Dan zijn verwanten of andere vrijwilligers vaak bereid mensen thuis te verzorgen, omdat er ook te weinig thuiszorg is. Het past dan toch dat je dit vrijwilligerswerk eerder stimuleert dan afstraft. Ik zou de staatssecretaris willen oproepen, in alle eerlijkheid, om dat onderwerp nog eens in kaart te brengen. Ik zie ook wel dat het fiscaal moeilijk is om daar iets voor te regelen, maar ik vind dat de staatssecretaris een poging moet ondernemen om het in kaart te brengen, waarbij wat mij betreft ook de mogelijkheden en onmogelijkheden genoemd worden. Het gaat er daarbij om dit vrijwilligerswerk, waar de samenleving zo om zit te schreeuwen en dat aanzienlijk goedkoper is dan de professionele hulp – vaak is professionele hulp ook niet aanwezig vanwege de wachtlijsten – nog eens onder de loep te nemen en na te gaan of wij daar geen fiscale faciliteit voor kunnen bedenken. Ik zou graag vernemen of de staatssecretaris deze toezegging in het debat van hedenavond wil doen.

De heer Van der Ploeg (PvdA):

Voorzitter! De Partij van de Arbeid geeft er de hoogste prioriteit aan minder blauwe enveloppen te zien en vervolgens wil de Partij van de Arbeid dat er ook minder in die blauwe enveloppen zit.

Staatssecretaris Vermeend:

De essentie van het wetsvoorstel!

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! De bijdrage van de heer Van der Ploeg ging zo snel dat ik het niet eens had verstaan, maar ik heb het inmiddels begrepen. Ik zal er iets meer woorden aan wijden.

Het feit dat wij hier een wetsvoorstel hebben waarmee getracht wordt de administratieve lasten voor ondernemers en ook voor anderen zoveel mogelijk terug te dringen, heeft onze grote instemming. Daar hebben wij al eerder blijk van gegeven, maar het is goed om dit hier te herhalen. Daarnaast hebben we een wetsvoorstel waar ook nog een aantal andere zaken in worden geregeld; zaken die niet direct te maken hebben met de administratieve lasten, maar die toch geregeld moesten worden. Het belangrijkste onderwerp daarbinnen wordt gevormd door de buitengewone lasten. Daarover sprekend, voorzitter, ben ik zeer verheugd dat als gevolg van de vragen die zeker wijzelf afgelopen maandag daarover gesteld hebben, de staatssecretaris er nog eens naar gekeken heeft wat er gebeurt ten aanzien van de aftrekbaarheid van kosten die gehandicapten en zieken maken. Ik denk dat het heel goed is dat de staatssecretaris bereid is daartoe in overleg te treden met de relevante organisaties om te kijken in hoeverre je tot oplossingen kunt komen die voor alle partijen bevredigend zijn, daarbij in het achterhoofd houdend wat je uiteindelijke doelstelling was met dit wetsvoorstel.

Eén vraag heb ik nog, voorzitter. De staatssecretaris stelt voor om nu ook op het gebied van de huishoudelijke hulp eigenlijk naar de oude situatie terug te gaan. Kan de staatssecretaris nog eens uitleggen waarom het voorstel er lag zoals het er lag en wat de diepere achtergrond daarvan is geweest? Dat helpt ons te beoordelen wat uiteindelijk het meest redelijke zou zijn op dit front.

Staatssecretaris Vermeend:

Kunt u dit even verduidelijken?

Mevrouw Giskes (D66):

Het ging om de extra hulp die mensen inhuren. Daarvoor had u in het wetsvoorstel dat nu voorligt, voorgesteld een aantal trappen in te bouwen bij de aftrekbaarheid. U komt daarvan terug, als ik het goed begrijp. Ik begrijp heel goed wat de overwegingen zijn, maar ik zou nog even willen weten wat ooit de overwegingen zijn geweest om het te doen zoals u het voorgesteld heeft.

Mevrouw B.M. de Vries (VVD):

Voorzitter! Het ging om het amendement waarbij de staatssecretaris in zijn schulp kroop, om de woorden van het CDA te gebruiken.

De heer Schutte (GPV):

Mevrouw de voorzitter! Ook ik wil graag mijn dank uitspreken voor de tweede nota van wijziging. Het is een goede zaak dat de staatssecretaris hiermee ruimte heeft gemaakt voor reëel overleg met de Gehandicaptenraad. Inhoudelijk wil ik nog terugkomen op enkele punten uit het wetgevingsoverleg en in de eerste plaats is dat de voorgestelde referentieperiode ingeval van ongehuwd samenwonen. De staatssecretaris heeft op mijn opmerkingen op dat punt mondeling noch schriftelijk gereageerd. Ik verzoek hem dit nu alsnog te doen.

