Vragen van het lid Soutendijk-van Appeldoorn aan de minister van Justitie, over de uitspraken van hoofdcommissaris Nordholt zaterdag jl. in Het Parool en over de ontvreemding van een sleutel uit het Amsterdamse justitiecomplex.

Mevrouw Soutendijk-van Appeldoorn (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Dit weekeinde zijn wij al weer opgeschrikt door een nieuwe reeks van gebeurtenissen in Amsterdam die, ik kan het niet anders formuleren, de geloofwaardigheid van justitie en dus van de criminaliteitsbestrijding aantasten. Inbrekers laten zich eenvoudigweg insluiten, drinken gezellig een kopje koffie, ontvreemden sleutels en wie weet wat ons nog allemaal meer te wachten staat. Twee journalisten dringen door tot het cellenblok zonder dat dit ook maar door één bewaker wordt opgemerkt. Vervolgens, als klap op de vuurpijl, mengt de heer Nordholt zich ook weer in het politieke debat kennelijk – ik kan niet anders constateren – omdat hij via de geëigende kanalen geen gehoor krijgt voor ernstige problemen waarmee de politie kampt.

Voorzitter! Ik wil hierover de minister de volgende vragen stellen.

1. Hoe is het mogelijk dat een dergelijke cruciale sleutel in verkeerde handen valt en dat twee vreemden tot het cellenblok kunnen doordringen zonder te worden opgemerkt door bewakers? Welke veiligheidsprocedures gelden op dat punt?

2. Zou het met de ontvreemde sleutel mogelijk zijn geweest, ook gevangenen te laten ontsnappen en daadwerkelijk de veiligheid in gevaar te brengen?

3. Is een en ander mogelijk omdat de dienst gerechtelijke ondersteuning in Amsterdam niet goed functioneert?

4. Zijn er inmiddels maatregelen genomen om dit soort praktijken te voorkomen of hebben wij in de komende weken ieder weekend een dergelijk actie te verwachten?

5. Is het waar, zoals hoofdcommissaris Nordholt beweert, dat het cellentekort inmiddels zo hoog is opgelopen dat justitie van plan is om gevangenisstraffen voortaan helemaal niet meer ten uitvoer te leggen? Is een dergelijk plan in het gestructureerd overleg met de minister besproken? Zo ja, hoe heeft zij hierop gereageerd?

6. Zijn de zogenaamde Wallage-cellen als extra cellen inmiddels in gebruik? Zo ja, waar en in welke aantallen?

7. Nu de minister een- en andermaal heeft verzekerd dat er in het oogstjaar 1996 voldoende cellen zullen zijn, roept de uitspraak van hoofdcommissaris Nordholt dat hij op korte termijn 500 extra cellen nodig heeft, de vraag op hoe de uitspraak van de hoofdcommissaris zich verhoudt met de verzekering van de minister.

Minister Sorgdrager:

Mijnheer de voorzitter! Ik begin met de vraag over de sleutel. Het is een relatief ingewikkeld verhaal, dat erop neerkomt dat tot en met 1995 de parketpolitie in het arrondissement Amsterdam belast was met de bewaking en beveiliging van de gebouwen, althans voor de sleutels die toegang geven tot het cellenblok. Bij die parketpolitie zijn in de loop der tijd 112 sleutels uitgereikt. Vorig jaar is besloten om niet meer de parketpolitie met deze taak te belasten maar om die over te hevelen naar de directeur gerechtelijke ondersteuning die een afdeling beveiliging, bewaking en vervoer in het leven heeft geroepen.

Door deze overgang is het beheer van de sleutels niet meer optimaal geweest. Toen per 1 januari de verantwoordelijkheid overging naar de directie gerechtelijke ondersteuning en dus naar justitie, is het verzoek gedaan om alle sleutels in te leveren. Dat is nog niet gebeurd. Over de vraag hoe de sleutel in handen is gekomen van de journalist, kan ik geen uitsluitsel geven. Natuurlijk moet zoiets niet gebeuren en dit feit zal dan ook nader onderzocht worden.

