Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg over de lerarenopleidingen.

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Tijdens het algemeen overleg over de lerarenopleidingen, gehouden op 21 maart, zijn door de minister toezeggingen gedaan. In een groot gedeelte daarvan kunnen wij ons vinden. Echter, met één onderdeel hebben wij wat problemen omdat daarbij onzes inziens op onvoldoende wijze wordt ingegaan op het probleem waar het om gaat. Het betreft de uitvoering van de tussen de minister en de HBO-raad gesloten overeenkomst, waarin wordt vastgelegd dat rekening wordt gehouden met de samenwerking die tussen de desbetreffende hogescholen gestalte heeft gekregen. Van belang is dat, naast de regionale samenwerkingsverbanden, ook andere samenwerkingsverbanden een gelijkwaardige positie houden. Dit is in de toezeggingen niet voldoende tot zijn recht gekomen. Daarom dien ik, mede namens de collega's Stellingwerf, Van der Vlies en Schutte, een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - de regering de vorming van samenwerkingsverbanden beoogt met als doel de vergroting van de doelmatigheid en de kwaliteit van de lerarenopleiding;

  • - deze samenwerkingsverbanden zowel op regionale als op landelijk-denominatieve basis kunnen worden vormgegeven;

  • - er een fonds voor de lerarenopleidingen wordt gevormd ten behoeve van de studeerbaarheid van de opleidingen en specifieke vernieuwingsprojecten;

  • - ook deze middelen tot doel hebben, de kwaliteit van de lerarenopleidingen te verbeteren;

spreekt uit dat zowel regionale als landelijk-denominatieve samenwerkingsverbanden op gelijkwaardige wijze aanspraak moeten kunnen maken op de voor de samenwerkingsverbanden ter beschikking gestelde middelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Hoeven, Stellingwerf, Van der Vlies en Schutte. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 23 (23328).

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Het moge duidelijk zijn dat hierbij uiteraard dezelfde criteria van kwaliteit moeten worden gehanteerd. Het gaat alleen om de gelijkwaardigheid van de aanspraken.

Wat de andere toezeggingen betreft wil mijn fractie graag de invulling daarvan afwachten. Aan de hand van die invulling zal zij alsnog reageren, óók waar het gaat om de LIO's.

De heer Stellingwerf (RPF):

Mijnheer de voorzitter! Evenals tijdens het algemeen overleg het geval was, zal ik het woord voeren mede namens de collega's van SGP en GPV.

In het algemeen overleg van twee weken geleden is gebleken dat er op het terrein van de lerarenopleidingen veel in beweging is. Het nodige is neergelegd in een overeenkomst, gesloten tussen HBO-raad en minister. Deze overeenkomst biedt de mogelijkheid om verschillende curricula te ontwikkelen. Hoewel wij niet om voorstellen in deze richting hebben gevraagd, begrijpen ook wij wel dat de ruimte die in deze overeenkomst is opgenomen, niet lichtvaardig kan worden gebruikt.

De overeenkomst biedt tevens ruimte om de samenwerkingsverbanden zowel op regionale als op landelijk-denominatieve basis te organiseren. Het gaat om het grote doel van de kwaliteitsverbetering en in dat kader zal een fonds voor de lerarenopleidingen worden gevormd. Met middelen daaruit kunnen studeerbaarheids- en vernieuwingsprojecten worden gefinancierd. De minister heeft in het algemeen overleg echter aangegeven dat middelen slechts aan regionale samenwerkingsverbanden zullen kunnen worden toegekend. Op zijn minst is hierover onduidelijkheid blijven bestaan. De fracties van RPF, SGP en GPV zijn van oordeel dat, wanneer wordt voldaan aan de eisen van doelmatigheid en kwaliteit en er binnen de regels en afspraken wordt voldaan aan de samenwerkingsvereisten, er ook sprake moet zijn van gelijke kansen om in aanmerking te komen voor projecten en daaraan verbonden middelen.

Hiermee willen wij geen automatische piloot introduceren in de zin van: dien maar iets in en dan krijg je een pot geld. Ook bepleiten wij niet dat, als het ene samenwerkingsverband iets krijgt, alle andere samenwerkingsverbanden een soortgelijk bedrag krijgen. Wij erkennen dat er sprake moet zijn van kritische toetsing en prioriteitenstelling, maar dan wel op basis van gelijkwaardige mogelijkheden voor het indienen van projecten en het eventueel honoreren van projecten. Daarom hebben wij de motie mede ondersteund.

Minister Ritzen:

Mijnheer de voorzitter! Ik ben de leden die gesproken hebben, zeer erkentelijk voor hun woorden. Dat geldt natuurlijk zeker voor het memoreren door mevrouw Van der Hoeven van iets waarvoor ik mij zeer heb ingezet, namelijk dat de ontwikkeling rondom de lerarenopleidingen zo breed mogelijk wordt onderschreven. Het is een zeer ingrijpende ontwikkeling en het is ontzettend belangrijk dat het beeld ontstaat dat de politiek deze steunt.

