Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Auteurswet 1912 en de Wet op de naburige rechten in verband met richtlijn nr. 93/83/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 september 1993 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel (Pb/EG L 248) (23813).

De voorzitter:

Ik stel mij voor, uiterlijk om 19.00 uur de beraadslaging over dit wetsvoorstel te sluiten.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Middel (PvdA):

Voorzitter! Vandaag behandelen wij alweer een wetsvoorstel betreffende een wijziging van de Auteurswet 1912, in verband met de implementatie van een Europese richtlijn. Na wijzigingen van de Auteurswet als gevolg van de richtlijnen betreffende, kort gezegd, de computersoftwareverhuur, het leenrecht en enkele naburige rechten, en daarna harmonisatie van de duur van het auteursrecht, staat vandaag de coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel op het programma.

Voor alle duidelijkheid: de fractie van de Partij van de Arbeid heeft er geen behoefte aan, na de uitvoerige schriftelijke beantwoording van de door onze en andere fracties gestelde vragen – waarvoor ik de minister overigens hartelijk dank – nu nog uitgebreid het onderhavige voorstel te bespreken. Ook wij hebben kennis genomen van de bezwaren, geuit door organisaties van rechthebbenden, tegen het voorgestelde systeem van collectief beheer van de kabelrechten. Gelet op deze bezwaren van rechthebbenden, en gelet op het feit dat de kabelexploitanten geen bezwaar zouden hebben tegen een wijziging van het voorstel, is het een goede zaak dat de minister heeft besloten het onderhavige voorstel zo te wijzigen dat tegemoet wordt gekomen aan de rechthebbenden.

De fractie van de Partij van de Arbeid heeft daarom met instemming kennis genomen van de voorgestelde aanpassing van de artikelen 26a Auteurswet en 14a Wet op de naburige rechten, in die zin dat het in artikel 9, eerste lid, van de richtlijn opgenomen model onverkort wordt opgenomen. Dit model staat toe dat de huidige praktijk die, voor zover ons bekend is, goed en met ieders instemming functioneert, kan worden voortgezet. Niettemin heeft mijn fractie over de laatste volzin van artikel 26a nog een vraag over het begrip "rechten die toekomen aan omroeporganisaties". Worden daarmee, naast de eigen rechten en/of aan de omroep overgedragen rechten, ook bedoeld de aan de omroep gelicenseerde rechten? Omvatten de in artikel 10 van de richtlijn genoemde overgedragen rechten ook gelicenseerde rechten?

Waar de fractie van de Partij van de Arbeid zo langzamerhand behoefte aan heeft, is een nadere beschouwing van het begrip "openbaar maken" in de Auteurswet. Bij de voorbereiding van de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel stuitte mijn fractie op een arrest van de Hoge Raad (24 december 1993, Nederlandse jurisprudentie 94, pagina 641). Dit arrest betreft de kleine kabelnetten. De vraag die moest worden beantwoord, was of de in de rechtspraak ontwikkelde criteria voor grootschalige centrale antenne-inrichtingen ook gelden voor draadomroepinrichtingen van min of meer beperkte omvang. Naar het oordeel van de Hoge Raad ligt het niet op de weg van de rechter, een kwantitatief criterium, zoals een bepaald aantal van bij een gemeenschappelijke antenne-inrichting aangeslotenen, vast te stellen, op grond waarvan de verrichtingen van bepaalde gemeenschappelijke antenne-inrichtingen zouden zijn uitgezonderd van het vereiste van toestemming van de auteursrechthebbenden. De rechter zegt dus eigenlijk met andere woorden: bij gebrek aan nadere wetgeving moet ik, gegeven het openbaarmakingsbegrip in de Auteurswet, zo beslissen. Het woord is dus aan de wetgever.