De maatregelen die nu zijn genomen, zijn deels een uitvloeisel van wat eerder besloten is. Eind 1994 is, zoals de Kamer zich zal herinneren, eveneens gesproken over de beveiliging van gebouwen. Toen is besloten om per arrondissement een beveiligingsplan op te stellen. Dat heeft geleid tot incorporatie in het programma van JR120. Dat betekent enerzijds de fysieke beveiliging van de gebouwen en anderzijds een attitude- en cultuurverandering bij de mensen die hiermee moeten omgaan. Die beveiligingsplannen worden geïmplementeerd en dat wordt als project gedaan. Voor Amsterdam was er ook een implementatieplan en dat is nu gedeeltelijk naar voren gehaald. De procedures van het sleutelbeheer zijn in deze maand aangepakt. De sloten zijn inmiddels veranderd. Ook dat stond op het programma en is in de tijd naar voren gehaald. De afdeling beveiliging, bewaking en vervoer heeft nog striktere instructies gekregen.

Op de vraag van mevrouw Soutendijk of het nu mogelijk was om gevangenen te laten ontsnappen, moet ik antwoorden: neen. De sleutel gaf namelijk alleen toegang tot het cellenblok en niet tot de individuele cellen. Die moeten op een andere manier worden geopend.

Mevrouw Soutendijk vraagt: hebben we nu iedere week incidenten? Voorzitter! Justitie beleeft turbulente tijden. Dat zal u niet ontgaan zijn. Ook in de media wordt daaraan nogal wat aandacht besteed. U weet ook dat er nogal wat gereorganiseerd wordt. De politie is daardoor nog niet helemaal tot rust gekomen. Op het openbaar ministerie, maar ook binnen de gerechtshoven en binnen het beheer zijn processen aan de gang teneinde de gehele organisatie van justitie en politie aan te passen aan de maatschappelijke ontwikkelingen. Hiermee wil ik aangeven dat er in het vervolg heus nog wel het een en ander zal misgaan. Laten wij ons echter door dit soort incidenten niet het hoofd op hol laten brengen. Natuurlijk zal ik alles doen om te voorkomen dat zich incidenten voordoen.

Het tweede deel van de vraagstelling van mevrouw Soutendijk betrof de ongerustheid ten aanzien van de cellenproblematiek. Natuurlijk ben ik ook ongerust. Laten wij dat even duidelijk stellen. Niet voor niets worden boven op het bouwprogramma dat er al was, tot 1998 nog eens 1000 cellen extra gebouwd. Wij moeten natuurlijk niet verwachten dat het probleem morgen is opgelost. Er is tijd nodig om deze cellen te bouwen. De 200 zogenaamde Wallage-cellen zijn inmiddels toegekend en er wordt natuurlijk nog meer gebouwd. Vandaag of morgen krijgt de Kamer de heenzendcijfers over 1995. Dat zat in de pen. Uit die cijfers kan men opmaken dat het aantal heenzendingen in 1995 in totaal is gedaald tot beneden het niveau van 1993. Daarmee zijn wij er echter nog lang niet. Dat ben ik met anderen eens.

Het is niet zo dat ik een- en andermaal heb gezegd dat er in 1996 voldoende cellen zullen zijn. Ik heb gezegd dat, gelet op de prognoses van 1995, in 1998 sprake zal zijn van evenwicht. Ik heb al tijdens de behandeling van de begroting gezegd dat wij voor 1996 en latere jaren nieuwe prognoses opstellen. Het is helemaal niet zeker dat die prognoses gelijk zullen zijn aan die van 1995. Het is heel goed mogelijk dat het beeld nog wat somberder is dan wij aanvankelijk dachten. Ik ben op dit punt enigszins ongerust, maar nogmaals de cijfers die we hebben verzameld moeten eerst nog geordend en geanalyseerd worden. In het commentaar van de regering op het rapport van de commissie-Korthals Altes zal men de nieuwe prognoses aantreffen, alsmede de conclusie die wij daaruit trekken.