Het gaat mij om de relatie tussen zijn voorstel om de referentieperiode te beperken tot zes maanden en daarbij uit te gaan van de gegevens van het bevolkingsregister, aan de ene kant, en het wetsvoorstel geregistreerd partnerschap dat bij de Kamer ter behandeling voorligt, aan de andere kant. Dat laatste wetsvoorstel kent de mogelijkheid van registratie van partnerschap in de gemeentelijke basisadministratie. Ik heb erop gewezen dat door niet bij dit wetsvoorstel aan te sluiten, vreemde situaties kunnen ontstaan. Partners kunnen als zodanig zijn geregistreerd in de GBA en tevens zijn ingeschreven op hetzelfde adres. Dan zijn er geen problemen. Maar de situatie kan ook anders zijn, bijvoorbeeld als partners ondanks hun registratie als partners niet op hetzelfde adres staan ingeschreven. Is het dan zo logisch om ze toch gelijk te behandelen als gehuwden? Ook de omgekeerde situatie is mogelijk. Twee personen zijn ingeschreven op hetzelfde adres, beschouwen zich misschien wel als partners, maar kiezen ervoor hun partnerschap niet te laten registreren. Gelden zij voor de belastingen dan wel als partners? Ik vind dit een tot verwarring en onbillijkheid aanleiding gevende regeling. De mogelijkheid tot belastingontwijkgedrag zit er dik in. Daarom was de referentieperiode tot nu toe vrij ruim genomen. Door deze nu te verkorten komt de vraag naar het voorkomen van oneigenlijk gebruik – dat was het motief voor de toenmalige regeling – weer voluit terug.

In de tweede plaats kom ik terug op mijn opmerkingen over het voorstel om stakingsuitkeringen onbelast te maken. De staatssecretaris heeft gezegd dat het hierbij ging om een pragmatische keuze, die het hem ook eenvoudiger zou maken de regeling op straat te verdedigen. Maar omdat hij die regeling toch in de eerste plaats hier moet verdedigen, kom ik erop terug. Het is juist dat in de literatuur verschillend geschreven is over het principe. Ook de vakorganisaties hebben er wel verschillend over gedacht. Het meest logisch vind ik stakingsuitkeringen te beschouwen als uitkeringen die in de plaats treden van gederfde looninkomsten. Er is dan geen reden om zulke uitkeringen anders te behandelen dan andere looninkomsten. Maar ook als de weg gekozen wordt die de staatssecretaris voorstelt, kan hij mijns inziens niet volstaan met de beslissing dat deze uitkeringen onbelast zijn. Stakingskassen worden meestal gevuld uit bijdragen van de werknemers, die onderdeel vormen van hun vakbondscontributie. Daardoor zijn die bijdragen aftrekbaar als kosten van verwerving en behoud van loon. Het is dan niet logisch de uitkeringen uit deze kassen ook nog eens vrij te stellen van belasting. Het voorstel van de staatssecretaris zet dus de volledige aftrekbaarheid van vakbondscontributies op de tocht. Of hij dat op straat kan verklaren, weet ik niet. De tweede vraag in dit verband betreft de synergie met stakingsschadevergoedingsuitkeringen in de winstsfeer. Er zijn ook weerstandsfondsen ten behoeve van werkgevers. Zijn schadevergoedingen uit deze fondsen dan ook onbelast? Uit een oogpunt van gelijke behandelingen lijkt mij dit een consequentie.

Ten slotte kan zich de situatie voordoen dat een werknemer, ex-staker een T-biljet invult en zodoende een stukje loonbelasting terugkrijgt, terwijl de werkwillige die tijdens de stakingsperiode wel loonbelasting betaalde, geen recht op teruggave heeft. Dat lijkt mij moeilijk te verdedigen.

Mijn laatste punt gaat over de zogenaamde pseudo-werknemers, in het bijzonder de predikanten. Ik blijf het een ongelukkige zaak vinden dat de mogelijkheid geboden wordt predikanten onder de werking van de loonbelasting te brengen. Ik heb gevraagd of er in de praktijk verzoeken van kerken en predikanten gekomen zijn om deze mogelijkheid te openen. Daarop krijg ik nog graag een antwoord. Ook als dat zo is, vind ik een pseudo-dienstbetrekking niet juist, maar dat moeten dan vooral de betrokken predikanten en kerken zich aantrekken. Voor de regelgeving is essentieel dat de hoofdregel gehandhaafd blijft en dat daarvan slechts op gemeenschappelijk verzoek kan worden afgeweken. Is het juist dat als een predikant naar een andere gemeente vertrekt, er sprake is van een nieuwe dienstbetrekking, zodat opnieuw een gemeenschappelijk verzoek van predikant en inhoudingsplichtige nodig is? Ik zou daaraan hechten. Ik wil er voorts op wijzen dat de nu voorgenomen regeling niet mag gaan gelden als een opstapje naar een structurele regeling waarbij predikanten worden beschouwd als werknemers, niet in de sfeer van de loonbelasting nog minder in die van de werknemersverzekeringen. Op dit punt hoor ik graag een bevestiging van de staatssecretaris.