Nu speelt een dergelijk probleem niet alleen bij de kabeldoorgifte. De laatste tijd bereiken ons steeds vaker signalen, dat het maatschappelijk draagvlak voor het auteursrecht afneemt. Deels wordt dit veroorzaakt door het toenemend aantal rechten en rechthebbenden. De negatieve geluiden die de laatste tijd over de uitbreiding van auteursrechten zijn te beluisteren, ook in deze Kamer, en zeker ook bij de collega's aan de overkant, zijn echter bij nadere analyse voor een deel terug te voeren op het door de rechter zeer ruim geïnterpreteerde begrip "openbaar maken". Ieder nieuw geïntroduceerd recht wordt immers weer aan dit centrale begrip in de Auteurswet gekoppeld. Dit begrip staat al sinds 1912 in de Auteurswet. Daarna zijn er nieuwe vormen van communicatie, onder andere radio en televisie, gekomen. De rechtspraak heeft vrijwel steeds in voorkomende gevallen geconstateerd dat er sprake was van een nieuwe openbaarmaking. De rechter spreekt zich echter niet uit over de rechtvaardiging. Dat is logisch, want hij gebruikt slechts het gereedschap dat hem door de wetgever wordt aangereikt.

De fractie van de Partij van de Arbeid hecht aan een gezond auteursrecht, met voldoende maatschappelijk draagvlak. Naar onze overtuiging is dit slechts mogelijk indien zowel aan rechthebbenden als aan gebruikers recht wordt gedaan. Een auteursrecht dat alleen wordt gedragen door een wettelijk verbodsrecht, zonder maatschappelijke steun, is op termijn geen lang leven beschoren. Ik wil daarom namens mijn fractie de minister verzoeken een onderzoek te doen naar het functioneren van het begrip "openbaar maken" in de Auteurswet en het resultaat in een notitie aan de Kamer te doen toekomen en dat op niet al te lange termijn.

Enkele vragen die daarbij aan de orde kunnen komen, zijn de volgende. Hoe leggen andere landen binnen de Europese Unie dit begrip uit? Wat zijn de onderlinge verschillen en in hoeverre verschillen zij van de Nederlandse situatie? In hoeverre zijn de grenzen van het begrip verdragsrechtelijk bepaald? Wordt de in artikel 12, lid 2, van de Auteurswet opgenomen beperking, familie, vrienden of daaraan gelijk te stellen kring, door de rechter te beperkt uitgelegd of niet? Is bijvoorbeeld gezinsvervangend wonen een factor waarmee rekening zou moeten worden gehouden? Wellicht dat wij, na consultatie van rechthebbenden en gebruikers over deze notitie een algemeen overleg kunnen voeren, waarin de vraag centraal staat of het begrip "openbaar maken" in artikel 12, lid 2, van de Auteurswet in de huidige tijd nog voldoet, dan wel aanpassing behoeft.

Ik heb overwogen om op dit punt een amendement in te dienen, maar het leek mij, gezien het onderwerp en de omgangsvormen in deze Kamer beter om eerst te volstaan met een verzoek aan de minister.

Mevrouw De Koning (D66):

Mijnheer de voorzitter! Veel later dan de bedoeling was, spreken wij vanavond hier afsluitend over wetsvoorstel 23813. Er ligt nu iets voor ons dat grosso modo een wettelijke bevestiging is van wat in de Nederlandse praktijk gebruikelijk is. Het stemt ook ons tot enige vreugde dat de minister de gedachte aan een eigen rechtenorganisatie met een monopoliepositie in artikel 26a wijselijk heeft verlaten en onder invloed van het veld ervoor heeft gekozen de goedwerkende collectieve contractspraktijk in stand te laten.

Ik wil er wel een opmerking over maken. Het is opvallend dat wij in deze tijd van deregulering, opheffing van adviesorganen, transparantie en zin voor maatschappelijke werkelijkheid, komen tot een voorstel dat op veel fronten op hevig verzet stuitte en dat veel verder ging dan de richtlijn eiste. In een van de brieven van staatssecretaris Nuis, die wij hier moeten ontberen – helaas, want ik had allerlei vragen aan hem – wordt gesteld dat het nu eenmaal ongebruikelijk is bij implementatiewetgeving, extern het oor te luisteren te leggen alvorens tot voorstellen te komen. Is dat praktisch? Ik zou hopen dat dit in de naaste toekomst iets minder ongebruikelijk wordt. Ik denk bijvoorbeeld aan de wetgeving inzake consumentenbescherming, die uit Brussel op ons af komt. Geen zinnig mens zal betwisten dat het nuttig is om op ambtelijk niveau de ervaringen van de Consumentenbond te vernemen.