Het signaal van de heer Nordholt begrijp ik heel goed. Hij maakt zich natuurlijk zorgen. Nogmaals, dat doe ik ook. Echter, wij moeten niet in paniek raken. Wij moeten ervoor zorgen dat wij voldoende gegevens krijgen en wij moeten ons afvragen hoe wij nu om moeten gaan met straffen, sancties en in het bijzonder met de plannen voor de bouw van cellen. Daarover zal in het kader van de behandeling van het rapport van de commissie-Korthals Altes een brede discussie kunnen worden gevoerd. Die discussie wil ik dan dus niet beperken tot de vraag of er wel of niet cellen gebouwd moeten worden en, zo ja, wat voor cellen. Wij moeten namelijk ook weten met welke doelgroep wij te maken hebben en welke keuzen wij maken.

Natuurlijk, het slagen van het grote-stedenbeleid is, althans voor een deel, afhankelijk van de vraag of je voldoende aandacht kunt besteden aan de veiligheid in het algemeen en aan het optreden van justitie van politie in het bijzonder.

Mevrouw Soutendijk-van Appeldoorn (CDA):

Voorzitter! Ik dank de minister voor haar antwoorden. Op een paar vragen is zij niet ingegaan. Allereerst denk ik aan de vraag over de ontvreemde sleutel. Een tweetal journalisten is in het cellenblok geweest zonder dat dit door de aanwezige bewaking is opgemerkt. Ik vraag mij af hoe dat kan.

Vervolgens heb ik nog een vraag over de uitlatingen van hoofdcommissaris Nordholt. Hij zei dat het binnenkort zover zal komen dat honderden veroordeelden niet eens meer voor een plaats in de gevangenis in aanmerking komen en dat zij dus, zonder dat ook maar een deel van hun straf ten uitvoer is gelegd, zullen worden heengezonden.

Ik heb begrepen dat de heer Dittrich voorstander is van een verdrag met Marokko om het mogelijk te maken dat Nederlandse gevangenen in het buitenland in Nederland hun straf uitzitten. Ik ben daar ook voor, maar ik vraag mij af of hij er ook voor is om op grond van dezelfde regeling op wat minder vrijwillige basis buitenlandse gedetineerden in een Nederlandse gevangenis de mogelijkheid te verschaffen om in hun eigen land hun celstraf uit te zitten. Voor de 1700 Nederlanders die in het buitenland in de gevangenis zitten moeten natuurlijk wel plaatsen worden gecreëerd in de Nederlandse gevangenissen. Ik vraag mij af hoe hij zich dat voorstelt en of hij voor een meer gedwongen terugkeer is van buitenlandse gedetineerden naar hun land van herkomst om er hun gevangenisstraf uit te zitten.

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! Ik zal mij uiteraard beperken tot de twee vragen die aan mij zijn gesteld. Mevrouw Soutendijk vraagt hoe het mogelijk is dat het niet is opgemerkt dat de journalisten daar rondliepen. Dat vraag ik mij ook af, dus dat wordt onderzocht. Het zal wellicht te maken hebben met het aspect cultuur en attitude dat ik al noemde, maar op dat punt is echt onderzoek vereist en moeten maatregelen worden genomen.