Voorzitter: Deetman

Staatssecretaris Vermeend:

Mijnheer de voorzitter! Allereerst dank ik de leden die hun waardering hebben uitgesproken voor het voorliggende wetsvoorstel. De heer Van der Ploeg was op dit punt bijzonder bondig. Hij gaf eigenlijk in de kern aan wat mede de doelstelling is van dit wetsvoorstel, namelijk minder administratieve lasten. Dat leidt inderdaad tot minder blauwe enveloppen. En het kan ook leiden tot eenvoudiger aangiftebiljetten. Ik heb zelden iemand zo bondig de strekking, een van de doelstellingen van een voorstel horen weergeven.

Voorzitter! Dan kom ik bij de opmerkingen van mevrouw De Vries. Er is aan de inwerkingtreding van het wetsvoorstel een specifiek artikel gewijd. In artikel XIV staat specifiek aangegeven op welk tijdstip de verschillende onderdelen van het wetsvoorstel in werking treden, ook in relatie tot het oude drempeltijdvak van vijftien maanden. Per verschillend onderdeel is aangegeven wanneer het in werking treedt. Ik wijs in dit verband op de situatie die betrekking heeft op de inkomstenbelasting. Voor de goede orde merk ik overigens op dat het ook voor de vermogensbelasting kan gelden. Maar ik blijf even bij de inkomstenbelasting, de aanslagen voor 1996. Als de Kamer ermee akkoord gaat, zal de maatregel, gelet op artikel XIV van de inwerkingtredingsbepaling, ingaan op 1 juli 1997. Op dat moment worden nog aanslagen over 1996 door de dienst geregeld. Voor 1996 is een overgangsmaatregel getroffen, inhoudende een drempeltijdvak van zes maanden. Dat is aangegeven in het desbetreffende artikel. In feite is gekozen voor dezelfde systematiek als die thans geldt. Belastingplichtigen kunnen overigens vanaf 1 januari 1997 hiermee rekening houden. In het wetsvoorstel zitten voor- en nadelen. In een aantal gevallen kan men dus voordeel hebben. Er is hier feitelijk geen sprake van terugwerkende kracht. Immers, vanaf 1 januari is reeds bekend wanneer het wetsvoorstel in werking treedt. Ook is de systematiek van de heffingsrente bekend. Een en ander wordt gewoon kenbaar gemaakt. Er wordt voorlichting gegeven op dit punt. Het is allemaal keurig geregeld in artikel XIV; de inwerkingtredingsbepaling. Voor de vermogensbelasting is de heffingsrente pas van toepassing met betrekking tot het jaar 1997.

Mevrouw B.M. de Vries (VVD):

Het is inderdaad zeer voortvarend, voorzitter. Ik had mij kunnen voorstellen dat u was begonnen met de aangiften over 1997. U pakt het jaar 1996 erbij. Het zou mijn stijl niet zijn, maar wij kunnen ermee akkoord gaan.

Staatssecretaris Vermeend:

Voorzitter! Dan kom ik te spreken over de vertraging. Wij hebben hier al over gesproken in het algemeen overleg. Wanneer is er sprake van een vertraging die te wijten is aan de dienst? Het hangt natuurlijk af van concrete situaties. De belastingdienst gaat vanaf 1 januari zoveel mogelijk AWB-conform werken, dus volgens de Algemene wet bestuursrecht. Er zijn voorschriften gegeven, zoals bekend. Ook zijn enkele termijnen aangegeven. De belastingdienst weet dat zij zich daaraan moet houden. De vraag is wanneer het in de praktijk gaat om een vertraging waarvan de schuld bij de dienst ligt. Het is moeilijk om een groot aantal concrete gevallen te noemen. Als de termijnen worden overschreden, is het veelal duidelijk als de belastingplichtige daar niets aan kan doen. Dan is het in feite de schuld van de dienst. En dan is het dus een helder geval.

Er zijn nog andere situaties denkbaar waarin het niet altijd even zwart-wit is, maar waarin de belastingplichtige zich afvraagt of dat wel het geval is. Je moet natuurlijk voorkomen dat dit leidt tot irritaties en allerlei geschillen. Ik zal in overleg met de dienst proberen om er inzicht in te verkrijgen en iets te doen in het kader van de voorlichting, zodat je meer duidelijkheid krijgt in de praktijk. Dan voorkom je onduidelijkheid en verschil van opvatting, waardoor anders conflicten ontstaan. Ik zeg toe dat ik de Kamer daarover zal informeren op het moment dat ik er enig inzicht in heb. Ik zal die informatie wat breder naar buiten brengen, opdat datgene wat mevrouw De Vries signaleert kan worden voorkomen. Ik kan mij voorstellen dat een belastingplichtige hierover duidelijkheid wil hebben, ook bij deze regeling.

Het verheugt mij dat mevrouw De Vries instemt met de nota van wijziging. Ik had dat ook wel verwacht, want zij had al aangekondigd dat zij op dat punt eventueel met een amendement zou komen. Ik heb dat ook meegenomen in het licht van de brief van de Gehandicaptenraad, die door de heer Reitsma is aangehaald.