De ontwikkeling start bij het gegeven dat PABO's ontzettend klein zijn; een gemiddelde grootte van 300 leerlingen moet toch echt als klein worden beschouwd. Verder worden er gemiddeld 24 vakken gegeven, hetgeen betekent dat deze opleidingen niet alle vakken kunnen bieden, zodat ze zullen moeten samenwerken. Tot zover zijn wij het allemaal volstrekt met elkaar eens. Ik ben blij dat er ook eensgezindheid bestaat over samenwerken bij het samenstellen van het curriculum, net als over de vraag hoe de overeenkomst met de HBO-raad op dat punt moet worden gelezen.

Vervolgens gaat het om de vraag, of er sprake moet zijn van regionale of landelijke samenwerking. Ik heb in het algemeen overleg mijn best gedaan om de brede overeenstemming ook hierbij in stand te houden, maar tegelijkertijd geen concessies te doen op het punt van het doel voor de langere termijn, opdat wij over een aantal jaren niet weer met dit probleem geconfronteerd worden. Ik herhaal dan ook wat ik heb gezegd, maar eerst de motivering. Een school in Terneuzen zal niet gaan samenwerken met een opleiding in Leeuwarden, ook al zou het om dezelfde denominatie gaan. Ik moet er trouwens meteen bij zeggen dat ik het niet voor 100% zou willen uitsluiten, maar het lijkt mij niet voor de hand liggend om dit als een algemene regel te beschouwen. Daarom heb ik het ook zo opgevat dat het in principe om regionale samenwerking gaat: regionaal zijn er enkele PABO's die samen het hele pakket bieden, ook bij specialisatie. Wij zien immers graag dat de basisschool ook meer gebruik kan maken van specialisaties en dat de PABO's die kunnen aanbieden. Wij willen daarmee ook het probleem van de PABO's oplossen dat men zich onvoldoende tot deze opleidingen wendt voor de nascholing. Ik vraag dan altijd wat men nu eigenlijk wil, omdat men niet al die nascholing op individuele basis kan bieden, zodat er onderlinge afstemming nodig is. Dit moet in feite nog beginnen. De reële binding van een individuele school en een PABO zal dus gebaseerd moeten zijn op regionale arrangementen, maar daarenboven is er natuurlijk een landelijke component mogelijk.

Maar, voorzitter, ik ben nog een stap verder gegaan. Ik heb het verslag nog eens goed doorgelezen en daaruit blijkt dat ik ook heb gezegd, dat ik met de HBO-raad heb afgesproken dat het om het beginsel gaat, waarbij afwijkingen mogelijk zijn als ze goed gemotiveerd kunnen worden. Ik meen dat ik daarmee tegemoet ben gekomen aan hetgeen ook de heer Stellingwerf naar voren bracht als "het niet lichtzinnig gebruiken van". Het beginsel is dus helder, maar op een andere wijze werken is niet uitgesloten. Dit houdt in dat het aannemen van de motie in mijn ogen aan deze lijn afbreuk zou doen, want het gaat hierbij niet om gelijkwaardigheid. Ik herhaal ook wat ik als een tegemoetkoming zie, namelijk dat de Kamer zelf moet overzien hoe de besluiten genomen zijn. Ik zou dus geen uitzonderingen willen toestaan, wat een deel van de Kamer wezenlijk acht. Ik zal dit dus niet doen zonder dat ik de mening van de Kamer erover gehoord heb. Maar ik zou ook niets willen uitsluiten zonder dat ik de Kamer erover heb gehoord.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Wat zegt de minister nu precies? Zegt hij dat het gaat om zaken die in feite ongelijkwaardig zijn of dat ze wel gelijkwaardig zijn, maar niet in dezelfde mate?

Minister Ritzen:

Wat ik precies bedoel, is dat regionale arrangementen het beginsel vormen. Een regionaal arrangement hoeft zich dus als zodanig niet te bewijzen, dat past per definitie in de manier van denken. Er is echter een uitzondering mogelijk, namelijk dat er een ander arrangement tot stand komt. Ik maak de geachte afgevaardigde erop attent dat het landelijke element vaak een rol kan spelen in aanvulling op het regionale. Daar waar het een rol speelt in uitzondering op de situatie, is een majeure afweging aan de orde. Dit moet dan zeer goed beargumenteerd worden. Inderdaad is er dan sprake van een ongelijke situatie. Het landelijke arrangement moet uitvoerig beargumenteerd worden terwijl het regionale arrangement de regel is.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, morgenmiddag over de motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 16.05 uur tot 16.15 uur geschorst.

Naar boven