Ik kom bij de uitlating van de heer Nordholt over zogenaamde lopende vonnissen. Ik denk dat hij toch over te beperkte informatie beschikt om dergelijke uitlatingen te kunnen doen. Hij heeft uiteraard geen inzicht in het landelijk beleid dat justitie voert ten aanzien van lopende vonnissen. Wij nemen alle maatrege len die op dit moment mogelijk zijn om die lopende vonnissen alsnog ten uitvoer te leggen. Dat heeft heel direct te maken met de geloofwaardigheid van de strafrechtspleging in het algemeen.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Ik heb vorige week aan de minister van Justitie schriftelijke vragen gesteld over de omstandigheden waarin Nederlandse gedetineerden in Marokkaanse gevangenissen zitten. Ik heb gevraagd of de minister overweegt en bereid is om een verdrag met Marokko aan te gaan om als het ware tot een uitruil te komen om Nederlandse gevangenen in Nederland hun gevangenisstraf te laten uitzitten, als zij dat zelf zouden willen. Uiteraard zou dat op basis van reciprociteit moeten betekenen dat Marokkaanse gevangenen die in Nederland hun straf uitzitten de mogelijkheid moeten hebben die straf in Marokko uit te zitten. Ik heb die vraag gesteld in het kader van de WOTS, Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen. Nederland heeft met diverse andere landen, bijvoorbeeld Frankrijk en Griekenland, een WOTS-verdrag gesloten. Hoewel het niet vaak voorkomt, geven gevangenen in Nederland met een buitenlandse nationaliteit er dan de voorkeur aan hun straf verder uit te zitten in het land van herkomst, zodat zij daar bijvoorbeeld meer bezoek kunnen krijgen en niet zo geïsoleerd raken. Dat zou voor Nederland een voordeel zijn, omdat daardoor celplaatsen vrijkomen. Maar nogmaals, internationaal is afgesproken dat WOTS-verdragen zijn gebaseerd op het beginsel van vrijwilligheid.

Mevrouw Soutendijk vraagt mij nu of ik er ook voor ben dat aan het onderdeel van de vrijwilligheid wordt geknabbeld, zodat wij misschien met wat zachte drang mensen die hier zitten in het buitenland hun gevangenisstraf laten uitzitten. Ik moet dan toch antwoorden dat dit ook afhangt van de medewerking van het land van herkomst, waar zij hun straf zouden moeten uitzitten. De vraag is eigenlijk te eenvoudig gesteld. In elk geval staat internationaal gezien het beginsel van vrijwilligheid voorop.

De heer Zijlstra (PvDA):

Voorzitter! Wat het cellentekort betreft, is er geen nieuw feit aan de orde, maar dat maakt het probleem er niet minder om. Het cellentekort ondermijnt de rechtsstaat en daar moet een eind aan komen. De minister zal dat met mij eens zijn. Ik wil wel vragen waarom het zo lang duurt voordat er een standpunt komt over het rapport-Korthals Altes, dat hier al een maand of vier, vijf ligt. Het is van het grootste belang dat de Kamer op korte termijn kan spreken over allerlei manieren – dat hoeft niet alleen de bouw van cellen te zijn – die bijdragen tot beëindiging van het cellentekort in deze kabinetsperiode.

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! Het standpunt van de regering naar aanleiding van het rapport van de commissie-Korthals Altes vergt enige tijd, omdat wij dat in den brede willen doen. Wij hebben gegevens nodig voor nieuwe prognoses over de benodigde celcapaciteit. Dat willen wij doen naar aanleiding van de uitkomsten over 1995. Wij willen ook de nota Taakstraffen – die was in voorbereiding – en nog een aantal onderwerpen daarin integreren, zodat wij een brede discussie kunnen hebben over straffen en sancties en de discussie niet beperken tot cellenbouw in het bijzonder. Dat zou ik een heel eenzijdige benadering van de problematiek vinden. Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik gezegd dat de Kamer het regeringsstandpunt over dat rapport in februari tegemoet kan zien.