Mevrouw Giskes heeft gevraagd waarom ik ben afgestapt van het voorstel voor de buitengewonelastenaftrek en waarom ik het heb opgezet zoals het toen was. Het voorstel was eigenlijk opgezet om een handvat te bieden voor de praktijk. Er is gekeken hoe het in de praktijk verloopt en vervolgens zijn er bedragen neergezet, mede gezien de ontwikkelingen in de praktijk en de jurisprudentie. Op zichzelf zijn die bedragen arbitrair te noemen. Dat zie je ook in de reactie van de Gehandicaptenraad. Mevrouw De Vries had al aangegeven dat zij het voorstel geen verbetering vond ten opzichte van de bestaande praktijk. Bovendien was haar bezwaar dat er sprake was van verschillende vormen van aantonen al naar gelang de inkomenspositie. Alles afwegende, gelet ook op de brief van de Gehandicaptenraad en de gedachtewisseling in het afgelopen algemeen overleg, heb ik besloten om dat in de nota van wijziging terug te brengen tot de bestaande situatie, waarbij uitdrukkelijk de administratieve voorwaarden zijn meegenomen en gehandhaafd, die overigens al gelden bij kinderopvang. Wij hebben gewoon de lijn doorgetrokken. Zoals ik in mijn brief heb aangegeven, kan dat zwartwerken voorkomen. Per slot van rekening moet je op dat punt je beleid voortzetten, omdat je dat ook op andere beleidsterreinen doet.

De heer Reitsma heeft een vraag gesteld over het OV-forfait. Het verheugt mij dat de CDA-fractie instemt met de regeling om het openbaar vervoer extra te stimuleren. De heer Reitsma wil daarin nog verdergaan door ook de dag- en weekkaarten mee te nemen. Hij weet hoe moeilijk het was voor de OV-bedrijven om een systeem op te zetten dat voldoende voorwaarden bood om het fiscaal te honoreren. Ik heb in de stukken al aangegeven dat wij erin zijn geslaagd om dat te doen voor de maandkaarten. Ik deel zijn opvatting dat het in het kader van het stimuleren van het openbaar vervoer wenselijk zou zijn dat dit ook voor de andere kaarten mogelijk zou worden. Zover is men niet, maar omdat ik de wens van de heer Reitsma deel, zeg ik toe dat ik in overleg zal blijven met de OV-bedrijven om dat mogelijk te maken. Laat ik geen illusie wekken: het was in technische zin al een hele opgave om dit rond te krijgen. Er is nogal wat tijd overheen gegaan. Ik zeg er nadrukkelijk bij dat ook de OV-bedrijven er belang bij hebben. Ook voor de OV-bedrijven zou het in het kader van klantenbinding van belang kunnen zijn om dit mogelijk te maken. Wat dat betreft heeft de heer Reitsma mij aan zijn zijde.

De heer Reitsma heeft ook een opmerking gemaakt over de bevriezing van de kilometerprijs en de tabel. De ontwikkeling van de autokosten en de opgenomen bedragen beziend, is er op dit moment geen reden om te verhogen. In antwoord op schriftelijke vragen van de VVD-fractie is aangegeven dat er op een bepaald moment reden kan zijn om een andere benadering te kiezen. Voorlopig was er geen reden om tot verhoging van die 60 cent over te gaan. Sterker nog, in een aantal gevallen levert het bedrag een voordeel op. Wij moeten nu een pas op de plaats maken om vervolgens aan de hand van de toegezegde notitie een principiële gedachtewisseling te houden. De heer Reitsma wil het bedrag verhogen, terwijl daarvoor mijns inziens geen aanleiding bestaat.

De heer Reitsma (CDA):

Die benadering wordt door mijn fractie niet gedeeld. Ik vind het ook geen eerlijke benadering. Wij kennen een bepaalde systematiek. De staatssecretaris doorbreekt haar om volgend jaar te bekijken of het geheel niet anders moet worden opgezet. Als hij consequent was geweest, had hij gezegd: ik vind dat er een aantal argumenten is om het reiskostenforfait onder de loep te nemen, onder meer vanwege het feit dat de koppeling aan het openbaar vervoer een andere kostenrelatie heeft dan de werkelijke autokosten. Als de staatssecretaris de systematiek niet vindt deugen, moet hij volgend jaar met een integrale wijziging komen. Ik begrijp zijn huidige redenering, maar ik vind haar wel tweeslachtig.

Staatssecretaris Vermeend:

Ik ben erover verheugd dat de heer Reitsma mijn redenering begrijpt. Ik heb slechts gezegd dat de ontwikkeling geen aanleiding geeft om het bedrag te verhogen.

De heer Reitsma (CDA):

Was er dan geen aanleiding om nu even niet aan de systematiek te sleutelen, om de zaak fundamenteel in beeld te brengen en om na uitgebreide discussie tot een voorstel te komen? Dat lijkt mij iets consistenter.