Waar gaat het om? De richtlijn zegt het zelf: zo goed mogelijk eerlijke mededinging bevorderen en hinderpalen verwijderen in het belang van vrij verkeer van diensten. Wat artikel 26a betreft, steunen wij de weg die de minister is gegaan, al is er wel een bezwaar tegen aan te voeren, namelijk dat meerdere organisaties per categorie zich kunnen melden als collectieve belangenbehartiger. Ik laat het even voor wat het is, maar het kan verwarring scheppen. Ik zeg dit tegen de achtergrond van een beetje intrigerende zin in de memorie van toelichting, waarin de minister zegt nu niet te willen kiezen voor een extern toezichthoudend orgaan – wat overigens door sommigen betreurd wordt – in afwachting van een brede discussie over een wenselijke toezichtsstructuur. Bestaan daar al gedachten over? Zo ja, dan zouden wij die graag horen. U bent het er wellicht mee eens dat de huidige hoeveelheid auteursrechtenbureaus en inningsorganisaties voor een buitenstaander al lang niet meer te volgen is: Lira, Burafo, Vevam, Sekam, Agicoa, om nog maar niet te spreken van de Stemra en de Buma. Het lijkt wel Esperanto. En dan zijn er nog de Sena en de Siror, waar wij nog over te spreken komen.

In de discussie op schrift tot nu toe komen een paar dingen steeds terug, bijvoorbeeld de definitie van het begrip "omroeporganisatie", die niet in de wet is opgenomen maar wel in de nota naar aanleiding van het verslag. Die definitie luidt als volgt: als omroeporganisatie kan worden aangemerkt de instelling die omroepprogramma's verzorgt, dat wil zeggen voorbereidt, samenstelt en uitvoert, en onder haar verantwoordelijkheid uitzendt of doet uitzenden. Onder deze definitie valt naar mijn smaak wellicht ook de kabelexploitant die een pluspakket via abonnee-TV doorgeeft.

Valt bijvoorbeeld Filmnet er niet onder? En zo ja, valt het daarmee niet onder de uitzondering van diegenen die verplicht zijn collectief hun belangen te verdedigen en rechten te claimen? De minister zegt zelf – of misschien was het de staatssecretaris – dat commerciële satellietprogramma's al jaren een schoon produkt aan de kabel aanbieden; dat is de praktijk. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor Filmnet, maar dat draagt ook nog gelden af voor kabeldoorgifte. Is dat dan de bedoeling?

En hoe kijkt de minister aan tegen het probleem van ditzelfde Filmnet, dat met succes in België de kabel verbood de BBC door te geven omdat daar de film "Indecent Proposal" was te zien, waarop Filmnet nu juist de exclusieve rechten had gekocht. In Nederland was het voor een verbod net te laat, maar hoe verhoudt dit zich tot de verplichting van de kabelmaatschappijen tegenover in dit geval de BBC? Dekt de wetgeving eigenlijk dergelijke kwesties?

Interessanter is misschien nog de vraag omtrent abonnee-TV. Valt dat naar het oordeel van de bewindslieden onder de werking van de richtlijn van het regime of niet? Naar mijn mening is dat zeer de vraag. Er wordt immers rechtstreeks aan de consument geleverd en ook met hem afgerekend. Kanalisering van het rechtenbeheer is dus niet nodig en niemand wil dat ook. Bovendien en vooral voldoet abonnee-TV naar mijn idee ook niet aan de definitie van artikel 1, lid 3, van de richtlijn.