De heer Zijlstra zegt dat ervoor moet worden gezorgd dat in deze kabinetsperiode het cellentekort wordt opgeheven. Wij moeten ons dan echter ook nog eens buigen over de vraag wat wij onder "cellentekort" verstaan. Ook al maak je prognoses op basis van cijfers die wij nu hebben, dan nog zijn er aspecten in het grote-stedenbeleid en ook de verborgen celbehoefte die je al dan niet wilt meetellen. Ik denk daarbij, wat de grote steden betreft, aan het trekken van een parallel tussen de mogelijkheden van optreden van justitie en andere meer preventieve en sociaal-economische maatregelen. Ook daarover moeten wij dan een discussie hebben. En verder moet het natuurlijk allemaal wel passen in de reguliere begrotingscyclus. Ik kan op dit moment absoluut niet zeggen dat ik hiervoor extra geld uittrek. Ten eerste heb ik dat niet. Ten tweede moet dat natuurlijk gewoon in de Voorjaarsnota en vervolgens in de begroting voor 1997 en volgende jaren geregeld worden. Het is immers gewoon een kabinetsbeslissing.

De heer Janmaat (CD):

Mijnheer de voorzitter! Het probleem van het tekort aan cellen is er niet kleiner op geworden sinds de regering het open-grenzensysteem heeft ingevoerd. De doelgroep waar de minister het over heeft, zijn natuurlijk de vele criminelen van binnen- of buitenlandse herkomst. Vooral die laatste groep heeft de zorg van de CD.

Wij zouden graag zien dat de minister met een aantal landen op korte termijn tot verdragen komt, zodat criminelen niet alleen op vrijwillige basis in het land van herkomst hun straf uitzitten. Mogelijkerwijs kan de Nederlandse regering dan voor de kosten daarvan opdraaien, omdat wij die anders hier ook moeten maken. Bovendien vraag ik of de regering buitenlandse criminelen die hier hun straf uitzitten, bij een aanhoudend cellentekort vervroegd naar het land van herkomst kan terugsturen. Dan moet tegelijk wel een dusdanige grenscontrole worden uitgevoerd, dat zij niet een week later weer in ons land zitten. Dat beleid kan de minister misschien enigszins uit de problemen helpen.

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! Ik denk dat het probleem van de open grenzen hier op zich niet zoveel mee te maken heeft. Er is in Europees verband een verdrag over wederzijdse uitwisseling van gevangenen, waarbij het vrijwilligheidsprincipe vooropstaat. Dat verdrag is nog niet zo oud. Het is uit overtuiging zo gesloten. Het lijkt mij voorshands een wat moeizame opgave om daarin verandering te brengen. Buiten Europa zou het op grond van andere verdragen wel mogelijk zijn. Wij voeren gesprekken met andere landen over het overbrengen van gevangenen, maar daarbij staat toch in beginsel het vrijwilligheidsprincipe voorop, ook omdat andere landen dat principe erkennen. Je zou het daarover dus verder met elkaar eens moeten zijn.

Mevrouw Van der Stoel (VVD):

Mijnheer de voorzitter! In het gemeentebestuur van Amsterdam is verscheidene malen aan de orde geweest, dat men daar de bereidheid heeft om over te gaan tot de voorfinanciering van bijvoorbeeld een bajesboot, teneinde het lik-op-stukbeleid ook daadwerkelijk tot uitvoering te brengen. Tot op heden heeft men landelijk niet veel gehoor gekregen voor die suggestie. Vandaar dat de VVD-fractie de minister vraagt of zij contact wil opnemen met het gemeentebestuur van Amsterdam om te polsen of deze bereidheid nog steeds bestaat en of zij vervolgens de Kamer daarover wil informeren.

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! Wij hebben regelmatig contact met het gemeentebestuur van Amsterdam over heel verschillende opties. Allerlei mogelijkheden passeren daarbij de revue. Wij zijn natuurlijk tot heel veel bereid, maar wij moeten er ook toe in staat zijn. Dat in staat zijn betreft de financiën. Voorfinancieren is wel aardig, maar wij moeten er dan wel uitzicht op hebben dat wij het later zelf kunnen financieren. Bovendien gaat het niet alleen om de bouwkosten, maar ook om de exploitatielasten. Dat zijn de structurele kosten.