Staatssecretaris Vermeend:

Deze benadering hadden wij kunnen volgen. Wij zijn tot de conclusie gekomen dat er geen reden is om het bedrag te verhogen. Ik vind dat een plausibele reden om het bedrag te handhaven op het huidige niveau. De principiële discussie die moet volgen, heb ik reeds aangekondigd.

De heer Reitsma (CDA):

Diezelfde reden had u vorig jaar kunnen aanvoeren. Toen hebt u echter niets gedaan.

Staatssecretaris Vermeend:

Daar hebt u gelijk in, maar toen werd aangekondigd dat wij aan de slag zouden gaan met een herziening van de loon- en inkomstenbelasting. Een aantal van de regelingen zouden wij onder de loep nemen.

De heer Reitsma (CDA):

U moet bekennen dat deze maatregel niets te maken heeft met de vereenvoudiging van het belastingstelsel. En dat was de kern van dit wetsvoorstel. Om andere motieven is ingegrepen.

Staatssecretaris Vermeend:

Nee, u weet dat er rapporten bij de Kamercommissie liggen met technische verkenningen rond het reiskostenforfait. Dit komt dus niet zomaar uit de lucht vallen.

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! Toch is het nog steeds geen sterk nummer. Enfin, wij vervolgen de discussie. Om die reden zullen wij niet tegen het wetsvoorstel stemmen.

Staatssecretaris Vermeend:

Dank u zeer!

Voorzitter! Mevrouw De Vries heeft gevraagd naar een versnelling van de uitreiking van de biljetten. Op zichzelf is die gedachte het realiseren waard; wij zullen dan ook onderzoeken of de uitreiking van die biljetten kan worden versneld. Vooruitlopend op het onderzoek, kan ik al wel zeggen dat het weinig zinvol zal zijn en dat het waarschijnlijk ook niet mogelijk is om de biljetten al in december uit te reiken. Ik wacht even de interne gedachtewisseling af. Dan kan gesproken worden met de mensen die echt verstand hebben van dit soort technische processen. Als je de biljetten eind januari kunt uitreiken, ben je volgens mij al vrij snel. Bovendien beschikken de mensen meestal niet eerder dan in februari over de relevante gegevens. Het is dus ook niet zo zinvol om er bij wijze van spreken al in december aan te gaan zitten. Ik zal evenwel bekijken hoever ik kan komen. Zoals ik het, ook technisch, kan inschatten, zal eind januari al heel vroeg zijn.

De heer Schutte heeft een principiële opmerking gemaakt over de fiscale behandeling van stakingsuitkeringen. Ik heb in het algemeen overleg al hierover van gedachten gewisseld met hem. Ik heb toen gezegd dat hier in de vakliteratuur verschillend over wordt gedacht. De heer Schutte heeft ook aangegeven dat er verschillende benaderingen kunnen worden gekozen, mede in het licht van het arrest van de Hoge Raad. Ik heb inderdaad gezegd dat er dan maar voor een pragmatische oplossing gekozen moet worden, omdat ik die ook op straat kan uitleggen. De heer Schutte zegt terecht dat ik die hier ook moet kunnen uitleggen. En dat heb ik in het algemeen overleg ook gedaan. Ik heb aangegeven waarom ik de gekozen oplossing verdedigbaar en ook praktisch vind.

De heer Schutte heeft in dit verband een andere argumentatie. Omdat de vakbondscontributie fiscaal aftrekbaar is, zou je, volgens de heer Schutte, langs die weg redenerend, tot belastingheffing moeten komen als er een uitkering uit de stakingskas plaatsvindt. Hij heeft gevraagd of door de redenering die ik kies, de aftrekbaarheid van de vakbondscontributie in feite op de tocht komt te staan. Theoretisch is die gedachte een pleitbare, maar ik kijk nu even puur naar de praktijk. De vakbondscontributie is niet een aftrekpost die specifiek als zodanig genoemd wordt. In het overgrote deel van de gevallen – en dan druk ik mij nog heel terughoudend uit – zal die contributie wegvallen in het bestaande kostenforfait. Dat is de praktijk. De heer Schutte weet dat er vroeger wel eens is gepleit voor een specifieke extra aftrekpost voor de vakbondscontributie. Die wens is toen echter niet gehonoreerd. Er zit dus wel wat in de redenering van de heer Schutte, maar praktisch gesproken valt die contributie weg in het algemene kostenforfait. Dat is mijn tegenargument tegen de op zichzelf pleitbare fiscaal-theoretische opmerking van de heer Schutte.

De heer Schutte (GPV):

Op zichzelf is dat waar. Dat forfait is echter opgebouwd uit een aantal elementen. Een van die elementen is veelal de vakbondscontributie. Principieel verandert er dus niets aan mijn betoog.

Staatssecretaris Vermeend:

De werknemer ervaart het forfait niet als een aftrek van de vakbondscontributie. Het betalen van contributie voor de vakbond leidt in de regel niet tot een extra aftrek.