Daarmee kom ik ook aan het onderwerp dat collega Middel aansneed, namelijk de openbaarmaking. Is er sprake van gelijktijdige, ongewijzigde en integrale doorgifte? Het is de vraag. Ook artikel 12 van de Auteurswet wijst in de richting van een oordeel waar ik toe neig: abonnee-TV valt niet onder de werking van dit regime. Graag hoor ik de mening van de bewindslieden op dit punt. En overigens wil ik op dit moment graag zeggen dat ik het verzoek van collega Middel van harte ondersteun.

De kwestie van abonnee-TV is voor ons in de naaste toekomst van groot belang. Dat kan het althans zijn als de KNVB in zee gaat met de combinatie NOS/Filmnet. Abonnee-TV zal dan een wezenlijke positie in ons medialandschap innemen en bovendien is het de vraag of de eerder genoemde pluspakketten, straks aangeboden door de kabelexploitanten, als abonnee-TV worden beschouwd.

De artikelen 26b en 26c handelen over goede trouw en bemiddeling. Evenals de VK vraag ik mij af of deze artikelen nu wel of niet ook op de omroeporganisaties slaan, gezien de terugverwijzing naar artikel 26a, waar beide betreffende organisaties uitgesloten werden. Hoe moeten wij dat zien? Verdient wellicht alleen de redactie bijstelling? Dat kan haast niet anders. Overigens komt ook ons het bijzondere bemiddelingsmodel als niet al te gelukkig voor, maar hierin hebben wij kennelijk weinig keus.

Afsluitend, denk ik inderdaad dat wat nu voor ons ligt voor alle partijen als een zeer redelijke wettelijke regeling wordt beschouwd van wat in onze praktijk gebruikelijk is.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! De CDA-fractie kan instemmen met het wetsvoorstel zoals het voorligt, om de doodeenvoudige reden dat de minister bij de nota van wijziging heel nadrukkelijk rekening heeft gehouden met de inbreng van de zijde van de Kamer in het verslag en ook met de discussie die in het veld is ontstaan. De grote mate van kritiek die is geuit ten aanzien van de oorspronkelijke voorstellen is weggenomen, omdat duidelijk rekening is gehouden met wat naar voren is gebracht. Daarom konden wij in eerste instantie volstaan met een blanco inbreng. Dat is in het verleden wel eens anders geweest. Ik denk dat de minister een goede vertaling heeft gegeven van de kritiek die naar voren is gebracht. Wat dit betreft van onze kant geen enkel commentaar, uitsluitend complimenten.

Voorzitter! De CDA-fractie sluit zich aan bij het verzoek van de heer Middel om een notitie over wat onder openbaarmaking verstaan moet worden. Gelet op het maatschappelijk draagvlak en de noodzaak om de auteursrechten overeind te houden in onze samenleving, denk ik dat het goed is dat wij ten principale hierover van gedachten kunnen wisselen. Ik hoop dat wij dit op vrij korte termijn kunnen doen.

De heer Vos (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Ik wil beginnen met mijn tevredenheid uit te spreken over de wijze waarop de vragen behandeld zijn die wij schriftelijk hebben ingebracht. Aanvankelijk was die tevredenheid zelfs zo groot dat ik ervan wilde afzien iets hierover te zeggen, maar omdat mijn collega-kamerleden vragen hebben gesteld, maak ik van de gelegenheid gebruik om wat aanvullende vragen te stellen.

Mijn eerste punt betreft de contractsvrijheid. Wij hebben in onze inbreng betoogd dat een auteursrechthebbende gelegenheid behoort te hebben die maatschappij in de arm te nemen om zijn belangen te behartigen waarin hij het meest vertrouwen heeft. Het zou onterecht zijn als slechts één collectief rechtspersoon daartoe aangewezen was. Als ik het goed begrijp, bestaat die mogelijkheid nu en zullen er meer rechtspersonen zijn die onderling zullen concurreren om de auteursrechthebbenden ervan te overtuigen dat zij de beste zijn.