Verder zijn er allerlei overleggen over verschillende modaliteiten voor sobere oplossingen. In het overleg en bij het doorrekenen blijkt dat sommige oplossingen op het eerste gezicht aantrekkelijk en goedkoop lijken, maar uiteindelijk toch duur uitkomen. Wij moeten ervoor zorgen dat wij ook met de toekomst rekening houden en het zo verstandig mogelijk doen. Daar zijn wij mee bezig, ook in de contacten met de gemeente Amsterdam.

De heer Van der Heijden (CDA):

Voorzitter! Ik wil de minister vragen of zij van het openbaar ministerie niet ook signalen heeft gekregen die eigenlijk exact hetzelfde zijn als die van de heer Nordholt. Ik meen te weten dat het openbaar ministerie ook grote zorgen heeft over de 1150 heenzendingen in 1995. Dat zijn er trouwens meer dan het landelijk gemiddelde. Verder wordt een groot aantal vonnissen niet uitgevoerd. In dat licht verneem ik dus graag van de minister wat voor signalen er door het openbaar ministerie zijn gegeven en wat daar in wezen haar antwoord op is geweest. Ik vraag dit te meer daar Amsterdam erover klaagt dat er nog geen cel aan zijn cellenbestand is toegevoegd.

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! Er is regelmatig overleg met het openbaar ministerie over het cellenbestand. Het is niet zo dat wij alleen maar signalen ontvangen en daar ongestructureerd mee omgaan. Integendeel, wij hebben een gestructureerd overleg over de ontwikkeling van de capaciteit. Het is niet waar dat er in Amsterdam geen cellen zijn toegevoegd. Er zijn juist al heel wat cellen toegevoegd aan het bestand van Amsterdam. Het is wel zo dat, als er in het algemeen cellen bijkomen, er een bepaalde verdeelsleutel geldt voor het openbaar ministerie over het gehele land, waarbij overigens extra rekening wordt gehouden met de problematiek van de grote steden. De sobere cellen zijn namelijk specifiek aan de grote steden toebedeeld. Amsterdam krijgt dus extra aandacht, ook in het landelijke verband. Het is dan ook niet zo dat wij alleen maar luisteren naar een krantebericht waarin de heer Nordholt, al dan niet gefundeerd, een aantal uitspraken doet. Onze ongerustheid en ons handelen zijn natuurlijk primair gebaseerd op het overleg met het openbaar ministerie en de cijfers die wij beschikbaar hebben.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Ik heb twee vragen; één aan de minister en één aan collega Soutendijk van het CDA. Aan de minister heb ik de vraag of zij enig idee heeft wanneer de Kamer gerapporteerd kan worden over het onderzoek inzake de sleutelkwestie.

Aan collega Soutendijk wil ik vragen of ik uit haar vraagstelling aan collega Dittrich moet afleiden dat zij wel voor het schrappen van de vrijwillige positie in het kader van de uitwisselingsverdragen voor gevangenen is. Dit kan betekenen dat mensen bij een gedwongen uitruil overgedragen worden aan andere delen van de wereld waar zij de doodstraf kunnen krijgen. Staat mevrouw Soutendijk voor die consequentie?

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! Ik heb zojuist gezegd dat wij uiteraard een onderzoek doen naar de reden waarom het met die sleutel zo gegaan is als het gegaan is. Als de Kamer behoefte heeft aan rapportage daarover, wil ik haar best informeren als ik hier gegevens over heb. Wanneer dat gebeurt, kan ik niet zeggen. Dat hangt van de uitslag van het onderzoek af.