Mevrouw B.M. de Vries (VVD):

Voorzitter! De staatssecretaris geeft er een mooie draai aan, maar ik deel de mening van de heer Schutte. Het blijft een feit dat de vakbondscontributie aftrekbaar is. Om nu te zeggen dat dit geen extra aftrekpost is, vind ik een wollige redenering.

Staatssecretaris Vermeend:

Ik heb gezegd dat het standpunt van de heer Schutte fiscaal-theoretisch verdedigbaar is. Dit standpunt is in de vakliteratuur terug te vinden. Mijn standpunt heeft echter ook steun gekregen. Alles afwegend, heb ik voor een pragmatische aanpak gekozen. Daar kan bezwaar tegen aangetekend worden en dat is ook gebeurd.

De heer Schutte is ingegaan op de kwestie van stakers die een T-biljet kunnen aanvragen. Naar mijn mening is geen verschil tussen belastingplichtigen of zij nu staken of niet. Er wordt geen onderscheid gemaakt. Iedereen die daarvoor in aanmerking denkt te komen, kan een T-biljet aanvragen.

De heer Schutte (GPV):

Ik sprak over de grensgevallen. Als iemand bijvoorbeeld een maand gestaakt heeft, kan hij wellicht mede daardoor in aanmerking komen voor belastingteruggave, terwijl degene die doorgewerkt heeft daar niet voor in aanmerking komt. Het is geen zwaarwegend punt, maar in de praktijk kan dit zich voordoen en dan moet er een reactie op gegeven worden.

Staatssecretaris Vermeend:

Ik vraag mij sterk af in welke gevallen dit zich kan voordoen. Ik moet u een reactie op deze veronderstelling schuldig blijven. Het zal inderdaad afhangen van het aantal gestaakte dagen, maar dan nog wordt feitelijk alleen de Wet op de inkomstenbelasting over het desbetreffende jaar toegepast. Er zijn talloze andere omstandigheden denkbaar op grond waarvan men voor een T-biljet in aanmerking kan komen.

Mevrouw B.M. de Vries (VVD):

Voorzitter! In het overleg heb ik gezegd dat het niet mag voorkomen dat een staker netto meer overhoudt dan iemand die door blijft werken. De heer Schutte geeft hier een voorbeeld van. Mocht dit zich voordoen, mocht iemand die staakt er op grond van fiscale regels beter van worden, dan moeten wij hier nog eens naar kijken.

Staatssecretaris Vermeend:

Ik kan mij niet voorstellen dat een staker er beter van wordt, mede gelet op de hoogte van uitkeringen uit de stakingskassen. Dit punt is echter bij dezen gesignaleerd.

De heer Schutte (GPV):

Voorzitter! Ik heb ook gewezen op de synergie met de winstregelingen.

Staatssecretaris Vermeend:

Voorzitter! Naar mijn mening kan die vergelijking niet gemaakt worden. In de fiscaliteit is er verschil tussen winst en loon. Voor beide onderdelen zijn afwijkende regelingen opgesteld. Er kan geen directe vergelijking gemaakt worden tussen de uitwerking van regelingen in de sfeer van de loon- en inkomstenbelasting en de uitwerking van regelingen in de sfeer van de belasting op winst. Die regelingen verschillen principieel. Voor de belasting op winst is een aantal specifieke maatregelen ontworpen, waarbij rekening is gehouden met de bijzondere omstandigheden van het ondernemerschap. Ik vind dus dat een dergelijke vergelijking niet gemaakt kan worden. Er kan verschil ontstaan, hoe je het ook wendt of keert, tussen enerzijds de winstsfeer en anderzijds de loon- en inkomstenbelastingsfeer als het gaat om werknemers of personen met inkomsten uit andere arbeid of winst uit onderneming. Maar dat is nu ook zo, dus dit treedt nu niet op door dit wetsvoorstel.

De heer Schutte (GPV):

Het zou nu niet zo zijn, als wij er nu voor zouden kiezen dat om stakingsuitkeringen te belasten. Dat geldt zowel voor de winstsfeer als voor de loon- en inkomstenbelastingsfeer. Doordat er nu een andere keuze wordt gemaakt, kan zich de situatie voordoen dat het in de winstsfeer wel belast is en in de inkomenssfeer niet. Daar kan de staatssecretaris een argument voor hebben, maar hij kan niet zeggen dat dat is gebaseerd op verschillende systematieken. De achtergrond kan in beide gevallen vergelijkbaar zijn: als gevolg van een staking komt er een uitkering uit een fonds.

Staatssecretaris Vermeend:

Die komt uit de desbetreffende stakingskas en die wordt beheerd door de desbetreffende vakbond. Hoe moet ik mij voorstellen dat er een stakingsuitkering gaat naar de winstsfeer?

De heer Schutte (GPV):

Er zijn bedrijfstakken die een fonds hebben gevormd voor het geval van staking, zodat er uitkeringen kunnen worden gedaan aan werkgevers die door de staking gedupeerd zijn en hun winst daardoor verminderd zien. Die situatie is toch redelijk identiek aan die van de stakingskas voor werknemers?