Vervolgens wil ik de vraag aan de orde stellen wat er gebeurt met die auteursrechthebbende die geen opdrachtgever heeft aangewezen? Uit de memorie van toelichting heb ik opgemaakt dat dit betekent dat de man geacht wordt te zijn ingeschreven en dat een tarief in rekening zal worden gebracht dat voor hem gereserveerd zal worden, waarop hij te zijner tijd aanspraak mag maken. Stel nu dat wij in Nederland een auteursrechthebbende hebben die geen opdracht gegeven heeft, terwijl er vier of vijf organisaties zijn die zich in beginsel druk maken over het innen van de gelden. Wie doet het dan en wie brengt het in rekening? Het is denk ik niet de bedoeling dat het vijf keer gereserveerd wordt.

Mijn derde punt betreft de openbaarmaking. Het zou de helderheid dienen, als de openbaarheid een onderwerp werd van een notitie waarin allerlei varianten beschreven worden. Ik denk aan de mogelijkheid dat een kabelexploitant of een PTV-exploitant ertoe besluit gebruik te maken van het signaal dat via een satelliet aangereikt wordt, zijnde de eerste openbaarmaking, en dat vervolgens via de kabel wordt doorgegeven. Beschouwt de minister dit dan als twee openbaarmakingen of als een verlengde openbaarmaking? Welke waarde hecht de minister aan het feit dat de signalen door de kabel gecodeerd worden doorgegeven? Is de minister van mening dat, als zij dit niet als een openbaarmaking aanmerkt – en dus zegt: signalen die gecodeerd via de kabel worden doorgegeven, zijn een openbaarmaking – dit een heel vergaande consequentie kan hebben, namelijk dat alle omroeporganisaties hun signalen gecodeerd gaan doorgeven om op die manier te vermijden dat zij auteursrechten moet afdragen? Ik geef hiermee aan dat de wijze waarop signalen worden doorgegeven, al of niet gecodeerd, heel belangrijk is. Het oordeel daarover kan heel verstrekkende gevolgen hebben.

Mevrouw De Koning (D66):

Ik wil een aanvulling geven, want die maakt mijn vraag van zojuist ook nog duidelijker. De BBC ging "op zwart" in België, omdat de rechten bij een ander waren. Dat had ook hier gekund. De vraag is hoe de verhouding is als je de boel gewoon codeert, omdat je daartoe door andere rechthebbenden verplicht wordt. Ik vind dat een fascinerend probleem.

De heer Vos (VVD):

Ik zou mij wel kunnen voorstellen dat een gecodeerde doorgifte van een signaal, hoe dat ook verkregen is, als een nieuwe openbaarmaking zou worden aangemerkt. Ik ben heel benieuwd naar het oordeel van de minister daarover.

Ik begon met de contractsvrijheid en ik eindig met de contractsvrijheid. De strekking van de richtlijn is om de rechthebbende een heel grote vrijheid te geven in de wijze waarop hij zijn rechten overdraagt. Maar hoe wordt die vrijheid daadwerkelijk geïnterpreteerd? In het wetsvoorstel op het verhuur- en uitleenrecht, dat wij in november 1994 hebben behandeld, stond bijvoorbeeld in artikel 12a de bepaling dat een auteursrechthebbende niet de vrijheid had afstand te doen van zijn auteursrecht. Ik vond dat toen al een ongelukkige bepaling. Ik kan mij voorstellen dat een dergelijke constructie hier niet geldt en dat de auteursrechthebbende daadwerkelijk vrij is of hij iets rekent of helemaal geen aanspraak maakt op enige vergoeding.

Mevrouw De Koning (D66):

Voorzitter! Het onvervreemdbaar recht van een auteur is wat anders dan afstand doen van de vergoedingsaanspraak. Dat zijn twee verschillende dingen.