Mevrouw Soutendijk-van Appeldoorn (CDA):

Voorzitter! Ik zou zijn voor een systeem dat minder vrijwilligheid kent. Dat zou echter niet inhouden dat het ook moet worden doorgezet voor landen waar bijvoorbeeld de doodstraf geldt of waar onevenredig zware straffen worden opgelegd. Ik zou er echter voor zijn dat het minder vrijwillig gebeurt dan op dit moment.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Ik heb een vraag aan collega Zijlstra van de PvdA. Hij vertelde hier voor de microfoon dat hij vond dat het regeringsstandpunt over het rapport-Korthals Altes zo lang uitbleef. In november hebben wij evenwel de justitiebegroting besproken en toen hebben de twee woordvoerders van de PvdA-fractie gesteld dat het redelijk was dat het regeringsstandpunt in februari zou komen. Wij praten namelijk niet alleen over het cellentekort, maar ook over allerlei dingen daaromheen. Mijn vraag is dus waarom de PvdA nu vindt dat de gang van zaken te traag is.

De heer Zijlstra (PvdA):

Ik ben het met u eens dat het niet alleen gaat om de bouw van cellen. Dat laat echter onverlet dat het, gezien het feit dat het rapport in september bij de Kamer is ingediend, wel heel lang duurt voordat de regering een standpunt heeft ontwikkeld, namelijk zes maanden. Ik vind dat met deze zaak die zo belangrijk is, ook voor de handhaving van de rechtsorde, alle haast gemaakt moet worden.

Minister Sorgdrager:

Daarbij moet echter ook alle zorgvuldigheid betracht worden, voorzitter.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Mijn eerste vraag gaat over de sleutelkwestie. De minister heeft zelf aangegeven dat de overdracht, wat de beveiliging betreft, van de parketpolitie naar de dienst gerechtelijke ondersteuning niet helemaal goed verlopen is. Heeft zij geïnformeerd of dat bij de andere diensten voor gerechtelijke ondersteuning in het land wel goed gegaan is en, zo niet, wil zij dan alsnog nagaan of die overdracht daar wel correct is verlopen?

De minister heeft in het kabinet het gevecht verloren om niet alleen voor de bouw van cellen maar ook voor de exploitatie ervan voldoende geld te krijgen. Zij komt daarop terug bij de Voorjaarsnota. Zij heeft nu gezegd dat de situatie somberder is dan zij dacht. Is dat voor haar geen aanleiding om de zaak alsnog eerder in het kabinet aan de orde te stellen?

Ten slotte vraag ik de heer Dittrich, sinds wanneer hij een aanstelling heeft als frontsoldaat van minister Sorgdrager.

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! Elk arrondissement kan de beveiliging en de bewaking van gebouwen op zijn eigen manier regelen. De taken van de parketpolitie zijn in discussie geweest, en ze zijn dat nog steeds. De manier waarom dat wordt overgedragen, is in elk arrondissement anders, en valt in elk arrondissement op een ander moment. Ik zie eerlijk gezegd geen reden om alle arrondissementen aan te schrijven met de vraag of zij dit goed geregeld hebben. Ik neem aan dat zij dat in beginsel goed regelen, en dat men alle beveiligingsprogramma's goed uitvoert.

Wat de exploitatie betreft, heeft de heer Koekkoek waarschijnlijk niet helemaal meegekregen, waar het in het kabinet over ging toen daar werd gesproken over exploitatie in het gevangeniswezen. Het ging namelijk om de implementatie van de 36-urige werkweek van de CAO voor het Rijk. Daar ging het om het feit in hoeverre men al of niet wordt gecompenseerd. Dat gaat dus niet alleen om het gevangeniswezen, maar om het brede aspect van alle departementen, waar gekozen is voor een bepaalde oplossing en waar is gezegd dat men daar bij de Voorjaarsnota op terugkomt. Het probleem gaat pas spelen in, als ik het goed heb, 1998, maar het kan ook 1997 zijn.

Ik heb niet gezegd dat de situatie somberder is dan ik dacht. Ik heb mij alleen afgevraagd of het niet zo zou kunnen zijn dat de situatie somberder is dan wij in 1995 dachten, maar dat pas zou blijken als we de cijfers en de prognoses klaar hebben.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Het antwoord op de vraag van de heer Koekkoek is niet aan de orde.

Naar boven