Staatssecretaris Vermeend:

Als het gaat om kosten in de winstsfeer, zijn zij ook aftrekbaar.

De heer Schutte (GPV):

Maar het zijn uitkeringen.

Staatssecretaris Vermeend:

Het zijn gewoon stakingskosten op dat moment. Ik begrijp de situatie niet. Er is een situatie bij de werkgevers waarbij bepaalde bedragen worden gestort. Ik ga er even van uit dat dit stakingskosten zijn, en die zijn als zodanig aftrekbaar in de winstsfeer.

De heer Schutte (GPV):

Het gaat niet om de aftrekbaarheid in de winstsfeer. Het gaat erom dat een werkgever op een gegeven moment een uitkering krijgt omdat hij schade heeft geleden als gevolg van een staking. Wordt die uitkering dan beschouwd als inkomen in de winstsfeer dat belast wordt, of niet? Ik dacht van wel.

Staatssecretaris Vermeend:

Zoals de heer Schutte het weergeeft, gaat het om stakingskosten en die zijn aftrekbaar. Vervolgens komt het bij een werkgever tot uitkering als een vorm van vergoeding en die valt in de winstsfeer. Dat is zo logisch als wat.

De heer Schutte (GPV):

In die situatie is het logischer dan bij de werknemers.

Staatssecretaris Vermeend:

Ik begrijp dat de heer Schutte mij op dit punt probeert te pakken. Ik vind wel dat er sprake is van een principieel verschil, omdat wij praten over de winstsfeer.

Voorzitter! Ik kom bij de pseudo-werknemers en de predikanten. Ik moet op dit punt eerst een misverstand ophelderen. Het gaat om een kan-regeling. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling om dit als een soort opstapje te zien naar een dienstbetrekking. Mijn medewerkers hebben mij op mijn verzoek verteld dat in deze kringen om die mogelijkheid is gevraagd. Het is dus geen gedachte van mij om daar een dienstbetrekking van te maken. Neen, er is in de praktijk behoefte aan om dit mogelijk te maken en daarbij gaat het uitdrukkelijk om een kan-bepaling. Ik kan mij voorstellen dat er, ook gezien de opmerking van de heer Schutte, in bepaalde kringen wordt gezegd: daar doen wij niet aan mee, want daar hebben wij geen belangstelling voor. Dat is ook toelaatbaar en dan blijft de huidige regelgeving gewoon bestaan. Ik kan mij daarnaast voorstellen, ook gezien de praktijk, dat er predikanten zijn die het eigenlijk wel makkelijk vinden om voor een dergelijke regeling te kiezen. Ik kan dat niet beoordelen en moet dat gewoon afwachten. Maar als men wil, kan men van die regeling gebruikmaken, en het is niet de bedoeling van de wetgever om dit te zien als een opstapje naar een dienstbetrekking.

Voorzitter! Ik dacht dat ik alle vragen had beantwoord.

De heer Schutte (GPV):

Er was nog het punt van de ongehuwd samenwonenden.

Staatssecretaris Vermeend:

Dat klopt. Ik zal eerst de achtergrond schetsen. Naar aanleiding van de huidige regelgeving zijn er reacties gekomen van belastingplichtigen en er zijn hierover ook brieven naar het parlement gestuurd om ervoor te pleiten om de huidige termijn terug te brengen tot een termijn van zes maanden. Wij meenden op dat punt puur tegemoet te komen aan een gelijkere behandeling. Dat hebben wij vaker gedaan, bijvoorbeeld bij wetgeving van enkele jaren geleden, waarbij wij inderdaad die stappen hebben gezet. Ik was toen lid van deze Kamer en ik kan mij herinneren dat daartegen door de fractie van de heer Schutte toen principiële bezwaren gemaakt zijn, vanuit de optiek dat er ook civielrechtelijk een wezenlijk verschil is tussen de huwelijkse situatie en de samenwoningssituatie. Op dat moment is, met het oog op de door de heer Schutte nu aangegeven vormen van oneigenlijk gebruik, gekozen voor een wat langere termijn. Ook gelet op de huidige situatie en de controlemogelijkheden, meenden wij dat de voorgestelde termijn van zes maanden in ieder geval in voldoende mate controleerbaar is en dat wij het – om het kort door de bocht te formuleren – daarvoor niet hoeven te laten.