De heer Vos (VVD):

Het ging in beide gevallen om auteursrechthebbenden. Het ging er in beide gevallen om, dat iemand die auteursrechten heeft besluit ze te gaan exploiteren. Wanneer het in het verhuur- en uitleengebeuren terechtkomt, mag de auteursrechthebbende geen afstand doen van het recht, een vergoeding te vragen. Wanneer hier de auteursrechthebbende met zijn collectieve belangenbehartiger een afspraak maakt, kan ik mij voorstellen dat hij er belang bij heeft dat het programma hoe dan ook breed verspreid wordt en dat hij geen aanspraak maakt op enige vergoeding. Hij kan besluiten opnieuw te exploiteren.

Mevrouw De Koning (D66):

Ik geef toe dat het ingewikkeld is en dat het er nu misschien niet het juiste moment voor is. Het is misschien wel aardig om er nog eens met elkaar verder over te praten. U hebt gelijk dat je in het verhuur- en uitleenrecht geen afstand kon doen van dat recht. Je kunt natuurlijk wel het geld laten liggen. De vertaling naar de vergoedingsaanspraak is natuurlijk toch iets anders.

De heer Vos (VVD):

Ik geef een korte samenvatting. Het ging om de contractsvrijheid ten opzichte van de collectieve rechtspersoon. Het ging om de vraag wat geldt voor een rechthebbende die niet met een collectieve rechtspersoon een contract heeft gesloten. Het ging om de openbaarmaking, om de betekenis die aan de codering gegeven wordt en over de contractsvrijheid die geldt in de verhouding tussen de rechthebbende en de collectieve organisatie.

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! Ik ben blij te horen dat iedereen het over het algemeen wel eens is met de manier waarop wij voorstellen de EG-richtlijn te implementeren. Ik heb een aantal keren het begrip "draagvlak voor het auteursrecht" gehoord, in dit verband gekoppeld aan het begrip openbaarmaking. De Kamer heeft waarschijnlijk ook wel mee gekregen, dat in de Eerste Kamer dat draagvlak juist steeds ter discussie staat, ook vanwege de vraag wat wij nu verder willen met de inhoud van het auteursrecht. Dat houdt mij en anderen bezig in de discussies, ook in Europees verband. Het punt is natuurlijk wel dàt je in Europees verband discussieert. Nederland participeert daarin natuurlijk.

Ik ga dan meteen maar in op het onderwerp openbaarheid, omdat het allen na aan het hart ligt. Ik kan mij voorstellen dat de Kamer wel eens een wat uitgebreidere notitie wil over hetgeen wordt verstaan onder openbaarheid, niet alleen in nationaal verband, maar ook in internationaal verband.

De heer Vos (VVD):

Mag ik, met alle respect, opmerken dat het niet over de openbaarheid gaat, maar over de openbaarmaking?

Minister Sorgdrager:

Sorry! Natuurlijk! Waar ik "openbaarheid" heb gezegd, moet het zijn: openbaarmaking.

Het begrip staat iedere keer ter discussie. Wij moeten er nog eens over praten. Ik zeg toe daarnaar een onderzoek te zullen doen of te laten doen. Wij moeten even kijken hoe wij dat organiseren. Ik zal ook bevorderen dat dit op een redelijke termijn gebeurt, zodat de Kamer er niet eindeloos op behoeft te wachten. Ik denk dat wij nog wel eens vaker over auteursrecht zullen praten. Het is inderdaad de bedoeling, de huidige praktijk zoveel mogelijk te continueren. In dit geval kan dat in overeenstemming worden gebracht met de richtlijn.

De heer Middel vroeg met betrekking tot artikel 26a of dat artikel ook van toepassing is op de licentierechten die aan een omroeporganisatie toekomen. Ik kan deze vraag bevestigend beantwoorden. Het betreft zowel de eigen produkties als die welke de omroep in licentie mag uitzenden. Mevrouw De Koning vroeg wat er gebeurt als meerdere organisaties zich met hetzelfde onderwerp bemoeien. Deze zaken spelen nu ook een rol en worden in de praktijk op een goede manier opgelost. Ik neem niet aan dat de praktijk verandert bij de inwerkingtreding van deze wet. Op dit moment moeten wij dan ook geen regelingen treffen.