Nu wij deze keuze hebben gemaakt binnen de fiscaliteit, komt de vraag op in hoeverre die keuze conflicteert met het voorliggende wetsvoorstel. Zoals wij wel vaker in de fiscaliteit doen, introduceren wij een eigen regime. Dat hebben wij ook in het verleden gedaan ten aanzien van samenwoners: een eigen regime dat past binnen de fiscale systematiek. Ik kan mij overigens voorstellen – maar dan loop ik even vooruit – dat op het moment dat het wetsvoorstel, waar de heer Schutte aan refereert, in werking is getreden, zijn werking krijgt en in de praktijk wordt toegepast, een gedachtewisseling zal plaatsvinden, ook binnen de fiscaliteit, om eens te bezien in hoeverre het realiseren van die gelijkstelling, ook uit het oogpunt van handhaafbaarheid en misschien ook uit het oogpunt van fiscale gelijkheid, voordelen heeft of dat men moet besluiten tot een aanpassing in je systeem. Ik wil dat op dit moment openlaten. Wij hebben nu voor deze aanpassing gekozen, maar als je op dat punt een aantal formele voorwaarden gaat creëren die altijd – dat ben ik met de heer Schutte eens – makkelijker zijn te handhaven dan materiële voorwaarden, sluit ik niet uit dat je wellicht tot de conclusie moet komen dat je je moet aansluiten bij een formele regelgeving, ook in de fiscaliteit.

De heer Reitsma (CDA):

De staatssecretaris heeft niet gereageerd op mijn laatste opmerking over het nadenken over een aftrekpost voor vrijwilligers in de zorg.

Staatssecretaris Vermeend:

In het algemeen overleg hebben wij een korte discussie gehad over het introduceren van nieuwe aftrekposten. Ik heb al aangegeven dat het kenmerk van nieuwe aftrekposten is dat de wetgeving ingewikkelder wordt en ook dat zij leiden tot een vorm van grondslaguitholling, waar met name in de fractie van de heer Reitsma buitengewoon kritisch naar gekeken wordt. Ik ben zelden kritisch bejegend door een fractie als het gaat om de inzet van de fiscaliteit voor, op zichzelf gesproken, te waarderen doeleinden. Dat geldt natuurlijk ook voor de gedachte die de heer Reitsma heeft geopperd. Op zichzelf is het natuurlijk te waarderen om die activiteiten op enigerlei wijze te steunen. Ik onderstreep het belang van die activiteiten, maar het is de vraag of dat via de fiscaliteit moet gebeuren. Die vraag leg ik ook voor aan de heer Reitsma, want vooral zijn fractie heeft het afgelopen jaar nogal gewaarschuwd voor een uitholling van de grondslag en het introduceren van nieuwe fiscale regelgeving. Nu ben ik juist heel terughoudend op dat punt.

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! Dit is een beetje de wereld op z'n kop zetten. Als wij het aantal wetsvoorstellen, in het kader van versmalling, dat de staatssecretaris sinds zijn aantreden heeft gedaan, vergelijken met de beperkte wensen die het CDA naar voren brengt, als wij die lijstjes eens naast elkaar leggen, dan hebben wij evenwicht.

Staatssecretaris Vermeend:

Zal ik die lijstjes eens maken?

De heer Reitsma (CDA):

Maar laten wij daar niet over bekvechten.

Staatssecretaris Vermeend:

Oh, ik wou al zeggen. Maar ik kan het lijstje voor u maken, hoor.

De heer Reitsma (CDA):

Het gaat erom of u bereid bent de mogelijkheden en de onmogelijkheden – ook daar heb ik best oog voor – nog eens op een rijtje te zetten.

Staatssecretaris Vermeend:

Ik doe u de volgende toezegging. Ik zal de fiscale positie van de vrijwilligers in beeld brengen en daarvan een aantal voors en tegens op een rijtje zetten. Ik zeg dus geen aftrekpost toe maar een overzicht van de fiscale positie van het vrijwilligerswerk. De fracties van de VVD en van de PvdA hebben overigens in dit verband eerder de vrijstellingsregeling aan de orde gesteld.

De heer Reitsma (CDA):

Zult u daar dit vraagstuk bij betrekken?

Staatssecretaris Vermeend:

Zeker. Ik zeg u toe dat ik eens laat kijken naar de fiscale positie van de vrijwilliger in meer algemene zin.

De voorzitter:

Ik stel voor de beraadslaging te beëindigen.

Mevrouw B.M. de Vries (VVD):

Voorzitter! U bent snel. Ik heb behoefte aan een heel korte tweede termijn.

Ik ben blij dat de staatssecretaris toegezegd heeft dat hij het heffen van rente als gevolg van traag functioneren van de belastingdienst, laat onderzoeken. Dat is heel goed. De technische problemen die volgens hem verbonden zijn aan het versneld bezorgen van de aangiftebiljetten, zie ik niet zo. Ik ga ervan uit dat hij ze serieus onderzoekt.

Voorzitter! Ik maak lekker gebruik van de gelegenheid dat dit uw laatste avond in ons gebouw is. Ik vind u een fantastische vent. Ik vond het een voorrecht met u samengewerkt te hebben en ik wens u alle goeds toe voor de toekomst. U hamert mij nu niet af; heerlijk!

De voorzitter:

Dank u wel.

Staatssecretaris Vermeend:

Ik sluit mij bij mevrouw de Vries aan: hartelijk dank!

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Morgen zal over het wetsvoorstel worden gestemd, zodat het op tijd kan worden doorgezonden aan de Eerste Kamer en het voor 1 januari a.s. het Staatsblad bereikt.

Naar boven