De heer Vos stelde een vraag over de contractsvrijheid. Ook dit aspect verloopt op dit moment zonder problemen. Laat het dan zo doorgaan. Indien er problemen ontstaan, kunnen we altijd nog bezien of een wettelijke regeling nodig is. Ik vind dat je zo weinig mogelijk moet regelen als blijkt dat de praktijk goed loopt.

Mevrouw De Koning sprak in dit verband over de toezichtsstructuur. In eerdere wetsvoorstellen is dit punt aan de orde geweest. Zij sprak over een woud van organisaties die zich hiermee bezig hielden. Wij hebben ons al meermalen verbaasd over de gang van zaken. Ik heb inderdaad toegezegd dat ik daar nog eens goed naar zou kijken en dat gebeurt op dit moment. Het resultaat van die gedachtenvorming zal u bereiken.

Mevrouw De Koning (D66):

U spreekt over de toezichtsstructuur. De bestaande organisaties worden dus niet aangepakt.

Minister Sorgdrager:

Op dit moment functioneren ze. Het gaat meer om de vraag hoe ze in de toekomst geclusterd en beter georganiseerd kunnen worden. Ik vind ook dat er veel organisaties zijn. Niemand weet precies waar ze voor zijn en wat ze doen. Er zijn instanties die door meerdere organisaties worden benaderd, hetgeen ook weer verwarring schept. Daarom wil ik nader onderzoek doen naar vereenvoudiging van zowel de toezichtsstructuur als van de inningsstructuur.

De heer Vos vroeg in verband met de openbaarmaking naar de codering. Wat mij betreft valt gecodeerd uitzenden ook onder openbaar maken. In België ging het erom dat er niet gecodeerd werd uitgezonden, maar dat er gewoon helemaal niet uitgezonden werd. Het gecodeerd uitzenden slaat bijvoorbeeld op Filmnet waar je een abonnement met een decoder voor moet hebben. In dat verband stel ik vast dat Filmnet een omroep is en dus aan dezelfde regels is onderworpen als bijvoorbeeld abonnee-TV. De definitie is zo ruim dat deze organisaties daar ook onder vallen.

Mevrouw De Koning (D66):

Voorzitter! Ik weet niet of de vragen die eigenlijk voor de staatssecretaris bedoeld waren, hem nog zullen bereiken. Of wordt de minister geacht, namens hem te hebben gesproken?

De voorzitter:

De regering spreekt met één mond.

Mevrouw De Koning (D66):

Dat is inderdaad een heerlijke gedachte.

Ik heb nog één vraag, maar ik weet niet of ik de minister daarmee nu lastig kan vallen. Er is sprake van een groot en groeiend aantal door particulieren gemaakte films die op de kabel komen. Wij hebben ook de hele problematiek van Internet nog niet "aangeraakt". Ik hoop dat wij op korte termijn over deze enorme problematiek, zeker auteursrechtelijk gezien, te spreken komen in de Kamer.

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! Ik heb in eerste termijn geen vragen gehoord waarvan ik dacht dat ze specifiek door de staatssecretaris beantwoord moesten worden. Ik meen dat ik de vragen die mevrouw De Koning gesteld heeft, beantwoord heb.

De kwestie van de nieuwe media is eerder, bijvoorbeeld in het kader van het uitleen- en verhuurrecht, aan de orde geweest. Ik heb toegezegd een notitie te vervaardigen over de nieuwe media en dus ook over Internet en alles wat daarmee annex is. Naar aanleiding van die notitie kunnen wij een discussie ten principale voeren.

Mevrouw De Koning (D66):

Hebt u bijvoorbeeld geantwoord op mijn vraag of abonneetelevisie valt onder dit regime?

Minister Sorgdrager:

Ja. Ik heb gezegd dat abonnee-TV een omroep is en onder dit regime valt.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt, na goedkeuring van de onderdelen, zonder stemming aangenomen.

Sluiting 18.47 uur

Naar boven